direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Fiets- en brommerstalling ROC Lammenschans
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00040-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 10 juli 2013 begon de bouw van studentencampus De Leidse Schans in het hart van de zogenaamde Lammenschansdriehoek, tussen de Lammenschansweg, de Kanaalweg en de spoorlijn Leiden-Utrecht. De twee noordelijke bouwblokken van de campus zijn geprojecteerd aan het Bétaplein, dat volgens de 'Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek' het bruisende hart van de nieuwe gemengde woon- en werkwijk Lammenschans moet worden. Het Bétaplein kent momenteel een tijdelijke inrichting. Na de provinciale terugtrekking uit het project tot realisatie van de Rijn-Gouwelijn (RGL), kon de fiets- en brommerstalling voor het ten noorden van het plein gelegen ROC-Lammenschans immers niet langer ondergronds worden gebouwd. De honderden fietsen en brommers van ROC studenten en Da Vinci leerlingen moesten noodgedwongen een plek op het plein zelf krijgen, totdat een alternatieve locatie voor de stallingen kon worden gevonden.

Inmiddels is dat zover. De fietsen en brommers krijgen een definitieve plek in een nieuwe, multimodale garage aan de oostzijde van het ROC-Lammenschanscomplex. De bouw van de garage wordt tezamen met de ontwikkeling van een nieuwe, multifunctionele woontoren, de zogenaamde Greentower, aan de kop van het plein planologisch mogelijk gemaakt op basis van een nieuw bestemmingsplan. Het voorontwerp daarvan is op 27 februari 2014 ter inzage gelegd voor inspraak.

Om het plein vooruitlopend op de bouw van de nieuwe garage (gepland begin 2015) al haar definitieve, hoogwaardige inrichting te kunnen geven, worden de fiets- en brommerstallingen tijdelijk verplaatst naar het perceel Kanaalpark 145, waar na oplevering van de nieuwe garage ook de bouw van de Greentower van start zal gaan.

Het stallen van fietsen- en brommers op het bovengenoemde perceel is strijdig met de vigerende bestemmingsplannen 'Lammenschansdriehoek' en 'De Leidse Schans'. Om het aanleggen van de stallingen toch juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan' afgegeven. Als voorwaarde voor het verlenen van een dergelijke vergunning moet uit een ruimtelijke onderbouwing blijken dat het project getuigt van 'een goede ruimtelijke ordening'. Deze nota vormt die onderbouwing.

1.2 Begrenzing projectgebied

Het plangebied bestaat grotendeels uit het perceel Kanaalpark 145/145a, en omvat daarnaast een deel van het perceel Kanaalpark 142 en het tussen beide percelen gelegen gebied. Eén en ander is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto van het projectgebied met de projectcontour.

1.3 Vigerend planologisch regime

Op het in paragraaf 1.2 beschreven projectgebied zijn momenteel de onderstaande bestemmingsplannen van kracht.

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Bestemmingsplan De Leidse Schans   6 november 2012   19 juni 2013  
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek   20 december 2012   12 februari 2014  

Op de kadastrale percelen Kanaalpark 142 en Kanaalpark 145 is in beide bestemmingsplannen de bestemming 'Kantoor' gelegd. In beide bestemmingsplannen zijn daarmee kantoorfuncties toegestaan, met de daarbij behorende parkeervoorzieningen. Parkeer- en stallingsvoorzieningen voor andere functies dan een kantoor zijn daarmee niet toegestaan.

De gronden ten noorden van het perceel Kanaalpark 145 en ten westen van het perceel Kanaalpark 142 hebben de bestemming 'Verkeer', waarmee naast voorzieningen voor gemotoriseerd en langzaam verkeer ook parkeervoorzieningen zijn toegestaan, zonder dat die dienen te behoren bij een bepaalde functie. Een koppeling van parkeervoorzieningen aan een specifieke gebruiksfunctie is wél van toepassing op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk', dat aan de noordwestelijke strook van het projectgebied is gegeven. De beoogde stallingsruimte voor fietsen en brommers is bedoeld voor leerlingen en docenten van het ROC Leiden en het Da Vinci College Leiden. Beide instellingen zijn maatschappelijke voorzieningen, die passen in de bestemming 'Maatschappelijk'. Het gebruik van de gronden ten behoeve van het stallen van brommers en fietsers door leerlingen en docenten van het ROC en Da Vinci College is dan ook alleen strijdig op het gedeelte van het projectgebied met de bestemming 'Kantoor'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0002.png"

Figuur 2: Projectcontour op onderliggende bestemmingsplannen.

Op gronden met de bestemming 'Verkeer' geldt dat erf- en terreinafscheidingen een hoogte van maximaal 2 meter mogen hebben. Binnen de andere bovengenoemde bestemmingen mogen erf- en terreinafscheidingen eveneens maximaal 2 meter hoog worden, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die zich vóór de naar de openbare weg gekeerde gevel van het gebouw binnen het bouwvlak bevinden. Die erf- en terreinafscheidingen mogen niet hoger zijn dan 1 meter.

Binnen deze context moeten het Bétaplein en het Kanaalpark beiden worden gezien als openbare weg, terwijl de Alfastraat geen openbaar karakter heeft. Delen van het hekwerk rondom de beoogde stallingen bevinden zich ten opzichte van het ROC-Lammenschanscomplex en de kantoorpanden op de percelen Kanaalpark 142 en 145 vóór de naar de openbare weg gekeerde gevel, en die hekwerken zijn minimaal 1,1 meter hoog. Ook op dit punt is er zodoende sprake van een strijdigheid met het geldende planologische regime.

Tot slot wordt nog opgemerkt, dat ten tijde van de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning het ontwerp van een nieuw bestemmingsplan voor het Bétaplein ter inzage was gelegd. De aanhoudingsplicht uit artikel 3.3 Wabo kan in dit geval echter worden doorbroken, omdat de beoogde stallingen, voor zover gelegen binnen het plangebied van het ontwerp bestemmingsplan Bétaplein, door dit nieuwe bestemmingsplan worden toegestaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Geschiedenis van het projectgebied

Ondanks de relatief hoge ligging van de Lammenschansdriehoek in het landschap, veroorzaakt door de afzetting van zand en klei in het kreek- en geulsysteem achter de rivierbedding van de Vliet, hetgeen het gebied relatief aantrekkelijk maakte voor bewoning, bestaan geen aanwijzingen dat de omgeving van het projectgebied tijdens of voor de middeleeuwen bewoond is geweest. De eerste beschikbare kaarten van Leiden laten geen sporen van nederzettingen of bebouwing zien in het projectgebied en ook de archeologische booronderzoeken, die voor de verschillende ontwikkelingen in de omgeving zijn uitgevoerd, laten geen archeologische waarden zien. Aangenomen wordt daarom dat het terrein een agrarisch gebruik kende tot de bouw van de textielfabriek van Van Wijk en Heringa, die in 1945 werd geopend. Begin jaren '50 werd vervolgens begonnen met de bouw van de eerste bedrijfspanden aan de Lammenschansweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0003.png"

Figuur 3: Fragment van een kaart van Braun en Hogenberg uit 1575. met daarop het plangebied met directe omgeving indicatief weergegeven.

In 1974 begon de ontwikkeling van het Lammenschanspark tot een cluster van vijf schoolgebouwen. Het park werd omsingeld door sloten en werd voor auto's uitsluitend bereikbaar gemaakt via een enkele verbinding met de Lammenschansweg, waardoor een geïsoleerde entiteit ontstond, zonder enige relatie met de omgeving. Vanaf 1986 begon de realisatie van het Kanaalpark, een kantorenpark tussen het Lammenschanspark, de Kanaalweg en de spoorlijn Leiden-Utrecht. Ook het Kanaalpark was in opzet een afgezonderde stedenbouwkundige eenheid, waarbij verbindingen met de rest van de Lammenschansdriehoek ontbraken. Zodoende bestond de Lammenschansdriehoek tot het midden van de jaren '00 uit drie van elkaar afgezonderde stedenbouwkundige entiteiten: de Lammenschansstrip (bedrijfspanden langs de Lammenschansweg), het Lammenschanspark (scholencluster in het hart van het gebied) en het Kanaalpark (kantorenlocatie aan de Kanaalweg).

Dat veranderde toen in 2008 het nieuwe ROC-Lammenschanscomplex werd gebouwd. In het 200 meter lange gebouw langs de spoorlijn Leiden-Utrecht werden onder andere de ROC-afdelingen opgenomen, die voorheen in een viertal gebouwen in het Lammenschanspark waren gehuisvest, evenals de daar gevestigde locatie van het Da Vinci College Leiden. Met het vrijkomen van het Lammenschanspark in het verschiet, begon de gemeente in 2010 met de aanbesteding van de ontwikkeling van een grootschalige studentencampus in het gebied. De winnaar van die aanbesteding was het plan 'De Leidse Schans', van ontwikkelcombinatie Vorm Ontwikkeling BV en Ballast Nedam Ontwikkelingsmaatschappij (Vorm/BNO). Het plan ziet op de bouw van ca. 1800 studenteneenheden en ca. 200 starterwoningen, rondom een groen en autovrij middengebied. Met de bouw van de eerste fasen van de campus is in de zomer van 2013 begonnen.

Tijdens de aanbesteding van de studentencampus was de komst van de Rijn-Gouwelijn (RGL) in Leiden nog een actueel uitgangspunt. De lightrail-tramverbinding zou vanuit Gouda via Alphen aan de Rijn, langs de N12 en het bestaande spoor Leiden binnenkomen, om vervolgens via een plein tussen de campus en het ROC-complex naar de Lammenschansweg af te slaan. Om ruimte te bieden aan een tramhalte werd de campus op een afstand van ruim 50 meter van het ROC-complex geprojecteerd. Om de RGL goed te kunnen inpassen was ook de amovatie van de Fordgarage op het perceel Lammenschansweg 128 noodzakelijk. De fiets- en brommerstallingen ten behoeve van het ROC en Da Vinci College moesten onder het nieuwe plein (dat het Bétaplein werd genoemd) worden aangelegd.

In mei 2012 trok de provincie zich terug uit het project tot realisatie van de Rijn-Gouwelijn. Een deel van de daarmee gemoeide provinciale middelen voor de verwerving van het garageperceel en de bouw van een ondergrondse stalling vervielen daarmee eveneens. De fiets- en brommerstalling voor het ROC en het Da Vinci College moest noodgedwongen op het beschikbare deel van het plein worden aangelegd, terwijl verder moest worden gezocht naar een definitieve oplossing voor de ontstane situatie. Vandaar dat nu slechts een deel van het uiteindelijk beoogde Bétaplein bestaat, en dat plein nog een tijdelijke inrichting kent, die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal fietsen en brommers.

Het Kanaalpark kreeg de laatste jaren geleidelijk steeds meer te maken met een structurele leegstand van de kantoorgebouwen daar. Met het vertrek van de Nederlandse Energie Maatschappij (NLE) en Avery Dennison naar snelweglocaties in respectievelijk Zoeterwoude en Oegstgeest in het verschiet, zal het leegstandspercentage eind 2014 naar verwachting rond de 75% liggen.

2.2 Beschrijving van het projectgebied

Zoals omschreven in paragraaf 1.2 omvat het plangebied het gehele kantoorperceel Kanaalpark 145, inclusief het daarop aanwezige, vier bouwlagen tellende kantoorpand. Het pand is evenals de overige kantoorpanden in het Kanaalpark gebouwd in de periode tussen 1986 en 1991, en is inmiddels grotendeels onverhuurd. Op het erf rondom het gebouw zijn 46 parkeerplaatsen aanwezig, die uitsluitend in gebruik zijn bij de huurder van het kantoorpand. Aan de voorzijde van het pand zijn langs het Kanaalpark nog eens zeven langsparkeerplaatsen beschikbaar, die ook in eigendom zijn van de eigenaar van het kantoorpand. Ten noordwesten van het pand staat een houten fietsenberging op de hoek van het perceel, dat eveneens uitsluitend ter beschikking staat tot de huurder van het gebouw.

Het projectgebied omvat verder een deel van het kantoorperceel Kanaalpark 142, waarop een deel van de parkeervoorzieningen ligt dat bij het naastgelegen, leegstaande kantoorpand hoort. Beide kantoorpanden zijn, net zoals het ROC-Lammenschanscomplex, in eigendom van de aanvrager van de onderhavige omgevingsvergunning.

Tussen beide kantoorpercelen en het ROC-gebouw ligt een verbindingsweg, die de Alfastraat met het Kanaalpark verbindt. De Alfastraat loopt achter het ROC-gebouw langs, en vervult zowel een functie als expeditieroute, parkeerstraat én aanvalsroute voor de brandweer. De continue, onbelemmerde beschikbaarheid van de straat is van groot belang, en dient te allen tijde geborgd te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0004.png"

Figuur 4: Overzicht van de omgeving van het projectgebied.

Ook het meest oostelijke deel van het Bétaplein is onderdeel van het projectgebied. Op het betreffende stuk van het plein is momenteel een deel van de fietsenstalling van het Da Vinci College aanwezig, evenals de lerarenstalling voor docenten van zowel het ROC als Da VInci College. Aan de kopse kant van het ROC-gebouw liggen tot slot nog enkele parkeerplaatsen ten behoeve van het onderwijsgebouw binnen de contouren van het projectgebied.

In het projectgebied is een aantal bomen aanwezig. De bomen zijn geïnventariseerd op stamdiameter, grootte, leeftijd, levensverwachting, conditie en verplantbaarheid. De inventarisatie is opgenomen als bijlage bij de omgevingsvergunning.

2.3 Beschrijving van het project

Het project ziet kortgezegd op de tijdelijke verplaatsing van de fiets- en brommerstallingen voor het ROC-Lammenschans en Da Vinci College naar de omgeving aan de oostzijde van het ROC-gebouw. Het doel daarvan is om de stallingen voorafgaand aan de verplaatsing naar hun definitieve locatie, in een nieuw te bouwen parkeergarage, een plek te geven naast het Bétaplein , zodat het Bétaplein zelf kan worden heringericht. De herinrichting van het bestaande deel van Bétaplein vóór de oplevering van de eerste bouwblokken van de studentencampus eind 2014 vormt een inspanningsverplichting richting belegger Syntrus Achmea en de ontwikkelaars van de campus (Vorm/BNO). De gemeente heeft zich daaraan gecommiteerd in de 'Intentieverklaring Leidse Schans / Bétaplein' (BW 12.0972).


De bouw van de definitieve parkeergarage op het perceel Kanaalpark 142 staat gepland in de eerste helft van 2015. Omdat die garage echter nog niet planologisch is toegestaan, is nog niet met zekerheid te stellen dat er over vijf jaar geen behoefte meer bestaat aan fiets- en brommerstallingen op de tijdelijke locatie. Daarom kan geen gebruik worden gemaakt van de tijdelijke afwijkingsbevoegdheid uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het project ziet dus op de verplaatsing van alle bestaande fiets- en brommerstallingen op het Betaplein naar het projectgebied, en doet dat in twee achtereenvolgende fasen. Beide aangevraagde activiteiten, namelijk het bouwen van de benodigde hekwerken (artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo) en 'het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan' (artikel 2,1, eerste lid, onder c Wabo), worden voor beide fasen gelijktijdig vergund. Het vellen van houtopstand, oftewel het kappen en verplanten van een aantal bomen ten behoeve van de aanleg van de fiets- en brommerstalling (artikel 2.2, eerste lid, onder g Wabo), is apart aangevraagd. De sloopmelding die noodzakelijk is voor het tussentijds slopen van het kantoorpand Kanaalpark 145 wordt voorafgaand aan de start van fase 2 ingediend.

Eerste fase

Voorafgaand aan de eerste fase van het project worden eerst de bomen in het projectgebied gekapt of voorbereid voor verplanting op basis van een aparte omgevingsvergunning. Vervolgens wordt de fietsenstalling op het perceel Kanaalpark 145 gesloopt. Voor het slopen van de stalling is geen melding noodzakelijk, omdat het gebouwtje aannemelijkerwijs minder dan 10m3 sloopafval oplevert en geen asbest bevat. In het Bouwbesluit 2012 is bepaald dat een sloopmelding alleen bij meer sloopafval of asbesthoudende gebouwen is vereist.

Na de nodige grondwerkzaamheden voor de egalisatie van de grond, die niet dieper reiken dat 50 cm onder maaiveld en waarvoor daarom geen archeologische aanlegvergunning is vereist op basis van het geldende bestemmingsplan, wordt een groot deel van de stoeptegels van het Bétaplein verplaatst naar de projectlocatie. Dit zal volgens planning plaatsvinden tijdens de herfstvakantie van 2014, wanneer zowel het ROC-Lammenschans als het Da Vinci College zijn gesloten. Ook de fietsenrekken worden verplaatst naar het projectgebied, al ziet het project ook op de plaatsing van enkele nieuwe rekken.


Zoals te zien aan de onderstaande figuur, waarvan een groter exemplaar als bijlage bij de omgevingsvergunning is opgenomen, zullen op het perceel Kanaalpark 142 in totaal 165 scooter- en brommerplaatsen worden gerealiseerd. Dat aantal is ongeveer gelijk aan het huidige aantal stallingsplaatsen voor brommers en scooters op het Bétaplein. De stalling voor medewerkers van het ROC en Da Vinci College, die zich nu in een kooi vlak tegen de oostgevel van het ROC-complex bevindt en 84 fietsbeugels omvat, wordt aangelegd op de punt van kantoorperceel Kanaalpark 142. Hier komen ca. 100 stallingsplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0005.png"

Figuur 5: Overzicht fiets- en brommerstallingen fase 1

Ook de stallingen voor de studenten van het ROC-Lammenschans en de leerlingen van het Da Vinci College worden iets uitgebreid ten opzichte van de bestaande situatie: de stalling voor het Da Vinci College gaat van 740 naar ca. 850 plaatsen en die voor het ROC-Lammenschans van 468 naar ca. 600 plaatsen. Het bestaande aanbod aan fiets- en brommerstallingen blijkt in de praktijk voldoende te zijn voor beide instellingen. De kleine toename van plaatsen, waarvan ook sprake is in de toekomstige, definitieve garage, biedt beide scholen de mogelijkheid een geringe groei van het aantal studenten en leerlingen op te vangen. De capaciteit van het bestaande ROC-Lammenschanscomplex is daarvoor uiteindelijk maatgevend.

Rondom de stalling voor medewerkers wordt een hekwerk met een hoogte van 1,8m aangelegd. De overige stallingscompartimenten worden omheind met een hekwerk van 1,1m hoog. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande hekwerken op het Bétaplein. Vanwege de verkeersveiligheid worden de entrees van de stallingen niet aan de zijde van het Kanaalpark gepositioneerd, maar aan de zijde van het Bétaplein. De ontsluitingsweg tussen het Kanaalpark en de Alfastraat blijft zowel tijdens de aanleg als daarna beschikbaar.

De fietsenstallingen gaan ten koste van een groot deel van de parkeerplaatsen die horen bij de kantoorpanden op de percelen Kanaalpark 142 en Kanaalpark 145. Het eerstgenoemde kantoorpand staat sinds medio 2013 volledig leeg. Van het pand op het perceel Kanaalpark 145 wordt nog een klein deel verhuurd. De huurders krijgen van eigenaar en aanvrager Green Real Estate de beschikking over parkeerplaatsen in de bestaande, ondergrondse parkeergarage onder het Bétaplein. Uit de parkeerbalans, bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing, blijkt dat die parkeergarage voldoende ruimte biedt voor eventuele nieuwe huurders van de leegstaande kantoorruimte. Dat die ruimte nog wordt verhuurd is overigens slechts een theoretische mogelijkheid: de eigenaar van beide panden heeft aangegeven de leegstaande ruimte niet meer te zullen verhuren, aangezien beide panden volgens planning binnen een jaar zullen worden gesloopt.

Tweede fase

Het pand op het perceel Kanaalpark 145 wordt gesloopt voorafgaand aan fase 2 van het project, naar verwachting in de eerste helft van 2015. Met de sloop wordt niet begonnen voordat voldoende zekerheid bestaat over het tijdstip van inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan 'Greentower'. Op dat moment is ook het bestaande deel van het Bétaplein opnieuw ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0006.png" Figuur 6: Overzicht fiets- en brommerstallingen fase 2

Na de sloop van het kantoorpand, en de bestrating van de vrijgekomen ruimte, wordt een deel van de brommer- en scooterplaatsen verhuisd naar de voormalige plek van het kantoorpand. Het andere deel van de brommers en scooters gaat naar de nieuw opgeleverde noordelijke punt van het Bétaplein. Daar staan de brommers en scooters uitsluitend nog tijdens de bouw van de nieuwe parkeergarage, die ongeveer vijf maanden in beslag zal nemen. De stallingsruimte voor ROC-studenten schuift iets op en komt ook deels op de plek van het voormalige kantoorpand te liggen. De medewerkersstalling verschuift naar de locatie waar ook de huidige medewerkersstalling staat, vlak naast het ROC gebouw.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

Het in paragraaf 2.3 geschetste plan is strijdig met de vigerende bestemmingsplannen 'De Leidse Schans' en 'Lammenschansdriehoek', die ieder op een deel van het projectgebied, zoals toegelicht in paragraaf 1.2, van toepassing zijn. Het verlenen van een zogenaamde 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan' vormt de meest directe manier om het project toch juridisch-planologisch toe te staan. Een dergelijke omgevingsvergunning kan in dit geval alleen worden verleend wanneer uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Wat al dan niet moet worden verstaan onder een goede ruimtelijke ordening wordt deels bepaald door de (wettelijke) kaders op gebieden als wateropvang, geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit en parkeermogelijkheden. Daarnaast komt de gemeente als bevoegd gezag een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe bij het formuleren van ruimtelijk beleid voor aspecten waarvoor geen wettelijke kaders van hogere overheden gelden.

In dit hoofdstuk worden de van belang zijnde beleidskaders voor het project behandeld en wordt kort toegelicht hoe zich het project met deze beleidskaders en wettelijke kaders verhoudt. Beleidskaders op Europees of nationaal niveau, waarvan de daarin genoemde Europese- of rijksbelangen vanwege de beperkte schaal van het project niet worden geraakt, zijn niet in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

Op 30 januari 2013 is de 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten. De kern van de structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit in Zuid-Holland. Die aspecten dragen volgens de provincie bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. Hierdoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd:

  • een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • een divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

'Visie op Zuid-Holland' is zelfbindend voor de provincie. Het bindende toetsingskader voor de gemeenten is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte.

3.1.2 Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland

In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland, gelijktijdig met de structuurvisie door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ook omgevingsvergunningen voldoen, waarmee op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo, van het geldende bestemmingsplan wordt afgeweken.

De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van het bouwen buiten de zogenaamde 'rode contouren', en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nationale en provinciale landschappen, rijksbufferzones, landgoedbiotopen en primaire en regionale waterkeringen. Met deze doorgaans rurale thema's heeft het project geen raakvlakken. Het projectgebied en haar omgeving maken geen onderdeel uit van regionale of landelijke landschappen, liggen geheel binnen de rode contour en bevatten geen primaire of regionale waterkeringen.

De Verordening Ruimte bevat verder regels over nieuwe kantorenlocaties en (perifere) detailhandel, telkens gericht op het voorkomen van een ongebalanceerde verdeling van deze functies in de provincie en de vorming van een overschot van kantoor- en detailhandelruimte. De provincie staat daarbij een clusteringsbeleid voor, waarbij detailhandel wordt gecentreerd rondom de bestaande stads-, dorps- en wijkkernen en nieuwe wijkgebonden winkelcentra, en waarbij kantorenlocaties worden geclusterd rondom goed bereikbare OV-knopen. De reikwijdte van de Verordening Ruimte is beperkt tot projecten die zien op de toevoeging van kantoren met een omvang van meer dan 1000m2 BVO en/of detailhandel buiten de gevestigde centra of in niet-volumineuze goederen.

Met deze omgevingsvergunning wordt geen nieuwe kantoorruimte en geen detailhandel toegestaan. Ook op dit punt past de omgevingsvergunning daarom binnen de kaders van de Verordening Ruimte.

In artikel 16 van de Verordening Ruimte staan regels die zien op het beschermen van de vrije windvang en het zicht op traditionele windmolens. De regels zien erop dat nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan rekening houden met zogenaamde molenbiotopen, die in een straal van 400 meter rondom het middelpunt van iedere traditionele windmolen is gelegen, en beperkingen oplegt aan de maximale bouwhoogte van omliggende nieuwe gebouwen. Het projectgebied ligt op ca. 550 meter afstand van de dichtstbijzijnde windmolen (de Rodenburgermolen langs de Kanaalweg) en valt dus niet binnen de molenbiotoop van een beschermde molen.

Artikel 19 van de Verordening Ruimte tot slot, bevat regels gericht op de bescherming van de zogenaamde Limes. Die beschermingszone rondom de vroegere grens van het Romeinse Rijk ligt ongeveer een kilometer ten noorden van het projectgebied, ter hoogte van de Hogewoerd. Ook hiermee heeft de vergunning zodoende geen raakvlakken.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Leiden 2025

De Structuurvisie Leiden 2025 is op 1 december 2011 vastgesteld en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en structuur van de stad tot 2025. Het document wijst ontwikkelingslocaties aan met het beoogde type woonmilieu per locatie en het benoemt belangrijke infrastructurele projecten en andere ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de vorming van een groen singelpark rondom de binnenstad en ecologische verbindingszones tussen de bestaande parken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00040-0301_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede uit de verbeelding van de Structuurvisie Leiden 2025.

De hele oostelijke Lammenschansdriehoek heeft de aanduiding 'nieuw gemengd stedelijk milieu' gekregen, met een aanduiding 'studentenhuisvesting'. Daarmee is het gebied aangewezen als herontwikkelingslocatie met een brede mix aan verschillende functies, waaronder woningen, in een stedelijke dichtheid. Aan de aanwijzing van het gebied als zoeklocatie voor de ontwikkeling van een grootschalige studentencampus is inmiddels gehoor gegeven door de selectie van ontwikkelcombinatie VORM/BNO, om de komende jaren gefaseerd haar plan 'De Leidse Schans' tot uitvoering te brengen. Het plan ziet op realisatie van ca. 1800 studentenwoningen en 208 starterwoningen, met een groen en autovrij middengebied.

De structuurvisie gaat niet in op het detailniveau van de afzonderlijke percelen, maar impliceert wel dat de Lammenschansdriehoek in zijn totaliteit een ontwikkelingslocatie vormt, waar een intensivering van de woonfunctie is gewenst.

3.2.2 Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek

Om toch sturing te kunnen geven aan de ontwikkeling van het gebied op operationeel niveau, is in december 2012 de 'Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek' vastgesteld door de Leidse gemeenteraad. De ontwikkelstrategie vormt een nadere uitwerking van de structuurvisie.

De ontwikkelstrategie is geen traditioneel stedenbouwkundig masterplan of gebiedsvisie, omdat de gemeente niet een vooraf vastgesteld eindbeeld van het gebied nastreeft door toepassing van een actief grondbeleid. Het document schetst slechts de maximale ontwikkelmogelijkheden voor de verschillende eigenaren in het gebied, evenals de bijbehorende randvoorwaarden op het gebied van ontsluiting, groenstructuur, waterhuishouding, parkeeroplossingen en stedenbouwkundige samenhang. Dat doet de ontwikkelstrategie door ruimtelijke bouwenveloppen met bijbehorende bestemmingen te definiëren, die zoveel mogelijk de bestaande eigendomssituatie respecteren.

De bouwenveloppen bieden voor vrijwel alle eigenaren ruimere ontwikkelmogelijkheden dan dat het bestaande planologische kader doet, zowel in bouwvolumes als functies. De ruimere mogelijkheden bieden kansen tot waardecreatie, hetgeen de verschillende eigenaren moet motiveren tot herontwikkeling. Voor concrete plannen die passen in de ontwikkelstrategie wordt vervolgens het planologisch instrumentarium aangepast, bijvoorbeeld door vaststelling van een postzegelbestemmingsplan. De markt is dus aan zet.

Ter plaatse van het plangebied biedt de ontwikkelstrategie de mogelijkheid tot het oprichten van een multifunctionele toren met een maximale hoogte van 70 meter, bedoeld als stedenbouwkundige beëindiging van het Bètaplein. In het document staat daarover:

"Op de kop van het Bètaplein wordt in de ontwikkelstrategie ruimte geboden voor de bouw van een toren. Met het hoogteaccent wordt de ruimte duidelijk gemarkeerd en gedefinieerd. De toren staat symbool voor het Leiden van de toekomst."

De strook langs het spoor, ter plaatse van de percelen Kanaalpark 141 en Kanaalpark 142, heeft eveneens een bouwenveloppe gekregen met een bouwhoogte van 15 tot 20 meter.

De ontwikkeling van een woontoren, zoals opgenomen in de Ontwikkelstrategie, doorloopt momenteel haar eigen planvormingsproces, waarbij het voorontwerp bestemmingsplan dat de ontwikkeling mogelijk maakt op 27 februari 2014 ter inzage is gelegd voor inspraak. Het onderhavige project zit zodanig in elkaar, dat rekening houdend met de beoogde herinrichting van het Bétaplein, de sloop van de kantoorpanden op de percelen Kanaalpark 142 en 145, de bouw van de definitieve parkeer- en stallingsgarage en de bouw van de Greentower, toch de continue beschikbaarheid van voldoende stallingsplaatsen voor fietsers en brommers van ROC studenten en leerlingen van het Da Vinci College geborgd blijft. In die zin valt het project te zien als een noodzakelijke stap, om de voorwaarden te scheppen voor de verdere herontwikkeling van de omgeving van het Bétaplein, zoals beoogt in de Ontwikkelstrategie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente en van hogere overheden uiteengezet. De beoogde verplaatsing van de fiets- en brommerstallingen voor het ROC-Lammenschans en Da Vinci College Leiden vormt een noodzakelijke stap in de gewenste, verdere herontwikkeling van de Lammenschansdriehoek, zoals voorzien in de gemeentelijke structuurvisie en de Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek. Het project raakt geen provinciale belangen.

Onder een 'goede ruimtelijke ordening' valt naast de passendheid van een ontwikkeling binnen het ruimtelijke beleid echter ook de passendheid binnen allerlei wettelijke normen en grenswaarden voor verschillende ruimtelijke aspecten, die zijn vastgesteld in verschillende wetten, verordeningen, NEN-maatstaven of andere harde toetsingskaders. Voorbeelden daarvan zijn de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, het Besluit bodemkwaliteit en de Keur van Rijnland.

In dit vierde hoofdstuk is per relevant ruimtelijk aspect telkens eerst het geldende wettelijke of beleidsmatige kader samengevat weergegeven en is vervolgens de passendheid van het project binnen die kaders beschreven.

4.2 Archeologie

De bescherming van archeologische waarden is juridisch verankerd in het paraplubestemmingsplan Archeologie en de archeologische waardebepalingen in het bestemmingsplan Lammenschansdriehoek. Met een 'Waarde - Archeologie 6' geldt ter plaatse van het projectgebied een aanvullende vergunningsplicht voor grondverzet over een oppervlakte van 500m2 en een diepte van 75cm. Het onderhavige plan ziet niet op grondwerkzaamheden van die omvang.

Het aanleggen van de beoogde fiets- en brommerstallingen maakt weliswaar lichte grondwerkzaamheden nodig, om het terrein te egaliseren en de hoogteverschillen tussen het Bétaplein en de kantoorpercelen overbrugbaar te maken voor fietsen en brommers, maar daarbij wordt hooguit de toplaag geroerd tot een diepte van enkele tientallen centimeters over een zeer beperkte totale oppervlakte. Een omgevingsvergunning voor de activiteit 'het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden' is op basis van het bestemmingsplan daarom niet vereist.

Overigens blijkt uit de boringen in het projectgebied, die in het kader van een drietal in het gebied uitgevoerde archeologische onderzoeken zijn gezet, dat de grond reeds tot op een relatief grote diepte is verstoord. Boring 318 van het onderzoek in het kader van de Rijn- Gouwelijn (RAAP-rapport 1543, Kruif, 2008) is in het noordwestelijke deel van de projectgebied gezet en boring 317 van datzelfde onderzoek in het noordoostelijke deel van de het projectgebied. Beide boringen laten een verstoring zien tot respectievelijk 1,90 en 1,95m onder maaiveld. De in het noordelijke deel van de onderzoekslocatie gezette peilbuizen B1 en B2 van het milieukundig bodemonderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan voor de Greentower (Looman, 2013) wijzen eveneens op een verstoring van respectievelijk 1,8 en 1,9m -mv. Tijdens archeologisch onderzoek in 2004 (Nijdam & Van der Ham, ArcheoMedia-rapport A04-423-Z) op het belendende perceel was geconstateerd dat de bodem direct ten westen van het projectgebied tot ca. 2,1/2,15m -mv verstoord is. Op basis van deze gegevens kan worden verondersteld dat de bodem in het noordelijke deel van de het projectgebied tot in ieder geval ca. 1,8m -mv en mogelijk (waarschijnlijk min of meer vlakdekkend) tot ca. 2,0m -mv verstoord is.

Voor het zuidelijke deel van het gebied staan de boorstaten B3 en B4 van het bovengenoemde milieukundige bodemonderzoek ter beschikking, evenals de boringen van het in 2011 uitgevoerde archeologische onderzoek ten behoeve van De Leidse Schans (Van der Haar, Teekens, 2012, Archeologische rapporten Oranjewoud 2011/94). De milieukundige boringen laten zien dat dit deel van de onderzoekslocatie tot in ieder geval 1,4m -mv is verstoord. Het beeld dat uit de ten zuid(west)en op geringe afstand van de onderzoekslocatie gezette boringen 073, 079, 084 en 087 naar voren komt, duidt erop dat een deel van het Bétaplein tot in ieder geval 1,3m -mv en plaatselijk tot ca. 1,9/2,0m -mv verstoord. Ook toevalsvondsten naar aanleiding van de vergunningsvrije grondwerkzaamheden zijn daarom niet te verwachten.

4.3 Cultuurhistorie

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen, maar ook bij het afwijken van bestemmingsplannen door toepassing van de uitgebreide afwijkingsbevoegdheid uit de Wabo, rekening moeten houden met de in het projectgebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder cultuurhistorische waarden vallen naast archeologische waarden (zie paragraaf 4.2) ook monumenten, beeldbepalende panden en beschermde stads- en dorpsgezichten, die op basis van de Monumentenwet zijn aangewezen.

In het plangebied zijn geen historische bouwwerken, monumentale panden of structuren met een cultuurhistorische of beeldbepalende waarde te benoemen. Ook buiten de plangrenzen zijn geen cultuurhistorisch relevante bouwwerken aanwezig die een beperkende invloed hebben op de aanleg van de beoogde fiets- en brommerstallingen, zoals traditionele windmolens met een molenbiotoop. Het projectgebied is geen onderdeel van een landgoed, Rijksbufferzone of anderzins cultuurhistorisch beschermd landschap. Er valt dan ook te stellen dat er geen cultuurhistorische waarden zijn, die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

4.4.1 Beleidskader

Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming wordt gevormd door de Flora- en Faunawet, die voortborduurt op de Europese habitat- en vogelrichtlijnen en voorziet in de bescherming van bedreigde en van nature in Nederland voorkomende flora- en faunasoorten. In tegenstelling tot gebiedsbeschermende kaders als de Natuurbeschermingswet 1998 is soortenbescherming op grond van de Flora- en Faunawet niet beperkt tot aangewezen Natura 2000-gebieden en gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op basis van de Flora- en Faunawet is het onder andere verboden de habitat van bepaalde bedreigde dier- en plantensoorten te verstoren. Van een verstoring van dergelijke habitats kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Het bevoegd gezag is in eerste instantie zelf verantwoordelijk vast te stellen of bij het uitvoeren van een project sprake is van de verstoring van bedreigde dier- en plantensoorten. Wanneer dit het geval is dient te worden vastgesteld of de verstoring in voldoende mate kan worden gemitigeerd (bijvoorbeeld door verstoring buiten het broed- of slaapseizoen van de bedreigde diersoorten te laten plaatsvinden) of gecompenseerd (bijvoorbeeld door alternatieve, gelijkwaardige locaties beschikbaar te stellen als habitats van bedreigde soorten). Hoe precies met eventueel aanwezige natuurwaarden moet worden omgegaan is omschreven in de gemeentelijke 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen'.

Wanneer de nadelige effecten op bedreigde natuurwaarden niet voldoende kunnen worden opgevangen, kan sprake zijn van de noodzaak ontheffing aan te vragen van de Flora- en Faunawet bij het Ministerie van ELenI. In plaats van een ontheffing van de Flora- en Faunawet bij bestemmingsplannen kan een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' worden aangevraagd bij het ministerie, in het kader van de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning onder het figeur van de Wabo. Zonder een dergelijke verklaring kan geen omgevingsvergunning worden verleend.

In de toelichting van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Flora- en Faunawet, komt deze ook niet in aanmerking voor een omgevingsvergunning. In dat geval is immers geen sprake van 'een goede ruimtelijke ordening'.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Door bureau SAB is begin juni 2013 onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde natuurwaarden in en rondom het projectgebied. Het doel van het onderzoek was om op basis van een gebiedsanalyse, beschikbare soortengegevens en een eenmalige veldverkenning op 22 augustus 2013, uitspraken te kunnen doen over de mogelijke aanwezigheid van beschermde planten en dieren in het plangebied.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied dat op basis van de wet is beschermd is het Natura 2000-gebied "De Wilck", dat op ca. 4200 meter afstand ligt, nabij Hazerswoude. Het projectgebied ligt evenmin in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur. Op ca. 950 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt de ecologische verbindingszone Oostvlietpolder en op 1300 meter ten zuidoosten ligt het gebied Elfenbaan, dat is aangewezen als onderdeel van de EHS. Gezien de zeer beperkte ruimtelijke impact van het project op de omgeving (er is bijvoorbeeld geen sprake van een toename van het aantal motorvoertuigbewegingen in de omgeving, omdat er geen verkeersaantrekkend programma wordt toegevoegd) en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde beschermde natuurgebieden, valt geen enkel negatief effect van het project op de beschermde natuurwaarden in die gebieden te verwachten.

Soortenbescherming

De meesten van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten, zoals Bruine kikker, Gewone pad, Egel, (spits-)muizen en Mol zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en Faunawet. Voor deze soorten geldt dat aantasting van de vaste rust- of verblijfsplaatsen geen vrijstelling van de Flora- en Faunawet behoeft, mits voorafgaand aan aantasting maatregelen worden genomen conform de gemeentelijke 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen'. Bij kap-, sloop- en grondwerkzaamheden worden deze maatregelen als voorwaarde in de betreffende vergunningen opgenomen.

De directe omgeving van het projectgebied heeft een binnenstedelijk karakter en het groen wordt intensief beheerd. Gezien het bovenstaande en op basis van de verspreidingsgegevens en de biotoopeisen van de mogelijk in de omgeving voorkomende soorten, en de afwezigheid van een directe verbinding met het buitengebied, worden binnen het plangebied geen strikt beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en insecten verwacht.

Vaatplanten

Binnen het plangebied zijn weinig potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor planten aanwezig. Het grootste deel van het plangebied is bebouwd, verhard of ligt braak. De groene delen bestaan uit gazons, hagen en bomenrijen. Van een stabiel ecosysteem is geen sprake en bijzondere groeiplaatsen zijn niet aanwezig. Strikt beschermde vaatplanten zijn ten tijde van het veldbezoek niet aangetroffen en worden daarom niet verwacht in het projectgebied. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten (in bijvoorbeeld) tuinen zijn niet beschermd in de Flora- en Faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft.

Vleermuizen

Volgens verspreidingsgegevens uit de 'Atlas van de Nederlandse vleermuizen' (Limpens, 1997) en nader ecologisch onderzoek van Bureau Stadsnatuur Rotterdam (Moerland, 2011; Moerland & Grutters, 2013) komen in de omgeving van het plangebied vleermuizen voor. Vleermuizen zijn strikt beschermd volgens tabel 3 van de Flora- en Faunawet en bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Vleermuizen verblijven, afhankelijk van de soort, in bomen en/of gebouwen.

De bomen in het plangebied bevatten geen voor vleermuizen geschikte holtes. Het is om die reden niet waarschijnlijk dat boombewonende soorten een vaste rust- en verblijfsplaats in het plangebied hebben. Uit onderzoek van Moerland, 2013, is gebleken dat de bomen langs het spoortalud onderdeel zijn van een vaste vliegroute. Het kappen van een beperkt aantal bomen in de lijn, zoals beoogt ten behoeve van de realisatie van de tijdelijke fiets- en brommerstalling, heeft echter geen verstorend effect op het functioneren van de route. Langs het spoor blijven voldoende bomen aanwezig om ruimschoots voldoende borging in een aaneengesloten vliegroute te bieden.

Het gebouw in het plangebied is mogelijk geschikt voor de Gewone Dwergvleermuis. De open stootvoegen, waarachter (in de spouw) vleermuizen een verblijfsplaats kunnen hebben, zijn breed genoeg om toegang te bieden. Omdat het gebouw voorafgaand aan fase 2 moet worden gesloopt zijn effecten op de vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuizen op voorhand niet uit te sluiten. Mede in het kader van het bestemmingsplan Greentower wordt daarom in mei een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar deze soortgroep. Mochten exemplaren Gewone Dwergvleermuis hun zomer- of paarverblijf in het gebouw hebben, dan zijn voldoende mitigerende en compenserende maatregelen beschikbaar, om op voorhand te kunnen stellen dat de aanwezigheid van de beestjes geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de sloopwerkzaamheden. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het ophangen van nestkasten aan nabijgelegen gebouwen, waarna het pand op het perceel Kanaalpark 145 eind september of in de eerste helft van oktober ongeschikt kan worden gemaakt door het dichtmetselen van aanwezige stootvoegen of juist het openbreken van de hoekdelen van het pand, waardoor een constante tocht ontstaat door de spouwmuren van het pand. Het pand wordt hierdoor dermate onaantrekkelijk voor de diertjes, dat nieuwvestiging valt uit te sluiten.

Vogels

Tijdens de veldverkenning zijn Zilvermeeuw, Koolmees, Ekster, Turkse tortel en Kauw waargenomen. Alle vogels en hun nesten zijn strikt beschermd. Actieve nesten van vogels mogen niet worden aangetast of verstoord. Voor de meeste vogels kan worden volstaan met het ontzien van nesten in het broedseizoen (globaal van half maart tot half juli). Nestlocaties van jaarrond beschermde vogels, zoals roofvogels, uilen en Huismus zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Sporen, nesten en holtes van jaarrond beschermde vogelsoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied. Negatieve effecten van de plannen op deze soorten zijn dan ook niet te verwachten.

Vissen

Tussen het spoor en het plangebied is een permanent watervoerend element (sloot) aanwezig. Het project heeft echter geen gevolgen voor de sloot. Daarnaast geldt dat de sloot erg ondiep is geworden door de grote hoeveelheid bladmateriaal in de sloot. Strikt beschermde soorten worden daarom niet verwacht.

Conclusie

Op basis van een gebiedsanalyse, inclusief veldwaarneming, kan de aanwezigheid van vrijwel alle beschermde soorten in het plangebied worden uitgesloten, met uitzondering van de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen, zoals Gewone Dwergvleermuis. Een vervolgonderzoek in mei, wanneer de betreffende soorten weer actief en waarneembaar worden, zal daarover voorafgaand aan de beoogde sloop van het pand voldoende uitsluitsel bieden. De resultaten uit dat onderzoek worden opgenomen in de definitieve vergunning.

De noodzakelijke kap- en sloopwerkzaamheden kunnen bij de actuele aanwezigheid van nesten van bijvoorbeeld Zilvermeeuw en Koolmees niet tijdens het broedseizoen plaatsvinden. Voor de uitvoerbaarheid van het project wordt dat niet als een belemmering gezien.

4.5 Kabels en leidingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in ieder bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

In het projectgebied zijn geen buisleidingen aanwezig die onder het Bevb vallen. Precies aan de rand van het projectgebied, nabij het kantoorpand op het perceel Kanaalpark 142, ligt wel een hogedruk gasleiding met een werkdruk van 8 bar, al zullen op die plek geen grondwerkzaamheden hoeven plaatsvinden en ligt de gasleiding bovendien relatief diep.

Om de aanwezigheid van andere kabels en leidingen in en rondom het plangebied inzichtelijk te maken is in september 2013 een zogenaamde klic-melding opgevraagd. De melding geeft een actueel overzicht van alle aanwezige nutsvoorzieningen, en haalt die informatie uit een systeem dat constant door alle actieve nutsbedrijven wordt aangevuld. Het overzicht is bijgevoegd als bijlage bij deze onderbouwing.

Onder het Kanaalpark (straat) ligt een bundel van kabels en leidingen, die naast de bovengenoemde hogedruk gasleiding bestaat uit een lagedruk gasleiding, laagspanningskabels van Liander, verschillende KPN-, Ziggo- en Tele2-datakabels, een glasvezelkabel van Reggefiber en Dunea-waterleidingen. De bundel ligt onder de stoep aan de voorzijde van de kantoorpanden op de percelen Kanaalpark 142 en 145. Onder het midden van de straat ligt daarnaast een rioolleiding, waarmee zowel het rioolwater van de verschillende kantoorpanden als het hemelwater wordt opgevangen en vervolgens naar de hoofdrioolleiding onder de Melchior Treublaan wordt gebracht.

Voor het project tot aanleg van de fiets- en brommerstallingen vormt de aanwezigheid van de kabels en leidingen geen belemmering. Omdat er geen zware bouwwerken worden gerealiseerd, ondervinden de kabels en leidingen geen te zware druk. De kabels en leidingen kunnen ook na uitvoering van het project nog worden bereikt in geval onderhoudswerkzaamheden dat vereisen. Voor de latere bouw van de definitieve parkeergarage en de Greentower is het verleggen van kabels en leidingen wel noodzakelijk. In het bestemmingsplan Greentower wordt daar verder op ingegaan.

4.6 Milieu

4.6.1 Bedrijven en milieuzonering

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verplicht, in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening, om in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' aan te tonen dat toekomstige en bestaande bewoners en gebruikers bij ruimtelijke ontwikkelingen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, maar ook dat eventuele aanwezige bedrijven niet in hun belangen worden geschaad. Hiertoe kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelige functie noodzakelijk zijn. Die afstand wordt 'milieuruimte' genoemd. Milieuzonering omvat het stelsel van verschillende gradaties van milieuruimte, die rondom verschillende typen bedrijven noodzakelijk is, ingedeeld in zogenaamde milieucategorieën.

In het geval van de onderhavige aanvraag is milieuzonering niet relevant, omdat de beoogde fiets- en brommerstalling geen milieuinrichting vormt, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit. De fiets- en brommerstalling is daarnaast ook geen gevoelige functie, zoals woningen, onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen en kinderdagverblijven dat wel zijn. Dat betekent dat de verplaatste fiets- en brommerstallingen van het ROC-Lammenschans en Da Vinci College niet als milieubelastend worden getypeerd, en dus ook niet op een bepaalde afstand tot gevoelige functies moeten worden gebouwd, en daarnaast ook niet hindergevoelig zijn, waardoor ze een bepaalde afstand van belastende functies moeten aanhouden.

4.6.2 Bodem

Beleidskader

Onder het stramien van 'een goede ruimtelijke ordening' geldt dat het gebruik dat planologisch wordt toegestaan voor een bepaald stuk grond moet passen binnen het gebruik dat de bodemkundige staat van de grond toelaat. Zo gelden voor een speelplaats of tuin hogere eisen met betrekking tot de bodemkwaliteit dan voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Of de bodemkwaliteit een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend veldonderzoek. De resultaten van het historisch bureauonderzoek, het veldonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden met het planologische besluit bekendgemaakt.

Uit het onderzoeksrapport moet blijken of sprake is van ernstige verontreinigingen van de bodem of het grondwater. In de Wet bodembescherming zijn grenswaarden opgenomen, die bepalen wanneer voor een bepaald gebruik een grondsanering noodzakelijk is (de zogenaamde saneringscriteria) en hoe schoon de grond moet zijn na een saneringsoperatie (ook saneringsdoelstelling genoemd).

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om bodemkwaliteit binnen haar gebied actief te beheren. Daarbij kan het bevoegd gezag ten aanzien van bodembeheer kiezen voor landelijk geldend generiek beleid of voor zelf opgestelde gebiedsspecifieke beleidsregels. Hangende die keuze geldt in het gebied dat valt onder de bevoegdheid van de Omgevingsdienst West-Holland (voor milieuzaken via mandaat gemachtigd door onder andere de gemeente Leiden) het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid van kracht is, waarbij geldt dat grondverzet is toegestaan:

  • als de toe te passen grond beter of gelijk in kwaliteit is als de ontvangende bodem;
  • als de toe te passen grond beter of gelijk in kwaliteit is dan de op de betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

Onderzoeksresultaten

De bodemkwaliteit in het plangebied is door bureau Milieutechniek Rouwmaat Groenlo BV onderzocht door middel van een verkennend bodemonderzoek. Het doel van het onderzoek was om te bepalen of de bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van een woontoren en een parkeergarage in het projectgebied, die volgt op het gebruik van het gebied als tijdelijke fiets- en brommerstalling. De bodemkwaliteitscriteria voor een fiets- en brommerstalling zijn gelijk aan die voor een parkeergarage en minder streng dan de criteria voor een woonfunctie.

Het onderzoek van Milieutechniek Rouwmaat Groenlo BV heeft het onderzoeksrapport 'Verkennend bodemonderzoek Kanaalpark 142-145 te Leiden', rapportnummer MT 13217, d.d. 20 augustus 2013 opgeleverd, en is uitgevoerd conform alle relevante normen en richtlijnen, waaronder NEN 5740, NEN 5725 en BRL-SIKB 2000-2002 en 2018. De grond- en grondwateranalyses zijn uitgevoerd door een RVA-gecertificeerd laboratorium.

De bodem in het projectgebied is opgebouwd uit afwisselend zand en klei. De bovengrond bestaat overwegend uit zand, variërend van een diepte van 0,3m -mv tot 1,8m -mv. Daaronder bestaat de locatie hoofdzakelijk uit klei, afgewisseld met zandlagen. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 139cm -mv voor peilbuis 1. Tijdens de velwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. de puinhoudende bovengrond licht verontreinigd is met PAK (polycyclische aromatische koolwaterstoffen);
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium en 1,2-Dichloorethenen.

Beide bovengenoemde verontreinigingen zijn dermate laag, dat zij ruimschoots binnen de grenswaarden voor het beoogde gebruik blijven. De milieukundige bodemkwaliteit vormt zodoende geen belemmering voor het gebruik van het terrein als fiets- en brommerstalling.

4.6.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staat vooral het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang.

Het onderhavige project leidt niet tot een toename van het groepsrisico. De verplaatsing van bestaande stallingen voor fietsen- en brommers leidt er immers niet toe dat het extra aantal personen in de omgeving van het projectgebied (dat toch al niet zodanig hoog is dat het van enig invloed is op het groepsrisico vanuit de Europaweg) structureel toeneemt.

4.6.4 Geluid

De op 1 januari 2007 vastgestelde Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat elke planologische maatregel waarmee nieuwe gevoelige functies worden toegestaan binnen de geluidszone van een weg of spoorweg, een akoestisch onderzoek bevat. Ook het planologisch toestaan van voorzieningen die gepaard gaan met wegreconstructies dienen te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Een fiets- en brommerstalling is echter geen gevoelige functie in de zin van de Wet geluidhinder en er is in het project evenmin sprake van een wegreconstructie.

Op basis van de Wet milieubeheer en het bijbehorende Activiteitenbesluit geldt daarnaast dat belastende milieuinrichtingen zich hebben te houden aan maximale geluidvolumes op omliggende gevoelige functies, uitgedrukt in zogenaamde langetijdgemiddelde beoordelingsniveaus over de relevante dagdelen en maximale piekniveaus. Een niet-gebouwde fiets- en brommerstalling is echter geen milieuinrichting. Voor stemgeluid gelden de normen niet.

Het derde en laatste toetsingskader op het gebied van geluid is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en is niet gebaseerd op formele normen, maar op een beleidsvrije afweging van 'een goede ruimtelijke ordening'. Het bevoegd gezag voor het afgeven van een omgevingsvergunning of vaststellen van een bestemmingsplan dient daarbij alle nadelige effecten die het woon- en leefgenot kunnen beinvloeden mee te wegen in de onderbouwing van het besluit.

In het geval van de onderhavige fiets- en brommerstallingen geldt dat feitelijk sprake is van een tijdelijke en bescheiden verplaatsing van het stemgeluid, dat wordt veroorzaakt door de gebruikers van de bestaande fiets- en brommerstallingen. De nieuwe locatie voor de fiets- en brommerstallingen ligt niet dichter bij de in aanbouw zijnde campuswoningen, het ROC-gebouw en het Da Vinci College dan dat de huidige stallingen dat doen. Van een verslechtering van het akoestisch klimaat is dan ook aannemelijkerwijs geen sprake.

4.6.5 Luchtkwaliteit

Eisen met betrekking tot de luchtkwaliteit in Nederland zijn opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Van alle in de lucht voorkomende stoffen waarvoor grenswaarden gelden, zijn in de omgeving van het projectgebied alleen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) relevant. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' (NIBM) bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project al dan niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. De realisatie van de onderhavige stallingen valt onder die criteria, waardoor een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege kan blijven.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen.

Het project draagt niet bij aan een afname of toename van de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in de omgeving, omdat het project slechts ziet op een kleine verplaatsing van bestaande voorzieningen. Volgens de 'Atlas voor de leefomgeving' is ter plaatse van het projectgebied sprake van een achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) van 30-35 µg/m3 en een achtergrondconcentratie fijn stof (PM10) van 27-29 µg/m3. De waarden vallen ruimschoots onder de norm voor beide stoffen, van 40 µg/m3.

4.7 Milieueffectrapportage

De nationale m.e.r.-regelgeving is een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:

  • paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 en paragraaf 14.2 van de Wet milieubeheer;
  • het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.)

Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER (Milieueffectrapport) moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang te kijken of in de betreffende ontwikkeling een activiteit is opgenomen als genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een m.e.r.-plicht, wanneer de activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst beoordeeld worden of er een m.e.r. noodzakelijk is. Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij. Voor projecten die vallen onder bijlage D is dus pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.

De realisatie van de beoogde fiets- en brommerstallingen op het perceel Kanaalpark 145, zoals in de voorgaande paragrafen beschreven, kan worden gekwalificeerd als "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen", zoals bedoeld in onderdeel D.11.2 van bijlage van het Besluit m.e.r. Bij die activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000m2 of meer.

Met een oppervlakte van nog geen halve hectare valt het project ruimschoots binnen de gestelde drempelwaarden, zodat een formele m.e.r.-beoordeling niet nodig is. Omdat het daarnaast gaat om een verplaatsing van bestaande voorziening valt ook op voorhand te stellen dat het project geen nadelige effecten heeft voor het milieu, in vergelijking met de bestaande situatie in de omgeving.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beleidskader

Kadernota Bereikbaarheid

De Kadernota bereikbaarheid is op 29 mei 2009 door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld. In het beleidstuk is een set aan maatregelen voorgesteld ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden. Naast het schetsen van de beoogde verkeerscirculatiestructuur is in de Kadernota Bereikbaarheid uitspraak gedaan over de ambitie tot het bouwen van twee ondergrondse parkeergarages in de Leidse binnenstad. De Kadernota ziet verder op de tijdelijke invoering van een blauwe zone in grote delen van de 19e-eeuwse schil voor een periode van twee jaar, waarna moet worden beoordeeld of tot definitieve invoering van de blauwe zone wordt overgegaan. Ook de parkeerplaatsen langs de ventweg aan de zuidzijde van de Lammenschansweg behoren tot die blauwe zone. Daarnaast voorziet de Kadernota onder andere in het optuigen van een parkeermonitor, waarin de bezettingsgraad van parkeervoorzieningen in de binnenstad driejaarlijks wordt bijgehouden, het opstellen van beleidsregels met betrekking tot parkeren, gericht op het toetsen van nieuwe bouwinitiatieven aan de bouwverordening (onder omschreven) en het verbeteren van het Parkeerroute Informatiesysteem (PRIS), voor een betere verwijzing van verkeer naar parkeervoorzieningen.

Nota Beleidsregels Parkeernormen Leiden

Op 28 februari 2012 is door het College van B&W een set beleidsregels vastgesteld, die voorschrijven hoe de gemeente toepassing geeft aan de parkeerbepalingen in de bouwverordening. De beleidsregels bevatten parkeernormen voor allerlei verschillende functies, met bijbehorende bezettingspercentages per dagdeel, en stellen plantoetsers op die manier in staat te bepalen wat de parkeerbehoefte vanuit een ontwikkeling precies is. In beginsel dient elke ontwikkeling op of onder eigen terrein te voorzien in de toename van de parkeerbehoefte. Een eventueel parkeertekort in de bestaande situatie hoeft niet te worden opgelost. Het beleid borgt zodoende dat ontwikkelingen kunnen plaatsvinden wanneer reeds sprake is van een tekort op de parkeerbalans, zolang dat tekort maar niet toeneemt.

Het bevoegd gezag kan afwijken van de bepaling dat de toename van de parkeerbehoefte op of onder eigen terrein moet worden opgelost, wanneer er op of onder de ontwikkelingslocatie niet voldoende ruimte bestaat, maar binnen een straal van 400 meter wel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of aangebracht kan worden.

4.8.2 Onderzoeksresultaten

Het project tot realisatie van tijdelijke fiets- en brommerstallingen ten behoeve van het ROC-Lammenschans en Da Vinci College Leiden, ter vervanging van de bestaande stallingen op het Bétaplein, leidt niet tot een extra parkeerbehoefte voor auto's, maar wel tot de noodzaak de parkeervoorziening te verplaatsen. De beoogde fiets- en brommerstallingen komen immers op de plek van bestaande parkeerplaatsen, die zullen moeten verdwijnen. In totaal gaat dit ten koste van 46 private parkeerplaatsen op het perceel Kanaalpark 145 en 32 private parkeerplaatsen op het perceel Kanaalpark 142. De beoogde opstelplaatsen voor scooters en brommers bevinden zich ter plaatse van een 24-tal parkeerplaatsen op het laatstgenoemde perceel, maar maken de acht parkeerplaatsen daarachter onbereikbaar.

Tijdens de eerste fase van het project blijven de kantoorpanden op beide bovengenoemde percelen bestaan, en alhoewel beide panden al geruime tijd grotendeels onverhuurd en ongebruikt zijn en dat naar verwachting ook tot de sloop van beide panden zo zal blijven, bestaat de planologische mogelijkheid dat beide panden alsnog volledig aan kantoor- gebruikers worden verhuurd. Het zal op voorhand aannemelijk moeten worden gemaakt dat die parkeerbehoefte opgevangen kan worden, wanneer dat scenario zich voordoet.

Uit de parkeerbalans, die is opgesteld op basis van de parkeernormen uit de bovengenoemde 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' en is opgenomen als bijlage bij deze onderbouwing, blijkt dat de bestaande, ondergrondse parkeergarage onder het ROC-Lammenschanscomplex nog ruimschoots voldoende ruimte biedt om de volledige parkeerbehoefte vanuit beide kantoorpanden op te lossen. De entree van die garage ligt onder het Da Vinci College, op ca. 90 en 120 meter van de entrees van respectievelijk het kantoorpand op het perceel Kanaalpark 145 en het kantoorpand op het Kanaalpark 142. De gemeente ziet die loopafstand als ruimschoots voldoende nabij om een goede werkomgeving te borgen. In de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' wordt in dat kader een afstand van 400 meter gehanteerd voor parkeeroplossingen.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Voor de borging van een goed functionerend en veilig watersysteem is een groot aantal beleidskaders op het niveau van verschillende overheden vastgesteld. Met beleidskaders op Rijks- en provinciaal niveau, zoals de structuurvisie 'Nationaal Waterplan 2009-2015' en het 'Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015', heeft het onderhavige project geen relatie. Het projectgebied herbergt geen bovenlokale watersystemen, is geen onderdeel van uiterwaarden en bevat geen primaire of regionale waterkeringen.

Het projectgebied valt geheel binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dat betekent dat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor het beheer van een deel van de watergangen en de bijbehorende kunstwerken in de Rodenburgerpolder. Om die taak op een transparante wijze te kunnen uitvoeren heeft het waterschap beleidsregels vastgesteld in het zogenaamde Waterbeheerplan. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat het werk van het hoogheemraadschap in het teken van drie hoofddoelen: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale keringen, implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polder en boezem.

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, evenals nieuwe Beleidsregels, die in 2011 geactualiseerd zijn. De beleidsmatige uitgangspunten en ambities uit het bovengenoemde Waterbeheerplan 2010-2015 zijn in de Keur vertaald in bindende regels voor burgers en gemeenten, om het hoogheemraadschap gereedschap te geven de beleidsdoelstellingen te kunnen naleven, laten naleven en handhaven.

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken),
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de bijbehorende 'Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur' is onder andere bepaald in welke gevallen een Watervergunning wordt afgegeven, om ontheffing te verlenen van een verbodsbepaling in de Keur.


Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het waterschap.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland biedt gemeenten de gelegenheid de planeigenschappen op een digitaal formulier in te vullen, waarna een digitale watertoets moet uitwijzen of het bestemmingsplan, het wijzigingsplan of de omgevingsvergunning een 'groot waterbelang' omvat en ook feitelijk contact met de afdeling plantoetsing van het hoogheemraadschap dient te worden opgenomen.

4.9.2 Onderzoeksresultaten

Het projectgebied is onderdeel van de zogenaamde Rodenburgerpolder, een kleine polder gelegen tussen de Lammenschansweg, de Kanaalweg en de spoorlijn Leiden-Utrecht. Een gemaal langs de Kanaalweg pompt water uit de naastgelegen poldersloot over in het Rijn- en Schiekanaal. Dat kanaal is onderdeel van het boezemgebied van Rijnland. Met het gemaal wordt het polderpeil op 1,1m onder NAP gehouden, terwijl het omliggende boezemgebied een peil heeft dat een halve meter hoger staat, op ca. 0,6m -NAP. De spoorsloot direct ten noorden van projectgebied, die in directe verbinding staat met de poldersloot bij het bovengenoemde gemaal, vervult zodoende een functie in de instandhouding van een polderpeil. Het project heeft geen invloed op de sloot of diens oevers.

Wel leidt het project uiteindelijk tot een kleine toename van het verhard oppervlak, ten opzichte van de bestaande situatie. In eerste instantie zullen de aanwezige klinkers ter plaatse van de toekomstige stallingen, maar ook die aan de spoorzijde van het pand Kanaalpark 142 worden verwijderd. Hierdoor ontstaat direct een toename van het onverhard oppervlak. Een groot deel van de stoeptegels op het Bétaplein wordt vervolgens neergelegd op de beoogde plek voor de verplaatste fiets- en brommerstallingen. Wanneer de hekken en rekken ook zijn verplaatst, volgens planning tijdens de herfstvakantie van 2014, wordt direct aansluitend begonnen met de herinrichting van het Bétaplein. Totdat dat Bétaplein opnieuw is ingericht is zodoende sprake van een tijdelijke afname van de verharding. In de situatie na uitvoering van het project tot verplaatsing van de stallingen én de herinrichting van het Bétaplein, zal sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak met 303,3 m2. Een dergelijke toename van het verhard oppervlak, kleiner dan 500m2, is niet vergunningplichting op basis van de Keur van Rijnland. De ontwikkeling van het verharde en onverharde oppervlak als gevolg van dit project is inzichtelijk gemaakt in bijlage 3 van deze onderbouwing.

De situatie waarbij sprake is van een toename van het verharde oppervlak van 303,3 m2 is overigens ook tijdelijk. De gemeente Leiden streeft naar het doortrekken van het Bétaplein naar de Lammenschansweg en heeft inmiddels een bestemmingsplan in procedure gebracht, om dat planologisch mogelijk te maken. Na de beoogde herinrichting van het garageperceel Lammenschansweg 128 en de ontwikkeling van de tevens beoogde Greentower, zal sprake zijn van een lichte toename van het onverhard oppervlak.

Bij het project tot verplaatsing van de fiets- en brommerstallingen van het ROC-Lammenschans en Da Vinci College blijft het aanwezige riool ongemoeid. In de bestaande situatie is al sprake van een gescheiden rioolsysteem onder het Bétaplein, waarbij het hemelwater op het stuk van het plein ten oosten van de garage-ingang wordt geloosd op de spoorsloot achter het ROC-complex. Het hemelwater dat op de kantoorpercelen Kanaalpark 142 en Kanaalpark 145 terecht komt, wordt via een gemengd systeem onder het Kanaalpark afgevoerd naar het hoofdriool onder de Melchior Treublaan. Bij de toekomstige ontwikkeling van de Greentower wordt ook daar een gescheiden systeem aangelegd.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Toetsing aan het bestemmingsplan

Zoals al toegelicht in paragraaf 1.3 is het project op een tweetal punten strijdig met de vigerende bestemmingsplannen 'De Leidse Schans' en 'Lammenschansdriehoek'. Ten eerste worden op gronden met bestemming 'Kantoor' uitsluitend fietsenstallingen en andere parkeervoorzieningen toegestaan die ten dienste van de kantoorfunctie staan. De in dit plan beoogde fiets- en brommerstallingen staan ten dienste aan het ROC-Lammenschanscomplex.

Daarnaast geldt binnen de bestemmingen 'Kantoor' en 'Maatschappelijk' dat erf- en perceelsafscheidingen vóór de naar de openbare weg gekeerde gevels binnen het bouwvlak niet hoger mogen zijn dan 1 meter. In het onderhavige plan zijn hekwerken van 1,1 en 1,8 meter hoogte aanwezig, die zich voor die naar de openbare weg gekeerde gevels bevinden.

5.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wabo dient een aanvraag om omgevingsvergunning geweigerd te worden wanneer deze strijdig is met het bestemmingsplan, tenzij het bevoegd gezag toepassing geeft aan één van drie verschillende bevoegdheden tot afwijking van het bestemmingsplan. Deze drie mogelijkheden zijn toepassing van:

  • 1. een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, lid 1, onder a, onder 1° Wabo), alleen te gebruiken wanneer het bestemmingsplan zelf een mogelijkheid biedt om van een artikel in dat plan af te wijken;
  • 2. de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, lid 1, onder a, onder 2° Wabo), wanneer de strijdigheid met het bestemmingsplan valt onder een bij algemene maatregel van bestuur genoemde categorie;
  • 3. de uitgebreide afwijkingsbevoegdheid (art. 2.12, lid 1, onder a, onder 3° Wabo), zo lang de motivering van het besluit een ruimtelijke onderbouwing bevat, waaruit blijkt dat het bouwplan getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'.

De bestemmingsplannen 'De Leidse Schans' en 'Lammenschansdriehoek' bieden geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden om het project planologisch toe te staan. Het plaatsen van hekwerken en terreinafscheidingen valt wel onder de categorieen genoemd in artikel 4 van bijlage II, Besluit omgevingsrecht (Bor), want de hekken zijn gezamenlijk aan te merken als 'bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een hoogte lager dan 10 meter en oppervlakte kleiner dan 50m2." Het plaatsen van de hekwerken zou daarmee met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid kunnen worden vergund. Het wijzigen van de functie van de gronden met bestemming 'Kantoor' naar fiets- en brommerstallingen valt echter niet onder de bovengenoemde lijst van categorieën in artikel 4 van bijlage II, Bor. Toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° Wabo, oftewel de zogenaamde uitgebreide afwijkingsprocedure, is daarom noodzakelijk om toch een omgevingsvergunning voor de onderhavige aanvraag te kunnen afgeven.

5.3 Procedure

Op de procedure behorend bij de bovenbedoelde afwijkingsbevoegdheid is afdeling 3:4 Awb van toepassing. Dat betekent dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend, wanneer het ontwerp van de beschikking samen met deze ruimtelijke onderbouwing en andere bijlagen voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd, waarbij eenieder een zienswijze op het plan kenbaar kan maken bij het College van B&W.

Na afloop van de zienswijzentermijn van zes weken worden alle ingediende zienswijzen verzameld en beantwoord in de paragraaf 'Maatschappelijke uitvoerbaarheid' (5.2). In sommige gevallen kunnen zienswijzen het College aanleiding geven het ontwerpbesluit of de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing (al dan niet gedeeltelijk) te herzien.

Nadat de beantwoording van de zienswijzen en het definitieve besluit door het bevoegd gezag zijn vastgesteld, zal het besluit samen met de ruimtelijke onderbouwing en overige bijlagen opnieuw voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens die termijn kan iedere belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend of redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend, een beroepschrift indienen bij de rechtbank in Den-Haag. Dit beroepschrift kan enkel betrekking hebben op onderwerpen waarop de zienswijze ook betrekking had. Wanneer het uiteindelijke besluit afwijkt van het ontwerpbesluit, kunnen alle belanghebbenden daarnaast een beroepschrift indienen met betrekking tot de punten waarop het besluit is gewijzigd.

5.4 Verklaring van geen bedenkingen

Op grond van artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een zogenaamde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo. Met een dergelijke verklaring kan de gemeenteraad, alhoewel zij niet het bevoegd gezag is voor het nemen van een besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning, toch haar goedkeuring of afkeuring uitspreken over een plan. Een dergelijke instemming heeft een bindende status: het college kan een omgevingsvergunning niet verlenen zolang de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

In Leiden is door de gemeenteraad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor een lijst van categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. De gemeenteraad heeft hiermee willen bewerkstelligen dat voor kleine en niet maatschappelijk gevoelige projecten geen tussenkomst van de gemeenteraad is vereist, en bij grote en wel maatschappelijk gevoelige projecten wel. De onderstaande matrix geeft aan voor welke projecten een verklaring van geen bedenkingen al dan niet is vereist.


 
geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit   wel zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit  
1) Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.
2) Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is groter dan of gelijk aan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.
3) Het project heeft betrekking op bovenlokale infrastructuur, water- en groenprojecten.
4) Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastruc- tuur-, water- en groenprojecten in strijd met lokaal beleid.
5) Het project is gelegen binnen beschermd stads- gezicht en de uiterlijke kenmerken van een pand wijzigen.
6) Naar aanleiding van de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning is door of namens vijf belanghebbenden een negatieve reactie ingediend.  
geen verklaring van geen bedenkingen vereist   verklaring van geen bedenkingen wel vereist  
1) Het project past binnen eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan of gelijk aan 50 woningen of 5.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.
2) Het project past niet in eerder door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders en is kleiner dan 10 woningen of 1.000 m² bvo kantoor-, bedrijfs- of commerciële ruimte.
3) Het project heeft betrekking op lokaal gerichte infrastructuur-, water- en groenprojecten passend binnen lokaal beleid.
4) Het project is gelegen buiten beschermd stads- gezicht, of is gelegen binnen beschermd stadsgezicht en de uiterlijke kenmerken van de betrokken panden wijzigen niet.
5) Het project betreft 'bouwwerk geen gebouw zijnde'.  
geen verklaring van geen bedenkingen vereist   geen verklaring van geen bedenkingen vereist  

In het project is sprake van "lokaal gerichte infrastructuurprojecten en projecten met betrekking tot groen, water en verblijfsgebieden die niet in strijd zijn met lokaal beleid". Het project vormt immers een noodzakelijke stap om uitvoering te geven aan de op 18 december 2012 door de raad vastgestelde 'Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek'. Tegen de publicatie van de ontvangst van de aanvraag om omgevingsvergunning zijn daarnaast geen negatieve reacties ontvangen. Een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is daarom niet vereist.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project omvat de gebruikswijziging van (delen van) het parkeerterrein van een tweetal kantoorpercelen en het stuk van het omliggende gebied, ten behoeve van de verplaatsing van de fiets- en brommerstallingen van het ROC-Lammenschans en Da Vinci College Leiden. Het project heeft geen betrekking op de bouw van nieuwe gebouwen of de functiewijziging van bestaande gebouwen, en valt daarom niet onder de gevallen genoemd in artikel 6.2.1 Bro. Het project is daarmee niet grexwetplichtig en het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist. Het project wordt volledig uitgevoerd op risico en kosten van aanvrager Green Real Estate BV.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Onder een 'goede ruimtelijke ordening' wordt mede verstaan dat een gedegen belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen de (ruimtelijke) belangen van alle relevante belanghebbenden. Het verkrijgen van een goed beeld van die belangen is daarbij cruciaal. Daarom heeft een ontwerp van de omgevingsvergunning, tezamen met deze ruimtelijke onderbouwing en andere relevante bijlagen, gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen van donderdag 13 maart 2014 tot en met woensdag 23 april 2014. Tijdens die termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Het college concludeert daaruit dat het project geen belangen schaadt van omwonenden en andere belanghebbenden.