Plan: | Ontsluiting Yours Leiden Kanaalweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.OV00053-0301 |
Op 4 oktober 2011 gunden burgemeester en wethouders van Leiden de ontwikkeling van studentencampus 'De Leidse Schans' (ook wel '(Y)ours Leiden') aan ontwikkelcombinatie Vorm Ontwikkeling BV en Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij (VORM/BNO). De ontwikkeling ziet op de realisatie van circa 1800 studenteneenheden, 208 starterwoningen en maximaal 1.100m2 commerciele ruimte, rondom een groen en autovrij middengebied. Volgens de bieding zouden de parkeervelden, die zijn gesitueerd achter een drietal bouwblokken, worden ontsloten via een enkele ontsluiting op de Lammenschansweg, ter hoogte van de Tomatenstraat. In de bieding werd wel al door VORM/BNO geopperd dat een tweede ontsluiting aan de zijde van de Kanaalweg, uitsluitend ten behoeve van de starterwoningen, gewenst was voor een beter woon- en leefklimaat voor de bewoners van die woningen. Ook voor de verkeersafwikkeling op het kruispunt Tomatenstraat-Lammenschansweg zou een lichte ontlasting van de toestroom vanuit de Lammenschansdriehoek wenselijk zijn.
Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan voor de Leidse Schans in 2012 was de aanleg van de Ringweg-Oost (RWO) echter nog een actueel project. Volgens het 'Kaderbesluit Ringweg-Oost' van 7 januari 2010 zou de Kanaalweg onderdeel worden van een deels nieuw aan te leggen bovenlokale weg langs bedrijventerrein De Waard, en via een tunnel onder de Zijl en een opgewaarde Zijldijk naar de Willem de Zwijgerlaan. De komst van de ringweg zou een forse toename van het verkeer over de Kanaalweg tot gevolg hebben, waardoor de door VORM/BNO gewenste tweede campusontsluiting mogelijk niet haalbaar zou zijn. De extra ontsluiting zou, naast de aanwezigheid van drie reeds bestaande buurtontsluitingen tussen de spoorlijn Leiden-Utrecht en het Lammenschansplein, immers een te grote belemmering kunnen vormen voor de doorstroming van het toegenomen verkeer op de ringweg. De tweede campusontsluiting werd daarom niet direct in het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' mogelijk gemaakt. In plaats daarvan werd een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, om de ontsluiting in de toekomst alsnog planologisch te kunnen toestaan, wanneer zou blijken dat de doorstroming op de Kanaalweg anderszins kan worden opgelost, of één van de overige ontsluitingen kan worden opgeheven.
In 2013 strandde het project Ringweg-Oost als zodanig, nadat ook een variant op de oorspronkelijke oostelijke ringweg via de Sumatrastraat niet kon rekenen op voldoende draagvlak. Het vinden van een oplossing voor enkele verkeerskundige knelpunten aan de oostzijde van de stad wordt nu gezocht in een nieuw samenwerkingsverband met regionale partners, onder de naam 'Leidse Agglomeratie Bereikbaar' (LAB071). De uitkomsten uit een aantal workshopse wijzen nu naar een oplossing waarbij de parallelbanen van de verdiepte A4, de nieuwe Rijnlandroute, de Plesmanlaan, de Schipholweg, de Willem de Zwijgerlaan en de Hofdijklaan kunnen fungeren als ring rondom de Leidse centrumagglomeratie, zodat knelpunten als het kruispunt Hoge Rijndijk / Kanaalweg en het Lammenschansplein kunnen worden verlicht. Voor het goed functioneren van een dergelijke ring zijn plaatselijk ingrepen noodzakelijk voor een betere doorstroming, die uit de eerste studies haalbaar blijken. In de plannen van LAB071 blijft de Kanaalweg in tegenstelling tot de plannen voor de Ringweg-Oost haar huidige intensiteiten houden. Het afhouden van de beoogde aantakking op de Kanaalweg wordt daarom niet langer als opportuun gezien.
Door VORM/BNO is daarom nu een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend, om alsnog de gewenste tweede campusontsluiting aan te leggen. De aanvraag is zogezegd strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'De Leidse Schans', en alhoewel dat bestemmingsplan de mogelijkheid biedt tot gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid is bewust gekozen om van het bestemmingsplan af te wijken op grond van een afwijkingsbevoegdheid in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), omdat de daarbij behorende procedure sneller is én meer rechtszekerheid biedt aan belanghebbenden. Net zoals dat het geval is bij een wijzigingsplan zal bij het afwijken van het bestemmingsplan op grond van de Wabo uit een ruimtelijke onderbouwing moeten blijken dat het project getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Dit boekwerkje vormt die ruimtelijke onderbouwing.
Het projectgebied beslaat het wijzigingsgebied in het bestemmingsplan 'De Leidse Schans', dat is ingeklemd tussen de ventweg langs de campusblokken C en D en de Kanaalweg. Een deel van de ontsluiting ligt weliswaar buiten dat projectgebied, maar op die plekken ligt reeds een verkeersbestemming, waar het aanleggen van wegen is toegestaan. Eén en ander is weergegeven in figuur 1.
Op het projectgebied is het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' van toepassing, dat op 6 november 2012 is vastgesteld, en op 12 juni 2013 onherroepelijk is geworden. Op het gehele projectgebied rust de bestemming 'Groen', op basis waarvan de gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen (zoals duikers en dammen), voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Onder langzaam verkeer en verblijf valt nadrukkelijk geen gemotoriseerd verkeer, waarmee ontsluitingswegen zijn uitgesloten. Het project tot realisatie van een aantakking van de ventweg langs de campusblokken C en D met de Kanaalweg is op dit punt dan ook in strijd met het bestemmingsplan.
Op het projectgebied is verder de 'Wro-zone - Wijzigingsgebied 2' van toepassing, waarmee het College van B&W in staat wordt gesteld het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van gemotoriseerd verkeer. Gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid vereist de opstelling van een zogenaamd 'wijzigingsplan', dat evenals een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels, en dat na vaststelling alsnog de planologische titel biedt op basis waarvan een omgevingsvergunning kan worden verleend. Door nu geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid, maar op basis van de Wabo direct van het bestemmingsplan af te wijken voor een concrete aanvraag, is niet eerst de tussenstap van het opstellen van een wijzigingsplan nodig. Dit terwijl omwonenden en andere belanghebbenden de zekerheid wordt geboden dat alleen het aangevraagde project kan worden gerealiseerd, zonder dat dit ten koste gat van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Beide procedures vallen onder afdeling 3:4 Awb, waardoor in beide gevallen een ontwerpbesluit voor zienswijzen ter inzage moet worden gelegd. Meer daarover volgt in paragraaf 5.3.
Het bestemmingsplan bevat ter plaatse van het projectgebied geen dubbelbestemmingen of andere bijzondere aanduidingen, zoals een archeologische waardebepaling of molenbiotoop.
Figuur 1: de projectcontour geprojecteerd op het planologische regime.
De Lammenschansdriehoek, waarvan het in paragraaf 1.2 omschreven projectgebied onderdeel uitmaakt, ligt van oudsher relatief hoog in het landschap, door de afzetting van zand en klei in het kreek- en geulsysteem achter de rivierbedding van de Vliet. De hogere ligging ten opzichte van de omgeving maakte het gebied in het verleden relatief aantrekkelijk voor bewoning. Dat was vanaf de Romeinse tijd, na de aanleg van het kanaal van Corbulo in de nabijheid van het projectgebied, in het bijzonder het geval. Het kanaal lag ongeveer ter plaatse van het huidige Rijn- en Schiekanaal en was door de Romeinen gegraven om de Rijn te verbinden met de Maas, waarbij castellum Matilo werd verbonden met andere forten langs de route.
Ondanks de relatief gunstige ligging van het projectgebied aan het kanaal van Corbulo en de van oudsher hoger gelegen positie in het landschap, bestaan geen aanwijzingen dat de omgeving van het projectgebied tijdens of voor de middeleeuwen bewoond is geweest: de eerste beschikbare kaarten van Leiden laten geen sporen van nederzettingen of bebouwing zien in het projectgebied en de archeologische booronderzoeken, die voor de verschillende ontwikkelingen in de omgeving zijn uitgevoerd, laten geen archeologische waarden zien. Aangenomen wordt daarom dat de gehele Lammenschansdriehoek een agrarisch gebruik kende tot de bouw van de textielfabriek van Van Wijk en Heringa, die in 1945 werd geopend. Begin jaren '50 werd vervolgens begonnen met de bouw van de eerste bedrijfspanden aan de Lammenschansweg.
Figuur 2: de indicatieve ligging van het projectgebied op een kaart van Braun uit 1575.
In 1974 begon de ontwikkeling van het Lammenschanspark tot een cluster van vijf schoolgebouwen. Het park werd omringd door een sloot en werd voor auto's uitsluitend bereikbaar gemaakt via een enkele verbinding met de Lammenschansweg, waardoor een geïsoleerde entiteit ontstond, zonder enige relatie met de omgeving. Een deel van die omsluitende sloot loopt dwars door het projectgebied.
Vanaf 1986 begon de realisatie van het Kanaalpark, een kantorenpark tussen het Lammenschanspark, de Kanaalweg en de spoorlijn Leiden-Utrecht. Ook het Kanaalpark was in opzet een afgezonderde stedenbouwkundige eenheid, waarbij verbindingen met de rest van de Lammenschansdriehoek ontbraken. Zodoende bestond de Lammenschansdriehoek tot het midden van de jaren '00 uit drie van elkaar afgezonderde deelgebieden: de Lammenschans- strip (bedrijfspanden langs de Lammenschansweg), het Lammenschanspark (scholencluster in het hart van het gebied) en het Kanaalpark (kantorenlocatie aan de Kanaalweg).
Dat veranderde toen in 2008 het nieuwe ROC-Lammenschanscomplex werd gebouwd. In het 200 meter lange gebouw langs de spoorlijn Leiden-Utrecht werden onder andere de ROC-afdelingen opgenomen, die voorheen in een viertal gebouwen in het Lammenschanspark waren gehuisvest, evenals de daar gevestigde locatie van het Da Vinci College Leiden. Met het vrijkomen van het Lammenschanspark in het verschiet, begon de gemeente in 2010 met de aanbesteding van de ontwikkeling van een grootschalige studentencampus in het gebied. De winnaar van die aanbesteding was het plan 'De Leidse Schans', van ontwikkelcombinatie VORM/BNO. Het plan ziet op de bouw van circa 1800 studenteneenheden en 208 starterwoningen, rondom een groen en autovrij middengebied. Met de bouw van de eerste fasen van de campus is in de zomer van 2013 begonnen. De campus is zodanig van opzet, dat het verbindingen legt tussen de verschillende deelgebieden in de Lammenschansdriehoek.
De campus is te omvangrijk om in één keer te kunnen realiseren, en wordt daarom in fasen gebouwd. Blokken B, C en D zijn momenteel in aanbouw. Het grootste deel van de rest van het toekomstige campusterrein is tijdens de bouw van de eerste blokken ingericht als bouwterrein, met een bouwkeet, een parkeerterrein voor bouwvakkers, opslagruimte voor bouwmaterialen en een puindepot.
In de definitieve situatie, zoals gegund naar aanleiding van de aanbesteding, parkeren de bewoners van blok B (583 grotendeels zelfstandige studenteneenheden) achter blok A, waar ook de bewoners van blok A zelf parkeren. Blokken E en F krijgen een eigen parkeervoorziening achter de betreffende bouwmassa's. Blok C (117 starterwoningen in het huur- en koopsegment) en blok D (91 starterwoningen in het koopsegment) krijgen daarnaast ook ieder hun eigen parkeervoorziening, al zijn de parkeerplaatsen daar één op één toegewezen aan specifieke woningen en zijn die niet breed beschikbaar voor alle bewoners van het betreffende bouwblok, zoals dat wel het geval zal zijn bij de parkeervoorzieningen voor de blokken met studenteneenheden. In figuur 3 is de ligging van de verschillende blokken getoond, evenals de aanvankelijk beoogde ontsluitingsstructuur.
Figuur 3: de blokken van campus 'De Leidse Schans' met daarop het projectgebied geprojecteerd.
Het projectgebied biedt momenteel ruimte aan de tijdelijke bouwweg tussen het campusterrein en de Kanaalweg. Voor de aanleg van die bouwweg is het betreffende deel van de poldersloot gedempt en voorzien van een duiker. De dam, die daarmee is ontstaan, is reeds voldoende verzwaard om zware vrachtwagens van de bouwende partijen te kunnen dragen. Om voldoende opstelruimte aan de voertuigen te kunnen bieden is het fietspad langs de Kanaalweg ter hoogte van de bouwweg om de tweede rij bomen verlegd. De bouwweg zelf is voor regulier verkeer afgesloten door middel van een hekwerk, dat handmatig wordt geopend bij aankomst of vertrek van het bouwverkeer.
Figuur 4: bestaande situatie projectgebied, met links de Kanaalweg, rechts het bouwterrein van de campus en het omgelegde fietspad, dat oorspronkelijk tussen twee bomenrijen liep.
De poldersloot aan weerszijden van de dam is onderdeel van een stelsel van sloten in de zogenaamde Rodenburgerpolder, dat een polderpeil van 1,1m -NAP heeft. Het water wordt vanuit de polder naar het Rijn- en Schiekanaal gepompt door een gemaal dat zich circa 80 meter ten noordoosten van het projectgebied bevindt. Het Rijn- en Schiekanaal is onderdeel van Rijnlands boezemgebied, met een waterpeil van 0,6m -NAP. De Kanaalweg zelf gedraagt zich daardoor als waterkering, al is de weg niet formeel aangewezen als waterkering in de Legger van het Hoogheemraadschap of het bestemmingsplan Lammenschansdriehoek.
In en rondom het projectgebied bevindt zich een viertal Hollandse Lindes (Tilia x vulgaris) met een goede conditie en een stamdiameter tussen de 42 cm en 57 cm op 1,3 m hoogte, die onderdeel zijn van een tweetal lange, parallel aan elkaar lopende bomenrijen langs de Kanaalweg. Ten behoeve van de aanleg van de tijdelijke bouwweg is in een eerder stadium al een viertal gelijkwaardige bomen gekapt, waarvan drie behoren tot de bomenrij direct langs de Kanaalweg en één boom tot de rij daarachter. Een overzicht van de bestaande situatie is opgenomen als bijlage bij de omgevingsvergunning.
Het project ziet feitelijk op de voortzetting en bestendiging van de bestaande tijdelijke bouwweg als permanente ontsluiting van een deel van studentencampus 'De Leidse Schans' / '(Y)ours Leiden'. Omdat de opwaardering van de bouwweg tot permanente ontsluiting gepaard gaat met de introductie van een knip in de straat rondom de campus, kan niet worden gesproken van een tweede ontsluiting voor de hele campus: de beoogde ontsluiting op de Kanaalweg bedient slechts de 208 starterwoningen in blokken C en D (zie figuur 3). De bewoners en bezoekers van de circa 1800 studentenwoningen en commerciële voorzieningen op de campus zijn aangewezen op een tweetal parkeervelden achter blokken A en E/F, die beiden volledig ontsloten blijven op de Lammenschansweg, net zoals de ondergrondse garage onder het Bètaplein.
Figuur 5: schematische weergave van de bestaande planologische parkeer- en verkeersituatie (links) en de beoogde situatie.
De ontsluiting vormt een relatief simpele aantakking van de ventweg bij blokken C en D (die de naam Lambdakade heeft gekregen) op de bestaande Kanaalweg. Uit de kruispuntanalyse, nader besproken in paragraaf 4.8.2, blijkt dat de intensiteiten over het toekomstige kruispunt laag genoeg zijn om geen aparte in- en uitvoegstroken te hoeven aanleggen. De Kanaalweg zelf blijft dan ook ongemoeid, terwijl de aansluiting op de Kanaalweg wordt vormgegeven als inrit, met een drempel. Het fietspad wordt een beetje omgelegd, om voldoende ruimte te bieden voor het opstellen van auto's. Eén en ander is weergegeven in figuur 6, en nauwkeuriger als bijlage bij de omgevingsvergunning. De Lambdakade krijgt een 30km-regime en een klinkerverharding.
Figuur 6: kruispuntontwerp voor de nieuwe aansluiting van de campusstraat op de Kanaalweg.
De vier in paragraaf 2.2 genoemde Hollandse Lindes, waarvan één in de eerstelijns bomenrij bezien vanaf de Kanaalweg en de overige drie in de tweedelijns bomenrij, zullen voor de aanleg van de ontsluiting moeten worden gekapt. Ten behoeve van de kapaanvraag is door bureau Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers BV een bomeninventarisatie uitgevoerd, waaruit blijkt dat de vier te kappen bomen een stamdiameter hebben van 42 tot 57 centimeter, een hoogte van ca. 15 meter en een goede conditie. Het rapport van Koenders & Partners vormt een bijlage bij de omgevingsvergunning.
Alle te kappen bomen dienen te worden gecompenseerd, waarbij twee bomen op het campusterrein zelf worden gecompenseerd op nog nader te bepalen locaties en twee bomen worden gecompenseerd door naast de nieuwe in- en uitrit twee bomen te planten en daarmee ook de bomenrijen langs de Kanaalweg zoveel mogelijk te herstellen. De locaties van de te kappen bomen en de twee laatstgenoemde nieuw te planten bomen zijn in figuur 6 weergegeven met rode kruizen respectievelijk groene cirkels. De nieuwe bomen zijn eveneens Hollandse Lindes.
Het in paragraaf 2.3 geschetste plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'De Leidse Schans', dat, zoals toegelicht in paragraaf 1.2, geen gemotoriseerd verkeer toestaat op gronden met bestemming 'Groen'. Het verlenen van een zogenaamde 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan' vormt de meest directe manier om het project toch juridisch-planologisch toe te staan. Een dergelijke omgevingsvergunning kan in dit geval alleen worden verleend wanneer uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Wat al dan niet moet worden verstaan onder een goede ruimtelijke ordening wordt deels bepaald door de (wettelijke) kaders op gebieden als wateropvang, geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en parkeermogelijkheden. Daarnaast komt de gemeente als bevoegd gezag een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe bij het formuleren van ruimtelijk beleid voor aspecten waarvoor geen wettelijke kaders van hogere overheden gelden.
In dit hoofdstuk worden de van belang zijnde beleidskaders voor het project behandeld en wordt kort toegelicht hoe zich het project met deze beleidskaders en wettelijke kaders verhoudt. Beleidskaders op Europees of nationaal niveau, waarvan de daarin genoemde Europese- of rijksbelangen vanwege de beperkte schaal van het project niet worden geraakt, zijn niet in deze ruimtelijke onderbouwing besproken.
Op 9 juli 2014 is de 'Visie Ruimte en Mobiliteit' vastgesteld door Provinciale Staten. Het hoofddoel van de structuurvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde hebben, en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De visie bevat een sturingsfilosofie, waarvan de kern in een viertal hoofdopgaven is samen te vatten:
'Visie Ruimte en Mobiliteit' is zelfbindend voor de provincie. Het bindende toetsingskader voor de gemeenten is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte.
In de Verordening Ruimte 2014, gelijktijdig met de structuurvisie door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ook omgevingsvergunningen voldoen, waarmee op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo, van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken.
De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van het bouwen buiten bestaande stads- en dorpsgebieden en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), glastuinbouwgebieden, boom- en sierteeltgebieden en bollenteeltgebieden, rijksbufferzones, kasteel- en landgoedbiotopen en provinciale en regionale waterkeringen. Met deze doorgaans rurale thema's heeft het project geen raakvlakken. Het projectgebied en haar omgeving maken geen onderdeel uit van de EHS of van agrarische teeltgebieden, liggen geheel binnen stedelijk gebied en bevatten geen provinciale of regionale waterkeringen.
De Verordening Ruimte bevat verder regels over nieuwe kantorenlocaties en (perifere) detailhandel, telkens gericht op het voorkomen van een ongebalanceerde verdeling van deze functies in de provincie en de vorming van een overschot van kantoor- en detailhandelruimte. Met deze omgevingsvergunning wordt geen nieuwe kantoorruimte en geen detailhandel toegestaan.
In artikel 2.3.5 van de Verordening Ruimte 2014 staan regels die zien op het beschermen van de vrije windvang en het zicht op traditionele windmolens. De regels zien erop dat nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan rekening houden met zogenaamde molenbiotopen, die in een straal van 400 meter rondom het middelpunt van iedere traditionele windmolen is gelegen, en beperkingen oplegt aan de maximale bouwhoogte van omliggende nieuwe gebouwen. Het projectgebied ligt op ca. 755 meter afstand van de dichtstbijzijnde windmolen (de Rodenburgermolen langs de Kanaalweg) en valt dus niet binnen de molenbiotoop van een beschermde molen.
Artikel 2.4.4 van de Verordening Ruimte 2014 tot slot, bevat regels gericht op de bescherming van de zogenaamde Limes. Die beschermingszone rondom de vroegere grens van het Romeinse Rijk ligt ruim een kilometer ten noorden van het projectgebied, ter hoogte van de Hogewoerd. De betreffende regels hebben echter ook betrekking op de gronden direct aanpalend aan het voormalige kanaal van Corbulo, waar het projectgebied wél onderdeel van uitmaakt. In paragraaf 4.2.1, over het aspect archeologie, is aangegeven hoe met deze bepalingen is omgegaan.
De Structuurvisie Leiden 2025 is op 1 december 2011 vastgesteld en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en structuur van de stad tot 2025. Het document wijst ontwikkelingslocaties aan met het beoogde type woonmilieu per locatie en het benoemt belangrijke infrastructurele projecten en andere ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de vorming van een groen singelpark rondom de binnenstad en ecologische verbindingszones tussen de bestaande parken.
De hele oostelijke Lammenschansdriehoek heeft de aanduiding 'nieuw gemengd stedelijk milieu' gekregen, met een aanduiding 'studentenhuisvesting'. Daarmee is het gebied aangewezen als herontwikkelingslocatie met een brede mix aan verschillende functies, waaronder woningen, in een stedelijke dichtheid. Aan de aanwijzing van het gebied als zoeklocatie voor de ontwikkeling van een grootschalige studentencampus is inmiddels gehoor gegeven door de selectie van ontwikkelcombinatie VORM/BNO, om de komende jaren gefaseerd haar plan 'De Leidse Schans' tot uitvoering te brengen. Het projectgebied is onderdeel van dat campusterrein, en de beoogde ontsluiting staat volledig ten dienste van de woningen op de campus.
Figuur 7: Uitsnede uit de verbeelding van de Structuurvisie Leiden 2025.
De structuurvisie gaat niet in op het detailniveau van afzonderlijke percelen of op de beoogde ontsluitingsstructuur, en wijst daarom ook geen locaties aan voor aantakkingen van straten op de Kanaalweg. De beleidskaders in de structuurvisie liggen op een abstracter schaalniveau.
Om, ondanks het abstractieniveau van de bovengenoemde structuurvisie, toch sturing te kunnen geven aan de ontwikkeling van het gebied op operationeel niveau, is in december 2012 de 'Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek' vastgesteld door de Leidse gemeenteraad. De ontwikkelstrategie vormt een nadere uitwerking van de structuurvisie.
De ontwikkelstrategie is geen traditioneel stedenbouwkundig masterplan of gebiedsvisie, omdat de gemeente niet een vooraf vastgesteld eindbeeld van het gebied nastreeft door toepassing van een actief grondbeleid. Het document schetst slechts de maximale ontwikkelmogelijkheden voor de verschillende eigenaren in het gebied, evenals de bijbehorende randvoorwaarden op het gebied van ontsluiting, groenstructuur, waterhuishouding, parkeeroplossingen en stedenbouwkundige samenhang. Dat doet de ontwikkelstrategie door ruimtelijke bouwenveloppen met bijbehorende bestemmingen te definiëren, die zoveel mogelijk de bestaande eigendomssituatie respecteren.
Ter plaatse van het projectgebied voorziet de ontwikkelstrategie in een ontsluiting op de Kanaalweg, zoals tevens beoogd met de onderhavige omgevingsvergunning. De ontsluiting moet op den duur één van drie aantakkingen op de Kanaalweg worden, naast de bestaande ontsluiting van het Kanaalpark en een nieuwe ontsluiting in de richting van het Lammenschansplein. Die laatstgenoemde ontsluiting moet in de toekomst in de plaats komen van de in- en uitritten bij bouwbedrijf Schouls en bij de Plantijnstraat.
Figuur 8: fragment van de bereikbaarheids- en parkeerkaart uit de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek.
In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente en van hogere overheden uiteengezet. De beoogde aanleg van een ontsluiting tussen studentencampus De Leidse Schans en de Kanaalweg past in de relevante gemeentelijke beleidskaders, namelijk de Structuurvisie Leiden 2025 en de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek.
Onder een 'goede ruimtelijke ordening' valt naast de passendheid van een ontwikkeling in het ruimtelijke beleid echter ook de passendheid binnen de relevante wettelijke normen en grenswaarden voor verschillende ruimtelijke aspecten, die zijn vastgesteld in verschillende wetten, verordeningen, NEN-maatstaven of andere harde toetsingskaders. Voorbeelden daarvan zijn de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, het Besluit bodemkwaliteit en de Keur van Rijnland.
In dit vierde hoofdstuk is per relevant ruimtelijk aspect telkens eerst het geldende wettelijke of beleidsmatige kader samengevat weergegeven en is vervolgens de passendheid van het project binnen die kaders beschreven.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020 en heeft een juridisch bindende grondslag gekregen in het paraplubestemmingsplan Archeologie en daarop volgende bestemmingsplannen. Die bestemmingsplannen stellen het aanvragen van een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden" verplicht bij projecten waarbij over een bepaalde oppervlakte en op een bepaalde diepte in de grond wordt geroerd. In gebieden waar een lagere archeologische verwachting geldt is die omgevingsvergunning pas bij grotere diepten en oppervlakten vereist.
De archeologische waarde of archeologische verwachtingswaarde is ingedeeld in negen verschillende waarderingscategorieën, die op basis van het onderzoek 'Archeologische waarden en verwachtingen op het grondgebied van Leiden, inventarisatie, kaarten en vertaling naar ruimtelijk beleid' (Hessing, Sueur en Van Zalinge, 2004, Amersfoort) en de vereisten uit de provinciale Verordening Ruimte aan het gehele Leidse grondgebied zijn toebedeeld. Voor acht waarderingscategorieën wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarbij de bovengenoemde omgevingsvergunning is vereist bij projecten die zien op het verstoren van de grond over verschillende oppervlakten en diepten. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de omgevingsvergunningsplicht niet, omdat de daarmee bestemde gronden een beschermd archeologisch rijksmonument betreffen, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
De negen waarderingscategorieën zijn:
Waarde archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde archeologie 4 | Gebied met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde archeologie 5 | Gebied met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde archeologie 6 | Gebied met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde archeologie 7 | Gebied met een lage archeologische verwachting |
Waarde archeologie 8 | Romeinse Limeszone, bescherming conform Verordening Ruimte |
Waarde archeologie 9 | AMK-terreinen, bescherming conform Verordening Ruimte |
De archeologische bepalingen in nieuwe bestemmingsplannen komen in de plaats van de regels in het vigerende bestemmingsplan en zullen daarom ook de rol van die regels moeten overnemen. Wanneer het nog steeds aannemelijk is dat zich in het plangebied archeologische waarden bevinden, zal een nieuw bestemmingsplan regels moeten bevatten waarin die archeologische waarden voldoende worden beschermd en het verkrijgen van een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" nog steeds is vereist. In bestemmingsplannen die niet zien op ontwikkelingen waarbij in de grond wordt geroerd bestaat geen noodzaak de kennis over archeologische waarden te actualiseren. Bij die plannen worden de bepalingen uit het eerdere bestemmingsplan simpelweg overgenomen.
Wanneer tijdens de planperiode van het bestemmingsplan een project wordt uitgevoerd waarbij in de grond wordt geroerd over een oppervlakte en diepte die de bovengenoemde omgevingsvergunning noodzakelijk maken, zal de aanvrager van het project aannemelijk moeten maken dat een eventueel aanwezig archeologisch archief niet onevenredig wordt aangetast. Daartoe vraagt het gemeentelijke Archeologisch Centrum in beginsel om een archeologisch bureauonderzoek. Wanneer de resultaten uit dat onderzoek daartoe aanleiding geven wordt vervolgens een verkennend veldonderzoek met boorstaven uitgevoerd. Wanneer ook dat onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden aannemelijk maakt, wordt gedetailleerder onderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van het graven van proefsleuven.
Op basis van de resultaten uit de onderzoeken stelt de gemeente vast op welke manier met eventueel gevonden archeologische waarden moet worden omgegaan. Het uitgangspunt daarbij is deze waarden in de grond te conserveren en het (bouw)project zodanig aan te passen dat de waarden niet worden verstoord. Dat uitgangspunt is overgenomen uit hogere archeologische beleidskaders, namelijk de paragraaf 'Archeologie' in de provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte, de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) en uiteindelijk valt het uitgangspunt te herleiden naar het Europese Verdrag van Malta uit 1992. Wanneer conserveren niet mogelijk blijkt kan een gedeeltelijke of gehele opgraving noodzakelijk zijn.
Het projectgebied ligt binnen de invloedssfeer van het kanaal van Corbulo, zoals die is gedefinieerd in de provinciale Verordening Ruimte. In het paraplubestemmingsplan Archeologie had een zone van enkele tientallen meters aan weerszijden van het Rijn- en Schiekanaal, waar het kanaal van Corbulo vroeger lag, daarom een relatief hoge archeologische verwachtingswaarde. Mede om die reden is ten behoeve van de opstelling van het bestemmingsplan 'De Leidse Schans', waar het projectgebied geheel binnen valt, een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd door bureau Oranjewoud. Ook voor de bouw van de verschillende bouwblokken was de eventuele aanwezigheid van eventuele archeologische resten immers relevant.
De resultaten uit het archeologische onderzoek zijn beschreven in het rapport 'Archeologische Rapporten Oranjewoud 2011/94 - Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende boringen) Leidse Schans, Leiden', d.d. 14 maart 2012, projectnr. 237826. Twee boringen zijn gezet in de directe nabijheid van het projectgebied. Uit die boringen (nummers 005 en 006) blijken de bovenste 40 cm onder maaiveld te bestaan uit een opgebrachte zandlaag, met daaronder nog eens minimaal 20 cm aan verstoorde klei. Ook ter plaatse van de Kanaalweg zelf is voor de fundering van de weg een zandlaag opgebracht. Elders in het plangebied voor De Leidse Schans is de deklaag doorgaans een stuk dikker, vaak tot 1,5 meter onder maaiveld. Omdat de bouwblokken behoudens funderingspalen niet dieper reiken dan de dikte van die deklaag, is het gehele plangebied bij vaststelling van het bestemmingsplan vrijgegeven van archeologische waarde. De aanwezigheid van archeologische resten in de deklaag kan immers worden uitgesloten: de deklaag is begin jaren zeventig opgebracht. Formeel is er door de vrijgave in het bestemmingsplan voor geen enkel grondverzet in het plangebied nog een archeologische aanlegvergunning vereist.
Voor de aanleg van de ontsluiting geldt bovendien dat het grondverzet niet dieper dan enkele tientallen centimeters onder maaiveld zal reiken. Omdat niet op de diepte van het aanvankelijke maaiveld, vóór de kunstmatige ophoging daarvan, in de grond wordt geroerd, kan de verstoring van eventueel aanwezige archeologische resten worden uitgesloten.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen, maar ook bij het afwijken van bestemmingsplannen door toepassing van de uitgebreide afwijkingsbevoegdheid uit de Wabo, rekening moeten houden met de in het projectgebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder cultuurhistorische waarden vallen monumenten, beeldbepalende panden en beschermde stads- en dorpsgezichten, die op basis van de Monumentenwet zijn aangewezen.
In het projectgebied zijn geen historische bouwwerken, monumentale panden of structuren met een cultuurhistorische of beeldbepalende waarde te benoemen. Ook buiten de plangrenzen zijn geen cultuurhistorisch relevante bouwwerken aanwezig die een beperkende invloed hebben op de aanleg van de beoogde buurtontsluiting, zoals traditionele windmolens met een molenbiotoop. Het projectgebied is geen onderdeel van een landgoed, Rijksbufferzone of anderzins cultuurhistorisch beschermd landschap. Er vallen dan ook geen cultuurhistorische waarden aan te wijzen, waarmee het plan rekening heeft te houden.
Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming wordt gevormd door de Flora- en Faunawet, die voortborduurt op de Europese habitat- en vogelrichtlijnen en voorziet in de bescherming van bedreigde en van nature in Nederland voorkomende flora- en faunasoorten. In tegenstelling tot gebiedsbeschermende kaders als de Natuurbeschermingswet 1998 is soortenbescherming op grond van de Flora- en Faunawet niet beperkt tot aangewezen Natura 2000-gebieden en gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op basis van de Flora- en Faunawet is het onder andere verboden de habitat van bepaalde bedreigde dier- en plantensoorten te verstoren. Van een verstoring van dergelijke habitats kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Het bevoegd gezag is in eerste instantie zelf verantwoordelijk vast te stellen of bij het uitvoeren van een project sprake is van de verstoring van bedreigde dier- en plantensoorten. Wanneer dit het geval is dient te worden vastgesteld of de verstoring in voldoende mate kan worden gemitigeerd (bijvoorbeeld door verstoring buiten het broed- of slaapseizoen van de bedreigde diersoorten te laten plaatsvinden) of gecompenseerd (bijvoorbeeld door alternatieve, gelijkwaardige locaties beschikbaar te stellen als habitats van bedreigde soorten). Hoe precies met eventueel aanwezige natuurwaarden moet worden omgegaan is omschreven in de gemeentelijke 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen'.
Wanneer de nadelige effecten op bedreigde natuurwaarden niet voldoende kunnen worden opgevangen, kan sprake zijn van de noodzaak ontheffing aan te vragen van de Flora- en Faunawet bij het Ministerie van ELenI. In plaats van een ontheffing van de Flora- en Faunawet bij bestemmingsplannen kan een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' worden aangevraagd bij het ministerie, in het kader van de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning onder het figeur van de Wabo. Zonder een dergelijke verklaring kan geen omgevingsvergunning worden verleend.
In de toelichting van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Flora- en Faunawet, komt deze ook niet in aanmerking voor een omgevingsvergunning. In dat geval is immers geen sprake van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied dat op basis van de wet is beschermd is het Natura 2000-gebied "De Wilck", dat op ca. 3,6 kilometer ten zuidoosten van het plangebied is gelegen, nabij Hazerswoude-Dorp. Het plangebied ligt evenmin binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op ca. 1,4 kilometer ten oosten van het projectgebied ligt het gebied 'Elfenbaan' langs de spoorlijn Leiden-Utrecht, en op ruim 800 meter ten zuidwesten van het projectgebied ligt de ecologische verbindingszone Oostvlietpolder.
Gezien de afstand tussen het plangebied en de bovengenoemde ecologisch beschermde gebieden, en de aanwezigheid van buffers en verstoringsbronnen in de vorm van bebouwing en (snel)wegen, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de beoogde ontsluiting niet te verwachten. Dit klemt te meer omdat het project dat met de onderhavige vergunning wordt toegestaan op zichzelf niet leidt tot een toename van het verkeer: er wordt geen verkeersgenererend programma toegevoegd, het verkeer wordt slechts in staat gesteld via een kortere route naar het Lammenschansplein of de Hoge Rijndijk te rijden, waardoor de uitstoot van uitlaatgassen aannemelijkerwijs juist afneemt ten opzichte van de planologisch reeds toegestane situatie.
Soortenbescherming
Het plangebied zelf kenmerkt zich momenteel als bouwterrein, met een bouwweg. De directe omgeving van het plangebied heeft een stedelijk karakter en het groen langs de Kanaalweg wordt intensief beheerd. Gezien deze gebiedskenmerken, de afwezigheid van een directe verbinding met park Cronesteyn aan de overzijde van het Rijn- en Schiekanaal en de verspreidingsgegevens uit het Stadsnatuurmeetnet van Leiden, kan de aanwezigheid van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en insecten worden uitgesloten.
Binnen het plangebied zijn daarnaast geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor planten aanwezig. De groene bermen langs de Kanaalweg en taluds aan beide zijden van de poldersloot worden intensief beheerd. Strikt beschermde vaatplanten zijn tijdens de waarnemingen in het kader van het gemeentelijke stadsnatuurmeetnet niet aangetroffen en worden daarom niet verwacht in het gebied.
In het plangebied zijn daarnaast geen gebouwen aanwezig. De jaarrond beschermde nesten en andere vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vogels als Huismus (Passer domesticus) en Gierzwaluw (Apus apus) zijn dan ook uitgesloten, evenals niet jaarrond beschermde nesten van vogels die op daken van gebouwen broeden, zoals Zilvermeeuw (Larus argentatus) en Kleine mantelmeeuw (Larus fuscus). Tijdens de bezoeken door ecologen van bureau Stadsnatuur Rotterdam (bSR) in het kader van ecologisch onderzoek voor het bestemmingsplan De Leidse Schans bleken wel boombroeders in de groene strook langs de Kanaalweg voor te komen, zoals Grote bonte specht (Dendrocopos major) en Kauw (Corvus monedula), al zijn van hen geen nesten waargenomen.
Daarnaast is gebleken dat de strook werd gebruikt door foeragerende Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en Watervleermuis (Myotis daubentonii). In het bovenbedoelde onderzoek, getiteld 'Flora- en Faunewetonderzoek Lammenschanspark Leiden (project 0672)', d.d. 17 oktober 2011, werd geconcludeerd dat er geen sprake is van een vliegroute langs de Kanaalweg, noch van essentieel foerageerterrein, en dat herinrichting van het campusterrein daarom geen nadelige effecten zal sorteren op de leefomgeving van de Gewone dwergvleermuis. Belangrijke leefgebieden voor vleermuizen in de directe omgeving zijn de Vlietlanden en polderpark Cronesteyn, al heeft het onderhavige project geen noemenswaardige invloed op het functioneren van die gebieden.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in ieder bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
Om de aanwezige kabels en leidingen in en rondom het projectgebied inzichtelijk te maken is in juli 2014 een zogenaamde klic-melding opgevraagd. De melding geeft een actueel overzicht van alle aanwezige nutsvoorzieningen, en haalt die informatie uit een systeem dat constant door alle in Leiden actieve nutsbedrijven wordt aangevuld. Het overzicht is bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing.
Door het projectgebied loopt een tweetal electriciteitskabels van Liander met een middelhoge spanning, evenals een datakabel van KPN en een datakabel van Ziggo. Alle kabels zijn reeds beschut voor extra belasting tijdens de aanleg van de tijdelijke bouwweg. Voor de uitvoering van het onderhavige project vormt de aanwezigheid van de kabels zodoende geen belemmering. Na aanleg van de ontsluiting blijft regulier onderhoud aan de kabels mogelijk.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die onder het beschermende regime van het Bevb vallen, of die een specifieke regeling behoeven in het planologisch kader. De aanleg van dergelijke kabels en leidingen is ook niet voorzien.
Beleidskader
De Wet ruimtelijke ordening verplicht om, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', aan te tonen dat toekomstige en bestaande bewoners en gebruikers een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat bestaande bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende bedrijfsactiviteit en een milieugevoelige functie noodzakelijk zijn. Die afstand wordt 'milieuruimte' genoemd. Milieuzonering omvat het stelsel van verschillende gradaties van milieuruimte, die rondom verschillende typen bedrijven noodzakelijk is, ingedeeld in zogenaamde milieucategorieën.
Milieuzonering werkt wederkerig. Dat betekent dat nieuwe bedrijven afstand moeten houden tot gevoelige objecten, maar ook dat nieuw te ontwikkelen (gevoelige) objecten voldoende afstand moeten houden tot bestaande bedrijven. Die afstand is noodzakelijk, omdat de bedrijfsvoering van een bestaand bedrijf kan worden aangetast of er hinder kan ontstaan voor bewoners en gebruikers wanneer er onvoldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies bestaat. Ter bepaling van de noodzakelijke afstanden zijn het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (oftewel het Activiteitenbesluit) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 leidend.
Onderzoeksresultaten
In het projectgebied worden geen bedrijven en geen gevoelige functies toegestaan, zodat onderlinge hinder door milieubelastende bedrijfsactiviteiten kan worden uitgesloten. Eventuele hinder door de wijziging of toename van verkeersstromen maakt geen onderdeel uit van milieuzonering, maar wordt afgewogen in de paragrafen met betrekking tot verkeer (4.8.2), geluid (4.6.4) en luchtkwaliteit (4.6.5).
Beleidskader
Onder het stramien van 'een goede ruimtelijke ordening' geldt dat het gebruik dat planologisch wordt toegestaan voor een bepaald stuk grond moet passen binnen het gebruik dat de bodemkundige staat van de grond toelaat. Zo gelden voor een speelplaats of tuin hogere eisen met betrekking tot de bodemkwaliteit dan voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Of de bodemkwaliteit een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend veldonderzoek. De resultaten van het historisch bureauonderzoek, het veldonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden met het planologische besluit bekendgemaakt.
Uit het onderzoeksrapport moet blijken of sprake is van ernstige verontreinigingen van de bodem of het grondwater. In de Wet bodembescherming zijn grenswaarden opgenomen, die bepalen wanneer voor een bepaald gebruik een grondsanering noodzakelijk is (de zogenaamde saneringscriteria) en hoe schoon de grond moet zijn na een saneringsoperatie (ook saneringsdoelstelling genoemd).
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om bodemkwaliteit binnen haar gebied actief te beheren. Daarbij kan het bevoegd gezag ten aanzien van bodembeheer kiezen voor landelijk geldend generiek beleid of voor zelf opgestelde gebiedsspecifieke beleidsregels. Hangende die keuze geldt in het gebied dat valt onder de bevoegdheid van de Omgevingsdienst West-Holland (voor milieuzaken via mandaat gemachtigd door onder andere de gemeente Leiden) het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid van kracht is, waarbij geldt dat grondverzet is toegestaan:
Onderzoeksresultaten
In het kader van het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het projectgebied onderzocht door bureau UDM West BV. Uit het onderzoeksrapport, getiteld 'Verkennend milieukundig bodemonderzoek en verhardingsonderzoek ter plaatse van Lammenschanspark te Leiden' (kenmerk 11050259, d.d. 27 september 2011), blijkt een deel van de zwak puinhoudende grond licht verontreinigd met kobalt en lood. De plaatselijk sterk baksteen- en kolengruishoudende zandige ondergrond is licht verontreinigd met barium, kobalt, koper en zink en matig verontreinigd met nikkel. De gemeten concentraties zijn echter zodanig dat de grond over het gehele Lammenschanspark valt binnen de grenswaarden voor de klasse 'Wonen met tuin' en zodoende voldoende schoon is voor gebruik als woongebied. Omdat het gebruik van de grond ten behoeve van een verkeersontsluiting met minder strenge eisen aan de bodemkwaliteit gepaard gaat, dan voor het gebruik 'Wonen met tuin', kan automatisch ook worden gesteld dat de grond voldoende schoon is voor gebruik als verkeersontsluiting.
Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staat vooral het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang.
Met deze omgevingsvergunning worden geen milieu-inrichtingen toegestaan die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast ziet het project niet op de aanleg of verlegging van kabels en leidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Over de nieuwe ontsluiting zullen geen gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Het project draagt er daarnaast niet aan bij dat er meer mensen langdurig in (de omgeving van) het projectgebied aanwezig zijn. De ontsluiting zorgt er hooguit voor dat bewoners van de campusblokken C en D op een snellere manier van en naar hun woning kunnen rijden, maar het aantal op het campusterrein aanwezige personen verandert daarmee niet. Dat maakt dan ook dat het groepsrisico als gevolg van het transport van LT2 over de Europaweg / Voorschoterweg of het transport van LT3 over de A4 niet wijzigt.
Beleidskader
De op 1 januari 2007 vastgestelde Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat elke planologische maatregel waarmee nieuwe gevoelige functies worden toegestaan binnen de geluidszone van een weg of spoorweg, een akoestisch onderzoek bevat, zodat kan worden getoetst of er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit het Besluit geluidhinder. Ook het planologisch toestaan van projecten die gepaard gaan met wegreconstructies dienen te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek moet blijken of de geldende voorkeursgrenswaarde voor geluid op de gevels van de gevoelige functies worden gehaald. Wanneer die voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegen niet wordt gehaald na een wegreconstructie én de reconstructie zorgt voor een toename van de heersende geluidbelasting of toegestane geluidbelasting op basis van een eventueel eerder Besluit hogere waarde (al naar gelang lager is) met meer dan 1,5 dB, dan is sprake van een zogenaamde 'reconstructiesituatie'. Wanneer uit akoestisch onderzoek blijkt dat sprake zal zijn van een dergelijke reconstructiesituatie, moet op basis van de Wgh worden onderzocht of redelijkerwijs toepasbare maatregelen de geluidbelasting kunnen terugbrengen, zodat niet langer sprake is van een reconstructiesituatie.
Wanneer, ook na de toepassing van redelijkerwijs toepasbare maatregelen, zoals de aanleg van stiller asfalt, het verlagen van de maximumsnelheid of het bouwen van geluidsschermen, niet aan een toename van maximaal 1,5 dB ten opzichte van de heersende geluidbelasting of eerder vastgestelde hogere waarden kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag een (nieuwe) hogere waarde vaststellen tot 5 dB boven de heersende belasting of eerder vastgestelde hogere waarde. Daarbij mag de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet worden overschreden. Die geluidbelasting wordt als maximaal aanvaardbare geluidbelasting gezien.
De bevoegdheid tot het stellen van hogere waarden is in Leiden gemandateerd aan de Omgevingsdienst West-Holland. Voor het uitvoeren van die taak is door de Omgevingsdienst een set richtlijnen vastgesteld, die aangeven wanneer hogere waarden worden verleend. Die richtlijnen bevatten 5 dB strengere normen dan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder, met uitzondering van onder andere plaatsen langs drukke verkeersroutes en in de binnenstad van Leiden. Daarnaast geldt op basis van de richtlijnen dat nieuwe woningen langs wegen met een geluidsbelasting van meer dan 53 dB op één of meerdere gevels ook minimaal één geluidsluwe gevel dienen te hebben, met een buitenruimte. Voor woningen langs spoorwegen geldt datzelfde bij een geluidsbelasting hoger dan 58 dB. Wanneer dat niet haalbaar is, zal zogenaamde 'akoestische compensatie' moeten plaatsvinden, waarbij de buitenruimte bijvoorbeeld af te dichten is met schuifbare geluidwerende puien.
Wet ruimtelijke ordening
Wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30km-gebied vallen niet onder de Wgh en hoeven niet te voldoen aan de verschillende grenswaarden, ook niet wanneer sprake is van een wegreconstructie. Wanneer de uitvoering van een bestemmingsplan echter aannemelijkerwijs tot significante wijzigingen in verkeersintensiteiten leidt of de aanleg van een nieuwe 30km-weg tot gevolg heeft, is het inzichtelijk maken van de gevolgen voor geluidhinder nog steeds nodig vanuit het toetsingsstramien van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Onderzoeksresultaten
De aansluiting van de Lambdakade op de Kanaalweg heeft tot gevolg dat 208 huishoudens en een deel van diens bezoekers voortaan via de Kanaalweg moeten rijden, en niet langer via de Lammenschansweg. Bij wijze van worst-case-benadering is in het verkeerskundig onderzoek behorend bij deze onderbouwing (nader toegelicht in paragraaf 4.8.2) uitgegaan van een situatie waarbij alle bezoekers van de 208 huishoudens via de Kanaalweg rijden. Volgens de kencijfers uit CROW-publicatie 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' genereren woningen in woonmilieutype II (buiten het centrum met een hoge bebouwingsdichtheid en binnen een afstand van 1km tot een OV-knooppunt) gemiddeld 5,5 voertuigbewegingen per werkdag, inclusief bezoekers. Dat leidt zodoende tot een toevoeging van 5,5 * 208 = 1.144 motorvoertuigbewegingen op de Kanaalweg. Naar schatting zal 80% daarvan op het deel van de Kanaalweg in richting Lammenschansplein terecht komen en 20% op het noordelijke deel van de Kanaalweg, richting Hoge Rijndijk. De aansluiting van de Lambdakade leidt zodoende tot een wegreconstructie van de Kanaalweg, waarbij extra verkeer op de Kanaalweg terecht komt. Vanuit de optiek van de Wet geluidhinder is dus relevant of dat extra verkeer zorgt voor een zogenaamde reconstructiesituatie, waarbij de geluidbelasting op gevels van in de geluidszone gelegen woningen met meer dan 1,5 dB toeneemt ten opzichte van heersende waarde of de eerder verleende hogere waarden.
In het kader van het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' is door bureau DGMR akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de Kanaalweg op de woningen in blokken C en D van de campus. Het onderzoeksrapport, getiteld 'Akoestisch onderzoek verkeer, bestemmingsplan De Leidse Schans te Leiden', d.d. 29 mei 2012, is bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing. Het onderzoek had geen betrekking op de specifieke akoestische gevolgen van de aansluiting van de Lambdakade op de Kanaalweg, maar was wel gericht op de geluidbelasting vanuit de Kanaalweg in een tweetal scenario's, die in 2012 actueel waren: het scenario dat de Ringweg-Oost (RWO) zou worden aangelegd conform het Kaderbesluit Ringweg-Oost en het scenario dat de RWO er niet zou komen. Dat tweede scenario vormt nu de autonome situatie. In het eerste scenario zouden de verkeersintensiteiten over de Kanaalweg hoger zijn dan wanneer er geen RWO wordt aangelegd, maar wel de beoogde ontsluiting van de campus. In de onderstaande tabel zijn de intensiteiten behorend bij de verschillende scenario's weergegeven.
Kanaalweg (richting Lammenschansplein) | Kanaalweg (richting Hoge Rijndijk) | |
Wel RWO, geen aantakking Lambdakade | 12200 | 12200 |
Autonome situatie (geen RWO, geen aantakking Lambdakade) | 10800 | 10800 |
Wel aantakking Lambdakade, geen RWO* | 11715 | 11029 |
Tabel 1: werkdagintensiteiten in 2022 op basis van RVMK 2.2.
* autonome situatie vermeerderd met respectievelijk 1.144*80% en 1.144*20%
Uit het onderzoek van DGMR bleek dat de geluidbelasting op de gevels van de appartementen in blokken C en D van de campus aan de Kanaalweg, in het scenario mét RWO (scenario 1) maximaal met 0,67 dB toeneemt ten opzichte van het scenario zonder RWO en zonder aantakking van de Lambdakade (scenario 2, zie tabel 2). Omdat de intensiteiten in het scenario met aantakking van de Lambdakade, maar zonder RWO lager liggen dat die in het scenario zonder aantakking van de Lambdakade en mét RWO, zal de toename van de geluidbelasting vanwege de Kanaalweg aannemelijkerwijs ook lager uitvallen dan 0,67 dB. Omdat die toename daarmee ook lager is dan 1,5 dB, is geen sprake van een reconstructiesituatie. Datzelfde geldt daarmee aannemelijkerwijs ook voor de woningen aan weerszijden van de campus (Kanaalweg 135-156 en Kanaalweg 165-177). Die woningen liggen immers op dezelfde afstand van de Kanaalweg als de door DGMR onderzochte woningen op het campusterrein.
Meetpunt | Hoogte | Scenario 1 (dB) | Scenario 2 (dB) | Verschil (dB) |
Cz3 (blok C) | 1,5 | 56,06 | 55,49 | 0,57 |
4,5 | 57,30 | 56,74 | 0,56 | |
7,5 | 57,42 | 56,85 | 0,57 | |
10,5 | 57,38 | 56,82 | 0,56 | |
13,5 | 57,28 | 56,72 | 0,56 | |
Cz4 (blok C) | 1,5 | 56,14 | 55,56 | 0,58 |
4,5 | 57,38 | 56,80 | 0,58 | |
7,5 | 57,49 | 56,90 | 0,59 | |
10,5 | 57,44 | 56,85 | 0,59 | |
13,5 | 57,34 | 56,73 | 0,61 | |
Dz1 (blok D) | 1,5 | 55,70 | 55,03 | 0,67 |
4,5 | 56,97 | 56,34 | 0,63 | |
7,5 | 57,06 | 56,45 | 0,61 | |
10,5 | 57,02 | 56,41 | 0,61 | |
13,5 | 56,91 | 56,31 | 0,60 | |
16,5 | 56,76 | 56,15 | 0,61 | |
Dz2 (blok D) | 1,5 | 55,89 | 55,27 | 0,62 |
4,5 | 57,16 | 56,54 | 0,62 | |
7,5 | 57,27 | 56,66 | 0,61 | |
10,5 | 57,22 | 56,63 | 0,59 | |
13,5 | 57,11 | 56,53 | 0,58 | |
16,5 | 56,96 | 56,37 | 0,59 |
Tabel 2: rekenresultaten voor maatgevende meetpunten ter plaatse van campusblokken C en D uit DGMR-onderzoek.
Voor wat betreft het verkeer op de Lambdakade zelf, ter plaatse van de blokken C en D, heeft de reconstructie juist positieve gevolgen. In de bestaande planologische situatie zouden de bewoners en bezoekers van blok C immers over zowel het westelijke als het oostelijke deel van de weg rijden, hetgeen 5,5 * 117 = 644 voertuigbewegingen per etmaal tot gevolg heeft. In de nieuwe situatie rijden over het oostelijke deel nog de 644 voertuigen die blok C als bestemming hebben en op het westelijke deel de bewoners en bezoekers van blok D (91 * 5,5 = 501 voertuigenbewegingen). De situatie is verduidelijkt in figuur 9. Die intensiteiten zijn zo laag, dat ze volledig opgaan in het achtergrondgeluid dat door de Kanaalweg wordt geproduceerd.
Figuur 9: vervoersbewegingen over de Lambdakade in de bestaande planologische situatie
(links) en de beoogde situatie (rechts).
Beleidskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer, titel luchtkwaliteitseisen (ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wet luchtkwaliteit bevat grenswaarden voor de concentraties zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) (jaargemiddelde) en fijn stof (PM10 en PM2,5) (jaar- en daggemiddelde) van belang. In de directe omgeving van fabrieken en tankstations kunnen ook van andere stoffen verhoogde concentraties voorkomen, maar in de omgeving van het plangebied zijn dergelijke bronnen niet aanwezig.
De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn in de volgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden – met enkele uitzonderingen – voor de buitenlucht.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldigheid |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m3
|
2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3
|
vanaf 2015 | |
Fijn stof (PM10)* | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | vanaf 11 juni 2011 |
24-uursgemiddelde concentratie | max. 35 keer p/jaar meer dan 50 µg/m3 | vanaf 11 juni 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 | vanaf 1 januari 2015 |
Tabel 3: relevante luchtkwaliteitsnormen.
* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
Beleidskader
Ook als het gaat om de effecten van het project op het gebied van de luchtkwaliteit kan een beroep worden gedaan op onderzoek dat reeds in het kader van het bestemmingsplan De Leidse Schans is gedaan, in dit geval door bureau Oranjewoud. In haar rapport "Luchtkwaliteitonderzoek Leidse Schans, Rapportage in het kader van Titel 5.2 Wm', d.d. 14 maart 2012, projectnr. 237826 (bijgevoegd als bijlage) concludeert Oranjewoud dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ter plaatse van de Kanaalweg ook in het scenario dat de RWO zou worden aangelegd (zie paragraaf 4.6.4) ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden blijft. Minder verkeer over de Kanaalweg leidt aannemelijkerwijs tot concentraties die nog iets lager zijn, en dus nog verder onder de grenswaarden blijven. De feitelijke concentraties zullen na uitvoering van het project tussen de berekende concentraties voor scenario's 1 en 2 in zitten.
2015 | 2022 - scenario 1 | 2022 - scenario 2 | ||
Stikstofdioxide (NO2) | 29,6 | 24,0 | 23,4 | |
Fijn stof (PM10) | 25,0 | 23,8 | 23,7 |
Tabel 4: berekende jaargemiddelde concentraties in µg/m3 in de situatie dat de RWO wel wordt aangelegd (scenario 1) en de RWO niet wordt aangelegd (scenario 2).
Beleidskader
De nationale m.e.r.-regelgeving is mede een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:
Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER (Milieueffectrapport) moet worden opgesteld. Uit het MER moet blijken of het project relevante negatieve gevolgen voor het milieu heeft.
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een milieueffectrapportage-plicht (m.e.r.-plicht), wanneer de toegestane activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst beoordeeld worden of er een m.e.r. noodzakelijk is: de zogenaamde "m.e.r.-beoordeling". Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij. Voor projecten die vallen onder bijlage D is dus pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling duidelijk of er een MER moet worden opgesteld. Wanneer het project helemaal niet valt onder de categorieën in bijlage C of D, is geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
Onderzoeksresultaten
In de zin van het Besluit m.e.r. maakt deze omgevingsvergunning de wijziging van een bestaande weg mogelijk. De Lambdakade langs de verschillende bouwblokken op het campusterrein is in planologische zin immers al toegestaan, en wordt nu slechts verbonden met de Kanaalweg.
De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg is op basis van het Besluit m.e.r. m.e.r.-plichtig voor zover de wijziging of uitbreiding betrekking heeft op een tracélengte van 10 kilometer of meer en m.e.r.-beoordelingsplichtig bij een tracé van 5 kilometer of meer. Wijzigingen of uitbreidingen van wegen die niet als autoweg of autosnelweg kwalificeren zijn bovendien m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer sprake is van de verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken.
De Lambdakade kwalificeert niet als autoweg en is bovendien een tweebaansweg, met een lengte die aanzienlijk korter is dan 5 kilometer. Het project valt dan ook niet onder de categorieën in de C- en D-lijsten van het Besluit m.e.r., zodat een m.e.r.-beoordeling formeel achterwege kan blijven. De gemeente Leiden acht de gevolgen voor het milieu bovendien voldoende onderzocht in de sectorale hoofdstukken, met betrekking tot de aspecten geluidhinder, luchtkwaliteit en verkeerskundige doorstroming.
Op 29 mei 2009 is de 'Kadernota Bereikbaarheid' door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld. In het beleidstuk is een set aan maatregelen voorgesteld ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden. Naast het schetsen van de beoogde verkeerscirculatiestructuur is in de Kadernota Bereikbaarheid uitspraak gedaan over de ambitie tot het bouwen van twee ondergrondse parkeergarages in de Leidse binnenstad en de voorlopige voortzetting van tijdelijke parkeeroplossingen als de Morspoortgarage en het parkeerterrein Haagweg.
De Kadernota ziet verder op de tijdelijke invoering van een blauwe zone in grote delen van de 19e-eeuwse schil voor een periode van twee jaar, waarna moet worden beoordeeld of tot definitieve invoering van de blauwe zone wordt overgegaan. In het Bestuursakkoord 2014-2018 is inmiddels besloten dat de blauwe zone wordt omgezet in een betaald parkeerregime. Daarnaast voorziet de Kadernota onder andere in het optuigen van een parkeermonitor, waarin de bezettingsgraad van parkeervoorzieningen in de binnenstad driejaarlijks wordt bijgehouden, het opstellen van beleidsregels met betrekking tot parkeren, gericht op het toetsen van nieuwe bouwinitiatieven aan de bouwverordening en het verbeteren van het Parkeerroute Informatiesysteem (PRIS), voor een betere verwijzing van verkeer naar parkeervoorzieningen.
De 'Nota van Uitgangspunten: Bereikbaar Leiden' van maart 2012 vormt een operationalisering van de Kadernota Bereikbaarheid. De ambities zoals benoemd in de Kadernota zijn daarbij, met uitzondering van de komst van een lightrailtraject door de binnenstad en het completeren van de stadsring door de aanleg van de Ringweg-Oost, gelijk gebleven. De nota van uitgangspunten benoemt een aantal concrete uitvoeringsprogramma's om de ambities uit de kadernota te verwezenlijken. Geen van die uitvoeringsprogramma's heeft direct betrekking op het plangebied.
Door verkeerskundig adviesbureau Megaborn is onderzocht welke wachttijden ontstaan ter plaatse van de beoogde in- en uitrit op de Kanaalweg. Het bijbehorende onderzoeksrapport, getiteld "Verkeersonderzoek kruispuntvorm aansluiting Leidse Schans - Kanaalweg", d.d. 26 februari 2014, kenmerk OVo1401, is als bijlage bij de omgevingsvergunning opgenomen.
In het rapport zijn de actuele etmaalintensiteiten op de Kanaalweg voor het planjaar 2024 aan het geldende regionale verkeersmodel (RVMK 2.2) ontleend en omgerekend naar uurgemiddelde spitsintensiteiten voor de avondspits. In het gebruikte RVMK-model is rekening gehouden met de komst van de Rijnlandroute, de volledige ontwikkeling van Valkenburg en het meest optimistische groeiscenario voor het Bio Science Park. In het model zat geen RWO, geen knip in de Hooigracht en geen Rijn-Gouwelijn.
Voor de rijstromen vanuit de campus is gerekend met de verkeersgeneratiecijfers uit CROW-publicatie 256, waaruit voor het betreffende woonmilieu etmaalintensiteiten volgen van 5,5 bewegingen per woning, goed voor 1.144 verkeersbewegingen per dag. Ook dat aantal is omgerekend naar uurgemiddelde spitsintensiteiten voor de avondspits. Bij het berekenen van de wachttijden is rekening gehouden met een realistisch scenario, waarbij 80% van het verkeer uit de campus richting Lammenschansplein rijdt en 20% in de richting van de Hoge Rijndijk, en het worst-case-scenario waarbij 50% in elke richting rijdt.
Uit de wachttijdberekening blijkt dat het verkeersaanbod van en naar de campus dermate beperkt is, dat op de Kanaalweg geen extra in- en uitvoegstroken noodzakelijk zijn. De wachttijden blijven onder de 15 seconden wanneer een eenvoudige in- en uitritconstructie wordt gekozen. Het is dan wel nodig het tweerichtingenfietspad uit te buigen, zodat tussen het fietspad en de Kanaalweg een opstelruimte ontstaat voor één auto. Het kruispuntontwerp, zoals aangevraagd, is gebaseerd op de conclusies uit de kruispuntanalyse, en voldoet zodoende aan de eisen die daarin gesteld zijn.
Voor de borging van een goed functionerend en veilig watersysteem is een groot aantal beleidskaders op het niveau van verschillende overheden vastgesteld. Met beleidskaders op Rijks- en provinciaal niveau, zoals de structuurvisie 'Nationaal Waterplan 2009-2015' en het 'Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015', heeft het onderhavige project geen relatie. Het projectgebied herbergt geen bovenlokale watersystemen, is geen onderdeel van uiterwaarden en bevat geen primaire of regionale waterkeringen.
Het projectgebied valt geheel binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dat betekent dat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor het beheer van een deel van de watergangen en de bijbehorende kunstwerken in de Rodenburgerpolder. Om die taak op een transparante wijze te kunnen uitvoeren heeft het waterschap beleidsregels vastgesteld in het zogenaamde Waterbeheerplan. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat het werk van het hoogheemraadschap in het teken van drie hoofddoelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe Beleidsregels, die in 2011 geactualiseerd zijn. De beleidsmatige uitgangspunten en ambities uit het bovengenoemde Waterbeheerplan 2010-2015 zijn in de Keur vertaald in bindende regels voor burgers en gemeenten, om het hoogheemraadschap gereedschap te geven de beleidsdoelstellingen te kunnen naleven, laten naleven en handhaven.
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de bijbehorende 'Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur' is onder andere bepaald in welke gevallen een Watervergunning wordt afgegeven, om ontheffing te verlenen van een verbodsbepaling in de Keur.
Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het waterschap.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland biedt gemeenten de gelegenheid de planeigenschappen op een digitaal formulier in te vullen, waarna een digitale watertoets moet uitwijzen of het bestemmingsplan, het wijzigingsplan of de omgevingsvergunning een 'groot waterbelang' omvat en ook feitelijk contact met de afdeling plantoetsing van het hoogheemraadschap dient te worden opgenomen.
Het projectgebied is onderdeel van de zogenaamde Rodenburgerpolder, een kleine polder gelegen tussen de Lammenschansweg, de Kanaalweg en de spoorlijn Leiden-Utrecht. Eventuele compensatieopgaven, die voortvloeien uit het verharden van onverhard terrein of het dempen van bestaand water, zullen binnen hetzelfde peilgebied moeten worden opgelost. Watercompensatie kan daarom niet plaatsvinden buiten de polder.
Een gemaal dat zich ca. 80 meter ten noordoosten van het projectgebied bevindt, pompt het water vanuit een klein stelsel van poldersloten naar het Rijn- en Schiekanaal, dat bij het boezemgebied van Rijnland hoort, met een peil van 0,6m -NAP. Het polderpeil wordt door het gemaal op 1,1m -NAP gehouden.
Eén van de poldersloten in de Rodenburgerpolder loopt door het projectgebied. De sloot is ter plaatse van het projectgebied in 2013 gedempt ten behoeve van de aanleg van de bouwweg, en voorzien van een korte duiker. Voor die demping is destijds een watervergunning op basis van de Keur verleend met een permanent karakter, vooruitlopend op de aanleg van een permanente ontsluiting. Even verderop, halverwege blok D, wordt een bestaande dam weer opengegraven. Per saldo verandert het oppervlak aan open water daardoor niet.
Het aanleggen van de ontsluitingsweg zelf leidt tot de toevoeging van ca. 216 m2 verhard oppervlak. Projecten die zien op de toevoeging van 500 m2 verharding zijn vergunningsplichting op basis van de Keur.
Wanneer het project moet worden gezien als onderdeel van het totale campusproject geldt dat de aanleg van de ontsluiting, het aan te leggen parkeerterrein, de in aanbouw zijnde blokken B, C en D en de tussenliggende verhardingen en straten een gezamenlijk verhard oppervlak tellen van ca. 19.670 m2. In de uitgangssituatie (2010) was in het Lammenschanspark ruim 30.000 m2 verhard oppervlak aanwezig. In de fase na realisatie van de bovengenoemde blokken en vóór de realisatie van blokken E en F is zodoende nog sprake van een positieve waterbalans.
Wanneer ook blokken E en F zijn ontwikkeld, de boezemsloot tussen het Lammenschans- park en de Lammenschansstrip wordt gedempt en de compensatie van een restopgave uit het ROC-project op de ontwikkeling van de campus drukt, zal het graven een een grote plas in het hart van het campusterrein noodzakelijk worden. Daarover zijn in het kader van het bestemmingsplan 'De Leidse Schans' reeds afspraken gemaakt met het Hoogheemraadschap van Rijnland, inclusief de mogelijke invulling van de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Zoals al toegelicht in paragraaf 1.3 is het project op één punt strijdig met het vigerende bestemmingsplan 'De Leidse Schans'. Op het projectgebied rust de bestemming 'Groen', en binnen die bestemming is geen gemotoriseerd verkeer toegestaan, en daarmee ook geen verkeersontsluiting.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo dient een aanvraag om omgevingsvergunning geweigerd te worden wanneer deze strijdig is met het bestemmingsplan, tenzij het bevoegd gezag toepassing geeft aan één van vier verschillende bevoegdheden tot afwijking van het bestemmingsplan. Deze mogelijkheden zijn toepassing van:
De zogenaamde 'wijzigingsbevoegdheid', die het bestemmingsplan biedt om alsnog gemotoriseerd verkeer toe te staan in het projectgebied, is geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid zoals bedoeld in de Wabo. Het aanleggen van een verkeersontsluiting valt evenmin onder de 'kruimelgevallen' genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, waarvoor de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid open staat. Het direct planologisch toestaan van de ontsluiting kan daarom alleen door toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° Wabo, oftewel de zogenaamde uitgebreide afwijkingsprocedure.
Van de bovengenoemde wijzigingsbevoegdheid maakt de gemeente bewust geen gebruik. Voor gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is het opstellen van een wijzigingsplan noodzakelijk. De daaropvolgende procedure tot vaststelling van het wijzigingsplan duurt langer dan het direct verlenen van een omgevingsvergunning op basis van de uitgebreide afwijkingsprocedure. Het verlenen van een omgevingsvergunning biedt daarnaast een grotere rechtszekerheid aan omwonenden, omdat daarmee een concreet bouwplan cq inrichtingsplan wordt toegestaan. In een wijzigingsplan wordt daarentegen slechts een stuk grond bestemd ten behoeve van een bepaald gebruik, hetgeen in dit geval verschillende typen kruispuntinrichtingen tot gevolg zou kunnen hebben. Op beide procedures is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afd. 3:4 Awb) van toepassing, hetgeen betekent dat op een wijzigingsplan en een ontwerp bestemmingsplan dezelfde rechtsbescherming open staat.
Op de procedure behorend bij de bovenbedoelde afwijkingsbevoegdheid is zogezegd afdeling 3:4 Awb van toepassing. Dat betekent dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, wanneer het ontwerp van de beschikking samen met deze ruimtelijke onderbouwing en andere bijlagen voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd, waarbij eenieder een zienswijze op het plan kenbaar kan maken bij het College van B&W.
Na afloop van de zienswijzentermijn van zes weken worden alle ingediende zienswijzen verzameld en beantwoord in de paragraaf 'Maatschappelijke uitvoerbaarheid' (6.2). In sommige gevallen kunnen zienswijzen het College aanleiding geven het ontwerpbesluit of de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing (al dan niet gedeeltelijk) te herzien.
Nadat de beantwoording van de zienswijzen en het definitieve besluit door het bevoegd gezag zijn vastgesteld, zal het besluit samen met de ruimtelijke onderbouwing en overige bijlagen opnieuw voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens die termijn kan iedere belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend of redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, een beroepschrift indienen bij de rechtbank in Den-Haag. Dit beroepschrift kan enkel betrekking hebben op onderwerpen waarop de zienswijze ook betrekking had. Wanneer het uiteindelijke besluit afwijkt van het ontwerpbesluit, kunnen alle belanghebbenden daarnaast een beroepschrift indienen met betrekking tot de punten waarop het besluit is gewijzigd.
Op grond van artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo. Met een dergelijke verklaring kan de gemeenteraad, alhoewel zij niet het bevoegd gezag is voor het nemen van een besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning, toch haar goedkeuring of afkeuring uitspreken over een plan. Een dergelijke instemming heeft een bindende status: het college kan een omgevingsvergunning niet verlenen zolang de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
In Leiden is door de gemeenteraad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor een lijst van categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. De gemeenteraad heeft hiermee willen bewerkstelligen dat voor kleine en niet maatschappelijk gevoelige projecten geen tussenkomst van de gemeenteraad is vereist, en bij grote en wel maatschappelijk gevoelige projecten wel. De onderstaande matrix geeft aan voor welke projecten een verklaring van geen bedenkingen al dan niet is vereist.
|
geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit | wel zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit |
1) Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 2) Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan of gelijk aan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 3) Het project heeft betrekking op bovenlokale infrastructuur, water- en groenprojecten. 4) Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastruc- tuur-, water- en groenprojecten in strijd met lokaal beleid. 5) Het project is gelegen binnen beschermd stads- gezicht en de uiterlijke kenmerken van een pand wijzigen. 6) Naar aanleiding van de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning is door of namens vijf belanghebbenden een negatieve reactie ingediend. |
geen verklaring van geen bedenkingen vereist | verklaring van geen bedenkingen wel vereist |
1) Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan of gelijk aan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 2) Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte. 3) Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastructuur-, water- en groenprojecten passend binnen lokaal beleid. 4) Het project is gelegen buiten beschermd stads- gezicht, of is gelegen binnen beschermd stadsgezicht en de uiterlijke kenmerken van de betrokken panden wijzigen niet. 5) Het project betreft 'bouwwerk geen gebouw zijnde'. |
geen verklaring van geen bedenkingen vereist | geen verklaring van geen bedenkingen vereist |
In het project is sprake van "lokaal gerichte infrastructuurprojecten en projecten met betrekking tot groen, water en verblijfsgebieden die niet in strijd zijn met lokaal beleid". Op de aanleg van de beoogde ontsluiting is immers in het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan 'De Leidse Schans' voorgesorteerd door middel van een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de raad bewust de bevoegdheid voor het alsnog toestaan van de ontsluiting aan het College heeft gegeven. Daarnaast is de ontsluiting als gewenste ontwikkeling bestempeld in de op 18 december 2012 door de raad vastgestelde 'Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek'. Tegen de publicatie van de ontvangst van de aanvraag om omgevingsvergunning zijn daarnaast geen negatieve reacties ontvangen. Een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is daarom niet vereist.
Het project omvat de aanleg van een ontsluitingsroute tussen de Lambdakade en de Kanaalweg, en behelst feitelijk niet meer dan het bestraten van enkele vierkante meters grond met klinkers, het omleggen van een geasfalteerd tweerichtingsfietspad over een lengte van enkele tientallen meters, het kappen van vier bomen, het aanplanten van twee nieuwe bomen en het later aanplanten van nog eens twee bomen.
Deze activiteiten vallen niet onder de categorieen genoemd in art. 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het project is daarmee niet grexwetplichtig, waardoor het verantwoorden van de gemeentelijke exploitatiebijdragen in een exploitatieplan niet noodzakelijk is. Gemeentelijke plankosten worden gedekt op basis van een onderlinge overeenkomst tussen initiatiefnemer VORM/BNO en de gemeente. De uitvoering van het project geschied volledig op kosten en voor risico van ontwikkelcombinatie VORM/BNO.
Onder een 'goede ruimtelijke ordening' wordt mede verstaan dat een gedegen belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen de (ruimtelijke) belangen van alle relevante belanghebbenden. Het verkrijgen van een goed beeld van die belangen is daarbij cruciaal. Daarom is het ontwerp van de omgevingsvergunning, tezamen met deze ruimtelijke onderbouwing en andere relevante bijlagen, gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die termijn kon eenieder een zienswijze kenbaar maken tegen het voorgenomen plan. Via publicaties in de Staatscourant en de stadskrant is de termijn van terinzagelegging van de ontwerp omgevingsvergunning aangekondigd.
De ontwerp beschikking en ruimtelijke onderbouwing hebben van 31 juli 2014 tot en met woensdag 10 september 2014 ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Tijdens die termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. De gemeente trekt daaruit de conclusie dat het plan kan rekenen op een voldoende maatschappelijk draagvlak.