direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leidse Ring Noord Plesmanlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00670-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2015 hebben de gemeenteraden van Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest de 'Oplossing LAB071' vastgesteld. De Oplossing LAB071 heeft als doel de bereikbaarheid van de Leidse agglomeratie te verbeteren. De oplossing bestaat enerzijds uit het beter benutten van het bestaande wegennet (No-regret maatregelen) en anderzijds uit het versterken van een ringstructuur (de 'Agglo-ring', inmiddels omgedoopt tot Leidse Ring).

De Leidse Ring Noord (LRN) vormt samen met de A4, A44, N446 en de Rijnlandroute de Leidse Ring. De ringstructuur leidt doorgaand verkeer om het stadscentrum van Leiden en de dorpskern van Leiderdorp. Om de Leidse Ring goed te laten functioneren werd er als onderdeel van de Oplossing LAB071 een pakket van infrastructurele maatregelen voorgesteld om de doorstroming op de noordzijde van de ring te verbeteren.

Met het project LRN werken Leiden en Leiderdorp aan deze betere doorstroming van het autoverkeer op het noordelijk deel van de ring, namelijk de Plesmanlaan, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan en de Oude Spoorbaan. Hiervoor zijn aanpassingen aan de bestaande wegen nodig. Deze aanpassingen passen niet helemaal in de geldende bestemmingsplannen.

De LRN is opgedeeld in een aantal deeltrajecten. Per deeltraject wordt het ontwerp uitgewerkt. Om onnodige vertraging van de uitvoering van de LRN te voorkomen, is ervoor gekozen om per deeltraject een bestemmingsplan te maken. Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanpassingen van de huidige wegen bij deeltraject Plesmanlaan mogelijk.

1.2 Doelstelling

Het doel van de LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse Ring te verbeteren en daarbij de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen, waarbij ook meer ruimte en faciliteiten voor fietsers, voetgangers, openbaar vervoer en groen worden gerealiseerd. Op deze manier draagt de LRN bij aan de overgang naar schoon vervoer, aan de zogenaamde modal shift, en aan de ambitie om Leiden duurzaam bereikbaar te maken. Daarmee vormt de LRN de ruggengraat van de Leidse verstedelijkingsopgave: de duurzame weg naar een leefbare toekomst.

1.3 Politieke besluitvorming

Verkenning LAB071, ambitiedocument en voorkeursoplossing

De gemeenten in de Leidse agglomeratie werken samen aan hun bereikbaarheid. Deze samenwerking is gestart met de Verkenning LAB071: Leidse Agglomeratie Bereikbaar. De basis is een gezamenlijke, overkoepelende hoofdambitie: we willen een regio zijn met internationale kennis, bedrijvigheid, historische cultuur en een hoogwaardige woonomgeving. Een goede bereikbaarheid is van essentieel belang voor de economische ontwikkeling en de woonkwaliteit in onze regio en dus voor het waarmaken van de ambitie.

In het Ambitiedocument LAB071 (september 2013) zijn de ambities, doelen en uitgangspunten beschreven. Op basis hiervan heeft een breed onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke oplossingen om de gestelde doelen te halen. Bij dit onderzoek is bovendien uitgebreid van gedachten gewisseld met belanghebbenden. Dit proces heeft geresulteerd in een voorkeursoplossing: de Oplossing LAB071. Naast maatregelen voor openbaar vervoer, langzaam verkeer en dynamisch verkeersmanagement vormt het versterken van de Leidse Ring het hoofdbestanddeel van deze oplossing. Door te investeren in de infrastructuur op de ring verbetert de bereikbaarheid van belangrijke bestemmingen in de agglomeratie.

Kaderbesluit (geactualiseerd)

Op 14 november 2019 is het geactualiseerde Kaderbesluit voor de Leidse Ring Noord vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden en op 20 april 2020 door de gemeenteraad van Leiderdorp. Het geactualiseerde Kaderbesluit is gebaseerd op de doelstellingen uit het eerdere besluit Oplossing LAB071 en vormt de basis voor de voorbereiding van vijf uitvoeringsbesluiten voor de volgende tracédelen:

  • a. Tracédeel Plesmanlaan: De Plesmanlaan vanaf aansluiting Darwinweg tot aan het Plesmanviaduct bij het spoor (incl. Darwinweg tot de rotonde bij de Sandifortdreef)
  • b. Tracédeel Schipholweg: vanaf het spoor bij het Plesmanviaduct (inclusief zuidelijke langzaam verkeerstunnel) tot aan de zuidzijde van de Stationspleintunnel (excl. Morssingel) en vanaf de noordzijde van de Stationspleintunnel tot en met het kruispunt met de Oegstgeesterweg (incl. Dellaertweg).
  • c. Tracédeel Willem de Zwijgerlaan: Vanaf het kruispunt Oegstgeesterweg tot aan de Zijlbrug.
  • d. Tracédeel Engelendaal: Oude Spoorbaan vanaf de Zijlbrug, kruispunt Engelendaal (tot aan de Rietschans) tot en met de Dwarswateringbrug.
  • e. Tracédeel Oude Spoorbaan: Oude Spoorbaan na de Dwarswateringbrug tot aan de rotonde N445/N446, inclusief aansluiting op de Schildwacht.

Het vastgestelde Kaderbesluit voor de LRN bevat referentieontwerpen per deeltracé. De referentieontwerpen zijn getoetst op haalbaarheid van de verkeerskundige en ruimtelijke uitgangspunten van het Kaderbesluit. Ook de technische maakbaarheid is getoetst op deze ontwerpen.

Uitvoeringsbesluit Leidse Ring Noord – Deelproject Plesmanlaan

Op 22 juni 2021 is het Uitvoeringsbesluit voor het deelproject Plesmanlaan vastgesteld door de gemeenteraad. Met dit Uitvoeringsbesluit zijn de financiën (uitvoerings- en beheerkosten) voor dit deelproject geaccordeerd. In aanvulling op het geactualiseerde kaderbesluit is met het uitvoeringsbesluit tevens besloten tot het realiseren van een ongelijkvloerse kruising voor fietsers en voetgangers onder de Vondellaan en het verbreden van de fietspaden in het plangebied naar een breedte van 4,0 meter.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting, waarin de onderbouwing en toelichting op het bestemmingsplan zijn verwoord. Het eerste hoofdstuk van de toelichting gaat in op de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied en de vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 wordt de ruimtelijke ontwikkeling toegelicht. Hoofdstuk 4 omschrijft het relevante beleidskader. De verschillende omgevingsaspecten die van invloed zijn op de ruimtelijke ontwikkeling komen aan bod in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische aspecten van dit bestemmingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 6. Daar wordt ingegaan op de verschillende bestemmingen. Hoofdstuk 7 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied bestaat uit een deel van de Plesmanlaan ten westen van het Plesmanviaduct, inclusief de kruising met de Darwinweg en Vondellaan. Ook valt een deel van de Darwinwegbinnen het plangebied. Zie afbeelding 2.1.

Het project LRN loopt door tot en met de rotonde bij de Sandifortdreef. De wegaanpassingen van het laatste gedeelte van de Darwinweg tot aan de rotonde zijn al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Daarom maakt dit gedeelte geen onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0001.png"

Afbeelding 2.1 Begrenzing plangebied

2.2 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 2.1, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Morskwartier   30 mei 2013   ja  
Leiden Bio Science Park en station   23 januari 2014   ja  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018   ja  
LBSP-Gorlaeus   19 december 2017   ja  
Parapluherziening Fietsparkeren   18 februari 2021   ja  

Op basis van deze geldende bestemmingsplannen heeft het plangebied voornamelijk de bestemmingen Verkeer, Groen en Water. Het deel van het plangebied rondom het benzinestation heeft nu de bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg. Een klein deel van het plangebied heeft nu de bestemmingen Kantoor en Bedrijf. De aanpassingen van de Plesmanlaan en de kruising van de Darwinweg / Vondellaan passen niet helemaal binnen de geldende bestemmingsplannen, daarom is een nieuw bestemmingsplan nodig.

2.3 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied bestaat uit een deel van de Plesmanlaan ten westen van het Plesmanviaduct, inclusief de kruising met de Darwinweg en Vondellaan. Ook valt een deel van de Darwinweg binnen het plangebied. Het plangebied bestaat grotendeels uit bestaande wegen. Binnen het plangebied liggen ook groenstroken en enkele sloten.

De Plesmanlaan heeft een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van onder andere het centrum van Leiden en het LUMC en vormt een verbinding met de A44.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0002.png"

Afbeelding 2.1: Ligging Plesmanlaan in Leiden

In de huidige situatie is er een fietsonderdoorgang onder de Plesmanlaan. De fietsoversteken bij de Vondellaan en de Darwinweg zijn gelijkvloers.

Ten zuiden van de Plesmanlaan is nu een benzinestation aanwezig. Dit benzinestation zal op deze locatie komen te vervallen. Ook valt een klein deel van de Motorhuislocatie en een klein deel van de kantoorbestemming bij Teekens Karstens binnen het plangebied.

Rondom het plangebied liggen verschillende functies, zoals het Leidse Biosciencepark (LBSP), Naturalis, kantoren en woningen.

Langs de Plesmanlaan, nabij het Pesthuis, staat een aantal beelden van de kunstenaar Frans de Wit. Deze beelden worden binnen het plangebied verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0003.png"

Afbeelding 2.2: Huidige situatie Plesmanlaan, gezien vanaf het Plesmanviaduct met beelden Frans de Wit

2.4 Relevante ontwikkelingen in de omgeving

De realisatie van het deelproject Plesmanlaan heeft een relatie met een aantal projecten en ontwikkelingen. Het gaat daarbij om projecten in de directe nabijheid van de Plesmanlaan maar ook om projecten die op grotere afstand liggen maar een gecombineerd effect op de bereikbaarheid hebben:

  • Centrumroute en Rijnlandroute – De LRN zorgt samen met de Centrumroute en de Rijnlandroute voor een verkeerssysteem dat stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt en zorgt voor een leefbare en toegankelijke binnenstad.
  • Vondelkwartier - Aan de zuidkant van de Plesmanlaan zijn er ontwikkelingen rond het Vondelkwartier. Woningbouwontwikkeling en een nieuwe bestemming voor het ijshalcomplex staan onder andere centraal in deze ontwikkeling.
  • Leiden Bio Science Park (BSP) - De reconstructie van de Plesmanlaan en de Darwinweg dragen bij aan een betere bereikbaarheid van het BSP; Ook maakt de reconstructie van de Plesmanlaan een verdere ontwikkeling van het Pesthuiscomplex mogelijk
  • HOV Leiden Katwijk Noordwijk - Een belangrijke doelstelling van het project is het stimuleren van het openbaar vervoer. Tussen de gemeente Leiden en de Provincie Zuid Holland is daarvoor op 25 mei 2021 een Realisatieovereenkomst gesloten voor de HOV buslijn Leiden Katwijk Noordwijk waarin is bevestigd dat de reconstructie van dit kruispunt Plesmanlaan/Vondellaan/Darwinweg een positieve bijdrage levert aan de rijtijd en betrouwbaarheid van deze HOV buslijn.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Leidse Ring Noord

De Leidse Ring Noord (LRN) vormt samen met de A4, A44, N446 en de Rijnlandroute de Leidse Ring.

Het doel van het project LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse ring te verbeteren en de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen. Daarmee ontstaat een robuust, betrouwbaar en toekomstbestendige ringstructuur die inspeelt op de toenemende mobiliteitsvraag.

De LRN is het aantrekkelijkste alternatief voor autoverkeer, dat om het stadscentrum van Leiden en de dorpskern van Leiderdorp geleid wordt zodat daar meer ruimte ontstaat voor bestemmingsverkeer, openbaar vervoer, fietsers en voetgangers. Daarnaast faciliteert het project het openbaar vervoer, de fiets en voetganger en draagt het project zorg voor inpassing in de omgeving. Hiermee verbeteren we de leefbaarheid van de binnenstad, woonwijken en de dorpskern.

De aanleg van de LRN, als ruggengraat voor vele andere ontwikkelingen binnen de agglomeratie, is randvoorwaardelijk om de ambities waar te kunnen maken. Het creëert ruimte voor de groei van de stad Leiden en voor stedelijke ontwikkelingen zoals Stationsgebied en omgeving, Kooiplein en omgeving en de realisatie van 8.500 woningen. Daarnaast is de LRN van wezenlijk belang voor de bereikbaarheid van de Leidse regio als geheel en daarmee voor de economie, werkgelegenheid en de borging van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De Leidse Ring Noord is bij uitstek een project van regionaal belang, dat impact heeft op zowel regionaal als lokaal niveau.

Het noordelijk deel van de ring bestaat uit de Plesmanlaan, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan en de Oude Spoorbaan. Om deze route te verbeteren zijn aanpassingen aan de bestaande wegen nodig. De LRN is opgedeeld in een aantal deeltrajecten:

  • a. Tracédeel Plesmanlaan
  • b. Tracédeel Schipholweg
  • c. Tracédeel Willem de Zwijgerlaan
  • d. Tracédeel Engelendaal
  • e. Tracédeel Oude Spoorbaan

Voorliggend bestemmingsplan maakt de aanpassingen van het tracédeel Plesmanlaan mogelijk. Hieronder wordt nader ingegaan op de verkeerslundige en ruimtelijk inpassing van dit tracédeel.

3.2 Verkeerskundige inpassing

3.2.1 Verkeerskundige uitgangspunten

Het project LRN moet leiden tot een duurzame en substantieel verbeterde verkeerssituatie voor het gemotoriseerd verkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer om zo bij te dragen dat de Leidse Ring functioneert als hoofddrager van het verkeerssysteem van de gehele stedelijke agglomeratie. Om dit te bereiken zijn in het Kaderbesluit de volgende 10 verkeerskundige uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. Om te functioneren als hoofddrager van het autoverkeerssysteem moet de LRN zorgen voor betrouwbare en robuuste reistijden voor het bereiken van de agglomeratie zodat de LRN aantrekkelijker (conform de Verkenning LAB071) is ten opzichte van concurrerende routes;
  • 2. De LRN zorgt op de kruispunten en rotondes voor een goede uitwisseling voor alle modaliteiten met het aansluitende wegennet. Om dit te bereiken wordt voldaan aan het 'Programma van Eisen Geregelde Kruispunten' van de gemeenten en overige richtlijnen.
  • 3. De LRN moet voldoende toekomstvast zijn en de ontwerpen worden ten opzichte van het prognosejaar 2030 getoetst met een robuustheidsmarge van 15% (en 25% bij kunstwerken) aan extra verkeersgroei.
  • 4. De LRN moet in inrichting, vormgeving en gebruik de weg zijn van de hoogste categorie binnen de agglomeratie en als zodanig herkenbaar zijn.
  • 5. Het fietsnetwerk en de voorzieningen rond de LRN moet in directheid van routes en reistijd verbeteren of minimaal gelijkwaardig blijven ten opzichte van de huidige situatie.
  • 6. De LRN moet zorgen voor een goede oversteekbaarheid en toegankelijkheid van de openbare ruimte
  • 7. De LRN moet het hoogwaardig openbaar vervoer faciliteren zodat deze aan de gestelde eisen voldoet voor R-net.
  • 8. Hulpdiensten moeten gebruik kunnen maken van de LRN of er worden aanvullende voorzieningen voor getroffen.
  • 9. Landbouwverkeer moet gebruik kunnen maken van de LRN of er worden aanvullende voorzieningen voor getroffen.
  • 10. Brugopeningen leiden niet tot overbelasting van de LRN en na sluiting dient het verkeersysteem zich binnen een redelijke termijn (circa 2 a 3 verkeerslichtencycli) weer te kunnen herstellen.

3.2.2 Verkeerskundige inpassing LRN Plesmanlaan

Het tracédeel van de Plesmanlaan gaat uit van een gelijkvloerse autokruising van de Plesmanlaan, Vondellaan en Darwinweg en drie ongelijkvloerse kruisingen voor langzaam verkeer. Het fietspad langs de Darwinweg wordt verplaatsen van de oostzijde naar de westzijde om de doorstroming van de auto bij de rotonde te bevorderen. De huidige kruising, die bestaat uit een bajonet-kruising met dubbele verkeerslichten van de Plesmanlaan, Vondellaan en Darwinweg, wordt vervangen door één compacte kruising. En er wordt een nieuwe ontsluiting van het Pesthuis en omliggende objecten gerealiseerd vanaf de Darwinweg.

Op basis van de uitgangspunten van het kaderbesluit en het referentieontwerp is het ontwerp voor het tracédeel Plesmanlaan verder uitgewerkt.

In het Kaderbesluit was als optie meegegeven om ook een fietstunnel onder de Vondellaan te realiseren. In het ontwerp is deze optie verder uitgewerkt. Het kruispunt is een belangrijke schakel voor hoofdfietsroutes van en naar de binnenstad, Leiden Centraal, LUMC, het Bio Sciencepark met de hogeschool en beide universiteitscampussen. Alsook het bronpunt voor regionale fietsroutes naar Wassenaar en Katwijk.

Door ook de fietsonderdoorgang onder de Vondellaan te realiseren kunnen fietsers in alle richtingen het kruispunt passeren zonder gelijkvloerse kruisingen met het wegverkeer.

Daarnaast worden de fietspaden verbreed naar 4,00 meter en is ingezet op het realiseren van veel betere en ruimere zichtlijnen op de fietspadkruisingen. Op deze wijze gaat de fietser er aanzienlijk op vooruit en verbetert tevens de doorstroming van het wegverkeer, voor zowel auto als openbaar vervoer.

3.2.2.1 Verkeersafwikkeling

Met de aanpassingen van de Plesmanlaan wordt de doorstroming van het langzaam verkeer (fiets- en voetgangers) gescheiden van het autoverkeer. Hiermee is de doorstroming voor de fiets op dit belangrijke punt in het fietsnetwerk aanzienlijk verbeterd en zijn voor de voetgangers alle bestemmingen goed en ongehinderd bereikbaar. Een andere maatregel op de gehele ring (waaronder de Plesmanlaan) is het verbreden van alle fietspaden naar 4 meter. Op deze manier wordt het Regionale Fietsnetwerk versterkt.

De wegreconstructie zorgt voor de kwaliteit van de afwikkeling van het verkeer conform de uitgangspunten voor de Leidse Ring Noord zoals geformuleerd in het kaderbesluit.

De betrouwbaarheid en vlotheid die hiermee wordt gerealiseerd, draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de Leidse Ring, als hoofdverbinding voor de Leidse agglomeratie. Er is uitgegaan van het toekomstjaar 2030 bij de dimensionering van het kruispunt. Hierbij is als basis de werkelijke (getelde) intensiteit op het kruispunt genomen en op basis van het verkeersprognosemodel RVMK is de invloed van toekomstige ontwikkelingen hier aan toegevoegd. Bovendien is uitgegaan van een verhoging van 15% van de intensiteit (en 25% bij kunstwerken) om zo te komen tot een robuuste oplossing.

Ondanks dat ten tijde van het Kaderbesluit al rekening werd gehouden met de ontwikkeling van het Vondelkwartier bleken de extra verkeersbewegingen toch extra belasting van het kruispunt te veroorzaken. Dit blijkt uit de aanvullende verkeerstudie die is uitgevoerd voor het kruispunt Plesmanlaan-Vondellaan (zie Bijlage 1 Verkeersonderzoek Plesmanlaan-Vondellaan). Om die reden is er een extra linksaf opstelstrook voor verkeer komend vanuit de stationstunnel richting de Vondellaan toegevoegd. Hierdoor is het ontwerp robuuster gemaakt voor mogelijke ontwikkelingen in het Vondelkwartier.

3.3 Ruimtelijke / stedenbouwkundige inpassing

3.3.1 Ruimtelijke uitgangspunten

Voor de uitwerking van de LRN zijn vijf ruimtelijke uitgangspunten opgenomen in het Kaderbesluit. Deze vormen de basis voor de ruimtelijke / stedenbouwkundige inpassing. Deze uitgangspunten zijn abstract geformuleerd zodat er per tracédeel ruimte is om ze verder uit te werken. Voor ieder tracédeel wordt bij het uitvoeringsbesluit de ruimtelijk ambities verder uitgewerkt om te komen tot een integraal ontwerp. Ook de wensen en eisen van de omgeving worden hierin meegenomen.

Om de opgave om samenhang, continuïteit en integraliteit van de LRN te bewerkstelligen, wordt scherp gekeken naar de directe omgeving van de Ring. Behalve dat de verkeersfunctie bediend dient te worden is dit een leefomgeving voor velen. De ontwerpopgave voor de LRN gaat dus naast het robuust maken van de verkeersstructuur, met nadruk ook over de realisatie van een goede leefomgeving. De weg en de stad zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het tracé van de LRN is in de loop der jaren uit verschillende onderdelen (wegsegmenten) tot stand gekomen. Het is van belang deze verschillen herkenbaar en beleefbaar te houden, nu ze integraal onderdeel van de stad zijn.

Centraal bij de inpassing van de LRN staat het netwerk van het stedelijk weefsel bestaande uit waterwegen en groenstructuren. Het beleven van en behoedzaam omgaan met deze waardevolle omgeving is leidend bij de verdere vormgeving van de LRN. Dat betekent dat de Ring niet als autonome entiteit door de regio getrokken wordt, maar dat de uitwerkingen van de verschillende onderdelen in samenhang met de ruimtelijke context tot een samenhangend geheel gebracht dient te worden. Daarmee is de inpassing van de Ring niet alleen een verkeerskundige opgave, maar biedt de transformatie van weg en omgeving ook een enorme kans voor de ontwikkeling van de Leidse regio in de 21e eeuw.

Vanuit de integrale ruimtelijke kaders zijn de volgende uitgangspunten voor inpassing van de LRN geformuleerd:

  • 1. De LRN is in functionele zin een samenhangend systeem
  • 2. De verschillende deelgebieden bepalen de identiteit van de weginpassing
  • 3. De ruimtelijke overgangen in de route vragen bijzondere aandacht
  • 4. Goede ruimtelijke inpassing, waarbij aandacht is voor:
  • Bestaande watergangen zichtbaar en beleefbaar maken
  • Versterken van groene verbindingen haaks op de LRN
  • Inpassen hoofdfietsroutes zowel parallel als haaks op de LRN
  • Aandacht voor oversteekbaarheid LRN voor voetgangers
  • 5. Een duurzame en klimaatadaptieve inrichting van de LRN

3.3.2 Ruimtelijke inpassing LRN Plesmanlaan

In de bestaande situatie worden de aansluitingen van de Plesmanlaan op de Darwinweg en de Vondellaan vormgegeven door middel van twee T-kruisingen vlak achter elkaar (een bajonet aansluiting). Deze worden in het ontwerp recht tegenover elkaar gelegd waardoor één compact kruispunt ontstaat met een betere doorstroming voor wegverkeer waaronder openbaar vervoer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0004.png"

Afbeelding 2.3 Impressie toekomstige situatie kruising Plesmanlaan met Vondellaan en Darwinweg

Voetgangers en fietsers kruisen ongelijkvloers met het autoverkeer, waarbij het langzaam verkeer zo veel mogelijk op maaiveld blijft en de auto's daar overheen geleid worden. Daardoor ontstaan drie onderdoorgangen (onder de Plesmanlaan, de Vondellaan en de Darwinweg) voor de voet- en fietspaden. Deze configuratie leidt tot beter doorstroming voor alle vormen van verkeer omdat voetgangers en fietsers zonder verkeerlichten de kruising kunnen passeren en auto's niet meer hoeven te wachten voor kruisend langzaam verkeer. De inrichting van het maaiveld is parkachtig met groene bermen, waterpartijen en los geplaatste bomen.

Het referentieontwerp bij het Kaderbesluit ging uit van drie onderdoorgangen van een standaardafmeting met de volgens de richtlijnen minimale vereiste breedte.

Zoals aangegeven in het Kaderbesluit, hadden de ontwerpen op dat moment de status van een Verkeerskundig referentieontwerp. Dit houdt in dat er nog beperkt aandacht in de plannen was voor de stedenbouwkundige inpassing van het ontwerp in haar omgeving. Door de projectorganisatie is daarom in samenspraak met de omgeving een aantal aanpassingen op het plan uitgevoerd om de inpassing en vormgeving te verbeteren. Zo zijn de relatief smalle fietstunnels uit het kaderbesluit vervangen door grote ruime onderdoorgangen waardoor zowel feitelijk als qua beleving veel extra ruimte ontstaat voor de fietser en voetganger. Ook draagt deze vormgeving van de onderdoorgangen bij aan een grotere sociale veiligheid. De impressies hieronder geven een beeld van deze brede fiets- en voetgangerstunnels, ingebed in een rustige, groene omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0005.png"

Afbeelding 2.4 Impressie fietsonderdoorgangen vanuit de zuidoost hoek (met links in de figuur de onderdoorgang onder de Vondellaan en rechts de onderdoorgang onder de Plesmanlaan met daarachter de gebouwen van o.a. Naturalis)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0006.png"

Afbeelding 2.5 Impressie fietsonderdoorgangen vanuit noordoost hoek (met links in de figuur de onderdoorgang onder de Plesmanlaan en rechts fietsonderdoorgang onder Darwinweg)

Met de aanpassing van de weg zal het bestaande tankstation ten zuiden van de Plesmanlaan verdwijnen. De beelden van Frans de Wit kunnen door de aanpassingen niet op de huidige locatie blijven staan en worden verplaatst. De beelden zijn in de huidige situatie geplaatst op een flauw gebogen lijn over een lengte van 120 meter langs het kruispunt voor het Museum Naturalis in het talud van de Plesmanlaan. De vijf beelden verbinden op deze wijze het 17-de eeuwse gedeelte van het voormalige Pesthuis met de 20- ste eeuwse nieuwbouw van Naturalis. De vijf beelden, die elk uit twee zuilen bestaan, scheppen samen een ruimte, een stilte voor het museum.

Ook in de nieuwe situatie komen de beelden weer op een flauw gebogen lijn te staan. Ze worden in westelijke richting verplaatst en zullen net als nu een verbinding vormen tussen het Pesthuis en Naturalis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0007.png"

Afbeelding 2.6 Huidige locatie beelden (gecombineerd met het nieuwe wegontwerp)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0008.png"

Afbeelding 2.7 Nieuwe locatie beelden

3.4 Groen, bomen en water

De ruimte langs de weg wordt parkachtig ingericht met groene bermen, waterpartijen en los geplaatste bomen. Een deel van de bestaande waterpartij aan de zuidzijde van de Plesmanlaan zal verbreed worden en een ander sloot ten zuiden van de Plesmanlaan, nabij de kruising, zal gedempt worden.

Door de groene inrichting van de Plesmanlaan met de groene wanden en de toename van het aantal bomen levert het project een positieve bijdrage aan de ecologische waarde van het gebied. Door de stadsecoloog is de groeninrichting van het project als volgt beschreven:

“De zonbeschenen bermen krijgen een vegetatie die van waarde is voor in de grond nestelende wilde bijen, zoals zijdebijen en zandbijen. Planten als grote ratelaar en klavers kleuren de bermen bont. Veldsprinkhanen en dagvlinders (zoals het icarusblauwtje) zijn in het oog springende insecten. Bijen en zweefvliegen die vroeg in het seizoen vliegen profiteren van de in bosjes groeiende wilgen en sleedoorn. Bosrietzangers broeden in struweel bij de waterkant. Grote solitaire meidoornstruiken en vlieren zijn in het bloeiseizoen insectenmagneten, later in het jaar profiteren zwartkoppen en lijsters van de rijpe bessen.”  

Het karakter van de Plesmanlaan, als een weg tussen ruime bermen met verschillende soorten solitaire bomen, is verder uitgewerkt. Hierbij is ook nader overleg met de Bomenbond over de inrichting geweest. Dit heeft geleid tot de volgende aantallen en soorten te planten bomen.

Soort   Aantal  
Witte Esdoorn
Gewone Esdoorn
Haagbeuk
Zoete Kers
Zomereik
Moeraseik
Hollandse Linde
Zilverlinde  
4 st
2 st
8 st
12 st
9 st
2 st
22 st
24 st  
Totaal   83 stuks  

Tabel 3.1 Aantallen en soorten te planten bomen

Zoals in de tabel te zien is zal een grote variatie in soorten worden toegepast, dit levert een grote mate van biodiversiteit en voorkomt ook de verspreiding van mogelijke ziektes tussen de bomen.

Voor (maar) drie bomen is verplanten mogelijk, die zijn hier inmiddels op voorbereid. Voor een aantal Essen geldt dat deze lijden aan de Essentak-sterfte waardoor verplaatsen niet mogelijk is. Mede hierdoor moeten 65 bomen worden gekapt. In het plan zullen echter 83 bomen worden geplant waardoor er 18 extra bomen in het gebied komen te staan.

Alle bomen zullen als middelgrote bomen worden geplant met een minimale aanplantmaat van 25 tot 30 cm stamomtrek op 1,0 meter hoogte. Zie Bijlage 2 Bomenplan.

3.5 Duurzaamheid

Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.

Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen

Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Het plan voor de LRN Plesmanlaan sluit aan bij de gemeentelijke duurzaamheidsambities. Alle relevante duurzaamheidsthema's zijn beoordeeld zoals klimaat en biodiversiteit, energietransitie en circulaire economie. Waterberging draagt bij aan minder belasting van het riool, door toepassing van klimaatvriendelijke bermen wordt dit bewerkstelligt. Circulair toepassen van grondstoffen (zoals duurzaam asfalt) is vanzelfsprekend onderdeel van het project. Ook ook in het contract en de aanbestedingsprocedure wordt ingezet op afdwingbare eisen aan CO2 uitstoot en wordt de markt geprikkeld om te komen tot extra duurzame bouwmethoden.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Beleidskader

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
4.1.1.2 Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van de bestaande Plesmanlaan. Met de aanpassing van deze weg draagt het bestemmingsplan bij aan een groter geheel, namelijk de aanleg van de Leidse Ring Noord. Deze is nodig om de bereikbaarheid van de Leidse Agglomeratie ook in toekomst te kunnen garanderen. Voor de aanleg van de aanleg Leidse Ring Noord zijn aanpassingen aan bestaande wegen voorzien. Het tracédeel Plesmalaan is één van de bestaande wegen ten behoeve van de Leidse Ring Noord wordt aangepast. Door de Leidse Agglomeratie ook in toekomst bereikbaar te houden wordt bijgedragen aan de in de NOVI gestelde opgaven voor sterke en gezonde steden en regio's. Het voorliggende plan is daarmee in lijn met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
4.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd.

4.1.2.2 Planspecifiek

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is volgens kaart 7 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde' gelegen in het gebied van de Romeinse Limes. Het gaat om erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De te beschermen kernkwaliteiten van de Romeinse Limes worden omschreven als:

"De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit forten, militaire infrastructuur (wegen, waterwerken en wachttorens) en scheepswrakken."

Deze kernkwaliteiten zijn doorvertaald naar de provinciale structuurvisie en verordening. Op basis hiervan heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen. Hiermee wordt de Romeinse Limes beschermd. Hieruit kan worden opgemaakt dat het Barro de uitvoering van dit bestemmingsplan daarmee niet in de weg staat.

4.1.3 Duurzame verstedelijking
4.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt stedelijke ontwikkeling als volgt omschreven: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘andere stedelijke voorzieningen’ wordt niet nader omschreven in het Bro.

4.1.3.2 Planspecifiek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de aanleg van het tracédeel Plesmanlaan mogelijk waarmee wordt bijgedragen aan de bereikbaarheid van de Leidse Agglomeratie. Hiermee wordt de bestaande infrastructuur ter plaatse van de Plesmanlaan aangepast. Het voorliggende bestemmingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
4.2.1.1 Beleidskader

Per 1 april 2019 is de Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Beleid ruimtelijke kwaliteit

De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.

Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.

Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.

  • 1. Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
  • 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0009.png"

Afbeelding 3.1 Soorten ontwikkeling

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

4.2.1.2 Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling kan worden toebedeeld aan het type ontwikkeling 'inpassing', want het voornemen sluit aan bij de gebiedsidentiteit en voegt zich in de bestaande structuur. De realisatie van de LRN Plesmanlaan betreft aanpassing van bestaande wegen. De ruimtelijke structuur verandert niet door de ontwikkeling en de wegen zijn zorgvuldig en groen ingepast in de omgeving.

Hiermee sluit het plan aan bij de richtpunten van de kwaliteitskaart 'stedelijke occupatie'.

Volgens kaart 1 'Concessie- en contractgebieden openbaar vervoer' is de Plesmanlaan aangewezen als 'Adequaat aanbod openbaar vervoer'. De aanpassingen van de Plesmanlaan zorgen voor een betere doorstroming van het openbaar vervoer.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
4.2.2.1 Beleidskader

De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en de ladder voor duurzame verstedelijking.

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Voor toetsing aan de provinciale regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit is vooral de ruimtelijke impact van een ontwikkeling van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In paragraaf 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

4.2.2.2 Planspecifiek

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uit paragraaf 4.1.2 blijkt dat een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking voor het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde is.

Ruimtelijke kwaliteit

De LRN Plesmanlaan betreft het type ontwikkeling 'inpassing' (zie ook 4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland). De bestaande Plesmanlaan wordt aangepast. Bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks en er wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

4.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
4.2.3.1 Beleidskader

De Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020 is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
  • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

4.2.3.2 Planspecifiek

Bereikbaarheid is essentieel voor de regio. De regio kiest voor het verbeteren van de doorstroming binnen de regio. Het tracédeel Plesmanlaan behoort tot de bestaande weginfrastructuur van Leiden. Volgens de Mobiliteitskaart wordt het tracédeel Plesmanweg aangemerkt voor 'Capaciteitsuitbreiding' (rood-gele stippellijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0010.png"

Afbeelding 3.2 Uitsnede Mobiliteitskaart (bron: Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020)

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van de bestaande infrastructuur ter plaatse van de Plesmanlaan en de kruising met de Vondellaan en Darwinweg. Hierdoor zal doorstroming van de auto en het openbaar vervoer verbeteren. Daarnaast worden op dit tracé drie ongelijkvloerse kruisingen voor het langzaam verkeer gereaslieerd. Het fietspad langs de Darwinweg wordt verplaatst van de oostzijde naar de westzijde om de doorstroming van de auto bij de Sandifortrotonde te bevorderenen. Ten slotte wordt een nieuwe ontsluiting van het Pesthuis en omliggende objecten gerealiseerd vanaf de Darwinweg.

Met de beoogde aanpassingen wordt in het voorliggende bestemmingsplan volop invulling gegeven aan de kernbeslissingen die in het kader van de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland zijn genomen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
4.3.1.1 Beleidskader

Op 6 juli 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders de Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie aangeboden aan de gemeenteraad voor vaststelling. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Leiden. De ontwerp Omgevingsvisie Leiden 2040 is opgedeeld in vier thema's: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. Per thema zijn verschillende keuzes gemaakt voor de lange termijn. Elke keuze bevat een verdere uitwerking over hoe dit bereikt kan worden.

In aanloop naar 2040 wordt ingezet op het verder versterken van (internationale) kennis, (historische) cultuur en in het realiseren van een duurzame, leefbare, innovatieve en inclusieve stad met plek voor iedereen. Er is meer groen en water, er is ruimte voor beweging en ontmoeting in de buurt en er zijn voldoende woningen en banen. Belangrijke stadskeuzes in de ontwerp Omgevingsvisie Leiden 2040 zijn:

  • Er wordt ruimte gemaakt voor een groen-blauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterken en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden.
  • Er wordt binnenstedelijke verdicht in plaats van gebouwd in het buitengebied.
  • We bouwen, op een duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijze, naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden.
  • De hoogbouwclusters geven aan waar het toegestaan is om meer hoogbouw te realiseren.
  • We kiezen voor duurzame mobiliteit: gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad.
  • De inrichting van de onder- en bovengrond wordt beter op elkaar afgestemd.

4.3.1.2 Planspecifiek

Het doel van de LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse Ring te verbeteren en daarbij de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen, waarbij ook meer ruimte en faciliteiten voor fietsers, voetgangers, openbaar vervoer en groen worden gerealiseerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan de keuzes in de Omgevingsvisie voor duurzame mobiliteit en verstekring van het groen-blauwe raamwerk.

4.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
4.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

4.3.2.2 Planspecifiek

Om te kunnen floreren met internationale kennis en historische cultuur in een stad die aantrekkelijk is voor bezoekers, zal Leiden de bereikbaarheid moeten verbeteren. Dit is van belang, omdat de wegen in Leiden net als elders in de Randstad steeds meer dichtslibben. Bovendien komt Leiden vanuit een achterstandsituatie, omdat er in de afgelopen decennia geen grote nieuwe verkeersvoorzieningen zijn gerealiseerd. De lokale en regionale infrastructuur is verouderd. De bestaande verbindingen kunnen de verkeersdruk nauwelijks nog aan. Zonder verbetering van de bereikbaarheid loopt het verkeer in de toekomst nog verder vast met nadelige gevolgen voor Leiden, Leiderdorp en de regio en voor het milieu, de leefomgeving en de verkeersveiligheid.

Verbetering van de bereikbaarheid betekent: investeren in openbaar vervoer en regionale fietsroutes, in het weren van doorgaand autoverkeer uit de binnenstad, in bundeling van doorgaand verkeer op hoofdroutes met een goede verkeersdoorstroming en in goede verbindingen met de A4 en A44.

Leidse Ring Noord als uitwerking van oplossing LAB

In mei/juni 2015 hebben de gemeenteraden van Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest de ‘Oplossing LAB071’ vastgesteld. De Oplossing LAB071 heeft als doel de bereikbaarheid van de Leidse agglomeratie te verbeteren. De oplossing bestaat enerzijds uit het beter benutten van het bestaande wegennet (No-regret maatregelen) en anderzijds uit het versterken van een ringstructuur (de ‘Agglo-ring’, inmiddels omgedoopt tot Leidse Ring).

Het doel van het project LRN is om de doorstroming en betrouwbaarheid van de noordzijde van de Leidse ring te verbeteren en de huidige en toekomstige knelpunten in de doorstroming op te lossen. Daarmee ontstaat een robuust, betrouwbaar en toekomstbestendige ringstructuur die inspeelt op de toenemende mobiliteitsvraag.

Met het project LRN werken Leiden en Leiderdorp aan deze betere doorstroming van het autoverkeer op het noordelijk deel van de ring, namelijk de Plesmanlaan, Schipholweg, Willem de Zwijgerlaan en de Oude Spoorbaan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de beoogde aanpassingen aan het tracédeel Plesmanlaan mogelijk en is daarmee in lijn met het de gemeentelijke ontwikkelvisie uit 2004.

4.3.3 Mobiliteitsnota 2020-2030
4.3.3.1 Beleidskader

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.3.3.2 Planspecifiek

De aanpassingen van de Plesmanlaan maken onderdeel uit van de Leidse Ring. Hiermee wordt de hoofdverkeersstructuur van Leiden verbeterd. Het ontwerp voorziet in een verbetering van de fietsroutes. Door een fietsonderdoorgang onder de Vondellaan te realiseren kunnen fietsers in alle richtingen het kruispunt bij de Plesmanlaan passeren zonder gelijkvloerse kruisingen met het wegverkeer.

Daarnaast worden de fietspaden verbreed naar 4,00 meter en is ingezet op het realiseren van veel betere en ruimere zichtlijnen op de fietspadkruisingen. Op deze wijze gaat de fietser er aanzienlijk op vooruit en verbetert tevens de doorstroming van het wegverkeer, voor zowel auto als openbaar vervoer.

4.3.4 Duurzaamheidsbeleid
4.3.4.1 Beleidskader

Leiden Duurzaam 2030

In het ambitiedocument Leiden Duurzaam 2030 (RV. 150105) is de lange termijn visie op wat duurzaamheid voor Leiden betekent vastgelegd. Voor Leiden zijn dit zestien concrete doelstellingen voor de periode 2016-2020. Deze ambities zijn in samenspraak met organisaties, groepen en personen in de stad geformuleerd.

In 2030 moet het stedelijk systeem zo ingericht zijn dat;

  • het een bijdrage levert aan het terugdringen van de factoren die het leven van huidige en toekomstige generaties belasten, te weten: de CO2-uitstoot, de uitputting van grondstoffen, bodem en drinkwater, de vervuiling van lucht en water, de achteruitgang van de biodiversiteit en het produceren van (rest)afval.
  • het is toegerust op de mogelijk effecten van het veranderende klimaat.

Duurzaamheidsagenda 2016-2020

Om de ambities uit Leiden Duurzaam 2030 te bereiken is de duurzaamheidsagenda 2016-2020 opgesteld. Deze duurzaamheidsagenda volgt de duurzaamheidsagenda van 2011 - 2014 op. In deze duurzaamheidsagenda zijn voor zes thema's prioriteiten geformuleerd;

  • 1. energie (energiebesparing en benutting van duurzame energie)
  • 2. duurzaam ondernemen
  • 3. biodiversiteit
  • 4. afvalstromen
  • 5. mobiliteit
  • 6. klimaatadaptatie

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten bijdragen aan de ambities geformuleerd in Leiden Duurzaam 2030. Aan de hand van de duurzaamheidsagenda 2016-2020 kan een prioritering gemaakt worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

4.3.4.2 Planspecifiek

Voor duurzaamheid is om aan de ambities van het college te voldoen een quick scan gemaakt voor mogelijke duurzaamheidsmaatregelen. Alle relevante duurzaamheidsthema's zijn hierin bekeken zoals klimaat en biodiversiteit, energietransitie en circulaire economie. Waterberging draagt bij aan minder belasting van het riool, door toepassing van klimaatvriendelijke bermen wordt dit bewerkstelligd. Circulair toepassen van grondstoffen (zoals duurzaam asfalt) is vanzelfsprekend onderdeel van het project. Ook in de aanbesteding wordt stevig ingezet op harde CO2 eisen en wordt de markt geprikkeld om te komen tot duurzame innovaties.

4.4 Conclusie

Uit bovenstaande blijkt, dat de realisatie van de Leidse Ring Noord in overeenstemming is met zowel Rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

5.1.1 Kader

Voor de vraag of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht, zal in eerste instantie moeten worden getoetst aan de activiteitomschrijvingen in kolom 1 en 2 van onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Behalve het Besluit m.e.r. kan er ook een plan-m.e.r.-plicht bestaan vanwege de eventueel vereiste passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet (zie artikel 7.2a lid 1 Wm).

In de bijlage bij het Besluit mer hebben de volgende onderdelen betrekking op wegen:

  • 1. Onderdeel C-1.2: de aanleg van een autosnelweg of autoweg;
  • 2. Onderdeel C-1.3: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg. Ingevolge kolom 2 geldt er uitsluitend een mer-plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer;
  • 3. Onderdeel D-1.1: de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of een autoweg. Ingevolge kolom 2 geldt er uitsluitend een mer-(beoordelings)plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer;
  • 4. Onderdeel D-1-2: de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg. Ingevolge kolom 2 geldt er uitsluitend een mer-(beoordelings)plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

5.1.2 Onderzoeksresultaten
5.1.2.1 M.e.r.-beoordelingsplicht LRN

Om te bepalen of de LRN m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is gekeken naar de gehele LRN. Van belang daarbij is:

  • of er sprake is van een autosnelweg of autoweg;
  • de hoeveelheid rijstroken;
  • de lengte van het tracé.

Autoweg of autosnelweg

De term autosnelweg wordt in het Besluit mer niet gedefinieerd. Om die reden kan worden aangesloten bij de verkeersregelgeving. Een autosnelweg is ingevolge artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) een weg aangeduid door bord G1 van bijlage I. De plaatsing van dit bord (en het daarbij behorende verkeersregime) maakt geen onderdeel uit van de LRN. Van de aanleg van een autosnelweg in de zin van C-1.2 is in dit geval geen sprake.

De term autoweg wordt in het Besluit mer wel gedefinieerd. De bijlage van Besluit m.e.r., onderdeel A geeft een definitie van het begrip autoweg. Een autoweg is:

  • a. een voor autoverkeer bestemde weg die alleen toegankelijk is via knooppunten of door verkeerslichten geregelde kruispunten en waarop het is verboden te stoppen en te parkeren, of
  • b. een weg als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV)

De definitie in art. 1 RVV 1990 geeft aan dat een autoweg een weg is die is aangeduid door bord G3 van bijlage I bij het RVV 1990.

Er is geen sprake van bebording met een G1 of G3 bord.

De LRN is wel grotendeels aan te merken als een weg, zoals aangegeven onder categorie a. Zo geldt er een parkeer- en stopverbod en is de LRN vrijwel uitsluitend toegankelijk via knooppunten of door verkeerslichten gereguleerde kruispunten. Echter bestaat er op dat laatste punt één uitzondering, de gelijkvloerse aansluiting van de TNT Post bij de Schipholweg.

Aantal rijstroken

De LRN betreft grotendeels wijziging van een weg met 2x2 rijstroken (totaal 4 rijstroken) en deels (Oude Spoorbaan) een verbreding van een weg met twee rijstroken tot een weg met 2x2 rijstroken (totaal 4 rijstroken).

Lengte van het tracé

De wegaanpassingen betreffen een aantal delen van de LRN. Als alleen gekeken wordt naar de fysieke ingrepen, dan is de lengte minder dan 5km. Het gehele tracé van de LRN bedraagt 6,8 km.

(Informele) m.e.r.-beoordeling

De ontwikkeling valt onder categorie D-1.1.of categorie D-1.2 van de bijlage bij het Besluit mer. In beide gevallen is er sprake van een formele m.e.r.-beoordelingsplicht als het tracé langer is dan 5 km.

Omdat we voor het gehele tracé (6,8 km) willen weten of dit inpasbaar is en niet tot onaanvaardbare milieueffecten leidt is er een formele mer-beoordeling opgesteld. Hierin wordt vanwege de zorgvuldigheid de hele LRN beschouwd zie Bijlage 3 Mer-beoordeling

Wet natuurbescherming

Als er een significante toename is van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden kan er op basis van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling nodig zijn bij bestemmingsplannen. Er geldt dan op basis van de Wet milieubeheer een plan-m.er.-verplichting.

5.1.2.2 Uitkomsten m.e.r.-beoordeling LRN

Uit de m.e.r.-beoordeling voor de LRN (zie Bijlage 3 Mer-beoordeling) blijkt dat de wegaanpassingen ten behoeve van de LRN niet leiden tot nadelige milieugevolgen.

In het kader van de m.e.r.-beoordeling is zijn er Aeriusberekeningen gemaakt voor de gebruiksfase van de gehele LRN. Er zijn berekeningen gemaakt met AERIUS Calculator 2020 en AERIUS Connect. De laatste berekening geeft ook inzicht zonder 5km afkap (zie Bijlage 4 Stikstofonderzoek).

SRM2-berekening

Uit de berekening voor de gebruiksfase met AERIUS Calculator 2020 volgt dat er tijdens de gebruiksfase van de Leidse Ring Noord geen toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

OPS-berekening

Op basis van de gecombineerde berekening uitgevoerd met de opties DEFAULT en OPS_ROAD binnen AERIUS Connect, voor het rekenjaar 2023, wordt voor de gebruiksfase een maximale toename van de depositie van 0,01 mol/ha/jaar berekend op de Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide, Kennemerkland-Zuid en Noordhollands Duinreservaat. Er worden geen deposities berekend op andere gebieden.

Deze toename heeft geen effect op de instandhouding van de relevante habitattypen. Dit blijkt uit de ecologische beoordeling (zie Bijlage 5 Ecologische beoordeling).

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering' (Wsn) in werking getreden. Een van de zaken die met de inwerkingtreding van de Wsn van kracht is geworden, is de partiële vrijstelling van de bouwsector als het gaat om stikstof. Als gevolg hiervan hoeft de aanlegfase niet nader beoordeeld te worden. Een nadere toelichting hierop staat in paragraaf 5.4.2.1 Gebiedsbescherming.

Omdat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, is er geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft (gemandateerd aan de Omgevingsdienst West-Holland) op 13 december 2021 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen. Er is daarom geen plan-m.e.r.-verplichting (zie Bijlage 6 Mer-beoordelingsbesluit LRN Leiden en Bijlage 7 Mer-beoordelingsbesluit LRN Leiderdorp).

5.2 Archeologie

5.2.1 Beleidskader
5.2.1.1 Nationaal beleid

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

5.2.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.

5.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnd bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

5.2.2 Onderzoeksresultaten
5.2.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

De werkzaamheden aan de Plesmanlaan zullen worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van de vigerende bestemmingsplannen de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 3, Waarde-Archeologie 5 en Waarde-Archeologie 6 gelden. De voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. In dit gebied gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 30 m2 en dieper dan 30 cm, respectievelijk 250 m2 en 50 cm en 500 m2 en 75 cm.

In maart 2021 is archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de geplande herinrichting van de Plesmanlaan (e.o). Het archeologisch onderzoek bestond uit een verkennend archeologisch booronderzoek (IVO-O). Zie Bijlage 8 Archeologisch onderzoek.

5.2.2.2 Resultaten

Van het booronderzoek kon door de grote hoeveelheid kabels en leidingen alleen een verkennende fase (vaststellen natuurlijke bodemopbouw en bepaling van potentiële archeologische niveaus) worden uitgevoerd. De ligging van de estuariene/kwelderafzettingen (Laagpakket 3) is globaal conform de eerder aangetroffen bodemopbouw. Dat zich onder de kwelderafzettingen met name in het westelijke deel en in het uiterst noordelijke deel van de Darwinweg een oudere (sterk) zandige geul-/oeverafzetting bevindt (Laagpakket 1), met ten oosten daarvan een veenpakket (Laagpakket 2), is nieuw.

Binnen Laagpakket 3 is er kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten uit de Romeinse tijd (vanaf ca. 1,25 m-mv langs het noordelijk deel van de Darwinweg). In de top van Laagpakket 1 (en mogelijk Laagpakket 2) is er kans op oudere archeologische resten (bronstijd, ijzertijd). Langs het noordelijke deel van de Darwinweg ligt dat ijzertijdniveau op ca. 2,0 -2,3 mmv (ca. 2,5-2,6 m-NAP).

Aanvullend inventariserend veldonderzoek in de vorm van karterend booronderzoek is door de grote hoeveelheid kabels en leidingen niet mogelijk. Met name de aanleg van de tunnels op de kruising Plesmanlaan/Darwinweg/Vondellaan (tot 5 mmv) is verstorend voor de mogelijke archeologische resten uit de Romeinse tijd en bronstijd/ijzertijd. Op grond van het verkennend booronderzoek bevindt de kruising zich op de overgang van de rivierafzettingen naar het veengebied. De archeologische verwachting voor de periode bronstijd/ijzertijd is hierdoor laag tot middelhoog. De verwachting voor archeologische resten uit de Romeinse tijd in de daarboven gelegen kwelderafzettingen is middelhoog tot hoog.

Vanwege de aanleg van de Plesmanweg en zijwegen en de aanwezigheid van kabels en leidingen langs de wegen is de toplaag al zodanig verstoord, dat deze kan worden vrijgegeven van aanvullend archeologisch onderzoek (tot 1,0 m-mv). Van de voorgenomen werkzaamheden worden er alleen diepere graafwerkzaamheden uitgevoerd ter plaatse van de tunnels op de kruising Plesmanlaan/Darwinlaan/Vondellaan (zie afbeelding 5.1, de gele blokken). Geadviseerd wordt om bij de aanleg van de tunnels archeologische begeleiding uit te voeren. Hiervoor dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, waarin de voorwaarden en onderzoeksvragen van het onderzoek worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0011.png"

Afbeelding 5.1: Archeologisch begeleiden van aanleg van de tunnels ter plaatse van de tunnels (de gele blokken geven de locaties van de tunnels aan).

Ter vertaling van het archeologiebeleid zijn de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 3, Waarde-Archeologie 5 en Waarde-Archeologie 6 overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen. Zoals hierboven aangegeven is het gebied vrijgegeven voor archeologisch onderzoek tot 1,0 m-mv, maar is voor werkzaamheden die dieper de grond ingaan wel archeologische begeleiding nodig.

5.2.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.

De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

5.2.2.4 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

5.3 Cultuurhistorie

5.3.1 Beleidskader
5.3.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

5.3.1.2 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

5.3.2 Onderzoeksresultaten
5.3.2.1 Cultuurhistorische paragraaf

Het bestemmingsplan LRN Plesmanlaan is gericht op de aanpassing van bestaande wegen. De ontwikkleing heeft geen effect op de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Het plangebied bestaat uit een deel van de Plesmanlaan ten westen van het Plesmanviaduct, inclusief de kruising met de Darwinweg / Vondellaan. Ook valt een deel van de Darwinweg binnen het plangebied. Het plangebied bestaat grotendeels uit bestaande wegen. Binnen het plangebied liggen ook groenstroken en enkele sloten. Het plangebied grenst aan het LUMC en ligt nabij het stationsgebied.

Het plangebied ligt buiten de 17e eeuwse stad. Het westelijke deel tot aan de Darwinweg werd in 1896 toegevoegd aan de gemeente Leiden, een smalle strook tot aan ca. de Archimedesweg werd in 1920 toegevoegd. Het merendeel van het gebied behoort sinds 1966 tot de gemeente Leiden.

Tot ca. 1900 bestond het gehele plangebied voornamelijk uit het open polderlandschap van de Pesthuispolder.

In de polder lagen twee belangrijke ruimtelijke structuren: het pesthuiscomplex en de Endegeesterweg die onderdeel uitmaakte van de landweg tussen Den Haag en Amsterdam. Beide liggen buiten het plangebied van de LRN Plesmanlaan. Het Pesthuis grenst aan het plangebied.

Het complex van het Pesthuis bestaat uit het in 1661 gebouwde eigenlijke Pesthuis, een dubbele gracht en een aantal bijgebouwen die deels dateren uit de 17e eeuw en deels uit de periode dat het complex in gebruik was als militaire gevangenis tussen 1822 - 1941. De buitenste gracht is grotendeels een recente reconstructie waarbij het stuk aan de zuidzijde niet volledig werd aangelegd vanwege de aanwezigheid van de Plesmanlaan. Het Pesthuiscomplex bestaande uit gebouwen, watergangen en inrichting is van zeer hoge cultuurhistorische waarde en grotendeels beschermd als rijksmonument. Alleen de dienstwoningen ten westen van het pesthuis zijn als karakteristiek pand opgenomen vanwege de functionele samenhang met de geschiedenis van het complex. De woningen zijn nog goed herkenbaar als eenvoudige dienstwoningen uit de tweede helft van de 19e eeuw. Mogelijk bevatten ze nog delen van het voormalig turfhuis dat deel uitmaakte van het 17e eeuwse complex.

5.3.2.2 Beschermd stads- of dorpsgezicht

In of nabij het plangebied is geen beschermd stads- of dorpsgezicht aanwezig.

5.3.2.3 Landgoederenbiotoop

Het plangebied valt niet in de invloedssfeer van een landgoederenbiotoop.

5.3.2.4 Molenbiotoop

Het plangebied valt niet in de invloedssfeer van een molenbiotoop. In het plangebied zijn zelf ook geen historische windmolens aanwezig.

5.3.2.5 Rijksmonumenten

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. Nabij het plangebied ligt het Pesthuis dat deels aangewezen is als rijksmonument. De ontwikkeling heeft geen effect op het Pesthuis.

5.3.2.6 Gemeentelijke monumenten

In en nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten aanwezig.

5.3.2.7 Karakteristieke panden

Binnen het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden. Een deel van het nabijgelegen Pesthuis is aangewezen als karakteristiek pand. De ontwikkeling heeft geen effect op dit karakteristieke pand.

5.4 Ecologie

5.4.1 Beleidskader
5.4.1.1 Nationaal beleid

Wet Natuurbescherming (Wnb)

In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.

In 2022 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.

In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.

In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. .

5.4.1.2 Gemeentelijk beleid

Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad.  Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.

Verordening fysieke leefomgeving (2021)

Om een leefbare en duurzame stad te blijven is aandacht voor klimaatverandering en biodiversiteit van cruciaal belang. Bomen zijn hierbij belangrijke spelers en verdienen daarom bescherming.

Hoe waardevolle bomen worden beschermd en hoe gezonde bomen de ruimte krijgen staat in de Verordening fysieke leefomgeving, onderdeel bomen en de afwegingen voor de aanwijzing en bescherming bomen Leiden 2021. Deze regels worden in de volksmond de Bomenverordening genoemd.

5.4.2 Onderzoeksresultaten
5.4.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich binnen een straal van vijf kilometer van een Natura 2000-gebied. Meijendel & Berkheide is het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied op 4.3 kilometer afstand van de Plesmanlaan. Het gebied is aangewezen voor de stikstofgevoelige habitattypen Witte duinen, Grijze duinen (kalkrijk en -arm), Duindoornstruwelen, Duinbossen (droog, vochtig en binnenduinrand), Vochtige duinvalleien (open water, kalkrijk en hoge moerasplanten).

Het plangebied bevindt zich niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

In het kader van de m.e.r.-beoordeling is zijn er Aeriusberekeningen gemaakt voor de gebruiksfase van de gehele LRN. Er zijn berekeningen gemaakt met AERIUS Calculator 2020 en AERIUS Connect. De laatste berekening geeft ook inzicht zonder 5km afkap. Tevens zijn er voor de LRN Plesmanlaan berekeningen gemaakt voor de realisatiefase (zie Bijlage 4 Stikstofonderzoek).

SRM2-berekening

Uit de berekening voor de gebruiksfase met AERIUS Calculator 2020 volgt dat er tijdens de gebruiksfase van de Leidse Ring Noord geen toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

OPS-berekening

Op basis van de gecombineerde berekening uitgevoerd met de opties DEFAULT en OPS_ROAD binnen AERIUS Connect, voor het rekenjaar 2023, wordt voor de gebruiksfase een maximale toename van de depositie van 0,01 mol/ha/jaar berekend op de Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide, Kennemerkland-Zuid en Noordhollands Duinreservaat. Er worden geen deposities berekend op andere gebieden.

Deze toename heeft geen effect op de instandhouding van de relevante habitattypen. Dit blijkt uit de ecologische beoordeling (zie Bijlage 5 Ecologische beoordeling).

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering' (Wsn) in werking getreden. Een van de zaken die met de inwerkingtreding van de Wsn van kracht is geworden, is de partiële vrijstelling van de bouwsector als het gaat om stikstof. Met de Wsn worden onder meer de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming gewijzigd. Overeenkomstig het nieuwe artikel 2.9a Wet natuurbescherming (Wnb), worden de gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van bepaalde activiteiten van de bouwsector vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. Het gaat hier dan om het bouwen en slopen van een bouwwerk en het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk. Voorbeelden van activiteiten die onder de vrijstelling vallen, zijn:

  • de bouw en sloop van woningen, utiliteitsgebouwen, bruggen en viaducten;
  • bouw- en aanlegactiviteiten voor duurzame energieopwekking, grond-, weg- en waterbouw waaronder straten, pleinen, wegen;
  • het verplaatsen van grond in het kader van bouwrijp maken van een terrein, spoorwegen, waterstaatswerken, waterwegen, waterkeringen, energie-infrastructuur, telecommunicatie-infrastructuur, drinkwaterinfrastructuur zoals waterleidingen, pompstations en winputten, openbare hemelwater- en ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen.

De vrijstelling heeft ook betrekking op de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden, zoals:

  • de aan- en afvoer van bouwmaterialen en bouw- en sloopafval, het transport van werknemers en (mobiele) werktuigen van en naar de bouwplaats;
  • de emissies van werktuigen op de bouwplaats (aggregaten, bouwmachines, mobiele puinbrekers, baggerwerk- of baggervaartuigen et cetera);
  • maar ook op de eventuele tijdelijke omrijd- en omvaar-effecten als gevolg van de werkzaamheden.

Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, kan voor dit onderdeel van het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld.

Voor LRN hoeft de aanlegfase daarom niet beoordeeld te worden.

Voor de volledigheid is er toch een aeriusberekening gemaakt voor de aanlegfase van LRN Plesmanlaan (zie Bijlage 4 Stikstofonderzoek). Hierin zijn 3 varianten onderzocht. De eerste variant gaat uit van een reële inzet van mobiele werktuigen wat betreft het aspect van elektrisch materieel. In de tweede variant is rekening gehouden met een scenario met ‘maximale maatregelen’ waarin het werk zoveel mogelijk elektrisch wordt uitgevoerd conform wat nu op de civiele aannemersmarkt al beschikbaar is en dus ingezet zou kunnen worden. In de derde variant is naast de ‘maximale maatregelen’ ook gerekend met volledig elektrisch vervoer tijdens de aanlegfase.

Uitgangspunt voor dit plan is de derde variant, zoals beschreven in het stikstofonderzoek, waarbij het werk zoveel mogelijk elektrisch wordt uitgevoerd en gebruik wordt gemaakt van elektrisch vervoer. toename van de stikstofdepositie op relevante Natura 2000-gebieden.

5.4.2.2 Soortenbescherming

Uit de ecologische quickscan (Bijlage 9 Ecologische quickscan) blijkt dat de volgende beschermde situaties niet op voorhand uitgesloten worden:

  • aanwezigheid van de Platte schijfhoren in de watergangen binnen en direct grenzend aan het plangebied;
  • in gebruik zijnde nesten van broedende vogels in bomen, struiken en riet in en rondom het plangebied;
  • strikt beschermde verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen in bebouwing grenzend aan het plangebied.

De voorgenomen herinrichting van het plangebied kan effecten hebben op beschermde situaties:

  • mogelijke aanwezigheid van de Platte schijfhoren. Het dempen van de sloten in het plangebied kan leiden tot het wegnemen van beschermd leefgebied en tot aantasting/doden van beschermde exemplaren van de soort. Directe of indirecte effecten zijn mogelijk voor de soort in de watergangen rondom het plangebied;
  • in gebruik zijnde vogelnesten zijn binnen het plangebied aannemelijk. Het verstoren of aantasten hiervan is verboden;
  • mogelijke verblijfplaatsen van Gewone en Ruige dwergvleermuizen in bebouwing rondom. De werkzaamheden tasten (de kwaliteit van) de verblijfplaatsen niet aan. De bebouwing zelf blijft behouden, het aandeel ecologisch groen dat verdwijnt is marginaal en kan niet als essentieel voor het functioneren van de verblijfplaats beschouwd worden. Ten aanzien van het verstoren van rustende vleermuizen: licht en trilling zijn in principe hiertoe in staat. De relevante soorten vleermuizen zijn binnen hun verblijfplaats echter beperkt gevoelig voor geluiden of trillingen. Onderzoek naar geluid en trillingen door Oudega et al. (2018) toont aan dat lage tonen niet leiden tot het mijden van geluid (‘noise avoidance’) bij een kritische soort als de Gewone grootoorvleermuis, noch de Gewone dwergvleermuis. Directe nachtelijke verlichting vanaf het werkterrein heeft in potentie een grotere kans op verstoring.

Voor de soortenbescherming worden de volgende aanbevelingen gedaan in het kader van de Wet natuurbescherming:

  • laat nader onderzoek uitvoeren naar de aanwezigheid van de Platte schijfhoren binnen het plangebied en binnen de invloedssferen van het werkterrein;
  • houd rekening met effecten op strikt beschermde natuurwaarden, door te werken conform een ecologisch werkprotocol. Broedende vogels en in gebruik zijnde vogelnesten zijn strikt beschermd in de Wnb. Ook dienen eventuele vleermuizen in aan het plangebied grenzende bebouwing niet verstoord te worden.

In mei 2021 heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van de Platte schijfhoren. Zie Bijlage 10 Aanvullend ecologisch onderzoek. Hierbij heeft bemondenstering plaatsgevonden op 4 locaties. Zie afbeelding 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0012.png"

Afbeelding 5.2 Onderzoekslocaties Platte schijfhoren

Bij het onderzoek is alleen op de locatie bij het Pesthuis 1 (locatie 2) de Platte schijfhoren aangetroffen. Het habitat op deze meetlocatie lijkt vanwege de diepte en gebrek aan submerse vegetatie geen optimaal leefgebied. Bovendien zal deze sloot behouden blijven. De ontwikkeling heeft daardoor geen effect op de Platte schijfhoren.

5.5 Milieu

5.5.1 Bodem
5.5.1.1 Kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

5.5.1.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied worden enkele watergangen gedempt en worden ook nieuwe watergangen gegraven. Voor het overige verandert de functie van het gebied niet tot nauwelijks. Er geldt reeds een ruime verkeersbestemming. De fietsonderdoorgangen komen op maaiveld. De weg gaat erover heen. Voor de onderdoorgangen wordt de bodem niet afgegraven.

In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 en de NEN 5720 de milieuhygiënische bodemkwaliteit en waterbodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld (zie Bijlage 11 Bodem- en waterbodemonderzoek).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0013.png"

Afbeelding 5.3 Deellocaties bodem- en waterbodemonderzoek

Grond

Toetsing Wet bodembescherming

Bij het uitvoeren van het bodemonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op bodemverontreiniging. Analytisch zijn ter plaatse van deellocatie 5 (nieuwe watergang) geen achtergrondwaarde overschrijdingen aangetroffen. Ter plaatse van deellocatie 6 (parkeerterrein Motorhuis) zijn maximaal licht verhoogde gehalten (i < 0,5, d.w.z. boven achtergrondwaarde maar ver onder interventiewaarde) aan kwik en lood aangetroffen.

In het kader van de Wet bodembescherming is tot op heden geen beleid opgesteld ten aanzien van PFAS. Het Tijdelijk Handelingskader PFAS (versie van juli 2020) geeft echter wel invulling aan de zorgplicht uit de Wet bodembescherming (Wbb). De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten gehalten lager zijn dan de betreffende maximale toepassingswaarden zoals opgenomen in het Tijdelijk handelingskader. De resultaten vormen ons inziens geen milieuhygiënische belemmering voor het toekomstige gebruik van de locatie.

Toetsing Besluit bodemkwaliteit

De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de boven- en ondergrond ter plaatse van deellocatie 5 (nieuwe watergang) voldoet aan de achtergrondwaarde (altijd toepasbaar). Ter plaatse van deellocatie 6 (parkeerterrein Motorhuis) voldoet de bovengrond ook aan de achtergrondwaarde (altijd toepasbaar) en de ondergrond aan de kwaliteitsklasse wonen. Deze indicatieve toetsing is mogelijk niet geschikt/voldoende ten behoeve van het hergebruiken van de grond. Afhankelijk van de omvang van de af te voeren partij(en) grond en de eisen die door de acceptant of het bevoegd gezag ter plaatse van de nieuwe toepassingslocatie worden gesteld (bijvoorbeeld aanwezigheid van een bodemkwaliteitskaart met bijbehorend bodembeheerplan), dient de grond eventueel nog conform de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit te worden onderzocht.

De analyseresultaten van het PFAS onderzoek zijn indicatief getoetst aan de normen uit het geactualiseerde Tijdelijk handelingskader van 2 juli 2020. Hieruit blijkt dat de boven- en ondergrond ter plaatse van deellocatie 5 (nieuwe watergang) en de ondergrond ter plaatse van deellocatie 6 (parkeerterrein Motorhuis) voldoet aan de kwaliteitsklasse landbouw/natuur. De bovengrond ter plaatse van deellocatie 6 voldoet de bovengrond aan de klasse wonen/industrie.

Grondwater

In het grondwater zijn maximaal streefwaardeoverschrijdingen (i < 0,5, d.w.z. boven streefwaarde maar ver onder interventiewaarde) aan barium en chlooretheen aangetroffen. De verhoogde concentratie aan barium heeft waarschijnlijk een natuurlijke oorzaak.

Waterbodem

De vaste waterbodem van watergangen 1, 2, 3 en 4 wordt beoordeeld als verspreidbaar met betrekking tot verspreiding in oppervlaktewater en aangrenzende percelen en altijd toepasbaar in oppervlaktewater en op landbodem. Zintuigelijk zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op verontreiniging. In watergangen 2, 3 en 4 is een 25-30 cm dikke sliblaag aanwezig Het slib van watergang 2 is niet verspreidbaar op het aangrenzende perceel of in oppervlaktewater en niet toepasbaar op landbodem of in oppervlaktewater vanwege de aangetroffen gehalten aan overige PFAS boven de toepassingsnorm en tevens de verhoogde parameters minerale olie en/of zware metalen (msPAF metalen < 50%).

Het slib van watergang 3 is niet toepasbaar op landbodem vanwege de parameter minerale olie. Voor toepassen in oppervlaktewater geldt klasse B, echter is het slib in dit geval niet toepasbaar vanwege het gehalte aan overige PFAS. Het slib is tevens niet verspreidbaar in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam vanwege de parameter chloordaan (een OCB). Wel is het slib verspreidbaar op het aangrenzend perceel.

Het slib van watergang 4 is niet toepasbaar op landbodem vanwege de parameter minerale olie. Voor toepassen in oppervlaktewater geldt klasse A, echter is het slib in dit geval niet toepasbaar vanwege het gehalte aan overige PFAS. Het slib is wel verspreidbaar in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam en op het aangrenzend perceel.

De bron voor de verhoogde gehalten aan minerale olie is onbekend. Daarnaast is ook de bron voor het verhoogde gehalte aan PFAS (overige PFAS) in watergang 2 onbekend. Aanvullend onderzoek naar de verhoogde gehalten aan PFAS in de sliblaag wordt niet noodzakelijk geacht, omdat de verontreinigde laag in horizontale (binnen de watergang) en verticale richting (tot op de vaste waterbodem) reeds voldoende in beeld zijn.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt verworpen voor deellocaties 1, 5 en 6 vanwege het aantreffen van maximaal licht verhoogde gehalten en aanvaard voor de watergangen omdat de sliblagen de toepassingsnormen overschrijdingen.

Aanbevelingen

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen ons inziens geen milieuhygiënische belemmering voor de werkzaamheden. De uiteindelijke beslissing hiertoe is aan het bevoegd gezag.

Wel dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van PFAS in het slib van te dempen watergang 2. Het slib dient afgevoerd te worden naar een erkend verwerker. Het slib van watergangen 3 en 4 mag op het aangrenzend perceel worden verspreid. Indien dit niet mogelijk is dient het ook te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.

5.5.2 Externe veiligheid
5.5.2.1 Kader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld:

  • 1. Voor bedrijven met gevaarlijke stoffen geldt het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen);
  • 2. Voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor geldt het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en de Regeling Basisnet;
  • 3. Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

5.5.2.2 Onderzoeksresultaten

Het deel van de Plesmanlaan in Leiden tussen Haagsche Schouwweg en de A44 maakt deel uit van de N206. De N206 is een transportroute voor gevaarlijke stoffen.

De gehele Plesmanlaan wordt momenteel gebruikt voor de bevoorrading van het LPG tankstation op de hoek van de Vondellaan en de Plesmanlaan. De Plesmanlaan is echter niet opgenomen in het routeringsbesluit van de gemeente Leiden, daarom wordt voor de bevoorrading met LPG van het tankstation een ontheffing verleend. Met de aanleg van de LRN Plesmanlaan, zal het LPG tankstation verdwijnen en wordt er geen gebruik meer gemaakt van de Plesmanlaan voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

De aanleg van de Leidse Ring Noord heeft geen effect op de hoeveelheid transporten van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N206 zal in de toekomst naar verwachting afnemen door de aanleg van de Rijnlandroute.

Er bevinden zich geen bevi-inrichtingen en buisleidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen in het plangebied.

De situatie van externe veiligheid voor het transport van gevaarlijke stoffen verandert niet. Er zijn geen onderzoeken nodig.

5.5.3 Geluid
5.5.3.1 Kader

De Wet geluidhinder (Wgh) is alleen van toepassing binnen de wettelijke vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidzone langs de weg is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken en het type van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). Bij het bepalen van het aantal rijstroken tellen opstelstroken en in- en uitvoegstroken niet mee.

De grenswaarden van de Wet geluidhinder gelden voor de geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van de weg en het onderzoeksgebied liggen. Wat geluidgevoelige bestemmingen zijn, is bepaald in de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder. Het gaat hierbij om:

  • Woningen;
  • Onderwijsgebouwen;
  • Ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen en psychiatrische instellingen;
  • Kinderdagverblijven;
  • Woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen.
5.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Voor de aanpassingen van de wegen heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Zie Bijlage 12 Akoestisch onderzoek.

De Plesmanlaan heeft met zijn 4 rijstroken een zonebreedte van 350 meter. De Darwinweg en de Vondellaan hebben beide 2 rijbanen en hebben een zonebreedte van 200 meter. Omdat de Darwinweg en de Vondellaan in de huidige situatie middels een T-splitsing aansluiten op de Plesmanlaan is er sprake van "einde weg". Ondanks dat dit in de toekomstige situatie niet het geval is, is ervoor gekozen de zones van beide wegen 200 meter te verlengen.

Met behulp van het rekenmodel is op alle ontvangerspunten de geluidbelasting berekend vanwege het wegverkeer op de Darwinweg, Plesmanlaan en Vondellaan voor de jaren 2021 en 2033. Om het effect van de reconstructie te bepalen is in het toekomstjaar 2033 uitgegaan van de situatie zonder akoestische maatregelen. De resultaten zijn vergeleken met de resultaten voor rekenjaar 2021 en zijn vervolgens aan de grenswaarden getoetst.

Darwinweg 

Uit de toets volgens de Wet geluidhinder blijkt dat er op 4 geluidgevoelige objecten een toename van 2 dB optreedt. Er is daartoe sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Er zal een geluidreducerend wegdek in de vorm van SMA-NL8 G+ over een lengte van 295 m worden gerealiseerd. De maatregel is schematisch weergegeven in afbeelding 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0014.png"

Afbeelding 5.4: Maatregel geluidsreducerend wegdek op de Darwinweg

Na toepassing van de bronmaatregel dient er voor de volgende adressen een hogere waarde te worden aangevraagd:

  • Pesthuislaan 5: 56 dB
  • Pesthuislaan 6: 56 dB
  • Pesthuislaan 6A: 57 dB
  • Pesthuislaan 6B: 57 dB

De gebouwen aan de Pesthuislaan hebben gebruiksfunctie ‘maatschappelijk’.

Plesmanlaan

Uit de toets volgens de Wet geluidhinder blijkt dat er op 138 geluidgevoelige objecten een toename van 2 dB of meer optreedt als gevolg van de wijzigingen en de toename van het verkeer op de Plesmanlaan. Er is dus sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Om de geluidstoename weg te nemen zullen bronmaatregelen genomen worden bestaande uit:

  • Dunne Deklagen B over een lengte van 360 m in oostelijke rijrichting en een lengte van 255 m in westelijke rijrichting, en
  • SMA-NL8 G+ over een lengte van 315 m in oostelijke rijrichting en 415 m in westelijke rijrichting.

De maatregelen zijn schematisch weergegeven in afbeelding 5.5. Na toepassing van deze maatregelen is er geen sprake meer van geluidgevoelige objecten met een toename van 2 dB ten opzichte van de grenswaarde. Aanvullende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0015.png"

Afbeelding 5.5: Maatregelen geluidsreducerend wegdek op de Plesmanlaan

Vondellaan

Uit de toets volgens de Wet geluidhinder blijkt dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Aanvullende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk, en er hoeven geen hogere waarden worden aangevraagd en vastgesteld als gevolg van de Vondellaan.

Actieplan Omgevingslawaat 2018-2023

De gemeente Leiden heeft het 'Actieplan Omgevingslawaai 2018-2023 voor de gemeente Leiden' als beleid in september 2018 vastgesteld. In dit Actieplan Geluid is het project Leidse Ring Noord als belangrijke infrastructurele wijziging als volgt benoemd: “De realisatie van de Leidse Ring Noord zal naar verwachting helpen de (groei van de) verkeersbelasting van andere wegen te beperken, wat ten goede komt aan de leefbaarheid. Omdat een deel van het tracé over bestaande (drukke) wegen leidt zal met een zeer zorgvuldige inpassing gewaarborgd moeten worden, dat langs het tracé de geluidsbelasting bij voorkeur wordt verminderd, maar zeker niet toeneemt”. Daarnaast is in het Actieplan Geluid de plandrempel van 65 dB Lden opgenomen, als zijnde de waarde waarboven de gemeente actie overweegt om de geluidbelasting te verlagen.

In het bestemmingsplan Leidse Ring Noord – tracédeel Plesmanlaan heeft de gemeente gezorgd voor een zorgvuldige inpassing van de wegaanpassing.

Dit betekent voor de omgeving van de Plesmanlaan het volgende:

  • De geluidbelasting vanwege het wegverkeer is nergens hoger dan 65 dB Lden (= de plandrempel uit het Actieplan Geluid)
  • Door de realisatie van de Leidse Ring Noord (inclusief de maatregelen) zal de geluidbelasting voor het overgrote deel van de geluidgevoelige bestemmingen afnemen ten opzichte van de toekomstige situatie zonder Leidse Ring Noord (=autonome situatie).
  • Voor een enkele geluidgevoelige bestemming is sprake van een geringe toename in de toekomstige situatie met Leidse Ring Noord ten opzichte van de huidige situatie, waardoor hiervoor volgens de Wet geluidhinder een hogere waarde noodzakelijk is (zie Bijlage 13 Ontwerpbesluit hogere waarden).

5.5.4 Luchtkwaliteit
5.5.4.1 Kader

Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:

  • Er is geen sprake van normoverschrijding;
  • Er is per saldo sprake van een verbetering (saldo-benadering);
  • Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit;
  • Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

5.5.4.2 Onderzoeksresultaten

In het kader van de uitvoering van de infrastructurele aanpassingen aan de Leidse Ring Noord (LRN) te Leiden en Leiderdorp is voor de gehele LRN een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 15 Onderzoek luchtkwaliteit.

Hierbij is rekening gehouden met de veranderende verkeersstromen behorende bij de aanpassing van de wegenstructuur van de LRN. Dit leidt tot een verandering van emissies van luchtverontreinigende stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer. In het onderzoek zijn de berekende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) als gevolg van de realisatie van de infrastructurele aanpassingen aan de LRN weergegeven, getoetst en beoordeeld. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op betreffend punt te toetsen grenswaarden. Uit het onderzoek blijkt dat er een afname is van de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) bij de Plesmanlaan. Deze afname komt door de wijziging in ligging van de rijbanen. De grotere afstand tot het rekenpunt zorgt voor een afname van de concentraties, ondanks de toename in intensiteiten.

In relatie tot het Schone Luchtakkoord (SLA) zorgt de LRN dat het verkeer er voor kiest langs deze route te rijden in plaats van door de binnenstad van Leiden. Langs delen van de LRN zijn dan wel toenamen van luchtverontreiniging berekend, maar in de binnenstad zijn voornamelijk afnames gerealiseerd. Hiermee komen de doelen van het SLA voor de binnenstad dichterbij.

5.6 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen een aantal hoogspanningverbindingen. Het betreft een ondergrondse 150 kV-verbinding en een 50kV- verbinding. Voor deze hoogspanningsverbindingen geldt er een veiligheidszone. In het bestemmingsplan is deze zone opgenomen met de dubbelbestemming 'Leiding'. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden.

 

5.7 Water

5.7.1 Beleidskader

Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.
De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.

Beleid hoogheemraadschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.

Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.

Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

5.7.2 Onderzoeksresultaten
5.7.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

5.7.2.2 Watertoets

Vooroverleg

In het kader van de watertoets (zie Bijlage 17 Watertoets LRN en Bijlage 18 Watertoets Plesmanlaan) heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 25 november 2021 heeft het Hoogheemraadschap schriftelijk bevestigd akkoord te zijn met de principeafspraken in het kader van de watertoets.

Beschrijving van het watersysteem

Grondwater

In de directe omgeving van het plangebied Plesmanlaan zijn geen peilbuisgegevens beschikbaar. Op circa 400 m van het plangebied is wel een peilbuis actief met recente metingen (vanaf eind 2017). Uit deze gegevens blijkt dat het grondwaterniveau ter plaatse fluctueert tussen circa NAP -1,25 m en -0,75 m. Het volledige plangebied van de Plesmanlaan ligt in een kwetsbaar gebied voor onttrekkingen. Bovendien liggen in de directe omgeving van het kruispunt twee panden uit respectievelijk de 18e en 19e eeuw (het Pesthuis en Naturalis).

Er worden in het plangebied drie fietstunnels aangelegd. Afhankelijk van de duur en omvang van de benodigde bemaling dient nagegaan te worden of hier sprake is van een vergunningsplicht. Permanente onttrekkingen ten behoeve van civieltechnische constructies zijn niet toegestaan.

Oppervlaktewater

De Plesmanlaan ligt in een groot peilgebied, de Rijnlandboezem, dat afwatert op de Noordzee. Hiervoor worden vaste peilen gehanteerd waarvan het zomerpeil op NAP -0,61 m en het winterpeil op NAP -0,64 m ligt.

Het watersysteem in de omgeving van de Plesmanlaan bestaat uit een aantal watergangen, waaronder ook een aantal primaire watergangen. De watergangen zijn onderling verbonden met duikers, waarvan er ook twee onder de Plesmanlaan en een onder de Darwinweg doorlopen. Afbeelding 5.4 bevat een overzicht van het watersysteem vanuit de Leggerkaart van het hoogheemraadschap van Rijnland.

In de omgeving van de kruising aan de Plesmanlaan liggen geen waterkeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0016.png"

Afbeelding 5.4 Watersysteem Plesmanlaan

Er is sprake van een beperkte toename van de verharding ten opzichte van huidige situatie. Dit verschil betreft slechts 12m2, wat daarmee ruim onder de 500m2 blijft zoals dat in de keur is opgenomen. Compensatie voor deze kleine toename aan verharding hoeft dus niet plaats te vinden.

Een deel van de bestaande watergangen wordt gedempt. Dit wordt zoveel mogelijk in het plangebied gecompenseerd door het vergroten van bestaande watergangen. De resterende 219 m2 moet gecompenseerd worden buiten het plangebied. Het is onduidelijk of van de 219 m2 al een deel gecompenseerd is door de gemeente in het kader van de Leidse Ring Noord. Als dat niet het geval is dan is het noodzakelijk deze resterende compensatie van 219 m2 geheel te compenseren binnen een straal van 5 km van waar de demping plaatsvindt. De benodigde watercompensatie zal gerealiseerd worden in het Vondelkwartier.

Het watersysteem wordt in stand gehouden door de nieuw aan te leggen duiker die de watergangen ten noorden en zuiden van de Plesmanlaan verbindt. Ter plaatse van de aansluiting van de Vondellaan op de kruising verdwijnen enkele duikers door de demping van watergangen aldaar.

Ongeacht de wijzigingen van de duikers dient het watersysteem in de gebruiksfase intact te blijven. Dempingen en nieuw aan te leggen duikers mogen dus niet het functioneren van het watersysteem negatief beïnvloeden. Door de aanleg van een nieuwe duiker blijven de watergangen aan de noord- en zuidzijde van de Plesmanlaan met elkaar verbonden. De duikers zullen vergelijkbaar gedimensioneerd worden of groter dan de bestaande duikers waardoor het watersysteem hiermee intact blijft.

5.8 Niet gesprongen explosieven (NGE)

5.8.1 Kader

In het plangebied zullen bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Uit dien hoofde dient een onderzoek naar de aanwezigheid van Niet gesprongen explosieven (NGE) te worden uitgevoerd.

5.8.2 Onderzoeksresultaten

Voor de LRN Plesmanlaan heeft onderzoek plaatsgevonden naar niet gesprongen explosieven (Bijlage 19 Memo onderzoek NGE en Bijlage 20 Vooronderzoek conventionele explosieven). Hieruit blijkt dat er beperkingen zijn bij werkzaamheden (zoals werken volgens protocol en opsporingswerkzaamheden). Als bij de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de beperkingen, vormen de NGE geen belemmering voor het project.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

6.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Leidse Ring Noord Plesmanlaan zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 9 Bestemmingsregels:

  • Groen
  • Verkeer
  • Water
  • Leiding - Hoogspanning
  • Waarde -Archelogie 3
  • Waarde -Archelogie 5
  • Waarde -Archelogie 6

Hoofdstuk 3

Artikel 10 t/m 13 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 14 en 15 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

6.3 Uitleg van de regels

6.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

6.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (Artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (Artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

6.3.3 Bestemmingsregels

Groen (Artikel 3)

Gronden aangewezen voor 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, (inclusief onderdoorgangen en daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen), water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, fietsparkeervoorzieningen, hondenuitlaatplaatsen, in- en uitritten, kunstobjecten, oeververbindingen in de vorm van bruggen en vlonders.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Verkeer (Artikel 4)

Gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor hoofd- en gebiedsontsluitingswegen (waarbij ten hoogste 2x2 rijstroken, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken en in- en uitvoegstroken zijn toegestaan), voet- en fietspaden, inclusief onderdoorgangen en daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen, verblijfsgebied, openbaar vervoer, (fiets)parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, in- en uitritten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, taxistandplaatsen, kunstwerken, kunstobjecten, straatmeubilair, geluidswerende voorzieningen, luchtschermen, balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming, (bovengrondse en ondergrondse) inzamelpunten voor afvalstoffen.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

De as van de weg moet gerealiseerd worden ter plaatse van de as van de weg op de verbeelding. In de regels is een binnenplanse afwijking opgenomen voor het verschuiven van de as van de weg tot maximaal 5 meter.

Water (Artikel 5)

Gronden aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Leiding - Hoogspanning (Artikel 6)

Ter plaatse van het plangebied zijn ondergrondse hoogspanningsverbindingen aanwezig. Deze hoogspanningsverbindingen zijn in dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

Waarde Archeologie 3 (Artikel 7)

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 30 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.

Waarde Archeologie 5 (Artikel 8)

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.

Waarde Archeologie 6 (Artikel 9)

De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.

Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 75 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 500 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.

6.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (Artikel 10)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (Artikel 11)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 12)

Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Overige regels (Artikel 13)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.

6.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (Artikel 14)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (Artikel 15)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gemeentelijke uitvoeringskrediet is door middel van het uitvoeringsbesluit op 22 juli 2021 (Rv. nr. 21.0033 ) beschikbaar gesteld.

Het bestemmingsplan Leidse Ring Noord Plesmanlaan maakt geen bouwplannen mogelijk in de zin van de Grondexploitatiewet. Alle benodigde gronden zijn in eigendom van de gemeente. Dit betekent dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.

Gelet op het voorstaande is sprake van een economisch uitvoerbaar bestemmingsplan.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

7.2.2 Participatie

Voor de Leidse Ring Noord zijn aan de hand van vastgestelde participatieplannen verschillende participatietrajecten doorlopen om te komen tot het geactualiseerde kaderbesluit 2019/2020 en vervolgens om te komen tot het uitvoeringsbesluit Plesmanlaan in juni 2021.

Leidraad voor het participatieproces is de participatie- en inspraakverordening (2019) waarin 5 niveaus van participatie worden onderscheiden, te weten informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren en meebeslissen. In de bijbehorende participatieplannen staat vastgelegd dat er gekozen is voor de participatieniveaus informeren en raadplegen. Er is voor dit participatieniveau gekozen omdat niet van deelnemers wordt verlangd dat zij zelf tot consensus komen.

Voorafgaand aan het Kaderbesluit 2019/2020 was er in 2016 al een eerdere voorkeursuitwerking voor de LRN opgesteld. Over deze voorkeursuitwerking heeft indertijd een raadpleegproces plaatsgevonden. Er zijn plenaire informatiebijeenkomsten georganiseerd, per tracédeel zijn er klankbordgroepen samengesteld met omwonenden die hun reactie op de conceptvoorkeursuitwerking hebben gegeven, er zijn bewonersbrieven verstuurd om omwonenden te informeren en er heeft overleg plaatsgevonden met andere belanghebbenden, zoals ondernemers, belangenverenigingen en woningbouwcorporaties.

7.2.2.1 Kaderbesluit 2019/2020

Het participatieproces om te komen tot het Kaderbesluit 2019/2020 is voorafgegaan door een uitgebreid participatieproces van de eerdere fases van het project. Voorgaande inzichten zijn meegenomen in het uitgebreide participatieproces wat is doorlopen in aanloop naar het Kaderbesluit van 2019/2020 met de omgeving en belangrijke stakeholders in en rondom het gebied. Er is een klankbordgroep geformeerd waarin belangrijke stakeholders hun input hebben gegeven, zoals omwonenden en bedrijven in het gebied. Daarnaast zijn er bilaterale overleggen gevoerd met belangrijke stakeholders als LUMC en Naturalis. Reacties vanuit stakeholders als de Fietsersbond en het LUMC hebben geleid tot de gekozen verkeersoplossing met ondertunneling voor langzaam verkeer en het ophogen van het kruispunt voor autoverkeer. Dit heeft te maken met de afwikkeling voor de hulpdiensten en de doorstroming van de fietser.

7.2.2.2 Uitvoeringsbesluit 2021

In 2020/2021 zijn de vastgelegde kaders verder uitgewerkt tot een uitvoeringsbesluit. In bijbehorend participatieproces is voortgebouwd op de al opgedane inzichten uit voorgaand participatieproces, maar zijn ook extra bijeenkomsten gehouden. In oktober 2020 en januari 2021 zijn twee participatiebijeenkomsten georganiseerd, om de betrokken stakeholders te informeren over de stand van zaken en te raadplegen over diverse onderwerpen waar beide keren ruim 30 personen aanwezig waren. Tijdens de eerste bijeenkomst is de groep hoofdzakelijk geïnformeerd over de ruimtelijke inpassing, verkeersoplossing, zijn de ruimtelijke uitgangspunten toegelicht en zijn de wensen en eisen voor het ontwerp opgehaald. Tijdens de tweede bijeenkomst lag de focus op het informeren over het ontwerp en het raadplegen over de realisatiefase, zoals de bouwfasering. Daarnaast zijn er veel gesprekken geweest met belangrijke stakeholders in het gebied zoals het LUMC, Naturalis en de ambulance-dienst.

Deze participatiemogelijkheden hebben geleid tot een aantal verbeteringen van het ontwerp. Zo is met name in overleg met omwonenden en de Fietsersbond de ruimte en het zicht voor de fietsers verbeterd en is er veel aandacht geweest voor sociale veiligheid van de (fiets)tunnels. Daarnaast is na gesprekken met de Bomenbond een optimalisatie doorgevoerd aan het bomenplan. Verder zijn de aansluiting op de naastgelegen bedrijven zoals Naturalis en Heerema/TeekensKarstens/UWV/ Mercedes in lijn gebracht met de wensen van deze partijen. Daarnaast is in het raadpleegproces ook de realisatiefase aan bod gekomen, met het raadplegen van de omgeving over de bouwfasering. Daarbij is gekozen voor een bouwvariant van 'kort en hevig' waarbij de bereikbaarheid van de omgeving wel zo veel mogelijk gewaarborgd blijft. Dit is de duidelijke voorkeur geweest zowel vanuit omwonenden als betrokken stakeholders in het gebied.

7.2.2.3 Overzicht betrokken stakeholders

In onderstaand overzicht worden de betrokken stakeholders inzichtelijk gemaakt. Met een helder verwachtingspatroon over de participatie hebben de partijen succesvol samengewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00670-0201_0017.png"

Tabel 7.1: participatieoverzicht

7.2.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Eventuele reacties zijn meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

7.2.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.

Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.