direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groenoord Watergangen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.OV00038-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er is een aanvraag ingediend voor het aanleggen van watergangen en de aanleg van een in- en uitrit op het bedrijventerrein Groenoord. De watergangen zijn bedoeld om de al bestaande watergangen bij de woningen, gelegen aan de overzijde van het bedrijventerrein, aan te kunnen sluiten op de Slaaghsloot.

De eigendomssituatie ter plaatse heeft geleid tot de aanleg van de watergangen in een andere vorm dan het stedenbouwkundig ontwerp en het bestemmingsplan Leiden Noord.

1.2 Begrenzing projectgebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van het zgn Groenoordhallenterrein, tussen de Slaaghsloot en de Hallenweg. Het betreft de percelen in sectie K met de nummers 5331 en 6287.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Raad van State  
Leiden Noord   29-09-2007   30-09-2009  

De beoogde watergangen zijn gesitueerd op een uitwerkingsgebied waarop een bouwverbod op bouwen rust. De watergangen zullen echter enkel bestaan uit grondwerkzaamheden waardoor het bouwverbod in dit geval niet van toepassing is. De geldende dubbelbestemmingen van het bestemmingsplan op deze locatie worden wel getoetst, dit komt in paragraaf 3.3 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van het projectgebied

Van Groenoordhallen naar herontwikkelingslocatie

Het plangebied kende tot begin jaren '60 van de 20e eeuw een volledig agrarisch gebruik. De bebouwing aan weerszijden van de Haarlemmervaart is van ouder datum, maar beperkte zich tot waar eind jaren '60 de Floris Versterlaan is aangelegd.

In 1966 werd in het plangebied begonnen met de bouw van een grote hal, waar in 1969 de eerste veemarkt werd georganiseerd. In 1976 werd een tweede hal aan het complex toegevoegd, zodat voortaan de naam 'Groenoordhallen' moest worden gevoerd, bestaande uit de 'Van der Werfhal' en de 'Groenoordhal'. In het complex werden naast veemarkten ook beurzen, grote sportevenementen en concerten georganiseerd. De ruimte rondom het complex deed dienst als parkeerterrein.

In 2000 werd begonnen met de bouw van een volgende uitbreiding van het complex, het Groenoordplaza, dat moest bestaan uit een tweelaags voorgebouw met congresfunctie en twee kantoortorens met ieder ongeveer 9400 m² kantoorvloeroppervlak. Uiteindelijk zijn alleen het voorgebouw en één van de twee torens, de zogenaamde Eschertoren, gebouwd. De voltooiing van de andere toren was, gelet op de verslechterende omstandigheden op de kantorenmarkt ten tijde van de bouw, gestopt nadat de fundering was gestort.

De MKZ-crisis in 2001 maakte een einde aan ruim 30 jaar veemarkten in de Groenoordhallen, maar ook andere evenementen kozen in de jaren '90 al steeds vaker voor alternatieve locaties, zoals het in 1988 grondig gerenoveerde en vergrootte evenementencomplex Ahoy in Rotterdam. Nadat uit een studie bleek dat een herbestemming van de bestaande hallen niet haalbaar was, kwam het terrein bij de gemeente in beeld als herontwikkelingslocatie voor woningbouw in een gemengd stedelijk milieu. In het WijkOntwikkelingsPlan (WOP) Leiden-Noord van 1999 werd het gebied ook als zodanig aangewezen.

Planvorming Groenoordhallenterrein

Als onderdeel van de uitwerking van het WOP heeft het bureau "Maxwan Architects and Urbanists" in december van 2004, in opdracht van de gemeente Leiden, een ontwerpstudie uitgevoerd naar de herontwikkeling van het Groenoordhallenterrein en omgeving. Die studie heeft vervolgens de basis gevormd voor het door Atelier Dutch opgestelde Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), getiteld 'Masterplan Leiden GEO', d.d. 21 december 2006. Dit SPvE is als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst met ontwikkelcombinatie Groenoord C.V. door de gemeenteraad vastgesteld als kaderstellend document voor de toekomstige ontwikkeling van het terrein. De stedenbouwkundige hoofdlijnen uit het SPvE zijn vervolgens vertaald in een bestemmingsplan (Leiden Noord).

Het plan gaat uit van een samenhangende ontwikkeling van het voormalige Groenoordhallenterrein, die aansluit op bestaande stedenbouwkundige structuren in de omgeving. Het totale plan voor Groenoord is een zorgvuldige compositie van bouwblokken met enkele hogere bebouwingsaccenten. Het gebied moet onder andere een schakel gaan vormen tussen het centrum van Leiden en de Merenwijk. De totaalontwikkeling omvat woningbouw op het voormalige Groenoordhallenterrein, woningbouw op de Van Voorthuijsenlocatie, de ontwikkeling van een bedrijventerrein tussen de Hallenweg en de Slaaghsloot, de verlegging van de Gooimeerlaan en de overkluizing van de Willem de Zwijgerlaan.

Het gebied waar de watergangen aangelegd moeten worden betreft het bedrijventerrein de Hallen. Dit gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van bedrijven en open kavels. De watergangen worden gegraven op braakliggend terrein.

2.2 Beschrijving van het project

Het project bestaat uit het aanleggen van twee watergangen en wijzigen van in- en uitritten. De watergangen zijn bedoeld om de bestaande watergangen bij de woningen, gelegen aan de overzijde van de Hallenweg, te ontsluiten op de Slaaghsloot.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie Leiden 2025
3.1.1.1 Beleidskader

Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.

De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:

  • de historische binnenstad wordt beter op de kaart gezet;
  • het Bio Science Park en de kenniseconomie worden verder ontwikkeld;
  • de bereikbaarheid wordt verbeterd;
  • de groene en blauwe structuren in en rondom de stad worden versterkt en verbonden;
  • de kansen die zich in het Stationsgebied, Transvaal/Vondellaan en op De Waard aanbieden worden benut om met wonen en werken een bijdrage te leveren aan de versterking van de kennisstad.

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.OV00038-0301_0001.png"

Fragment van de structuurvisiekaart, waarop het gehel Groenoordhallenterrein is aangegeven als ontwikkelingslocatie.

Alhoewel de structuurvisie niet over de ontwikkeling van Groenoord schrijft, is het gehele gebied op de structuurvisiekaart aangewezen als ontwikkelingslocatie voor een nieuw gemengd stedelijk milieu.

3.1.2 Masterplan Leiden GEO

Het Masterplan Leiden GEO van 21 december 2006 vormt een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), dat de basis heeft gevormd voor het bestemmingsplan Leiden-Noord. Het SPvE is opgesteld door stedenbouwkundig bureau Atelier Dutch in opdracht van Ymere Ontwikkeling en PFC² en in samenwerking met gemeentelijke stedenbouwkundigen. Het Masterplan is als bijlage bij een samenwerkingsovereenkomst met de ontwikkelcombinatie vastgesteld door de gemeenteraad. Het SPvE is geen blauwdruk van het exacte eindbeeld van het gebied, maar schetst de beoogde eindsituatie op hoofdlijnen en vormt als zodanig het stedenbouwkundig toetsingskader voor de verdere uitwerking van de plannen na 2006.

Het Masterplan benadrukt dat het totale Groenoordhallengebied deelgebieden zal kennen met verschillende bebouwingsvolumes en verschillende karakters, die goed op elkaar moeten aansluiten.

In het ontwerp is uitgegaan van het ontwikkelen van vier landschappelijke continue lijnen in de oost-west richting die doorzichten in het gebied mogelijk maken. Deze lijnen worden gekruist door noord-zuid lopende lijnen, onder andere in de vorm van waterlopen. De waterlopen in het middendeel van het Groenoordhallen gebied zijn reeds gerealiseerd. Met onderhavige omgevingsvergunning worden deze doorgezet op het noordelijk gelegen bedrijventerrein en wordt aansluiting op de Slaaghsloot mogelijk gemaakt. De eigendomssituatie ter plaatse heeft echter geleid tot de aanleg van de watergangen in een andere vorm dan het stedenbouwkundig ontwerp. In het stedenbouwkundig masterplan Groenoord is het gebied vanaf de Slaaghsloot tot aan de Willem de Zwijgerlaan als een samenhangend gebied ontworpen. Daarbij spelen de twee watergangen een belangrijke structurerende rol. In het gebiedsontwerp hebben deze een recht verloop vanaf de tweesprong bij de woonbebouwing. Door de eigendomssituatie ter plaatse is deze iets anders komen te liggen. Wat stedenbouwkundig niet de meest gewenste situatie is, maar wel acceptabel.

3.1.3 Bestemmingsplan Leiden Noord

Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Leiden-Noord was het plandeel 'Zone bedrijventerein de Hallen' nog niet voldoende uitgewerkt voor directe opname in het bestemmingsplan. Voor het gebied bood het Masterplan Leiden GEO wel voldoende kaders om een uitwerkingsplicht op te kunnen nemen. Voor het uitwerkingsgebied ter plaatse van het plangebied gelden uitwerkingsregels. Hierin is onder andere opgenomen:

  • Het gebied komt in beginsel in aanmerking voor algehele herontwikkeling, waarbij het Stedenbouwkundig Ontwerp GEO zoals vermeld onder 9.2.2. van de toelichting uitgangspunt is. Bij herontwikkeling gaat het uitwerkingsplan vergezeld van een Beeldkwaliteitplan.
  • Op de gronden mogen uitsluitend worden gerealiseerd bedrijven,met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen en kantoren, werkplaatsen, magazijnen,showrooms, gebouwde (eventueel ondergrondse) parkeervoorzieningen, leidingen, bouwwerken geen gebouwen zijnde,eengezins- en meergezinshuizen, bijzondere woonvormen en wooneenheden, woon- werkunits, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, dienstverlening, vrijetijdsvoorzieningen en sportvoorzieningen, met de daarbij behorende hoofd- en bijgebouwen alsmede aanbouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde,erf, parkeergelegenheid, groenvoorziening, water en toegangswegen.

Ten aanzien van Water zijn de volgende uitwerkingsregels opgenomen:

  • Voor de gronden met het differentiatievlak 'Water' gelden de volgende specifieke uitwerkingsregels: Er wordt voorzien in watergangen; voor het bouwen van bouwwerken op deze gronden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden opgericht, zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, steigers en meerpalen.

In artikel 5 lid 9 van het bestemmingsplan is vervolgens opgenomen dat op de gronden uitsluitend mag worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft verkregen.

Het ingediende plan met de watergangen ligt in het bestemmingsplan Leiden Noord en in een uitwerkingsgebied waarvoor een bouwverbod geldt op bouwen. Omdat in dit geval de watergangen echter uitsluitend bestaan uit grondwerkzaamheden is het bouwverbod niet van toepassing. Er is op dit punt dan ook geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.

De watergangen, zoals ze nu worden beoogd in onderhavige aanvraag, lopen echter anders dan de differentiatievlakken 'Water' zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Door de eigendomssituatie in het gebied is het verloop van de watergangen anders komen te liggen, de voorgestelde watergangen worden hier omheen gelegd.

Er is er wel sprake van strijdigheid met overige bestemmingen. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft strijdigheid met de dubbelbestemming Archeologie en de dubbelbestemming Primair waterkering.

  • Met betrekking tot de Waarde Archeologie 5 en 6 geldt dat door de grondverstoring de activiteit 'het uitvoeren van een werk' (vanuit archeologisch oogpunt) in de omgevingsvergunning noodzakelijk is. Op basis van de resultaten van een eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek zullen aan de activiteit uitvoeren van een werk in de omgevingsvergunning geen voorwaarden worden gesteld.

  • Met betrekking tot de dubbelbestemming Primaire Waterkering geldt dat door de aanleg van de watergangen de waterkering wordt doorbroken. Dit is in strijd met artikel 24 'Primair waterkering' van het bestemmingsplan. Hierin is opgenomen dat de gronden aangewezen voor 'Primair waterkering' mede bestemd zijn voor waterkeringen. In lid 2 van het artikel staat: Waar een hoofdbestemming samenvalt met de dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. De bepalingen van de hoofdbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

De kruimelgevallenlijst (artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht) biedt geen aansluiting voor dit plan. Een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 eerste lid onder a, onder 3o Wabo (uitgebreide procedure) is noodzakelijk om het plan te realiseren.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

Het plan voor de herinrichting van twee percelen ten noorden van de Gabriël Metzustraat ligt in een zone waarvoor op grond van het Paraplubestemmingsplan Archeologie gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde Archeologie 5 (gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels) en gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde Archeologie 6 (gebieden met een middelhoge archeologische verwachting) geldt. De voor Waarde Archeologie 5 en 6 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Voor het gedeelte met Waarde Archeologie 5 gelden in dit gebied de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 50 cm.

Voor het gedeelte met Waarde Archeologie 6 gelden in dit gebied de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en dieper dan 75 cm.

Volgens het plan zullen twee sloten gegraven worden. De sloten hebben een breedte van 9 m en reiken tot op maximaal 2,35 m -Mv. Bij uitvoer van de plannen zal de bodem verstoord worden over een oppervlak van ca. 2.214 m2.

Omdat de geplande grondverstoring bovenstaande criteria overschrijdt, is de activiteit 'het uitvoeren van een werk' (vanuit archeologisch oogpunt) in de omgevingsvergunning noodzakelijk. In 2010 is in het plangebied een archeologisch booronderzoek uitgevoerd door Becker & Van de Graaf: M. Berkhout MA, drs. S. Moerman, 2010. Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase Hallenweg, Leiden, Gemeente Leiden, B&G rapport 959 Becker & Van de Graaf bv, Noordwijk. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zullen aan de activiteit uitvoeren van een werk in de omgevingsvergunning geen voorwaarden worden gesteld.

Dit karterend booronderzoek heeft namelijk aangetoond dat er in de bovengrond sprake is van grootschalige moderne bodemverstoringen. Ook in de ondergrond zijn in de klei en het veen geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. Hierdoor is de verwachting op het aantreffen van archeologische resten zeer klein.

4.1.2.2 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.3 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.2 Kabels en leidingen

Op de locatie van de uitbreiding zijn kabels en leidingen aanwezig die als huisaansluitingen dienen. Bij deze aanvraag worden geen problemen verwacht ten aanzien hiervan. Uiteraard moet er overlegd worden met de betrokkenen i.v.m. het eventueel verleggen van de kabels en leidingen.

4.3 Milieu

4.3.1 Bodem

Van en in de directe omgeving van de locatie zijn diverse bodemgegevens bekend. De bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in de periode 2002 – 2007 en er zijn diverse lichte tot sterke verontreinigingen aangetroffen. Daarnaast is in de directe omgeving in het verleden een sanering (eind jaren 90) uitgevoerd. Deze sanering is nog niet als afgerond beschouwd. Indien die locatie heringericht wordt, dient een 'vervolg'sanering te worden uitgevoerd. Echter deze saneringslocatie valt niet binnen deze herinrichting.

In 2013 heeft een actualiseringonderzoek van de bodem met betrekking tot de herinrichting van de locatie plaatsgevonden. Beide bodemonderzoeken zijn als bijlage toegevoegd.

De onderzoeken zijn begrensd door herinrichtingscontouren. Deze omvatten de nieuw te graven watergangen en een aan te leggen toegangsweg. Ter hoogte van de westelijk te graven watergang zijn sterke verontreinigingen met diverse zware metalen aangetroffen. De omvang van de sterke verontreiniging wordt geschat op meer dan 25m³. Het onderzochte deel maakt deel uit van een grotere verontreiniging. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Daarnaast is het slib in de oostelijke watergang sterk verontreinigd en dient bij verwijdering gemeld te worden bij het bevoegd gezag (Hoogheemraadschap van Rijnland).

Daarnaast is het volgende van toepassing:

De omgevingsvergunning treedt pas in werking zodra is voldaan aan artikel 6.2c van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). Toelichting: conform de Wet bodembescherming is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden dient een sanering uitgevoerd te worden overeenkomstig een door de Omgevingsdienst West-Holland goed te keuren BUS-melding (proceduretijd 5 weken). De BUS-melding is een versnelde procedure voor eenvoudige saneringen. De meldingsformulieren voor deze regeling staan op www.rijksoverheid.nl. Na het verkrijgen van de instemming door het bevoegd gezag wordt voldaan aan artikel 6.2c van de Wabo.

Daarnaast geldt dat de aan- of afvoer van grond moet plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

4.4 Stedenbouwkundige inpassing

Het gebied vanaf de Slaaghsloot tot aan de Willem de Zwijgerlaan is als een samenhangend gebied ontworpen. Daarbij spelen twee gerende watergangen een belangrijke structurerende rol. In het gebiedsontwerp hebben deze een recht verloop vanaf de tweesprong bij de woonbebouwing.

In onderhavige aanvraag hebben de watergangen een grillig verloop, wat het gebied minder duidelijk maakt. Het voorgestelde beloop van de watergangen heeft niet het duidelijke onderscheidende karakter zoals geschetst in het uitwerkingsplan Groenoord in het bestemmingsplan Leiden Noord. De weerbarstige eigendomsrealiteit heeft echter na beraadslagingen geleid tot de kronkelige vorm van de waterlopen. Niet ideaal maar wel een acceptabele ruimtelijke kwaliteit.De plek van de in- en uitrit is goed. Een eventuele toekomstige fietsroute langs de Slaaghsloot kan door bruggen over de waterlopen gestalte krijgen.

4.5 Water

4.5.1 Beleidskader
4.5.1.1 Europees en nationaal beleid

Nationaal Waterplan 2009-2015

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de 'Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw'. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later werden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord heeft een bijdrage geleverd aan het Nationaal Waterplan.

Het Nationaal Waterplan beschrijft het nationale beleid ten aanzien van water en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft manieren waarop Nederland kan anticiperen op klimaatverandering en andere uitdagingen met betrekking tot de waterkwaliteit, waterhuishouding en grondwaterstand. In dit kader zijn projecten als Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken uitgerold, en worden zwakke plekken in de Nederlandse waterlinie gerepareerd. Het Nationaal Waterplan bevat een uitvoeringsprogramma voor de periode 2009-2015 en een langetermijnvisie tot 2040.

4.5.1.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Waterplan 2010-2015

De provincie legt haar waterbeleid vast in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Dit plan treedt op 1 januari 2010 in werking en gaat het huidige provinciale Waterhuishoudingplan vervangen, dat nu is opgenomen in het 'Beleidsplan Groen, Water en Milieu' (2006) en in het 'Grondwaterplan 2007-2013'. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.

4.5.1.3 Beleid waterschap

Waterbeheerplan

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.


Keur en Beleidsregels

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).


De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.


Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland is het verboden om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de gronden is altijd een ontheffing van het Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland noodzakelijk. Bij toename van verharding is compensatie in de vorm van extra oppervlaktewater noodzakelijk.

4.5.1.4 Gemeentelijk beleid

Waterplan Leiden (2007)

Met het Waterplan Leiden hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten. In het Waterplan Leiden wordt aan de hand van de volgende vier thema's een visie op het water gegeven: Ruimte voor water, Water als trekpleister, Schoon en gezond water, Water in de wijk. Deze visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma 2007-2010 met gezamenlijke maatregelen. Het Waterplan Leiden is de vertaling van het Waterbeheerplan 'Waterwerk Rijnland 2006-2009' voor het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Leiden, met specifiekere richtlijnen.

Omdat het Europese, nationale, provinciale en regionale waterbeleid zijn vertaald in beleid toegespitst op de unieke watersituatie in de gemeente Leiden vormt het Waterplan Leiden het belangrijkste en meest concrete beleidskader voor alles gerelateerd aan waterbeheer. Daarnaast zijn doelstellingen uit eerder gemeentelijk beleid, zoals het Gemeentelijk RioleringsPlan, in het kader verwerkt. Naast algemene doelstellingen, zoals het streven naar schoner en gezonder water, een grotere veiligheid rondom water en een werkend afwaterings- en wateropvangsysteem, zijn in het document boezemgebieden en boezemwatergangen benoemd. Voor de boezemgebieden, waaronder het Haagwegterrein, geldt de zogenaamde 15%-compensatie regeling voor het verharden van onverhard terrein over oppervlaktes groter dan 500m2. Voor boezemwatergangen geldt een instandhoudingsbeleid, en opgestelde regels ten behoeve van het onderhoud van de watergangen.

Handleiding Watertoets

De "Handleiding Watertoets Leiden: Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen" geeft alle betrokkenen meer duidelijkheid hoe praktisch moet worden omgegaan met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenspraak met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De handleiding, en met name het daarin opgenomen stappenplan met invullijst, is bedoeld om het planproces te verduidelijken en te versnellen. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.


Uitgangspunten duurzaam stedelijk waterbeheer in Leiden

De gemeente streeft samen met het Hoogheemraadschap van Rijnland naar een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het behouden en creëren van een 'goed woon- en leefklimaat' is uitgangspunt.
In het kader van het Waterplan Leiden zijn concrete maatregelen voor verbetering van het watersysteem van Leiden uitgewerkt. Maatregelen die in het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer getroffen moeten worden, zijn onder andere:

  • De inrichting van de watergangen: zo min mogelijk duikers, bevorderen van watercirculatie en het vermijden van doodlopende watergangen. Vooral de grote lengte van een duiker heeft slechte invloed op de waterkwaliteit (weinig daglicht) en de ecologie; de duiker kan ook verstopt zijn met bagger waardoor er geen goede doorstroming van het oppervlaktewater is;
  • Het voorkomen van aantasting van het aquatisch ecosysteem;
  • De gemeente is doende (zoals verwoord in het Gemeentelijke Riolerings Plan (GRP)) bij rioolvervanging over te stappen op een verbeterd gescheiden stelsel, ten behoeve van het scheiden van hemelwater en afvalwater. Ook wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk afkoppelen van hemelwater naar oppervlaktewater.
  • Het 'duurzaam bouwen' en het 'duurzaam inrichten en beheren van de openbare ruimte' staat bij de gemeente hoog in het vaandel, met name wat betreft het gebruik van (bouw)materialen. De handhaving op deze regels is een belangrijke voorwaarde voor het uiteindelijke succes. Bij vernieuwing van de beschoeiingen en bij nieuwbouw voor bouwmaterialen en straatmeubilair zullen zoveel mogelijk duurzame en, met uitzondering van de klassieke Leidse straatlantaarns met koperen kap, niet uitloogbare materialen gebruikt worden (dus geen koper, zink en lood). De gemeente heeft in 2004 het Regionale Dubo-pluspakket vastgesteld waarin onder andere de problematiek van 'uitlogen' aan de orde komt.
  • Bruggen en steigers worden gezien als overkluizingen die het wateroppervlak afdekken en de lichttoetreding belemmeren. Overkluizingen zijn daarom van invloed op de ecologische waterkwaliteit. De aanleg van overkluizingen en het creëren van ligplaatsen moeten voldoen aan het overkluizingenbeleid. Voor het aanbrengen van alle overkluizingen is een ontheffing van de keur noodzakelijk.
  • Ook zal op plaatsen waar dat mogelijk is beschoeiing vervangen worden door natuurlijke oevers. Hoewel de mogelijkheden in het stedelijke grachtenstelsel hiertoe beperkt zijn, wordt wel een natuurvriendelijke oeverinrichting nagestreefd ter verbetering van de algemene waterkwaliteit daar waar mogelijk. Een andere mogelijkheid is het inrichten van zogenaamde floatlands (drijvende natuurvriendelijke oevers), die ook zelfreinigend vermogen hebben en de ecologische potenties ten goede komen.

Taakverdeling waterschap - gemeente

Het grootste deel van de wateren in Leiden staan in open verbinding met elkaar en hebben een(boezem)peil van Normaal Amsterdams Peil (NAP) - 0.62 meter. Het beheer van de waterkwantiteit in de boezemwatergangen - ofwel het regelen van de waterhoeveelheden in de boezem(vakken) via aanvoer, doorvoer en afvoer - ligt bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. In haar zorg voor de waterhuishouding heeft het hoogheemraadschap van Rijnland daarnaast het waterkwaliteitsbeheer van alle watergangen en bestrijdt zij de verzilting van de oppervlaktewateren. Het hoogheemraadschap van Rijnland onderhoudt niet zelf alle boezemwatergangen. In het kader van de schouw worden alle boezemwatergangen, die bij de gemeente in eigendom en derhalve in onderhoud zijn, één maal per jaar schoongemaakt (het verwijderen uit de watergangen van plantengroei). Tot het onderhoud van de watergangen behoren ook de baggerwerkzaamheden en het verwijderen van drijvend vuil.

Samenwerking gemeente - waterschap

De gemeente en het hoogheemraadschap van Rijnland werken sinds lange tijd samen op het gebied van riool en waterbeheer. De laatste jaren is die coöperatie intenser en breder geworden getuige de samenwerking in het kader van het Waterplan Leiden.

In het kader van het Waterplan Leiden zal het beheer en onderhoud van water in Leiden in de toekomst overgedragen worden van de gemeente Leiden aan het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen zal de Watertoets gevolgd moeten worden, het proces waarbij de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken wordt bij de planvorming.

Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.5.2 Onderzoeksresultaten
4.5.2.1 Algemeen

Water in Leiden

Leiden bestaat uit een netwerk met doorgaande waterstructuren en verbindingen met de regio. Deze structuren hebben veelal de ruimtelijke structuur van de stad bepaald. De verschillende waterstructuren zijn opgebouwd uit verschillende elementen: de Rijn, stadsgrachten, singels, vaarten, kanalen en waterwegen.


Functies water in de stad

Het oppervlaktewater heeft tegenwoordig in het stedelijk gebied meerdere functies: de belangrijkste (fysieke) functie is de afvoer en berging van water en daarmee het voorkomen van wateroverlast in het stedelijk gebied. Dat is een waarborg voor een veilige woon- en werkomgeving.

Andere functies zijn: de recreatieve functie: water zorgt voor beleving in de stad. Het is mogelijk om er op verschillende manieren op en langs te recreëren; de economische functie: water zorgt voor een hogere waardering van de omgeving, vastgoed in de nabijheid heeft bijvoorbeeld een hogere waarde; ecologische functie: water is een belangrijk onderdeel van de ecologische structuur van een stad; historische functie: Leiden is ontstaan door het water en dat is te zien aan de structuur.

Water en ruimtelijke ordening

Water en ruimtelijke ordening, het lijken twee werelden. Maar intussen weten we dat ze alles met elkaar te maken hebben. Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.5.2.2 Watertoets

Vooroverleg

In het kader van deze Watertoets is het plan op 12-11-2013 besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Tijdens dit overleg is het plan besproken en onderhavige aanvraag akkoord bevonden. De belangen van de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Rijnland, zullen worden verzekerd via het verlenen van de watervergunning. De aanvraag daarvoor is in behandeling.

4.6 Conclusie

De ingediende aanvraag om omgevingsvergunning is, zoals hiervoor omschreven in paragraaf 3.1.3, strijdig met het vigerend bestemmingsplan. Er kan van het ebstemmingsplan worden afgeweken bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid , onder a, onder 3 Wabo. Omgevingsvergunningen die op grond hiervan worden verleend, dienen vergezeld te gaan van een ruimtelijke onderbouwing, waaruit een 'goede ruimtelijke ordening' blijkt. Onderhavig stuk vormt deze ruimtelijke onderbouwing. Hierin is de belangenafweging gemaakt om te beoordelen of medewerking aan de realisatie van dit plan wenselijk is. Gezien de conclusie van stedenbouw waarin aangegeven wordt dat de (gewijzigde) ligging van de watergangen acceptabel is, de conclusie van het archeologisch booronderzoek waaruit is gebleken dat er geen aanwijzigingen zijn voor de aanwezigheid van archeologiche resten en het akkoord van het Hoogheemraadschap van Rijnland ten aanzien van de watergangen, is er geen sprake van belemmeringen voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Procedurele aspecten

5.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden.

Op grond van artikel 2.10, lid 1 onder c Wabo dient een omgevingsvergunning geweigerd te worden voor aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan en er geen vergunningverlening mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 Wabo.

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend na het voeren van een procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij gelden drie mogelijkheden:

  • indien in het bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1º van de Wabo;
  • indien het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid biedt, maar bij algemene maatregel van bestuur afgeweken kan worden dan kan deze toegepast worden op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º van de Wabo;
  • indien aan geen van bovenstaande voldaan kan worden, de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat, dan kan de omgevinsgvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º van de Wabo doorlopen worden. Dit is een procedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.2 Procedure

Het plan is strijdig met het bestemmingsplan. Voor dit bouwplan is in het Besluit omgevingsrecht geen mogelijkheid opgenomen voor een buitenplanse afwijking.

Daarmee is de juiste juridisch-planologische procedure voor het mogelijk maken van het ingediende bouwplan, het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o Wabo.

Het betreft een uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing zes weken ter inzage wordt gelegd voor het indienen van zienswijzen. Eenieder kan gedurende die termijn een zienswijze indienen.

Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn van zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd en nadat deze langs elektronische weg kenbaar is gemaakt. Tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning kan rechtstreeks beroep worden aangetekend bij de rechtbank gedurende een termijn van zes weken na publicatie van de vergunning.

5.3 Verklaring van geen bedenkingen

Bij de toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3º is in sommige gevallen een verklaring van geen bedenkingen vereist.

De Wabo biedt de raad op grond van artikel 6.5, derde lid Bor de mogelijkheid om een lijst van categorieën van gevallen vast te stellen, waarvoor een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet is vereist. Met een dergelijke lijst kan de raad er voor zorgen dat het geen verklaring hoeft af te geven voor strijdige ruimtelijke activiteiten met een zeer beperkt planologisch belang, of activiteiten waarover de raad reeds eerder heeft besloten in de vorm van een gebiedsvisie, wijkontwikkelingsplan, stedenbouwkundig masterplan of soortgelijk ruimtelijk kader.

Op 2 december 2010 heeft de raad van Leiden besloten (RV 10.0122) een lijst met categorieën van gevallen vast te stellen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. Dit plan valt hier ook onder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is niet aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Voor het in deze onderbouwing beschreven project is de gemeente Leiden zelf opdrachtgever.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van deze omgevingsvergunning hoort een belangenafweging. In zo'n belangenafweging worden alle belangen tegen elkaar afgewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen. Gedurende de zienswijzentermijn kon eenieder zijn of haar belang bij het college kenbaar maken alvorens de een besluit wordt genomen over verlening van de omgevingsvergunning.

6.2.2 Zienswijzen

Via publicaties in de Staatscourant en de Stadskrant is de termijn van terinzage legging van de ontwerp omgevingsverguning aangekondigd, deze was van 6 februari 2014 tot en met 20 maart 2014. Een ieder werd tijdens deze periode van zes weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voorgenomen plan kenbaar te maken. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.