direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Corantijnstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00188-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het aantal inwoners in de stad Leiden groeit. Dit lijkt de komende jaren verder toe te nemen. Er liggen daarom grote opgaven voor de toekomst op het gebied van woonruimte, duurzaamheid, biodiversiteit en de zorg dat iedereen kan meedoen en erbij horen. De gemeente Leiden wil voortvarend werken aan deze opgaven met als toekomstperspectief een duurzame stad waar het een goed woon-, werk- en leefgebied is voor alle Leidenaren.

Om een goed woon-, werk- en leefmilieu te kunnen bieden voor alle Leidenaren, is het bieden van voldoende en passende huisvesting van groot belang. Er ligt een dringende vraag voor de gemeente Leiden om te voldoen aan de grote vraag naar deze woningen. Om te kunnen voorzien in de toenemende vraag naar woningen zijn er nieuwbouw- en herontwikkelingsplannen nodig.

Een van de locaties die de gemeente Leiden wil herontwikkelen is gelegen aan de Corantijnstraat. Op deze locatie staan momenteel drie woonblokken die in eigendom zijn van de woningcorporatie Portaal. Het planvoornemen is om de bestaande drie woonblokken te slopen, om vervolgens plaats te kunnen maken voor vier nieuwe woonblokken. Voor de uitgangspunten voor deze nieuwe ontwikkeling is in november 2021 een Nota van Uitgangspunten vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. Deze nota vormt het kader voor het onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het stadsdeel Leiden-Noord. Dit is een stadsdeel ten noordwesten van het historische stadscentrum. De wijken Groenoord, het Noorderkwartier en De Kooi vormen samen Leiden-Noord. De planlocatie maakt onderdeel uit van de wijk De Kooi en buurtschap De Hoven nabij rivier De Zijl. In de onderstaande figuur 1-1 is de planlocatie weergegeven aan de hand van een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0001.png"

Figuur 1-1 Leiden Noord met het plangebied rood omlijnd

Het plangebied in De Kooi is als volgt begrensd. Zie ook figuur 1-2:

  • Noordzijde: de Corantijnstraat en een groenstrook.
  • Westzijde: de Corantijnstraat en lichte bedrijvigheid.
  • Zuidzijde: de Paramaribostraat en een watergang.
  • Oostzijde: de Paramaribostraat en rivier De Zijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0002.png"

Figuur 1-2 het plangebied in het rood ten opzichte van de directe omgeving en de stad Leiden

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Geldende ruimtelijke plannen   Datum vastgesteld  
Leiden-Noord   30 september 2009  
Parapluherziening Fietsparkeren   18 februari 2021  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018  

Tabel 1-1 overzicht van de geldende ruimtelijke plannen

Bestemmingsplan Leiden Noord

De te realiseren vier woonblokken vallen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Leiden-Noord'. Dit bestemmingsplan was onherroepelijk op 30 september 2009 en in werking getreden op 25 september 2007.

Binnen de planlocatiegrenzen aan de Corantijnstraat gelden diverse bestemmingen. Het gaat daarbij om de bestemming Woondoeleinden, Groenvoorzieningen en Verblijfsdoeleinden.

De woonblokken passen niet binnen de bestemming Woondoeleinden op de planlocatie, en vallen zodoende binnen de bestemmingen Groenvoorzieningen en Verblijfsgebied waar woningbouw niet mogelijk is. Daarnaast voorziet het vigerende bestemmingsplan 'Noord' in het toestaan van een maximale bouwhoogte. Echter, passen de toekomstige bouwblokken niet binnen de maatvoering van deze maximaal toegestane bouwhoogte. Om deze reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0003.png"

Figuur 1-3 uitsnede van het bestemmingsplan Leiden Noord

Parapluherziening Fietsparkeren

Op 18 februari 2021 is de parapluherziening Fietsparkeren vastgesteld. De gemeente Leiden wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en de binnenstad autoluw en deels autovrij maken. Met de fiets houdt Leiden de stad leefbaar en bereikbaar. Het realiseren van meer en kwalitatief betere parkeergelegenheid voor de fiets draagt bij aan het bevorderen van het fietsgebruik. Om deze ontwikkeling te stimuleren is zowel het parkeerbeleid als de parkeernormen voor fietsen aangepast. Daarom is er een nieuwe parkeervisie door de gemeente ontwikkeld welke is vertaald in de Parkeervisie Auto- en fietsparkeren 2020-2030 (fiets) en Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 (fiets).

Het doel van deze parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect 'fietsparkeren' in de gemeente Leiden. De parapluherziening voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken.

Betreft het voorliggende planvoornemen wordt er getoetst aan het geldende parkeerbeleid, waaronder aan de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. In hoofdstuk 4.3 'Verkeer en parkeren' wordt daar verder op ingegaan.

Paraplu stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening

Op 31 mei 2018 is het parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening vastgesteld. Met de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening beschikt de gemeente over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen - ten behoeve van voldoende parkeergelegenheid voor het parkeren of stallen van auto's - te toetsen aan de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Tevens is in de bouwverordening de maximaal toegestane bouwhoogte voor bouwwerken opgenomen die gelden op het moment dat een vigerend bestemmingsplan hierin niet voorziet.

De benodigde parkeerplaatsen in dit planvoornemen komen onder andere voort uit de geldende Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.

1.4 Leeswijzer

In navolging op het voorgaand beschreven inleidende hoofdstuk, volgt in het tweede hoofdstuk een planomschrijving van het plangebied en planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het geldende beleid uiteengezet. In dit hoofdstuk komt zowel het rijks-, provinciaal-, regionaal- als gemeentelijk beleid aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 volgt de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 6 is de uitvoerbaarheid van het plan beschreven, het gaat hierbij om zowel de maatschappelijke als economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planomschrijving

2.1 Geschiedenis van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van Leiden

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 Geschiedenis van het plangebied

De naoorlogse periode van wederopbouw

Na de Tweede Wereldoorlog is, met name door de sterke bevolkingsgroei, Leiden uitgebreid met forse nieuwbouwwijken. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van grootschalige woongebieden rond de vooroorlogse schil. Ook in Leiden-Noord is in die periode na de oorlog veel woningbouw gerealiseerd. Deze periode van wederopbouw kenmerkt zich in de voor die tijd typerende stedenbouwkundige opzet. De oorspronkelijke, ruime groenvoorzieningen tussen de appartementencomplexen zijn een belangrijke kwaliteit van deze structuren. Aan het eind van de wederopbouwperiode, begin jaren '60, werd de wijk De Kooi nog verder uitgebreid. Tot deze uitbreiding behoort ook de planlocatie aan de Corantijnstraat. Daarmee was de wijk De Kooi afgebouwd.

2.2 Beschrijving van het plangebied

2.2.1 Stedenbouwkundige structuur

De oorspronkelijke, ruime groenvoorzieningen tussen de appartementencomplexen zijn een belangrijke kwaliteit van het plangebied. Een heldere en samenhangende opbouw van een wijk draagt ertoe bij dat men zich goed kan oriënteren en zich een ruimtelijke voorstelling van de wijk kan maken.

De woonwijk De Kooi

Leiden-Noord bestaat grotendeels uit vooroorlogse bebouwing. Deze bebouwing kenmerkt zich door gesloten bouwblokken. De naoorlogse bebouwing in De Kooi onderscheidt zich ten opzichte van de vooroorlogse bebouwing door een structuur van open bouwblokken, gestapelde woningen met relatief veel openbaar groen. Dit maakt de planlocatie uniek.

De bebouwingsaccenten

Binnen de structuur van Leiden-Noord bevinden zich diverse hoogteaccenten, die allen aan, of in de directe nabijheid van de Willem de Zwijgerlaan en het Kooiplein zijn gesitueerd. Naast hoogteaccenten heeft de wijk een aantal gebouwen die in omvang, situering of vormgeving onderscheidend zijn en zodoende oriëntatiepunten vormen. Denk daarbij aan het nabijgelegen zwembad De Zijl.

De Groene Scheg

Vanuit het midden van de wijk loopt door het woongebied van De Kooi en het Noorderkwartier een groene scheg naar het oosten, die zich daar verbreedt. De groene Scheg met het water en de brede bermen is een oude verbindingslijn met rivier De Zijl. Deze groene zone loopt van de Bernhardkade langs de planlocatie en mond uit in rivier De Zijl. Deze blauwgroene zone loopt als een verbindende factor door andere nabijgelegen delen in Leiden-Noord.

De rivier De Zijl

Niet alleen de Groene Scheg, maar ook rivier De Zijl bevindt zich nabij de planlocatie. De Zijl heeft een sportief, recreatief en levendig karakter. Dit heeft te maken met de activiteit op het water. De Zijl is een brede watergang waarover veel vaarverkeer plaats vindt.

De situering van de rivier, het zwembad en De Groene Scheg zorgen tezamen voor een sportief en recreatief karakter van de omgeving. Het zijn de ruimtelijke dragers die de omgeving uniek maken.

2.2.2 Huidige situatie

Een open verkaveling en veel openbaar groen

In de bestaande situatie bestaat de planlocatie uit 88 woningen verdeeld over drie woonblokken. Deze woonblokken zijn gesitueerd rond een openbaar toegankelijk groen veld met speeltuin. De gerealiseerde open verkaveling in combinatie met het groen zorgt voor diverse doorsteekjes in het gebied. Dit biedt de buurt open zichtlijnen en geeft daarmee een gevoel van ruimtelijkheid en veiligheid onder de buurtbewoners.

De ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen

De buurt wordt ontsloten door de Corantijnstraat en de Paramaribostraat. De straten lopen als een lus langs de bestaande bebouwing. Langs deze wegen zijn ook parkeerplaatsen gesitueerd. Op de kruising van de Corantijnstraat en Paramaribostraat aan de noordoostzijde van het plangebied is tevens voorzien in een ruime parkeerplaats met circa 40 parkeervakken. Dit zorgt op bepaalde plekken voor een grote hoeveelheid verharding.

In figuur 2-1 zijn foto's weergegeven van de huidige situatie. De foto's zijn gemaakt in en rondom het plangebied.

Inmiddels zijn de drie woonblokken van Portaal echter van dusdanig slechte kwaliteit dat deze gesloopt dienen te worden. Daarnaast is er veel vraag naar meer kwalitatieve sociale huurwoningen. De voorliggende verdichtingsopgave voorziet daarin. Ook zijn veiligheid en leefbaarheid belangrijke punten die in Leiden-Noord prioriteit krijgen. De nieuwe woningbouwopgave geeft een positieve impuls aan de omgeving waarmee het de veiligheid en leefbaarheid ten goede komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0004.png"

Figuur 2-1 Foto's van de bestaande situatie in en rondom het plangebied

2.3 Ontwikkelingen

2.3.1 Randvoorwaarden ontwikkeling

Vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening en gezien de randvoorwaarden die voor de ontwikkeling zijn meegegeven in de Nota van Uitgangspunten, is het noodzakelijk om het plan op een goede (stedenbouwkundige) wijze in te passen in de bestaande omgeving.

Op 9 november 2021 is door de gemeenteraad van Leiden de Nota van Uitgangspunten vastgesteld (bijlage 1). De gemeenteraad heeft deze Nota van Uitgangspunten vastgesteld om aan het begin van het ontwikkelproces randvoorwaarden vast te stellen waaraan in ieder geval voldaan moet zijn, wil de raad in het vervolg van het proces juridisch-planologische medewerking verlenen aan het initiatief.

Puntsgewijs gelden voor de nieuwe bebouwing de volgende uitgangspunten:

  • Met de nieuwe bebouwing worden randen gemaakt naar de bestaande omgeving, om de straten en open ruimtes te begeleiden;
  • Binnen het gegeven bouwvlak dienen de rooilijnen nader bepaald te worden. Deze kunnen, in reactie op de omgeving, afwijken van de grenzen van het bouwvlak;
  • Invulling van het blok volgt de omgeving en is orthogonaal. Ter plaatse van het accent kan dit afwijken om het accent te maken;
  • Rondom worden voorkanten en entrees gemaakt, zowel aan de straat als de binnenterreinen.
  • Balans tussen bezonning en schaduwwerking, waarbij voldaan moet worden aan de Haagse norm en aanvullend gekeken moet worden naar woonkwaliteit en toekomstbestendigheid.
  • Plinten met leefruimtes en zo transparant mogelijk; contact maken met de openbare ruimte.
  • In bouwhoogte aansluiten bij de overheersende bestaande hoogte uit de omgeving, met een maximum van 6 lagen;
  • Horizontaliteit in blokken terugbrengen, in plaats van verticaliteit.
  • Een subtiel accent maken richting de zichtlijn van de Sumatrastraat (bijv. in vormgeving, volume, beperkte hoogte, transparantie).
  • Doorsteken door de blokken maken en aansluiten op routes in de omgeving.
  • Bebouwing conform Welstandsnota en aansluiten bij het karakter van de Paramaribostraat/Corantijnstraat in kleurgebruik, eenvoudige vormgeving en transparantie.
  • Duurzame bebouwing conform prestatieafspraken tussen corporatie en gemeente, met kwalitatieve uitstraling, vormgeving en toekomstbestendigheid.
  • Terugbrengen sociale huurwoningen, conform afspraken met de gemeente. Variatie in doelgroepen en woningtypen, in afstemming op de omgeving.
  • Installaties, techniek en logistiek worden binnen het bouwvlak opgelost en aan alle zijden aantrekkelijk meegenomen in de architectuur.
  • Het daklandschap wordt mee ontworpen als 5e gevel.
  • Natuurinclusief bouwen, rekening houdend met ecologische zone aan de zuidzijde langs het water.

Voor de buitenruimte gelden de volgende uitgangspunten:

  • Openbaar groen en verblijfsplekken terug brengen. Collectiviteit zowel in bebouwing als in de buitenruimte, de buitenruimte wordt gebruikt door de bewoners en omwonenden. Hierin ligt een grote kans voor de buurt. De speelvoorzieningen en het openbaar toegankelijk groen krijgen hierin een plek.
  • Speelgelegenheid terug brengen conform het speelbeleid en met openbaar karakter en goede toegankelijkheid.
  • Kwalitatieve overgangen tussen de openbare ruimte, openbare binnentuinen, privé tuinen en de privé woningen. De verschillende gebieden zijn duidelijk herkenbaar, maar vormen een logisch geheel.
  • Hiërarchie in de straten maken, waarbij straten binnen het gegeven bouwvlak autoluw zijn.
  • Ontwerpen van een duurzame, klimaatadaptieve verblijfs- en kindvriendelijke inrichting van de openbare ruimte, die voor iedereen goed toegankelijk is;
  • Inpandig opslaan en inzamelen van afval.. Bij afwijking hiervan dient er goedkeuring te zijn van de beheerder inzameling en zal er een bijdrage worden gevraagd voor de investering van de ondergrondse containers.

Pragmatische invulling

Portaal heeft afspraken met huurders over de mogelijkheid om terug te keren. Daarnaast geldt, omdat het corporatiewoningen betreft, dat de woningen toegewezen worden aan woningzoekenden uit het regionale woonruimteverdeelsysteem. Het is wenselijk om de woningen zo te bouwen dat er een menging van doelgroepen kan ontstaan en dat zowel ouderen als bijzondere doelgroepen in aanmerking kunnen komen voor de woningen.

Ook de thema's duurzaamheid, klimaatadaptatie, biodivers vergroenen, circulaire economie en water zijn belangrijk onderdeel van de Nota van Uitganspunten. Onderstaand staat kort omschreven wat dit voor het project aan de Corantijnstraat betekent.

Duurzaamheid

Bijdraagt om jaarlijks 1500 woningen van het gas af te halen;

Bijdraagt aan de doelstelling om het energieverbruik omlaag te brengen;

Er naar streeft een bijdrage te leveren aan de ambitie om gemiddeld 1 zonnepaneel per dak te realiseren.

Klimaatadaptatie

De vereiste hemelwaterberging op een kavel van minimaal 60 mm per uur borgt;

De verplichting tot verwerking van hemelwater in het plangebied kan waarborgen;

Streeft naar klimaat-adaptieve maatregelen op en/of aan het vastgoed op basis van het convenant Klimaatadaptief Bouwen.

Biodivers vergroenen

Zorg draagt voor een zoveel mogelijk groene inrichting van de openbare ruimte in, tussen en rondom de bouwblokken;

Er naar streeft om de mogelijkheid te verkennen van het meenemen van natuurinclusief bouwen bij de aanbesteding voor nieuwbouw.

In verband met nachtdieren, kijk kritisch naar de toepassing van verlichting en de verlichtingssterkte en voorkom uitstraling van gebouwen.

Aanwezige bomen op het perceel worden behouden, als dit niet mogelijk is dan moet er een kapvergunning aangevraagd worden en gecompenseerd worden. Zie de bomenverordening van de gemeente Leiden.

Circulaire economie

De initiatiefnemer streeft er naar zoveel mogelijk op een circulaire wijze te werk te gaan bij de sloop en bouw van deze woningen. Er wordt gedacht aan:

Toepassen van circulair beton;

Toepassen van gerecyclede kunststof kozijnen;

Toepassen van circulair plaatmateriaal in de gevels;

Onderdelen van het huidige complex circulair slopen;

Onderdelen van het huidige groen hergebruiken.

Water

  • Er moet voldaan worden aan de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hier staat o.a. in dat als er meer dan 500 m2 bebouwd wordt en het regenwater snel wordt afgevoerd er 15% in water gecompenseerd dient te worden.

Andere belangrijke sectorale relevante randvoorwaarden gelden voor mobiliteit, erfgoed, milieu en archeologie. Voor het onderwerp mobiliteit zijn meerdere beleidsdocumenten vastgesteld waar deze ontwikkeling aan moet voldoen. Het onderwerp mobiliteit komt, net als de overig relevante randvoorwaarden, uitgebreid aan bod in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

De Nota van Uitgangspunten heeft de basis gevormd om tot het ontwerp te komen zoals deze nu is opgesteld. Daarmee wordt voldaan aan de Nota van Uitgangspunten.

2.3.2 Stedenbouwkundige inpassing

De stad Leiden groeit. Op dit moment blijft het woningaanbod achter op de vraag naar woningen. Hierdoor stijgen de prijzen van zowel koop- als huurwoningen en worden de wachtlijsten langer. De stad wordt daardoor minder toegankelijk voor starters en mensen met een kleinere beurs. Het voorliggende plan voorziet in de behoefte van de realisatie van betaalbare en passende huisvesting voor deze doelgroep. De te realiseren sociale huurwoningen zorgen niet alleen voor een levendige mix, maar op deze manier blijft de stad Leiden een plek voor iedereen.

Op de planlocatie aan de Corantijnstraat staan op dit moment drie woonblokken met 88 sociale huurwoningen. Deze voldoen niet meer en zullen daarom worden gesloopt. De huidige drie woonblokken gaan plaatsmaken voor vier nieuwe woonblokken met 176 sociale huurwoningen. Daarmee worden er in de toekomstige situatie 88 wooneenheden aan het gemeentelijk woningbestand toegevoegd.

Zoals beschreven in paragraaf '3.1 Historie' stammen de huidige woonblokken uit de periode van de wederopbouw. De wijken uit deze periode staan bekend om hun sterk planmatige ontwikkelde woonbuurten met veel kwaliteiten. De bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten van dit gebied hebben dan ook de basis gevormd voor het nieuwe stedenbouwkundig plan aan de Corantijnstraat. Het gaat daarbij om het groene karakter met openbaar groen en de open verkaveling met de verschillende doorsteekjes. In het ontwerp is hierbij gezocht naar een interactie tussen de openbare ruimte en de meer private ruimtes. Door middel van openingen in de bouwblokken naar de openbaar toegankelijke binnentuinen kan de nieuwe bebouwing hier ruimte voor bieden. De speelvoorzieningen in het gebied komen terug en er wordt gekeken hoe deze ook voor de omgeving een toegevoegde waarde kunnen blijven houden. In de bouwhoogte wordt aangesloten op de omliggende bebouwing en markante punten kunnen subtiel worden geaccentueerd. Met een nieuw type verkaveling kan er een balans gevonden worden tussen de groene en verharde ruimtes en kunnen de straten begeleid worden door aantrekkelijke randen. Hierdoor krijgen de straten een woonkarakter waar op een natuurlijke wijze nieuwe parkeerplaatsen gecombineerd worden met het bestaande parkeren en een aantrekkelijk groen straatprofiel. Zo kan een nieuw woongebied gerealiseerd worden die ook toegevoegde waarde heeft voor de buurt.

Bij een verdichtingsopgave als deze, is het een flinke uitdaging om te komen tot voldoende draagvlak bij zowel de omgeving als de gemeente. Deze stedenbouwkundige uitgangspunten zijn een vertaling van de aandachtspunten die de omgeving bij de eerste participatieronde kenbaar heeft gemaakt en van de beleidsdoelstellingen van de gemeente. Deze uitgangspunten vormen een kader voor de beoogde ontwikkeling en geven tegelijkertijd voldoende ontwerpruimte om tot een haalbaar plan te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0005.png"

Figuur 2-2 stedenbouwkundig ontwerp van de vier nieuwe woonblokken

2.3.3 Programma

Het totale woningbouwprogramma (100%) bestaat uit 176 sociale huurwoningen. Het betreft een mix van 2-kamer, 3-kamer en 4-kamer appartementen. In tabel 2-1 is het bouwprogramma per blok opgenomen.

Tabel 2-1 het bouwprogramma van de nieuwe woonblokken

Woonblok   Type woningen   2-kamer appartement   3-kamer appartement   4-kamer appartement   Totaal aantal appartementen  
Blok 1   Appartementen   17   17   15   49  
Blok 2   Appartementen   29   0   13   42  
Blok 3   Appartementen   16   14   13   43  
Blok 4   Appartementen   29   0   13   42  
Totaal   Appartementen   91   31   54   176  

In figuur 2.3 is aan de hand van een aanzicht een impressie weergegeven van het ontwerp van de beoogde appartementen aan de Corantijnstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0007.png"

Figuur 2-3 Aanzichten van de toekomstige woonblokken

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0008.png"

Figuur 2-4 Een impressie van het toekomstige ontwerp en groentoepassingen

2.3.4 Verkeer en parkeren

Voor deze stevige verdichting op deze locatie met sociale huurwoningen wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en klimaatadaptieve leefomgeving. Om deze herontwikkeling met de toename van woningen te kunnen realiseren zal de ruimte tussen genoemde straten heringericht worden. Hierbij komen ook bestaande parkeerplaatsen te vervallen. Naast het vervallen van bestaande parkeerplaatsen is er sprake van een parkeereis die ontstaat als gevolg van de nieuwe woningen. De extra verkeersgeneratie als gevolg van het planinitiatief kan voldoende afgewikkeld worden op de omliggende wegen. Met betrekking tot het autoparkeren toont de gebiedsparkeerbalans aan dat in de nieuwe situatie, waarbij er geen parkeervergunningen meer worden uitgegeven voor bewoners van de nieuwe woningen, er parkeerplaatsen kunnen vervallen. Hiermee kunnen op basis van de doorrekening de openbare parkeerplaatsen die komen te vervallen door het nieuwe bouwplan worden gecompenseerd. Voor de parkeereis die ontstaat als gevolg van de nieuwe woningen en het bezoekersdeel van het fietsparkeren zal moeten worden afgeweken van de Beleidsregels Parkeernormen Het plan voorziet conform de normen in voldoende inpandige fietsparkeerplekken voor bewoners. In paragraaf 4.6 wordt nader stilgestaan bij de toekomstige verkeer - en parkeersituatie.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Ontwerp-NOVI
3.1.1.1 Beleidskader

De ontwerp-NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze ontwerp-NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Met het planvoornemen worden de bestaande 88 woningen gesloopt. Op deze locatie worden in de toekomst 176 woningen teruggebouwd. Het planvoornemen voorziet in het toevoegen en concentreren van de woningen binnen stedelijk gebied. Hierdoor wordt bijgedragen aan duurzame verstedelijking. Door toekomstbestendige woningen te realiseren waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering, biodiversiteit, het karakter van de stad en het aspect sociale cohesie wordt een bijdrage geleverd aan sterke en gezonde steden. Daarmee is het plan in lijn met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

In het Barro worden geen specifieke onderwerpen of gebieden genoemd die betrekking hebben op dit planvoornemen of plangebied. Daarom vormt het Barro geen belemmering in het kader van het voorliggende planvoornemen.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

Wanneer het initiatief van de woningbouw voorziet in een behoefte en daarnaast gepland is binnen het bestaand stedelijk gebied, wordt er voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking. Het begrip 'bestaand stedelijk gebied' wordt als volgt in het Bro omschreven: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Gezien de ligging van het plangebied binnen de rooilijn van het stedelijk gebied van Leiden kan er geconcludeerd worden dat het project binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Het plan voldoet zodoende aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.1.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied aan de Corantijnstraat valt binnen het gebiedsprofiel 'Inpassing'. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten die aan dit gebiedsprofiel worden gesteld.

Op figuur 3-1 is de kwaliteitskaart van de provincie weergegeven. Hieruit valt op te merken dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de kwaliteitslaag 'steden en dorpen' en daarbij behorende specifiek horende richtpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0009.png"

Figuur 3-1 laag van de stedelijke occupatie met het plangebied geel omlijnd

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0010.png"

Op de kwaliteitskaart behorende bij de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plangebied aangegeven (binnen het gele kader van figuur 3-1) als onderdeel van de 'steden en dorpen'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen op deze locatie zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijk structuur;
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand;
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd;
  • Het eigen karakter van het historische centrum wordt versterkt;
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringend gebied;
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De planlocatie betreft een binnenstedelijke locatie. Er is daarom sprake van inbreiding en met de toename van het aantal woningen in de nieuwe situatie is er sprake van verdichting. De ontwikkeling wordt gebouwd in een bestaande woonwijk waarop het goed aansluiting vindt. In het ontwerp is duidelijk rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige structuren en de bebouwingshoogte van de directe omgeving. Daarnaast draagt het plan verder positief bij aan klimaatadaptatie en verduurzaming. In hoofdstuk 4 van het planvoornemen wordt dit verder toegelicht.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

Klimaatadaptatie

In artikel 6.35 van de omgevingsverordening staan regels opgenomen ten aanzien van klimaatverandering. In de verordening staat opgenomen dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het risico's betreft ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.

Alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Regels voor ruimtelijke kwaliteit

Voor het planvoornemen gelden de bestaande stedenbouwkundige structuren en uitgangspunten. Ook op het gebied van de bouwhoogte is gekeken naar inpassing ten opzichte van de omgeving. De bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet of nauwelijks.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Wanneer een plan voor woningbouw voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt er voldaan aan de ladder (zoals in artikel 3.1.6. Bro). De ontwikkeling aan de Corantijnstraat betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Het toevoegen van 88 woningen wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (2017) is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 22.110 nieuwe woningen in de periode tot 2029. De behoefte is in de Woonagenda gebaseerd op de Woningbehoefteraming (WBR) 2016. Specifiek voor Holland Rijnland West gaat het om 11.650 woningen, waarvan de meerderheid van de behoefte in Leiden bestaat (8.180). Voorliggend plan voorziet in de realisatie vier woonblokken op binnenstedelijke locatie. Het voorziet in een belangrijke invulling in de toenemende behoefte aan woningen. Kortom kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Klimaatadaptatie

Door klimaatverandering wordt het in Nederland warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op de leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In paragraaf 4.11, onder 'klimaatverandering' wordt een project specifieke toelichting gegeven op de relatie tussen het planvoornemen en klimaatverandering.

Er zijn diverse risico's van de ruimtelijke ontwikkeling op hittestress, droogte, heftige regenbouwen door klimaatverandering en overstromingen. Hieronder worden vier belangrijke thematieken beschreven ten behoeve van ontwikkelingen en klimaatadaptatie.

Hittestress

Door het veranderende klimaat wordt het warmer en heeft ook Nederland vaker te maken met hittegolven. Daarnaast hebben we in stedelijk gebied ook te maken met het Urban Heat Island Effect (stedelijk gebied houdt warmte vast en is daardoor warmer dan het buitengebied). Hierdoor hebben we in de stad sneller te maken met risico's die door hitte ontstaan. Denk onder andere aan verminderde nachtrust en gezondheidsproblemen.

Op de locatie en in de omgeving van het planvoornemen van de Corantijnstraat geldt ook dat de locatie te maken heeft met het Urban Heat Island effect.

Droogte

Door het veranderende klimaat krijgen we vaker te maken met periode van droogte. Door droogte kan onder andere de bodem gaan inklinken en kunnen woningen verzakken.

De bodem van de locatie is waarschijnlijk zeer zettingsgevoelig. Dit betekent dat de grond kan inklinken als het grondwater wegzakt of als deze te zwaar belast wordt. Het inklinken van de bodem kan op de locatie zelf de kans op regenwateroverlast bij heftige regenbuien vergroten. Houd rekening met de zettingsgevoeligheid van dit gebied voor de locatie zelf, maar ook voor de omgeving.

Daarnaast zijn er in de omgeving panden aanwezig die mogelijk gefundeerd zijn op houten palen met betonopzetters. Het uitzakken van de grondwaterstand kan tot gevolg hebben dat houten funderingsdelen droog komen te staan. Dit kan er toe leiden dat de houten delen worden aangetast doordat zij onder invloed van zuurstof gaan rotten (paalrot). Hoe langer de houten palen in contact zijn met zuurstof des te groter de kans op schade aan fundering. Waarbij de houten palen uiteindelijk hun draagkracht kunnen verliezen en flink kunnen verzakken. Waarmee het zorgt voor scheuren in het pand of zelfs voor instortingsgevaar.

Heftige regenbuien

Door klimaatverandering wordt het natter en krijgen we vaker te maken met heftige regenbuien. Hierdoor wordt de kans op wateroverlast en waterschade groter.

Voor deze locatie (gebaseerd op situatie 2019) kunnen heftige regenbuien zorgen voor water op straat, op het grasveld binnen in het blok en tegen de gevels. Hierbij is het nog onbekend wat voor een schade er mogelijk ontstaat (en of het water naar binnen kan lopen).

Overstromingen: Door de stijging van de zeespiegel en extremer weer wordt de kans op overstromingen in Nederland groter. De kans dat dit daadwerkelijk gebeurt is echter zeer klein. Er zijn twee vormen van overstromingen. Overstromingen door (1) het falen van het regionaal watersysteem en (2) het falen van het hoofdwatersysteem.

Voor deze specifieke locatie worden er alleen problemen verwacht bij het falen van de primaire kering (bron klimaatkaarten Leiden – 2019).

Maatregelen

Onderstaand worden mogelijke maatregelen genoemd die kunnen bijdragen aan het klimaatadaptief maken op de locatie aan de Corantijnstraat.

Mogelijke maatregelen hittestress:

  • Zorg voor voldoende schaduw bij de hoogste zonnestand. De gevoelstemperatuur in de schaduw is een stuk lager dan in de volle zon waardoor mensen minder snel last zullen hebben van hittestress. Daarnaast neemt de kans op huidkanker toe, in de schaduw kunnen verblijven, lopen en fietsen is dus belangrijk;
  • Het toepassen van materialen met een hoog albedo om er voor te zorgen dat deze minder opwarmen en dus minder bijdragen aan het Urban heat Island effect. Denk aan lichte kleuren voor de bestrating, gevels en het dak en aan veel (openbaar) groen, groene gevels en groene daken;
  • Het toepassen van (flexibele)zonwering bij gebouwen om de zon en daarmee hitte buiten te houden.

Mogelijke maatregelen droogte:

  • Ruimte voor infiltratie van regenwater om zo het grondwater aan te vullen. Denk aan onverhard oppervlak, wadi's, infiltratiestroken en bijvoorbeeld half verharding;
  • Voorzien woningen van een regenton, zo kunnen bewoners regenwater in de tuin gebruiken in tijden van droogte;
  • Voorkom (tijdens de bouw) verdichting van de grond op plekken waar beplanting of een infiltratie voorziening komt. Water infiltreert minder goed in een verdichte grond;
  • Het toepassen van infiltratiekratten om regenwater bij (heftige) regenbuien tijdelijk te bufferen en vervolgens vertraagd af te geven aan het grondwater. De kratten kunnen bijvoorbeeld worden toegepast onder wegen, sportvelden en parkeergarages wat dubbel grondgebruik mogelijk maakt.

Mogelijke maatregelen heftige regenbuien:

  • Platte daken kunnen zo vormgegeven worden dat ze een deel van de neerslag kunnen bufferen. Dit kan in de vorm van een groen dak en in de vorm van een waterdak;
  • Het toepassen van infiltratiekratten om regenwater tijdelijk te bufferen en vervolgens vertraagd af te geven aan het grondwater. De kratten kunnen bijvoorbeeld worden toegepast onder wegen, sportvelden en parkeergarages wat dubbel grondgebruik mogelijk maakt.

Mogelijke maatregelen overstromingen:

  • Bouw met verdieping en dakraam voor verticale evacuatie.

Conclusie

Een aantal van de mogelijk maatregelen zal binnen het plan worden toegepast. Waar mogelijk wordt er zoveel mogelijk rekening gehouden met het voorkomen van de gevolgen door klimaatverandering en het daarmee geen belemmering vormt.

3.2.3 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.3.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 209 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

Het planvoornemen sluit aan op verschillende kernbeslissingen van de Regionale Structuurvisie. Het sluit allereerst aan op (1) 'Holland Rijnland is een top woonregio', (2) 'Leiden vervult een regionale centrumfunctie' en er is sprake van (3) 'Concentratie van stedelijke ontwikkeling' met deze inbreidingsopgave. Verder wordt er een positieve bijdrage geleverd aan de (4) Groenblauwe kwaliteit'. Hiermee vindt het plan aansluiting op de kernbeslissingen van de regio Holland Rijnland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.

De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;

  • 1. Leiden, stad van historie en cultuur
  • 2. Leiden, groene en gezonde stad
  • 3. Leiden, stad voor iedereen
  • 4. Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
  • 5. Leiden, verbonden stad
  • 6. Leiden, waterstad.

Drie leefmilieus

Op basis van maatwerk in de stad is de indeling in drie leefmilieus mogelijk. Het gaat om dynamisch, levendig of luw. Het plangebied is in de bovenstaande figuur aan de hand van een pijl weergegeven. Dit gebied valt in het leefmilieu 'levendig'. In deze gebieden heeft de gemeente een aantal aandachtspunten, namelijk:

  • Groenblauw raamwerk als verbindend element tussen groene plekken en gebieden;
  • Streven naar een levendige mix;
  • Verdichten van de stad door het bouwen van woningen voor een mix aan doelgroepen;
  • Zet in op het realiseren van gemengde werkgebieden en nieuwe concepten;
  • Mobiliteitshubs ontwikkelen om duurzame mobiliteit te stimuleren.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0012.png"

Figuur 3-2 Integrale visiekaart Omgevingsvisie Leiden met het plangebied ter hoogte van de rode pijl (levendig gebied)

In het stedenbouwkundig ontwerp is het open en groene karakter als uitgangspunt genomen. De historie wordt gekoesterd met het behoud van deze bestaande zichtlijnen. Door het behouden van zichtlijnen en de plinten met de leefruimtes kan alsmede zo transparant mogelijk goed contact worden gemaakt met de openbare ruimte. Deze gezamenlijke openbare ruimte stimuleert de verbondenheid en sociale cohesie. Daarmee is het plan in lijn met de punten 6 en 7 van de Leidse waarden. Verder wordt er een diversiteit aan appartementen aangeboden voor diverse doelgroepen. Dit zorgt voor een levendige mix. Daarmee sluit het plan ook aan bij de punten 3 en 5 van de Leidse waarden. De verdichtingsopgave maakt het ontwerp tot compact en nabij. De menselijke maat staat samen met de ontmoeting centraal. Een stad van iedereen waarbij het groene karakter verder wordt versterkt. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan op de Omgevingsvisie Leiden 2040.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie 'Leiden, stad van ontdekkingen: profiel 2030'
3.3.2.1 Beleidskader

In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.

De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.

In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.

Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.

Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plan sluit aan op de Ontwikkelvisie 2030. De Leiden hanteert hierin twee belangrijke speerpunten, namelijk: kennis en historie. Onderdeel van kennis is in de visie het realiseren van aantrekkelijke studentenhuisvesting en woonmilieus. Er moet voldoende aanbod zijn met een plek voor stedelijkheid, maar niet alleen in het duurste segment. Hierdoor draagt dit plan bij aan de aantrekkelijkheid van Leiden als kennisstad voor zowel studenten als net-afgestudeerden.

Dit plan voorziet in de realisatie van sociale huurwoningen voor 1 en 2 persoonshuishoudens in gevarieerde leeftijdscategorieën vanuit een gedifferentieerd aanbod, bijvoorbeeld: huidige bewoners die terugkeren, starters, en doorstromers zoals senioren die een gelijkvloerse woning wensen met lift en mogelijkheid voor jonge startende gezinnen.

Voor een starter specifiek geldt dat deze niet is gebonden aan een leeftijdsgrens. In Leiden is de huisvesting voor jongeren verdeeld over de studentenhuisvesting (DUWO) en huisvesting voor werkende jongeren (SHWJ). Zij bieden primair huisvesting aan voor jongeren onder de 23. Verder is er via de aanbieders van tijdelijke huisvesting aanbod voor deze leeftijdsgroep.

Het aanbod van Portaal vult aan op deze leeftijdsgrens waarmee zij huisvesting aanbieden voor jongeren tot 27, maar wel vanaf 23 jaar. Het aanbieden aan deze leeftijdscategorie gebeurt op basis van motivatie maar wel via het reguliere woonruimte verdeelsysteem. Portaal wijst daarvoor specifieke complexen aan. (voorbeelden hiervan zijn Avicenna en Klokpoort). Voor de Corantijnstraat is het vooralsnog niet de bedoeling hier specifiek voor te reserveren. Er bestaat ook geen aantoonbaar noodzakelijke behoefte bekend vanuit deze leeftijdscategorie, anders dan andere woningzoekenden. Via het woonruimte verdeelsysteem van Holland Rijnland kan deze leeftijdscategorie straks in aanmerking komen voor een woning aan de Corantijnstraat.

Verder wordt er op de locatie van het voornemen rekening gehouden met de historie. Zo is het plan gebaseerd op de huidige sterke uitgangspunten van het gebied. Hieronder vallen de bestaande zichtlijnen, de openverkaveling en het aanwezige openbare groen. Deze karakteristieken zullen in het toekomstige plan worden behouden dan wel worden versterkt. Tot slot wordt er begin 2022 ter voorbereiding een archeologisch booronderzoek verricht. Op die manier wordt voorkomen dat de informatie uit dit (historisch) bodemarchief ongezien verloren gaat.

3.3.3 Ontwikkelperspectief Leiden Noord

Op 9 november 2021 is het Ontwikkelperspectief Leiden-Noord (versie 1.1) vastgesteld. Het Ontwikkelperspectief is bedoeld als kader voor toekomstige ontwikkelingen. Het Ontwikkelperspectief werkt de strategische keuzes, die op stadsniveau gemaakt zijn verder uit en sluit daarbij aan op de bestaande kwaliteiten, kansen en opgaven in de wijk. Leiden heeft ervoor gekozen om voor een aantal gebieden, waar veel ontwikkelingen tegelijkertijd spelen, een meer gedetailleerde uitwerking te maken. Zo wordt op een integrale manier richting gegeven aan de complexe opgaven die in de wijk spelen en de kansen die de wijk biedt daarbij te benutten.

Het Ontwikkelperspectief is hoofdzakelijk een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Onder fysieke leefomgeving vallen in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0013.png"

Figuur 3-3 Leiden Noord met de verschillende uitwerkingsgebieden uit het Ontwikkelperspectief. Binnen het kader ligt het plangebied dat deel uitmaakt van De Hoven.

In het ontwikkelperspectief Leiden-Noord worden de verschillende trends, ontwikkelingen, huidige situatie en toekomstbeeld beschreven. De toekomst van Leiden-Noord wordt vervolgens geschetst aan de hand van vier bouwstenen, namelijk:

  • Bouwteen 1: Divers en dynamisch
  • Bouwsteen 2: Sociaal krachtig en gezond
  • Bouwsteen 3: Duurzaam en groen
  • Bouwsteen 4: Verbonden en ontsloten

Met deze bouwstenen als basis heeft de gemeente een toekomstbeeld in 2040 voor het uitwerkingsgebied De Hoven geschetst.

Toekomstbeeld De Hoven 2040

De unieke kwaliteit van de buurt De Hoven is de ligging nabij de Tuin van Noord. De open bouwblokken bieden ruimte aan het groen dat het gebied intrekt en daarmee is het een aantrekkelijke, groene woonwijk geworden. De bebouwing in De Hoven bouwt voor op het historische karakter van de wederopbouwbuurt. Dit maakt De Hoven tot een aantrekkelijke buurt, die qua uitstraling en uitstraling aansluit bij het Hart van Noord. Dankzij de grote diversiteit aan woningen is de leefbaarheid van het gebied sterk verbeterd en het gebied biedt ruimte aan een diverse groep bewoners. De Hoven is daarnaast een inclusief gebied waar de ontmoeting en contact makkelijk tot stand komen en waar ook ruimte is voor kwetsbare bewoners. De openbare ruimte is klimaat adaptief ingericht en biedt veel ruimte voor verblijven, spelen, ontmoeten en recreëren. De stedenbouwkundige structuur laat het groene karakter van De Tuin van Noord in de Hoven terugkomen. De bouwblokken zorgen voor een afwisseling van meer openbare en meer besloten groene buitenruimtes in het gebied.

De bestaande kwaliteiten van dit gebied sluiten aan bij de uitgangspunten voor de nieuwbouwopgave aan de Corantijnstraat. Het open en groene karakter en de doorsteekjes met de open verkaveling vormen de basis het nieuwe planvoornemen waarin de ontmoeting een centrale plek krijgt. De voorgenomen bouwhoogte zal aansluiting vinden op de omliggende structuren uit de wederopbouwperiode. Aan de hand hiervan sluit het stedenbouwkundige voornemen aansluiting bij het gemeentelijk toekomstperspectief van De Hoven in 2040.

3.3.4 Woonbeleid

Het woonbeleid van de gemeente Leiden bestaat uit twee documenten: een visiedocument en een uitvoeringsagenda die beiden in juli 2019 zijn vastgesteld. Indien er zich veranderingen op de woningmarkt voordoen die ook effect hebben op de woningmarkt van Leiden kan de Uitvoeringsagenda aangepast worden terwijl de Woonvisie bruikbaar blijft. Per periode, vooralsnog voor 2020 - 2023, wordt dus een uitvoeringsagenda opgesteld ten behoeve van de uitwerking van de woonvisie.

3.3.4.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030

Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad van Leiden de Woonvisie Leiden 2020-2030 vastgesteld. Voor de Woonvisie zijn de volgende trends en ontwikkelingen belangrijk:

  • Vanaf 2009 is er een jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort.
  • Binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte.
  • Het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen.
  • De woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers'.
  • Er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu.
  • Er is sprake van een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiliteit.
  • Er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.

De belangrijkste doelstellingen, die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt, betreffen de volgende:

  • Te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • De voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • Extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • De woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • De kwaliteit van de woonomgeving te vergroten

Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2023

De woonvisie heeft als horizon het jaartal 2030. De concrete uitwerking voor de komende jaren is opgenomen in de Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020 tot en met 2023.

Deze Uitvoeringsagenda is onderdeel van de bovenstaand omschreven Woonvisie Leiden 2020-2030. In deze agenda zijn de acties vermeld die de gemeente in de periode 2020 t/m 2023 gaat ondernemen om de gestelde ambities uit de Woonvisie te realiseren.

In de Woonvisie is de volgende ambitie opgenomen: “Leiden is een aantrekkelijke en gastvrije stad om te wonen, vanwege haar centrale ligging in de Randstad, haar historische binnenstad, haar culturele aanbod, de vele kennisinstituten en de groene landschappen rondom de stad”. Om deze ambitie waar te kunnen maken streeft Leiden ernaar om:

1. te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;

2. de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;

3. extra aandacht te geven aan bijzondere doelgroepen;

4. de woningvoorraad duurzamer te maken;

5. de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten.

De gemeente Leiden heeft te maken met schaarste. De druk op de woningmarkt is groot, maar de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Dit leidt ertoe dat er scherpe keuzes nodig zijn. Die keuzes zijn in de Uitvoeringsagenda vertaald naar concrete acties. De agenda heeft een looptijd van vier jaar (2020 t/m 2023) en zal worden geactualiseerd zodra zich belangrijke veranderingen op de woningmarkt voordoen die ook hun effect hebben op de Leidse woningmarkt.

Een van de actiepunten die er worden benoemd is dat de gemeente Leiden 30% sociale huur willen bouwen tussen de periode van 2017 en 2030. Dit gaat om circa 2.450 woningen. Van alle nieuwe woningen wordt circa 85% appartementen. De gemeente Leiden focust zich op kansrijke plekken voor grootschalige woningbouw. De gemeente heeft daarin extra aandacht voor bijzondere doelgroepen. De gemeente wil dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Het is daarom belangrijk dat ouderen zich bewust zijn van hun woonsituatie en de geschiktheid ervan als zij een zorgvraag krijgen. Verder zet de gemeente in op duurzaamheid. Bij duurzaamheid maakt Leiden onderscheid in de vier thema's energietransitie, klimaatadaptatie en bio divers vergroenen, circulaire economie en duurzame mobiliteit.

3.3.4.2 Onderzoeksresultaten

Gekeken naar de Woonvisie Leiden 2020-2030 levert het planvoornemen haar bijdrage. Het speelt met de voorgenomen verdichting in het plangebied in op de toenemende groeiende bevolking van de gemeente Leiden. Door het aanbieden van een mix aan woningen in de sociale sector is het voornemen in lijn met de Woonvisie. Daarnaast worden de woningen gerealiseerd in het stedelijk woonmilieu. De nieuwe woningen zullen daarnaast bijna energieneutraal (BENG) en all-electric zijn, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de benodigde verduurzaming van het woningaanbod. Daarmee draagt het plan bij aan de doelstelling uit de Woonvisie van 2020-2030

3.3.5 Duurzaamheidsbeleid
3.3.5.1 Beleidskader

Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.


Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen

Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Warmtevisie

Op 12 september 2017 is de Leidse Warmtevisie vastgesteld (RV 17.0072) door de gemeenteraad. Deze is in 2022 bijgewerkt en opnieuw vastgesteld (RV 22.0024). In deze visie staat dat Leiden inzet op een mix van duurzame warmtebronnen als andere mogelijkheden voor aardgas, zoals restwarmte, aquathermie en geothermie. Via grotere en kleinere warmtenetten kan deze warmte geleverd worden aan woningen en bedrijfspanden. Het doel van de Leidse Warmtevisie is om in 2050 een aardgasvrije stad te zijn.

De Leidse Warmtevisie toont aan dat de opgave om alle Leidse huizen in 2050 niet meer met aardgas te verwarmen enorm is. Ongeveer 50.000 huizen moeten in 33 jaar anders verwarmd gaan worden. Dit zijn er gemiddeld 1.500 per jaar. Het doel in de warmtevisie is drieledig

  • de komende jaren moeten er meer huizen aangesloten worden op het warmtenet
  • in wijken waar het uitbreiden van het warmtenet wat complexer is kan gekozen worden voor geheel elektrische verwarming;
  • voor de huizen die (nog) niet op het warmtenet kunnen worden op het warmtenet, geldt dat er in ieder geval flink geïsoleerd moeten worden zodat deze gebruik kunnen maken bij bijvoorbeeld een warmtepomp.

3.3.5.2 Onderzoeksresultaten

De bouwopgave van 176 woningen biedt de kans om deze woningen klimaatadaptief en natuurinclusief te ontwikkelen en hiermee bij te dragen aan de doelen met betrekking tot klimaatadaptatie en biodivers vergroenen.

Voor de locatie aan de Corantijnstraat spelen de volgende duurzaamheidsthema's een rol:

  • Duurzaamheid
  • Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
  • Hittestress
  • Circulair bouwen

Hierna is een toelichting opgenomen per thema.

Duurzaamheid

De nadruk voor duurzaamheid binnen deze ontwikkeling ligt met name op energie.

Bij de ontwikkeling van het project wordt ingezet op bijna energieneutraliteit (BENG-eisen), worden er zonnepanelen toegepast op het dak en wordt er gebruik gemaakt van een all-electric toepassing. Concreet betekent dit de realisatie van individuele warmtepompen en per appartement 2 zonnepanelen op het dak. Hiermee draagt het project bij aan de volgende Leidse ambities:

  • jaarlijks 1500 woningen van het gas af;
  • omlaag brengen van het energieverbruik;
  • gemiddeld 1 zonnepaneel per dak realiseren.

Daarnaast zijn hier klimaatadaptatie, biodivers vergroenen en circulaire economie/circulair bouwen van belang. Over deze onderwerpen zijn in de 'Prestatieafspraken Leiden 2020-2025' met de woningbouwcorporaties afspraken gemaakt.

Klimaatadaptatie & bio divers vergroenen

Het klimaat verandert, waardoor we vaker te maken krijgen met extremen in het weer, heftige regenbuien, periode van droogte en langdurige hitte. In het projectgebied valt wateroverlast te verwachten in het geval van extreme buien. Het aanleggen van riolering die gedimensioneerd is op het afvoeren van meer water is niet afdoende. De gemeente wil dit probleem zover mogelijk terugdringen door middel van diverse maatregelen op en aan de gebouwen en in de openbare ruimte. Regenwater moet zoveel mogelijk worden vastgehouden en geborgen en pas als dat niet meer mogelijk is, worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. De vereiste hemelwaterberging op een kavel is minimaal 60 mm per uur en de perceeleigenaar is primair verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater binnen het plangebied (zie hemelwaterverordening). De ambitie is om het leefgebied van de al voorkomende soorten flora en fauna in het gebied te behouden en te versterken. Om die reden worden er ook toepassingen omtrent biodiversiteit toegepast op het planvoornemen aan de Corantijnstraat, namelijk:

  • Er worden twee groene gevels gerealiseerd;
  • Nestkasten in de gevels ten behoeve van fauna;
  • Groene binnentuinen en daar waar mogelijk open verharding.

Hittestress

Naast wateroverlast moet ook hittestress zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door te zorgen voor schaduw, door te ventileren en via verkoeling op momenten van hittestress. De initiatiefnemers wordt gevraagd om te kijken welke maatregelen zij bij de bouw kunnen nemen. Er is onderzoek gedaan naar het toepassen van groene gevels. De initiatiefnemer heeft daarom het voornemen om een grondgebonden systeem met klimplanten toe te passen. Dit systeem koelt het gebouw, het biedt kansen voor biodiversiteit (bijvoorbeeld nestelende vogels) en het geeft een mooie groene uitstraling. Grondgebonden systemen zijn klimplanten die zelf hechten of klimplanten die klimhulp nodig hebben. Klimhulp kan geboden worden via een staaldradenconstructie of een trellisscherm. Dit wil men toepassen aan de Corantijnstraat op een tweetal gevels.Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting in de planregels van het bestemmingsplan opgenomen.

Circulair bouwen

De initiatiefnemer streeft er naar zoveel mogelijk op een circulaire wijze te werk te gaan bij de sloop en bouw van deze woningen. Er wordt gedacht aan:

Toepassen van circulair beton;

Toepassen van gerecyclede kunststof kozijnen;

Toepassen van circulair plaatmateriaal in de gevels;

Onderdelen van het huidige complex circulair slopen;

Onderdelen van het huidige groen hergebruiken.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

De negen waarderingsgebieden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0014.png"

Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

Ter plaatse van het plangebied is op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Leiden sprake van een middelhoge archeologische verwachting met een beperkte archeologische potentie en lage trefkans. In februari-maart 2022 is door RAAP Archeologisch Adviesbureau in het plangebied Corantijnstraat een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek -boringen (verkennende en karterende fase) uitgevoerd (Archisnummer 5161071100). Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten uit het onderzoek kort weergegeven.

Bureauonderzoek

RAAP heeft in het bureauonderzoek gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Hieruit is onder andere gebleken dat het plangebied in een komgebied ligt, waarbij in het zuidelijk deel van het plangebied mogelijk inschakelingen van crevasse-afzettingen aanwezig zijn, waarvoor een hoge verwachting geldt voor vindplaatsen vanaf de Romeinse Tijd. In de diepere ondergrond kan het Laagpakket van Wormer (waddenafzettingen) worden aangetroffen, waarvoor een verwachting geldt voor het (Vroeg en Midden) Neolithicum. Het oppervlak uit het Mesolithicum bevindt zich op ca. 12 m -NAP.

Veldonderzoek

In het kader van het inventariserend veldonderzoek zijn in het plangebied 34 boringen gezet. Op basis van de boringen blijkt dat de bodemopbouw in grote lijnen overeenkomt met de gespecificeerde verwachting in het bureauonderzoek. Het plangebied ligt in een komgebied, waarbij in het zuidelijke deel inschakelingen van crevasse-afzettingen aanwezig zijn. Op of in deze afzettingen zijn geen indicaties gevonden dat het landschap in gebruik was vanaf de Romeinse Tijd. Het Laagpakket van Wormer is niet bereikt en ligt dieper dan 4 m -mv (ca. 3,70 m -NAP).

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat een groot deel van het plangebied tot op grote diepte is verstoord/opgehoogd. In de intacte boringen zijn binnen de eerste 4 m -mv geen archeologisch relevante lagen aanwezig, of deze geven geen archeologische indicatoren. Om deze reden kunnen alle verwachtingen voor archeologische resten naar laag worden bijgesteld.

Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

Conclusie

Het onderzoeksrapport is door de afdeling archeologie van Erfgoed Leiden en Omstreken goedgekeurd. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.


Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.


Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Verordening Ruimte

In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de molenbiotoop. De regels voor molenbiotopen luiden als volgt:

"Artikel 2.3.5 Bescherming molenbiotoop

Lid 1 molenbiotoop:

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed', garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
  • i. als de molen is gelegen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • ii. als de molen is gelegen in het gebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • iii. als de onder i en ii bedoelde molenbeschermingszone zowel binnen als buiten bestaand stads- en dorpsgebied is gelegen, dan geldt het volgende:
  • molen binnen bestaand stads- en dorpsgebied: binnen en tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 30-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten bestaand stads- en dorpsgebied horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht een grotere hoogte kan worden toegestaan berekend vanuit de 1 op 100-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 100 meter afstand;
  • molen buiten bestaand stads- en dorpsgebied: tot de grens van bestaand stads- en dorpsgebied geldt de 1 op 100-regel; de toegestane bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens is het vertrekpunt voor de 1 op 30-lijn; vanaf dit punt wordt een schuine lijn getrokken met een stijging van steeds 1 meter hoogte per 30 meter afstand.

Lid 2 Afwijkingsmogelijkheden

In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:

  • a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, of
  • b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast."

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Onderzoek

De informatiekaart cultuurhistorisch erfgoed geeft een overzicht van cultuurhistorische resten die in Leiden aanwezig zijn, of zijn geweest. Ook de verdwenen objecten zijn dus weergegeven. De kaart bestrijkt de gehele bewoningsduur van de regio, vanaf de prehistorie tot het jaar 1968.

 

Kaartlagen

De cultuurhistorische atlas is opgedeeld in een aantal kaartlagen. Deze kaartlagen zijn ingedeeld in de volgende categorieën:

  • Water
  • Groen
  • Infrastructuur
  • Objecten in de openbare ruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0015.png"

Figuur 6-8 een uitsnede uit de cultuurhistorische atlas van de gemeente Leiden met de planlocatie in het paarse vak

De bestaande portiekflats met vijf bouwlagen zijn in de cultuurhistorische atlas is op de kaart aangewezen alsnog bestaande cultuurhistorische resten. Het gaat in dit geval bij de Corantijnstraat om de stedenbouwkundige structuur.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de cultuurhistorische waardenkaart. Hieruit valt te herleiden dat de infrastructuur rondom het plangebied is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol (middel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0016.png"

Figuur 6-9 cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Leiden met binnen het paarse vak het plangebied

Leiden-Noord heeft een heldere structuur met kenmerkende dragers en een aantal structurerende zones. De stedenbouwkundige structuur en de bijbehorende infrastructuur zijn belangrijke dragers van de huidige structuur. Het plangebied is gerealiseerd in de naoorlogse periode van de wederopbouw. De oorspronkelijk, ruime groenvoorzieningen tussen de appartementengebouwen zijn een belangrijke kwaliteit van deze structuren. De bebouwde zone heeft een kenmerkende gridstructuur (een structuur met loodrecht op elkaar staande straten) met grotendeels gesloten bouwblokken. Diverse hoogteaccenten bevinden zich aan of in de directe nabijheid van de Willem de Zwijgerlaan. Daarnaast zijn er diverse oriëntatiepunten binnen de structuur van Leiden-Noord. Deze bestaande kwaliteiten van het plangebied vormen de uitgangspunten voor de transformatie van de Corantijnstraat. Het open en groene karakter, de infrastructuur, de doorsteekjes en de open verkaveling zijn de basis voor een nieuw plan.

Conclusie

Uit het nieuwe ontwerp valt te concluderen dat het in lijn is met het cultuurhistorische karakter van het gebied. De stedenbouwkundige structuur en bouwaccenten zijn het uitgangspunt van het nieuwe ontwerp geweest. Hiermee worden de cultuurhistorische waarden gerespecteerd. Het planvoornemen vormt geen belemmering in het kader van cultuurhistorie.

4.3 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

In figuur 6-10 is een overzicht weergegeven van de KLIC-melding op de locatie van het voorliggende project aan de Corantijnstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0019.png"

Figuur 6-10 een overzicht kabels en leidingen op basis van recente KLIC-melding (Boven: alle kabels en leidingen Onder: enkel de hoogspanningsleidingen, gas hoge drukleidingen, (petro)chemieleidingen en waterleidingen weergegeven)

Op de onderste figuur zijn alleen de volgende leidingen weergegeven:

  • Hoogspanning (KL1040);
  • Gas hoge druk (KL1040);
  • (Petro)chemie (KL1040);
  • Waterleiding (KL1090).

Binnen het plangebied zijn hoogspannings- en (petro)chemiekabels aanwezig van Liander. Ook zijn er waterleidingen van Dunea aanwezig. Er geldt een wettelijk plicht om tijdig contact op te nemen met de betreffende netbeheerder(s). Daarom zal er dan ook tijdig met de verschillende netbeheerders worden afgestemd en zal er zorgvuldig met de bestaande kabels en leidingen worden omgegaan.

Conclusie

In het kader van kabels en leidingen vormt het planvoornemen geen belemmering.

 

4.4 Milieu

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij een nieuw initiatief rekening worden gehouden met de belangen van gevestigde bedrijven en met een goed woon- en leefklimaat van de omgeving. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009). Hierin zijn richtafstanden opgenomen voor verschillende vormen van hinder, waaronder geur, stof, geluid en gevaar.

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 6-2 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Tabel 6-2 richtafstanden per milieucategorie

Milieu-
categorie    
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'     Richtafstanden in 'gemengd gebied'    
1     10 meter     0 meter    
2     30 meter     10 meter    
3.1     50 meter     30 meter    
3.2     100 meter     50 meter    
4     200 meter     100 meter    
4.2     300 meter     200 meter    
5     500-1.000 meter     300-700 meter    
6     1.500 meter     1.000 meter    

Rustige woonwijk of gemengd gebied

Er wordt in de VNG-publicatie onderscheid gemaakt tussen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. In een gebied met een diversiteit aan functies wordt vaak minder hinder ervaren van milieubelastende functies dan in een rustige woonwijk. Dit heeft te maken met onder andere gewenning, acceptatie en achtergrondhinder.

Onderzoek

In de wijk van het planvoornemen is er nauwelijks sprake van functiemenging en daarnaast is er ook weinig verstoring door verkeer langs de randen van het projectgebied. Daarom is het plangebied het best te classificeren als omgevingstype 'rustige woonwijk'. De geldende richtafstanden uit de VNG-publicatie zijn in de bovenstaande tabel 3-1 per milieucategorie weergegeven.

Op basis van het bureauonderzoek zijn de belangrijkste functies en bedrijven, binnen een straal van 1 kilometer, in kaart gebracht. Het gehele onderzoek bedrijven en milieuzonering is opgenomen in bijlage 3. In het voorliggende schrijven zijn de belangrijkste resultaten en conclusies opgenomen.

In de onderstaande afbeelding is een straal van 1 kilometer om het plangebied getrokken. Binnen de rode kaders bevinden zich de functionaliteiten die een mogelijke belemmering kunnen vormen voor de woningbouwopgave aan de Corantijnstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0020.png"

Afbeelding 5-1 overzicht van bedrijvigheid (rood) ten opzichte van het plangebied (geel)

In tabel 5-3 is een overzicht weergegeven van de functies en bedrijven die zich binnen de rode kaders van de afbeelding bevinden. In deze tabel worden de bedrijven en functies vervolgens getoetst aan de geldende richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Tabel 5-3 de functies en bedrijven in de omgeving van het plangebied met de geldende richtafstanden uit de VNG-publicatie

Functie   Adres   Categorie   Richtafstand (m)   Afstand tot het plangebied (m)   Overschrijding / Geen overschrijding richtafstand  
Recreatiebad De Zijl
Inclusief een buitenbad  
Paramaribostraat 66   4.1   200   175   Overschrijding  
Tankstation Esso - zonder LPG
Meerwijk Zuid en Meerwijk Noord  
Willem de Zwijgerlaan 413 en 62   2   10   80   Geen overschrijding  
Post NL   Draadbaan 49   3.2   100   375   Geen overschrijding  
Tankstation Van Haasteren Motors met LPG   Touwbaan 22   3.1   50   750   Geen overschrijding  
Autoschade en spuiterij Kasco B.V.   Lijnbaan 10   3.1   50   700   Geen overschrijding  
Bedrijfsverzamelgebouw Nieuwplaatz   Sumatrastraat 201   1   10   25   Geen overschrijding  
Autowasstraat Carwash   Huismanweg 413   2   30   45   Geen overschrijding  
Motor-, scooter en fietsdealer Huisman   Willem de Zwijgerlaan 417   2   30   80   Geen overschrijding  
Autobedrijf APK-keuring Leiden   Willem de Zwijgerlaan 415   2   30   45   Geen overschrijding  
Motor- en scooterdealer   Willem de Zwijgerlaan 417   2   30   80   Geen overschrijding  
Marecollege   Sumatrastraat 120   2   30   105   Geen overschrijding  

Uit te tabel valt te herleiden dat er één functie niet aan de richtafstand voldoet. Dit betreft het zwembad De Zijl. Deze bevindt zich ten zuiden van het plangebied aan de andere zijde van de Paramaribostraat. In de onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven binnen het gele kader en het zwembad is aan de hand van het rode kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0021.png"

Figuur 5-2 hinderveroorzakende functie ten opzichte van het plangebied

Dit is een overdekt zwembad met buitenbad. Uit de VNG-publicatie volgt dat voor zwembaden met buitenbad een richtafstand van 200 meter tot een hindergevoelige functie aangehouden zou moeten worden. In de tabel 5-4 is te zien dat de richtafstand voor geluid wordt overschreden met 175 meter.

Tabel 5-4 de functies en bedrijven waarbij de richtafstanden worden overschreden

Omschrijving   Categorie   Richtafstand in meters (geur)   Richtafstand in meters (stof)   Richtafstand in meters (geluid)   Richtafstand in meters (gevaar)   Afstand tot project in meters  
Zwembad De Zijl
Inclusief een buitenbad  
4.1   0   0   200   10   25  

Aanvullend geluidsonderzoek zwembad De Zijl

Omdat er voor de richtafstand geluid sprake is van een overschrijding, is er een aanvullend geluidsonderzoek naar Industrielawaai uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. In dit onderzoek is getoetst of de nieuwbouw voldoet vanuit akoestisch oogpunt aan een goede ruimtelijke ordening in het kader van industrielawaai. De onderzochte geluidbronnen betreffen installaties op het dak van het zwembad, bezoekers op het buitenterrein van het zwembad en het gebruik van parkeergelegenheden.

Voor de beoordeling of sprake is van een goed akoestisch klimaat (een aanvaardbaar woon- en leefklimaat) bij de nieuwe gevoelige bestemmingen en de bovenwoning van het naastgelegen horecabedrijf worden de optredende geluidniveaus getoetst aan de geluidgrenswaarden zoals opgenomen in de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering”. De VNG-publicatie omschrijft voor de beoordeling van geluidhinder het onderstaande stappenplan.

Stap 1

Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing in het beginsel achterwege blijven. Inpassing is mogelijk. Echter wordt in het geval van zwembad de Zijl de richtafstand wel overschreden. De afstand tot het projectgebied is 25 meter, terwijl er voor geluid een richtafstand van 200 meter geldt.

Stap 2

Indien stap 1 niet toereikend is, dient middels een geluidsonderzoek aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de maximale geluidsbelasting uit deze stap. Wanneer daaraan wordt voldaan, dan is inpassing mogelijk. In stap 2 geldt bij geluidsbelasting op woningen en andere gevoelige bestemmingen in gebiedstype rustige woonwijk de volgende maximale geluidsbelasting:

  • 45 dB(A) langetijdgemiddelde beoordelingsniveaus;
  • 65 dB(A)maximaal (piekgeluiden);
  • 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

In het planvoornemen van de Corantijnstraat wordt niet voldaan aan deze maximale geluidsbelasting in het kader van zwembad de Zijl. Daarom is er in dit geval gekeken naar stap 3.

Stap 3

Indien stap 2 niet toereikend is, dient middels een geluidsonderzoek aangetoond te worden dat er wordt voldaan aan de onderstaande maximale geluidsbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in het gebiedstype rustige woonwijk:

  • 50 dB(A) langetijdgemiddelde beoordelingsniveaus;
  • 70 dB(A)maximaal (piekgeluiden);
  • 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking.

Indien voldaan wordt aan stap 3, is inpassing mogelijk met dien verstande dat het bevoegd gezag moet motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.

Uit het onderzoek blijkt dat de geplande nieuwbouw voldoet aan stap 3 van de VNG-publicatie. De geplande nieuwbouw, die overigens dient ter vervanging van bestaande woonbebouwing, voldoet vanuit akoestisch oogpunt aan een goede ruimtelijke ordening in het kader van industrielawaai. Ook de Omgevingsdienst geeft aan dat met de gehanteerde 'worst case benaderingswijze' het aannemelijk is gemaakt dat vanuit akoestisch oogpunt aan een goede ruimtelijke ordening in het kader van industrielawaai wordt voldaan.

In paragraaf 4.5 van het omgevingsaspect geluid wordt verder ingegaan op het geluidsonderzoek. Het volledige onderzoek naar industrielawaai is als bijlage 4 bijgevoegd.

Conclusie

De geplande nieuwbouw voldoet behoudens de het nabijgelegen zwembad De Zijl aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. Nader onderzoek naar industrielawaai als gevolg van het zwembad heeft uitgewezen dat het planvoornemen in dat kader uitvoerbaar is. Het omgevingsaspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4.2 Bodem

Toetsingskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.

Onderzoek

Er is een vooronderzoek bodem uitgevoerd (bijlage 5). Hierna zijn de belangrijkste resultaten, conclusies en adviezen van het bodemonderzoek beschreven:

  • Historisch bodembestand (historische bedrijfsactiviteiten): In het bodemloket zijn binnen en grenzend (<10 meter) aan het plangebied geen historische bedrijfsactiviteiten bekend.
  • Ondergrondse tanks: In het bodemloket zijn binnen en grenzend (<10 meter) aan het plangebied geen ondergrondse tanks bekend.
  • Storten, ophogingen en dempingen: Er is geen informatie bekend of het plangebied is opgehoogd. Het is echter zeer aannemelijk dat bij het bouwrijp maken van het gebied in de jaren 1960 het gehele gebied 1 tot 2 meter is opgehoogd met zand. In het plangebied is aan de noordzijde een sloot gelegen welke met het bouwrijp maken van de locatie is gedempt. Het is niet duidelijk met welk materiaal de sloot is gedempt, maar waarschijnlijk met hetzelfde materiaal waarmee de locatie is opgehoogd ten behoeve van het bouwrijp maken.
  • Asbest: De locatie wordt ten aanzien van bodem niet beschouwd als verdacht op de aanwezigheid van asbest. De eventuele aanwezigheid van een puinfundering (geen bodem) onder de wegen is wel verdacht op asbest.
  • PFAS: De locatie is niet verdacht voor activiteiten waarbij PFAS zijn toegepast. Tevens zijn op de locatie geen (grote) branden bekend. De verwachte beïnvloeding van de onderzoeklocatie door PFAS betreft hoofdzakelijk atmosferische depositie.
  • Ongewoon voorval en calamiteiten: Op de locatie zijn voor zover bekend geen ongewone voorvallen of calamiteiten bekend die de kwaliteit van de bodem negatief beïnvloed kunnen hebben

In en direct grenzend aan het plangebied zijn in de uitgevoerde bodemonderzoeken geen ernstige bodemverontreinigingen aangetoond. Op basis van de verkregen informatie zijn er geen aanwijzingen dat binnen het plangebied sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In het kader van eventueel grondverzet is verkennend bodemonderzoek noodzakelijk om de hergebruiksmogelijkheden te kunnen bepalen.

Op basis van het vooronderzoek bodem wordt geadviseerd om:

  • Voorafgaand aan de uitvoering van het bouwplan en de vergunningaanvraag dient een verkennend bodemonderzoek (inclusief eventueel actualisatie van het vooronderzoek) te worden uitgevoerd om de bodemkwaliteit en de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond in het plangebied te bepalen;
  • Indien een puinfundering aanwezig is onder de wegen waar grondroering gaat plaatsvinden, dient voor de afvoer en afzet van het funderingsmateriaal een onderzoek te worden uitgevoerd naar minimaal asbest in puin en de samenstellingswaarden (PAK, minerale olie en PCB).

Gebruiksmogelijkheden bodem en ondergrond

Hieronder is een aantal aandachtspunten benoemd ten aanzien van het gebruik van de bodem en ondergrond in relatie tot enkele actuele thema's zoals; energietransitie (mogelijkheden Warmte Koude Opslag), klimaatadaptatie (tegengaan hittestress en waterberging) en ondergronds ruimte gebruik.

Energietransitie: 

De ondergrond is geschikt voor warmte-koude-opslag (WKO). Het nabij aanwezige oppervlaktewater is geschikt voor aquathermie.

Parkeervoorziening kan mogelijk geschikt gemaakt worden met voorzieningen voor elektrificatie mobiliteit en zo mogelijk ook voor elektriciteitsbuffering.

Klimaatadaptatie:

  • Het aangrenzende water biedt mogelijkheden voor afkoppelen regenwaterafvoer van rioleringssysteem.
  • De bodem van de aanwezige en geplande groenvoorziening kan geschikter gemaakt worden voor infiltratie, retentie en buffering van hemelwater.
  • De gevoeligheid voor hittestress in de omgeving is sterk. Groenvoorziening, open water en inrichting bieden mogelijkheden voor mitigeren van hittestress in de omgeving.
  • Beperken van aandeel verhard oppervlakte, zo mogelijk waterdoorlatend verhardingsmateriaal.

Ondergronds ruimtegebruik:

Aandacht voor ordening van ondergrondse infrastructuur en benodigde toekomstige benodigde ruimte voor warmte voorziening/buffering, voor netverzwaring en voor vergroting capaciteit van regenwaterafvoersysteem en regenwater buffering/retentie.

Bodemkwaliteit: 

  • Fysische bodemkwaliteit. Bodem bestaat uit kleigrond, mogelijk met dunne ophooglaag van zand met grondwaterstand van 0,5 – 1,0 m-m.v. Voldoende draagkracht indien bovengrond zand. Beperkte capaciteit voor infiltratie en buffering van hemelwater. Weinig droogtegevoelig voor dieper wortelend groen. Structuurverbetering bovengrond versterkt infiltratiecapaciteit en voorkomt plasvorming en droogteschade ondiep wortelend groen.
  • Chemische bodemkwaliteit. Zie beoordeling hiervoor.
  • Bodemgezondheid. Divers groen en structuurverbetering draagt bij aan de bodemgezondheid en daarmee aan een gezonder leefomgeving. Zie advies ecologie. Bodemdaling. De bodem is weinig tot licht gevoelig voor bodemdaling.

Conclusie

Uit het vooronderzoek bodem is gebleken dat er geen vermoeden is van vervuilde grond. Voorafgaand aan de uitvoering van het bouwplan zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Het planvoornemen is uitvoerbaar uit het oogpunt van bodem.

4.4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Onderzoek

Aan de hand van een onderzoek (bijlage 6) is het planvoornemen getoetst in het kader van externe veiligheid conform het landelijk wettelijk kader. In figuur 5-4 is hiervan een samenvatting weergegeven.

De woningen aan de Corantijnstraat zijn conform het Bevi een kwetsbaar object en daarmee relevant in het kader van externe veiligheid. Het planvoornemen maakt geen nieuwe risicobronnen mogelijk. De invloed van risicobronnen in de omgeving op het planvoornemen zijn beoordeeld. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart, met de aanwezige risicobronnen in de directe omgeving weergegeven ten opzichte van het plangebied (zwarte rechthoek).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0022.png"

Figuur 5-4 ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied welke is weergegeven met het zwarte rechthoek

Tabel 5-9 Een overzicht van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied

Nr.   Risicobron   Afstand tot het plangebied   Invloedsgebied / Veiligheidsafstand (m)   Wet- en regelgeving   Relevant  
1   Aardgasleiding W-515-03   140   75   Bevb   Nee  
2   Aardgasleiding W-515-05   140   140   Bevb   Nee  
3   Zwembad De Zijl   40   25   Activiteitenbesluit   Nee  
4   Autosnelweg A4   2.200   > 4.000   Bevt   Ja  

Uit de externe veiligheidsinventarisatie blijkt dat enkel de autosnelweg A4: (tracé, Knooppunt Burgerveen - afrit 6a (Zoeterwoude-Rijndijk)) relevant is in het kader van externe veiligheid. De weg ligt op ongeveer 2,2 kilometer ten zuiden van het plangebied. De A4 valt onder de werkingssfeer van het Bevt en is opgenomen in de Regeling basisnet. Het planvoornemen ligt buiten de invloedsgebieden van de in de nabijheid liggende hogedruk aardgastransportleidingen en de veiligheidsafstand van het nabijgelegen zwembad.

Beoordeling autosnelweg A4 

  • Basisnetroute ligt op 2.200 meter van het plangebied en valt onder de werkingssfeer van het Bevt;
  • Plaatsgebonden risico niet relevant;
  • Verandering hoogte groepsrisico niet relevant;
  • Plangebied ligt binnen het invloedsgebied (4000 meter) waar een toxisch ongevalsscenario kan optreden.

Gelet op de relatief grote afstand tot het plangebied vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Groepsrisico -Toxische wolk

Het bevoegd gezag dient wel te voldoen aan de verantwoordingsplicht groepsrisico. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied (355 meter) van brandbare gassen (GF3) welke vervoerd worden over dit wegtracé. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied (>4.000 meter) van stofcategorieën LT3, GT4 en GT5. Een incident met deze stofcategorieën op het wegtracé kan zich ontwikkelen tot een gifwolk (toxisch scenario). Een beperkte verantwoording van het groepsrisico (rampenbestrijding en zelfredzaamheid) ten aanzien van het toxisch scenario voor de beoogde ontwikkeling is conform het Bevt verplicht. Hoofdstuk 4 van het externe veiligheidsonderzoek geeft een aanzet voor de invulling van de verantwoording groepsrisico.

Hierbij dient het bevoegd gezag formeel advies te vragen aan de Veiligheidsregio Hollands Midden om de aanwezige risico's in het kader van externe veiligheid te verantwoorden.

Advies Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio heeft het onderzoek externe veiligheid beoordeeld en akkoord bevonden. Hierna zijn de belangrijkste conclusies uit het advies van de Veiligheidsregio opgenomen:

  • De A4 inderdaad de enige relevante risicobron is voor het plan.
  • De stelling dat het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico niet relevant zijn voor de herontwikkeling is akkoord.
  • De stelling dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied waar een toxisch ongevalsscenario kan optreden is eveneens akkoord.
  • In de verantwoording van het groepsrisico wordt in voldoende mate ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.
  • Externe veiligheid is geen beperking voor de ontwikkeling van het planvoornemen.

De veiligheidsregio heeft verder gewezen op de noodzaak op het kunnen afsluiten van de mechanische ventilatie. Het is noodzakelijk dat bij het gebruik van de gebouwen de ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de panden centraal en/of handmatig kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten. Daarnaast is er:

  • voldoende aandacht voor risicocommunicatie en het voorbereiden/oefenen van bewoners op het handelen bij een calamiteit;
  • voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning voor het plan dient nog schriftelijk advies ingewonnen te worden bij de brandweer.

Conclusie

In het kader van externe veiligheid is het voorliggende planvoornemen uitvoerbaar. Tevens is er formeel advies aangevraagd bij de Veiligheidsregio. De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat externe veiligheid geen beperking is voor de ontwikkeling van het planvoornemen.

4.4.4 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijk kader voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van een weg. Op grond van afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh moet een onderzoek ingesteld worden naar de toekomstige geluidbelasting vanwege bestaande wegen op een nieuwe geluidgevoelige bestemming.

Onderzoek

Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van deze wet. Het nieuwbouwplan is getoetst aan zowel het wegverkeers- als industrielawaai.

Wegverkeerslawaai

Het bouwplan ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Willem de Zwijgerlaan en de Sumatrastraat. Daarnaast is de geluidbelasting van de niet zoneplichtige 30 km/uur-wegen Surinamestraat, Corantijnstraat en Paramaribostraat beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het onderzoek en oplegnotitie is bijgevoegd als bijlage 7 en 8. Doel van het onderzoek is te bepalen of op de nieuwbouw wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid. Het wettelijke Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012) stelt de regels voor het bepalen van de geluidbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidbelasting is volgens het Rmg2012 het zogenoemde maatgevende jaar. De geluidberekeningen voor de nieuwe woningen zijn uitgevoerd voor het toekomstige maatgevende jaar. Dit betreft het jaar 2032.

 

Resultaten zoneplichtige wegen

In het onderzoek zijn de geluidbelastingen vermeld ten gevolge van de Willem de Zwijgerlaan en de Sumatrastraat. Uit de geluidberekeningen blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer. De Wet geluidhinder stelt voor deze gezoneerde wegen geen aanvullende eisen ten aanzien van het nieuwbouwplan.

Resultaten 30 km/uur wegen

Tevens zijn in het onderzoek de geluidbelastingen vermeld ten gevolge van de Surinamestraat, Corantijnstraat en Paramaribostraat. De geluidbelasting is ten hoogste 53 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit beoordeeld als “in stedelijk gebied toelaatbaar”. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een aanvaardbaar leefklimaat vanwege deze wegen.

Verkeersgeneratie plan

In onderstaande tabel zijn de etmaalintensiteiten (in weekdaggemiddelden) opgenomen van de toekomstige situatie zonder en met de verkeersgeneratie van het nieuwe bouwplan. De extra verkeersgeneratie van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande bouw ligt tussen de 218 en 281 motorvoertuigen per etmaal meer.

Tabel 5-8 verkeersgeneratie plan

Straat   Etmaalintensiteit in motorvoertuigen per etmaal   Toename in [dB]  
  2032 zonder plan
(met huidige woningen)  
2032 met plan    
Surinamestraat   2.701-2.764   2.982   0,3-0,4  
Sumatrastraat   10.959-11.022   11.240   0,1  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de toename, omgerekend naar decibellen, niet meer dan 0,4 dB bedraagt. Wijzigingen zijn voor het menselijk oor pas hoorbaar vanaf circa 2-3 dB. Bij een verdubbeling van de verkeersintensiteit is sprake van 3 dB toename. Een toename van 10 dB ervaart een persoon als een verdubbeling van het geluid. Gezien de resultaten van niet meer dan 0,4 dB toename, worden er geen relevante toenames verwacht van de geluidbelasting op de gevels van de geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van de nieuwbouw. Vanwege het (extra) wegverkeer is geen sprake van verslechtering van het woon- en leefklimaat vanwege het plan.

Industrielawaai

Door Royal HaskongingDHV is er onderzoek geweest naar het omgevingsaspect industrielawaai. Eveneens is gebleken uit de bedrijven en milieuzonering dat er met het nabijgelegen zwembad niet wordt voldaan aan de richtafstand voor geluid. In het onderzoek is daarom getoetst of de nieuwbouw voldoet vanuit akoestisch oogpunt aan een goede ruimtelijke ordening in het kader van industrielawaai. Voor het onderzoek is onder andere gebruik gemaakt van de rapportage nr. 3770.002 versie D2 'Akoestisch onderzoek industrielawaai Sumatrastraat te Leiden' d.d. 14 juli 2017. Het volledige onderzoek is bijgevoegd als bijlage 9.

Resultaten geluidsonderzoek zwembad De Zijl

Dit onderzoek maakt gebruik van berekeningen waarin de afname door geometrische uitbreiding en de bedrijfsduur van de verschillende activiteiten is meegenomen. De resultaten zijn daarmee indicatief van karakter. De kortste afstand tot nieuwbouw is steeds aangehouden zonder daarbij de afschermende werking van objecten te verrekenen, hierdoor is sprake van een worst case benaderingswijze. In de onderstaande tabel 6-5 zijn de te verwachten geluidimmissies op de gevels van de nieuwbouw weergegeven.

Tabel 6-5 rekenresultaten geluidsemissies op de nieuwbouw (LAr,LT & LAmax) in dB(A)

Onderdeel   Activiteit   Dag   Avond   Nacht  
Buitenterrein zwembad   Kleine bad + weide   50   -   -  
  Grote bad + weide   45   -   -  
  Gehele buitenterrein   51   -   -  
Technische dak installaties   Luchtbehandelingskasten 1 t/m 3   39   38   -  
Parkeren (LAmax)   Autoportieren (zwembad en kapel)   58 (LAmax)   58 (LAmax)   -  

Beoordeling

De richtafstand tot woningen in een rustige woonwijk ten gevolge van een buitenbad is 200 meter. Deze afstand is niet aanwezig tussen de geplande nieuwbouw en de buitenbaden. Het streven volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is dan (stap 2) 45 dB(A) etmaalwaarde en voor piekgeluiden 70 dB(A). Aan de voorwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde kan niet worden voldaan, hiervoor bestaan ook geen doeltreffende maatregelen. Het hanteren van stap 3 is noodzakelijk, bestaande uit 50 dB(A) etmaalwaarde en 70 dB(A) voor piekgeluiden op woningen in een rustige woonwijk. Met de berekende waarde van in totaal 51 dB(A) overdag wordt hier nagenoeg aan voldaan.

We merken hierbij wel op dat:

  • De berekeningen akoestisch bezien uitgaan van 950 personen, dat is mogelijk een te ruime schatting;
  • Rekentechnisch zijn deze 950 personen allen om 07:00 uur al op het buitenterrein aanwezig, dat is in de praktijk eveneens niet het geval (gerekend is met een bedrijfsduurcorrectie van 1 dB, een correctie van 10*log(8/12) = 1,8 dB zou voor de beide baden ook realistisch zijn);
  • Bij het berekenen van geluid van 750 bezoekers van het grote bad gaan we uit van een volledig onafgeschermde situatie, dit leidt tot een overschatting van de geluidimmissie op de nieuwbouw.

Bronnen anders dan de bezoekers op het buitenterrein dragen niet relevant bij aan de geluidimmissie van het gehele zwembad. Om de voorgaande argumenten is het reëel om te stellen dat 50 dB(A) etmaalwaarde (net) haalbaar is.

De maximale geluidniveaus voldoen in de dag- en de avondperiode aan de bijbehorende normen van 70 en 65 dB(A). Piekgeluiden van het parkeren van personenauto's in de openbare ruimte zullen hoger zijn dan de berekende piekgeluiden. Een beoordeling van geluiden uit de openbare ruimte laten we buiten beschouwing omdat de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' daarvoor niet is bedoeld.

Conclusie

De nieuwbouw bevindt zich conform de Wet geluidhinder voor een deel binnen de geluidzone van de wegen Willem de Zwijgerlaan en Sumatrastraat. Voor deze twee bronnen wordt voldaan aan de voorkeurswaarde en worden vanuit de Wet geluidhinder verder geen eisen gesteld. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de 30 km/uur wegen beoordeeld. De berekende geluidbelasting wordt beoordeeld als “in stedelijk gebied toelaatbaar”. Vanwege het (extra) wegverkeer van de nieuwbouw is geen sprake van verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Het planvoornemen is uitvoerbaar in het kader van geluid.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder 'Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer (Wm) (StB. 2007, 434). Deze wet is de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit. Wat betreft luchtkwaliteit geeft de Wet milieubeheer meerdere grondslagen voor bestuursorganen om hun bevoegdheden uit te oefenen. Wanneer een plan of project voldoet aan één van de in de wet beschreven grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. In dit project wordt getoetst aan de grondslag 'er is sprake van een niet in betekenende mate bijdrage aan een verslechtering van de luchtkwaliteit' (art. 5.16 eerste lid, sub c).

Onderzoek

Het planvoornemen zorgt voor een toename in het aantal verkeersbewegingen. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 88 woningen. In de toekomstige situatie is het plan om deze 88 bestaande woningen te slopen en er 176 nieuwe woningen voor terug te bouwen. Dit zorgt voor een toevoeging van 88 woningen. In de onderstaande tabel is op basis hiervan de verkeersgeneratie van zowel de huidige als de toekomstige situatie weergegeven. Hieruit blijkt dat het aantal voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde (in worst-case-scenario) met 317 bewegingen zal gaan toenemen.

Tabel 5-5 weergave van de toename van het aantal verkeersbewegingen op basis van de toekomstige verdichtingsopgave 

Groei verkeersaantrekkende werking toename woningen   Aantal woningen   Verkeersgeneratie
 
    Minimaal   Maximaal  
Huidige situatie   88   246   317  
Toekomstige situatie   176   493   634  
Toekomstig minus huidig     246   317  

Niet In Betekenende Mate (NIBM)

Een toename van het aantal verkeersbewegingen kan leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving van deze luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet In Betekende Mate' bijdragen en de Regeling 'Niet In Betekende Mate' bijdragen. Projecten die 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Aanvullend is in de Regeling NIBM een aantal activiteiten bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate. Het gaat hier onder andere om woningbouwprojecten tot 1.500 woningen met tenminste één ontsluitingsweg. Het voorliggende planvoornemen telt aanzienlijk minder woningen. Om de toename van de jaargemiddelde NO2- en PM10-concentraties inzichtelijk te maken en te relateren aan de concentraties in het gebied is de NIBM-rekentool (versie april 2021) gebruikt.

Volgens de huidige planning het woningbouwplan eind 2025 worden opgeleverd. Het toetsingsjaar is dan 2026.

In de onderstaande tabel zijn de resultaten van de berekening getoond. De maximale jaargemiddelden als gevolg van de 281 extra voertuigbewegingen bedragen respectievelijk 0,51 ug/m3 NO2 en 0,07 ug/m3 PM10. Beide waarden liggen ruim onder de grenswaarden. Het plan draagt daarom in niet betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0023.png"

Figuur 5-3 resultaat van de NIBM-rekentool op basis van het planvoornemen

Via de website van de NSL-monitor zijn huidige concentraties (2020) en toekomstige concentraties (2030) openbaar gemaakt. Ook in de buurt van het planvoornemen.

Tabel 5-7 weergave van de jaarlijkse concentraties in de omgeving van de Willem de Zwijgerlaan te Leiden, in 2020 en 2030

  Jaartal  
Stof   2020 concentraties aan
Willem de Zwijgerlaan  
2030 concentraties aan
Willem de Zwijgerlaan  
NO2 ìg/m3   22,8   15,3  
PM10 ìg/m3   17,9   15,9  

In de Wet milieubeheer zijn grenzen opgenomen ten behoeve van de jaarlijkse concentratie aan NO2 en PM10. Voor NO2 en PM10geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3. Wanneer de bijdrage van de woningbouwopgave wordt opgeteld bij de bestaande concentraties aan de Willem de Zwijgerlaan, dan blijven de maximale concentratiewaarden onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Verder zullen de concentraties door (met name) strengere emissie-eisen aan wegverkeer, scheepvaart en industrie in de toekomst gaan dalen.

Conclusie

De bijdrage van het verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate. Daarom is geen nader onderzoek nodig naar effecten op gebied van luchtkwaliteit als gevolg van het planvoornemen en maakt het de toevoeging van 88 woningen mogelijk. In het kader van luchtkwaliteit is het plan uitvoerbaar.

4.5 Milieueffectrapportage

Voor nieuwe ontwikkelingen is het van groot maatschappelijk belang dat er geen schade aan het milieu ontstaat. Daarom is het belangrijk om de milieubelangen vroegtijdig bij de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk inhoud aan te geven, is het instrument de milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Het doel van deze m.e.r. is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming voor activiteiten met mogelijk significant nadelige effecten op het milieu. Een m.e.r.-procedure brengt de milieugevolgen van een besluit in kaart voordat het wordt genomen. Op deze manier kan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Zuid-Holland, de milieugevolgen meewegen in haar afwegingen. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. is vastgelegd wanneer voor welke activiteiten een verplichting geldt tot het maken van een (project-)MER (onderdeel C) en is aangegeven in welke situaties voor welke activiteiten een m.e.r-beoordelingsplicht geldt (onderdeel D). Met terugwerkende kracht bestaat per 16 mei 2017 ook beneden de drempel van onderdeel D een m.e.r.-beoordelingsplicht. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling gaat na of er aanleiding bestaat voor c.q. een plicht bestaat voor het opstellen van een MER. Er is één activiteit in het Besluit m.e.r. genoemd die een raakvlak heeft met de beoogde ontwikkelingen:

Tabel 6-1 overzicht mogelijk relevante categorieën Besluit m.e.r.

Categorie   Activiteit   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
 
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.






 
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Bij de woningbouwopgave aan de Corantijnstraat is sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals genoemd in bijlage D bij het Besluit m.e.r. (categorie D11.2). Met betrekking tot categorie D11.2 gaat het om een oppervlakte van = 100 hectare of er moet sprake zijn van een aaneengesloten gebied welke meer dan 2.000 woningen omvat. Binnen dit planvoornemen liggen deze cijfers aanzienlijk lager. Omdat de voorgenomen ontwikkeling onder de drempelwaarde ligt, betekent dit dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden.

Ten behoeve van deze m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld die als bijlage 10 samen met het Besluit van de Omgevingsdienst West-Holland als bijlage 11, bij deze toelichting is gevoegd. De belangrijkste conclusie uit deze aanmeldnotitie is dat de woningbouwopgave aan de Corantijnstraat geen belangrijke negatieve effecten voor het milieu als gevolg zal hebben. Derhalve hoeft er volgens de initiatiefnemer geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen te worden ten behoeve van de realisatie van het voorliggende initiatief. Op 25 oktober 2022 heeft ook de Omgevingsdienst West-Holland besloten dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden, omdat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage.

4.6 Verkeer en vervoer

4.6.1 Beleidskader
4.6.1.1 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:

  • het verbeteren van de internationale bereikbaarheid;
  • het verbeteren van de interne en onderlinge bereikbaarheid van de nationale stedelijke netwerken en economische kerngebieden;
  • een goed functionerend systeem voor het vervoer van personen en goederen als essentiële voorwaarde voor economische ontwikkeling;
  • het inzetten op proces- en technologie-innovatie ter realisering van de beleidsdoelen.

De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.

4.6.1.2 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

De bij het opstellen van de Regionale Mobiliteitsagenda betrokken trends zijn geclusterd in drie thema's te weten verduurzaming (duurzaamheid, natuur, gezondheid, kwaliteit van leven), E-maatschappij (technologische ontwikkelingen op allerlei terreinen) en verstedelijking (trek naar de stad en stedelijke gebieden, groei aantal huishoudens en inwoners). Eén van de algemene conclusies ten aanzien van mobiliteit is dat ondanks de ontwikkelingen en mogelijke alternatieven voor reizen de vraag naar mobiliteit groeit, zowel tijdens de spits als daarbuiten. En er komt meer diversiteit in mobiliteit, de verkeersvraag spreidt zich meer over de dag, over de verschillende vervoerswijzen en over verschillende routes. Dit leidt tot een betere benutting van de capaciteit van het integrale verkeer- en vervoerssysteem. Samengevat blijven door de toenemende mobiliteit en druk op hoofd- en onderliggend wegennet, de bereikbaarheid en leefbaarheid belangrijke issues. De nadruk van de Regionale Mobiliteitsagenda ligt op de gezamenlijke afstemming en lobby.

4.6.1.3 Mobiliteitsnota

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.6.1.4 Beleidsregels parkeernormen

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.


Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.6.2 Onderzoeksresultaten
4.6.2.1 Ontsluiting

Toetsingskader

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet er sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Verkeersgeneratie

Door de komst van de nieuwe woningen neemt ook de verkeersgeneratie toe. Daarom is er een - verkeersnotitie opgesteld. Deze gaat in op de verandering van de verkeersgeneratie met de effecten hiervan op de afwikkeling op het wegennet. De notitie is als bijlage 12 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

De berekening van de verkeersgeneratie is gedaan aan de hand van de CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren. In deze publicatie staan ook normen gegeven voor de verkeersgeneratie behorende bij het type woningen in de ontwikkeling. De CROW-publicatie gaat uit van een verkeersgeneratie van 2,8 tot 3,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal, voor de woningcategorie “Huur, Appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)”. Met het huidig aantal appartementen en de aantallen zoals opgegeven in het woningbouwprogramma, is de toename van de verkeersgeneratie berekend. Deze berekening is hieronder weergegeven.

Uit de berekening is gebleken dat de toename van de hoeveelheid verkeer 246 tot 317 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Afgezet tegen de totale intensiteiten op de omliggende weging is dit marginaal. Voor de afwikkeling van dit verkeer op het wegennet is gekeken naar de verkeersafwikkeling op het kruispunt Surinamestraat – Sumatrastraat. Voor dit kruispunt is gekozen omdat het kruispunt Corantijnstraat – Surinamestraat een ongeregeld kruispunt is, waardoor wachtrijen kunnen ontstaan op de Surinamestraat. Uit de Hardersberekening volgt echter dat er geen wachttijden ontstaan, waardoor er sprake is van een veilige verkeersafwikkeling op het kruispunt Sumatrastraat – Surinamestraat.

4.6.2.2 Parkeren

Fiets parkeerplekken

Aan de Corantijnstraat worden 176 sociale huurappartementen gerealiseerd, waarbij de huidige 88 sociale huurappartementen gesloopt worden. Voor de berekening van het aantal fietsparkeerplaatsen wordt een aantal van 0,75 fietsparkeerplaats per kamer gehanteerd, met een minimum van 2 fietsparkeerplaatsen per woning. Daarnaast worden er 0,5 fietsparkeerplaatsen per woningen gehanteerd voor de bezoekers.

Bij de ontwikkeling zijn er 401 fietsparkeerplekken benodigd bestemd voor bewoners, en 88 voor bezoekers. De ontwikkelaar heeft aangegeven minimaal 401 fietsplekken voor bewoners te realiseren en daarnaast worden er 16 scootmobielplekken gerealiseerd. Dit betreft een gezamenlijk inpandige berging. De 88 fietsparkeerplaatsen voor bezoekers worden in de openbare ruimte gerealiseerd nabij de entrees. Hiervoor zal moeten worden afgeweken van het geldende parkeerbeleid.

Auto parkeerplekken

Voor deze stevige verdichting op deze locatie met sociale huurwoningen wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en klimaatadaptieve leefomgeving. Om deze herontwikkeling met de toename van woningen te kunnen realiseren zal de ruimte tussen genoemde straten heringericht worden. Hierbij komen ook bestaande parkeerplaatsen te vervallen. Naast het vervallen van bestaande parkeerplaatsen is er sprake van een parkeereis die ontstaat als gevolg van de nieuwe woningen.

Binnen deze ontwikkeling worden echter geen parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien. Dit is strijdig met de vigerende Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Voor dit project is relevant dat op net iets minder dan 500 meter van de ontwikkeling een openbare parkeergelegenheid aanwezig is maar dat de bereikbaarheid vanuit de Corantijnstraat naar deze parkeerplaatsen zeer slecht is. De kortste loopafstand tot deze gratis parkeergelegenheid is ca 460 meter, gelegen aan de andere kant van de Zijl in Leiderdorp. Deze kortste looproute is echter niet voor iedereen toegankelijk (minder validen, rollator- gebruikers, rolstoel gebruikers, kinderwagens) omdat men twee steile trappen op en af moet om in het niet gereguleerde parkeergebied te komen. Indien met niet in staat is deze trappen te nemen is de afstand tot de gratis parkeergelegenheid meer dan 500 meter. Bovendien betreft het een anonieme stille route waar geen bebouwing aanwezig is en waar zich tunnels bevinden die soms gepasseerd moeten worden. Dit zal niet voor iedereen sociaal veilig en comfortabel voelen. De route via de brug over de Zijl zal daarom door veel mensen als een barrière worden ervaren en naar verwachting geen gangbare looproute worden. De dan wel gangbare route ligt op meer dan 500 meter.

Omdat er bij deze ontwikkeling net niet wordt voldaan aan de 500m grens kan er voor het parkeren niet worden afgeweken op basis van artikel 11 lid 1 sub c. Daarom zal voor dit project bij de aanvraag omgevingsvergunning een beroep gedaan worden op artikel 11 lid 1 sub d met betrekking tot het bewonersdeel van de aanvraag. Voor het bezoekersdeel in de parkeereis kunnen we afwijken conform artikel 11 lid 2 van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020.

Voor het aspect autoparkeren is een notitie opgesteld. De volledige notitie is als bijlage 13 aan deze toelichting bijgevoegd. In deze notitie wordt beschreven wat de zwaarwegende redenen van algemeen belang zijn om in het huidige planvoorstel voor het parkeren af te wijken van het geldende parkeerbeleid op basis van artikel 11.1.d.

Het project draagt met de bouw van 100% sociale huurwoningen bij aan de woningbouwopgave en voorziet in de grote vraag naar betaalbare woningen. Op de locatie is ruimte om te verdichten en de ontwikkeling biedt kansen om een kwaliteitsimpuls aan de omgeving te geven en de leefbaarheid in de buurt te bevorderen. Met de nadruk op zoveel mogelijk betaalbare woningen en het versterken van de openbare ruimte met voldoende groen is er geen mogelijkheid om op eigen terrein te voorzien in parkeerplaatsen. Voor de corporatie is het niet haalbaar om een parkeeroplossing in relatie tot de 100% sociale huurwoningen te financieren. Daarbij is meegewogen dat er weliswaar op net iets minder dan 500 meter van de ontwikkeling een openbare parkeergelegenheid aanwezig is maar dat de bereikbaarheid vanuit de Corantijnstraat naar deze parkeerplaatsen niet voor iedereen toegankelijk en comfortabel is. Ook met de nieuwe ontwikkeling is en blijft de Corantijnstraat goed bereikbaar en zijn veel voorzieningen nabij gelegen waaronder het station en het centrum van Leiden. Bushaltes zijn gelegen op loopafstand.

Voor het oplossen van het bezoekersdeel van de parkeereis kan gebruik worden gemaakt van artikel 11 lid 2. Op basis van artikel 11 lid 2 mag het bezoekersdeel in de parkeereis weggestreept worden tegen de normatieve bewonersparkeervraag in de huidige situatie, voor zover het bezoekersdeel in de parkeereis lager is dan de normatieve bewonersparkeervraag in de huidige situatie. Alle toekomstige bewoners komen niet in aanmerking voor gemeentelijke parkeervergunningen. Ook de bewoners die terugkeren, komen hiervoor niet in aanmerking. Uit de parkeerbalans blijkt dat het bezoekersdeel in de parkeereis veel minder is dan de normatieve parkeervraag van de huidige bewoners die nu op straat geparkeerd staan. Naast de parkeereis worden er ook wijzigingen aangebracht in de openbare parkeerplaatsen, door de bouw vervallen er parkeerplaatsen en met de herinrichting worden elders nieuwe parkeerplaatsen toegevoegd. Voor het compenseren van de vervallen openbare parkeerplaatsen biedt artikel 11 lid 4 een mogelijkheid om af te wijken. Er is voor het beoogde bouwplan een doorrekening gemaakt waarmee wordt bepaald hoeveel gemeentelijke openbare parkeerplaatsen in het gebied minimaal nodig zijn, met als uitgangspunt dat de maximale parkeerdruk niet hoger mag zijn dan 85% overdag en 90% op de overige momenten. Er is gerekend met de parkeercapaciteit zoals die is gemeten in 2020 en de bezetting van het aantal parkeerplaatsen in 2020. De berekening is verwerkt in een gebiedsbalans, zie bijlage 14. Hierin is de toename van het bezoekersparkeren als gevolg van het nieuwe bouwplan meegenomen evenals de afname van de parkeervraag van bewoners die in het bezit waren van een parkeervergunning (en nu geen parkeervergunning meer hebben omdat in het nieuwe bouwplan geen parkeervergunningen meer worden uitgegeven). Uitgangspunt is het huidige aantal bestaande parkeerplaatsen in het telgebied dat is vastgesteld op 314 parkeerplaatsen. Uit de genoemde doorrekening bleek dat er maximaal 97 parkeerplaatsen verwijderd zouden kunnen worden. Dezelfde doorrekening is recent opnieuw gedaan met actuele gegevens uit 2022 (parkeercapaciteit en bezetting parkeerplaatsen) en op basis van deze gegevens blijkt dat er maximaal 140 parkeerplaatsen in het gebied verwijderd kunnen worden.

Met die mogelijkheid om openbare parkeerplaatsen in en rond de Corantijnstraat te verwijderen, kunnen de gemeentelijke openbare parkeerplaatsen die komen te vervallen (a.g.v. de contouren van het bouwplan van Portaal) worden gecompenseerd. De uitgevoerde doorrekening met gebiedsparkeerbalans (bijlage 14) toont aan dat in de nieuwe situatie, waarbij er geen parkeervergunningen meer worden uitgegeven voor bewoners van de nieuwe woningen, er zelfs parkeerplaatsen kunnen vervallen. Hierbij is rekening gehouden met de maximaal toegestane parkeerdruk. Op basis van deze doorrekening kan worden afgeweken voor het compenseren van de openbare parkeerplaatsen die komen te vervallen door het nieuwe bouwplan. Dit is mogelijk volgens artikel 11.4.b van de Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020.

Laden, lossen en afvalinzameling

Een onderdeel van de parkeertoets is eveneens het laden en lossen als zijnde functioneel voorzien ten behoeve van de functies die er komen. Op het eigen terrein is hier geen ruimte voor. Daarom is er bij de uitwerking van de openbare ruimte rekening gehouden met het inpassen van deze voorzieningen.

Laad- en losvoorziening

In het ontwerp van de openbare ruimte is een laad- en losplaats opgenomen. Deze laad- en losplaats bevindt zich bij de entree op de kop. Deze positie op de kop is gekozen ter voorkoming dat de weg naar het zwembad kan worden geblokkeerd.

Afvalinzamelingsvoorzieningen

Verder is er in het ontwerp van de openbare ruimte rekening gehouden met afvalinzameling. Er komen containers voor glas, papier en restafval. De containers voor glas en papier zijn ten opzichte van de huidige situatie verplaatst naar het zuiden van de kavel. Verder zijn er verspreid rondom de kavel nog 4 restafvalcontainers voorzien.

Conclusie

De extra verkeersgeneratie als gevolg van het planinitiatief kan voldoende afgewikkeld worden op de omliggende wegen. Met betrekking tot het autoparkeren toont de gebiedsparkeerbalans aan dat in de nieuwe situatie, waarbij er geen parkeervergunningen meer worden uitgegeven voor bewoners van de nieuwe woningen, er parkeerplaatsen kunnen vervallen. Hiermee kunnen op basis van de doorrekening de openbare parkeerplaatsen die komen te vervallen door het nieuwe bouwplan worden gecompenseerd. Voor de parkeereis die ontstaat als gevolg van de nieuwe woningen en het bezoekersdeel van het fietsparkeren zal moeten worden afgeweken van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Het plan voorziet conform de normen in voldoende inpandige fietsparkeerplekken voor bewoners.

4.7 Water

4.7.1 Beleidskader

Europese kaderrichtlijn water (2000)

De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.


Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.

De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.

Beleid hoogheemraadschap


Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.


Keur en uitvoeringsregels

Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.


Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.

Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden. Bestemmingsplan regel Hemelwaterverordening:

  • Binnen het plangebied dient een minimale waterbergingscapaciteit van 60 liter per m2 verhard oppervlak te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De voorziening wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze het opgevangen hemelwater hergebruikt of vertraagd afvoert en binnen 5 dagen weer volledig beschikbaar is voor het verwerken van een volgende regenbui. Dit mag langer zijn indien het systeem is aangesloten op regenradar waarbij 24 uur vooraf aan een regenbui het systeem automatisch loost op het (gemengde) riool.
  • Indien de watercompensatie genoemd in de Keur (Binnen hetzelfde peilgebied dient tenminste 15% van het totale oppervlak aan extra verharding door middel van water compenserende maatregelen gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden) plaatsvindt door alternatieve waterberging uit te voeren, mogen de verplichtingen genoemd onder de Keur en sub a gecombineerd worden uitgevoerd, mits dit de vereiste hemelwaterberging van minimaal 60 liter per m2 verhard oppervlak borgt en de afstroming naar het bergend oppervlaktewater bij regenval zo ingericht wordt dat er geen wateroverlast ontstaat.


Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.7.2.2 Watertoets

Vooroverleg

De watertoets is uitgevoerd voor de relevante thema's en hier zijn geen directe negatieve gevolgen uit voortgekomen. Uit het oogpunt van water is het planvoornemen uitvoerbaar. Er komt extra verharding, dit dient te worden gecompenseerd, hiervoor is een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. In februari 2022 heeft het Hoogheemraadschap akkoord gegeven op de Watertoets ten behoeve van de Corantijnstraat.

Beschrijving van het watersysteem

Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. De Keur Rijnland 2020 richt zich op het voorkomen en beperken van overstroming, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit en het vervullen van maatschappelijke functies van de watersystemen. Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten en conclusies van de watertoets weergegeven. De volledige watertoets is opgenomen in bijlage 15.

Oppervlaktewater

De ontwikkeling grenst vrijwel direct aan twee watergangen:

  • Een overige watergang aan de zuidzijde van de ontwikkeling, met een breedte van 9,35m en diepte van 0,75m (Legger Rijnland). Code watergang: 448-058-00048.
  • En primaire watergang (Rijnschiekanaal) aan oostzijde van ontwikkeling met een breedte van 32m en diepte van 3,4m (Legger Rijnland). Code watergang: 448-058-00193.

 

Beide watergangen vallen binnen de Rijnlandse Boezem en hebben het volgende waterpeil:

Zomerpeil: -0,61 m NAP;

Winterpeil: -0,64 m NAP.

Waterkeringen

Ten aanzien van keringen is het van belang of de ontwikkeling raakt aan de (buiten)beschermingszones van de waterkering. Zoals in onderstaande figuur is te zien, is er geen overlap tussen ontwikkeling (rode stippellijn) en (buiten)beschermingszone (dunne oranje stippellijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0024.png"

Figuur 3 uitsnede legger Rijnland met beschermingszone watergangen

Wel dient vermeldt te worden dat wanneer de HWA-riolering wordt aangesloten op de oostelijke watergang, deze kruist met de buitenbeschermingszone van de regionale kering. In dat geval zal de ontwikkelaar zich moeten houden aan de door het Hoogheemraadschap van Rijnland voorgeschreven regels.

Verharding

Samengevat komt dit uit op de volgende verharde oppervlakken:

3900 m2 aan dakoppervlak;

2100 m2 aan verhard oppervlak in binnenterreinen tussen woongebouwen in;

2944 m2 aan parkeerplaatsen en voetpaden.

In totaal 8944 m2 aan verhard oppervlak. Omgerekend volgt hier een bergingsopgave voor de ontwikkelaar uit van afgerond 537 m3. De ontwikkelaar zal de berging verder vormgeven in een volgende fase. Voorbeelden van mogelijke berging: retentiedaken, bergingskelders, (infiltratie-)kratten of wadi's. Aan infiltrerende voorzieningen (zoals wadi's en infiltratiekratten) zitten echter strenge eisen en onderzoeken vast. In een niet goed waterdoorlatend gebied zoals dit gebied (zie ook paragraaf 2.5) zijn dit soort systemen waarschijnlijk ongeschikt. Dit dient echter nader te worden onderzocht naar de (on)mogelijkheden in dit gebied.

De gemeente heeft nadrukkelijk haar wens uitgesproken dat de uitwerking van de hemelwaterverordening door de ontwikkelaar wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.

Watercompensatie

Conform de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland [5] dient bij het aanbrengen van verharding 15% van het toegenomen verhard oppervlak te worden gecompenseerd als oppervlaktewater.

Net zoals bij de hemelwaterverordening is gekeken naar het verhard oppervlak van de nieuwe bebouwing, de binnenterreinen en parkeerterreinen tot de rand van de bestaande straten.

De huidige verharding betreft 7757 m2 (dakoppervlak: 1873 m2, verhard wegoppervlak: 5884 m2), het voorontwerp bevat 8944 m2 verhard oppervlak. Dit resulteert in een toename van nieuwe verharding van 1187 m2, waarmee een watercompensatie van 178 m2 is gemoeid. Deze watercompensatie kan men op twee manieren realiseren:

  • Oppervlaktewater graven ter grootte van de watercompensatie;
  • Verwerken in de bergingsopgave van de hemelwaterverordening (zie hierna).

Conclusie

De watertoets is uitgevoerd voor de relevante thema's en hier zijn geen directe negatieve gevolgen uit voortgekomen. Wel zijn er aandachtspunten omtrent de hemelwaterverordening, watercompensatie en grondwater.

De uitvoering van de hemelwaterverordening en watercompensatie moeten nader worden uitgewerkt door de ontwikkelaar. Specifiek betreft dit:

  • Uitwerking van 537 m3 hemelwaterberging op eigen terrein (als gevolg van de hemelwaterverordening).
  • Uitwerking van 274 m2 watercompensatie als gevolg van toename van verhard oppervlak.
  • De ontwikkelaar kan ook besluiten om de watercompensatie voor toename van verhard oppervlak uit te voeren als alternatieve waterberging. Dan vindt er overlap plaats tussen de waterbergingsopgave vanuit de hemelwaterverordening (gemeente) en de watercompensatie (Hoogheemraadschap van Rijnland). Dit resulteert in de volgende opgave voor de ontwikkelaar:

Het realiseren van 65 m3 waterberging waarin wordt voldaan aan de eisen volgens uitvoeringsregel 27 [9]. Hiermee wordt invulling gegeven aan de watercompensatie van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Het realiseren van 472 m3 waterberging waarin wordt voldaan aan de eisen van de gemeentelijke hemelwaterverordening [4].

In totaal moet er dus 537 m3 (65+472 m3) aan waterberging worden gecreëerd, met verschillende ledigingstijden

Voor de hemelwaterberging vanuit de hemelwaterverordening heeft de gemeente Leiden specifiek de wens uitgesproken dat de onderbouwing van de hemelwaterberging in de omgevingsvergunning wordt opgenomen. Net als voor de watercompensatie is ook voor de hemelwaterverordening een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Voor het thema grondwater zijn de volgende aandachtspunten van belang:

  • Tot eind 2020/begin 2021 zijn grondwatermetingen uitgevoerd, vanaf begin 2021 wordt niet meer gemeten. Aangezien er in de periode 2020 enkele aaneensluitende periodes zijn gemeten met hoge grondwaterstanden (0,5m onder maaiveld of hoger) adviseren wij om de grondwatermetingen te herstellen. Dit is een actie die door de gemeente opgepakt moet worden.
  • Wanneer in het ontwerp liftschachten of andere verdiepte objecten worden aangebracht, is het in eerste instantie aan de ontwikkelaar om mitigerende maatregelen uit te voeren tegen grondwateroverlast. Uit de metingen blijkt dat er geregeld hoge grondwaterstanden voorkomen. Ondanks dat de geplande ontwikkeling de grondwaterstroming en grondwaterstand niet anders zal beïnvloeden dan de huidige woningbouw, kunnen geregeld hoge grondwaterstanden voor toekomstige grondwaterproblemen leiden. De gemeente adviseert de ontwikkelaar om hier mitigerende maatregelen voor te nemen waarmee toekomstige grondwateroverlast wordt voorkomen.

Conclusie

De watertoets is uitgevoerd voor de relevante thema's en hier zijn geen directe negatieve gevolgen uit voortgekomen. Het oogpunt van water is het planvoornemen uitvoerbaar. Er komt extra verharding, dit dient te worden gecompenseerd. In februari 2022 heeft het Hoogheemraadschap akkoord gegeven op de Watertoets ten behoeve van de Corantijnstraat.

4.8 Ecologie

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming (Wnb)

In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.

In 2022 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.

In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.

In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.

4.8.1.2 Gemeentelijk beleid

Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.


Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.


Gedragscode soortbescherming gemeenten

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.


Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid

De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.


Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:

1. Beschermen en zo mogelijk verbeteren van de Groene Hoofdstructuur in de stad;

2. Verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;

3. Bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties)


Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.

In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld .

De groene randvoorwaarden uit de groene nota's zijn in de Omgevingsvisie 2040 opgenomen. De Omgevingsvisie is in de plaats gekomen van de Ruimtelijke Structuurvisie.Provinciaal beleid op gebied natuur en landschap is ook vastgesteld beleid. Dit ligt vast in Omgevingsverordening, voorheen Verordening Ruimte.

4.8.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming. Onder Natura 2000-gebieden vallen de gebieden die op grond van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn zijn aangewezen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat de duurzame instandhouding van soorten en habitats binnen de Europese Unie wordt gewaarborgd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor natuurlijke habitats en/of soorten. Dit kunnen behoudsdoelstellingen zijn voor habitats en leefgebieden van soorten die zich al op het gewenste niveau (kwalitatief en kwantitatief) bevinden of uitbreidings- respectievelijk verbeterdoelstellingen voor habitats en leefgebieden van soorten die zich nog niet op het gewenste niveau bevinden. Deze Natura-2000 gebieden zijn beschermd tegen invloeden van buiten, zoals stikstofdepositie en grondwaterstromen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied De Wilck. Dit is een Natura 2000-gebied van circa 116 hectare en ligt ten zuiden van Leiden. De afstand tussen het projectgebied en De Wilck is ongeveer 6 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0025.png"

Figuur 6-6 een uitsnede van de kaart van de Natura 2000-gebieden met het plangebied in het rood weergegeven

Er is daarom in het kader van het planvoornemen een stikstofdepositieberekening uitgevoerd van de gebruiksfase en van de bouwfase (bijlage 16).

Uit deze resultaten blijkt dat de nieuwbouw niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden die groter is dan 0,00 mol N/ha/j. Op basis van deze berekening kunnen negatieve effecten als gevolg van een depositietoename worden uitgesloten. Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vervangende nieuwbouw aan de Corantijnstraat en Paramaribostraat.

NNN-gebieden

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich geen Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebied. De gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland liggen op grote afstand van de planlocaties. Gelet op deze afstand, aard en de omvang van het voornemen, wordt er geen negatief effect verwacht.

Ook de andere provinciaal beschermde gebieden (belangrijke weidevogelgebieden, strategische reservering natuur, kenmerkende landschapselementen) vormen geen belemmering ten aanzien van het project.

Soortenbescherming

In 2017 is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 17). Op basis daarvan is een inschatting gemaakt van de ecologische waarden van het gebied en in hoeverre deze relevant zijn in het kader van het planvoornemen. In aanvulling op dit onderzoek is er in 2018 een onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (bijlage 18). Hierna zijn de belangrijkste conclusies van genoemde onderzoeken weergegeven.

Het plangebied omvat urbaan milieu, met een hoge mate van verstening. Groene elementen bevinden zich ten hoogste tussen de onderzochte objecten, in de vorm van een breed gazon. De flats, gebouwd in 1965, zijn in slechte staat van onderhoud, met scheuren in de muren en loslatend voegwerk. Open stootvoegen zijn zowel op de lange zijdes, als in de hoge blinde zijgevels verwerkt. Deze leiden naar een spouw, die enkel middels lucht is geïsoleerd. De daken zijn plat en de randen van de daken zijn met boording afgewerkt. Van ruimte tussen de muur en beplating is in beperkte mate sprake.

Flora

Beschermde flora conform de Wet natuurbeheer is in het plangebied niet te verwachten. Deze, doorgaans (zeer) zeldzame, soorten komen nauwelijks voor in urbaan gebied. Voor de enkele typische muurplanten die in de nieuwe natuurwetgeving hun beschermde status hebben behouden, is binnen het plangebied geen leefgebied vastgesteld. Dit geldt voor onder meer Schubvaren en Muurbloem. Vochtige wanden met ontwikkelde muurvegetatie ontbreken.

Fauna

Ongewervelde dieren, vissen, amfibieën en reptielen

Leefgebied voor (beschermde) soorten uit deze soortengroep is niet binnen het plangebied aanwezig.

Vogels

De onderzochte flats omvatten potentieel leefgebied voor enkele soorten vogels. Dan moet in eerste instantie gedacht worden aan dak broedende meeuwen, Zilvermeeuw en Kleine mantelmeeuw. Deze soorten zijn in de gemeente Leiden algemene, zelfs lokaal talrijke broedvogels. Naar verwachting zal iedere flat meerdere nesten huisvesten. Broedende dieren en in het gebruik zijnde nesten mogen niet verstoord worden. Daarnaast is een andere dakbroedende vogelsoort, de Scholekster niet uit te sluiten. Deze soort gaat landelijk in algemeenheid sterk achteruit. Broedlocaties van deze soort hebben naar huidige interpretatie van de Wet natuurbeheer een strikt beschermde status. Andere beschermde soorten, juist broedend in de bebouwing zijn uitgesloten. De huismus, Spreeuw en Gierzwaluw zijn niet in staat broedgelegenheid te vinden in de bebouwing. Immers, de scheuren in muren en loslatend voegwerk zijn te smal om nestelruimte of toegang hiertoe te bieden.

Vleermuizen

In het verkennend ecologisch onderzoek is geconstateerd dat het plangebied potentieel van belang is voor vleermuizen, hoofdzakelijk voor de kleine en gebouw bewonende soorten als de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis. Toegang tot de bebouwing is namelijk enkel mogelijk voor dwergvleermuizen, gelet op de kleine stootvoegen. Grotere vleermuizen kunnen er niet terecht. De flats bieden middels open soortvoegen, die leiden naar een spouw, talrijke mogelijkheden voor diverse typen verblijfplaatsen. Gezien deze conclusie is een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat sprake is van beschermd gebiedsgebruik door vleermuizen:

  • Gewone dwergvleermuis: twee zomerverblijfplaatsen en één paarverblijfplaats;
  • Ruige dwergvleermuis: vier zomerverblijfplaatsen en acht paarverblijfplaats.

Daarnaast is vastgesteld dat buiten het plangebied bebouwing intensief in gebruik is door vleermuizen.

Herinrichting of renovatie binnen het plangebied leidt tot het wegnemen van beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen. Voor de sloopwerkzaamheden is een ontheffing vereist van het bevoegd gezag (i.e. Provincie Zuid-Holland). Hiertoe zal onder andere moeten worden aangetoond dat:

  • Het belang voor de werkzaamheden geldend is zoals benoemd in de Habitatrichtlijn;
  • Er geen reëel alternatief is voor voorgenomen werkzaamheden;
  • De gunstige staat van instandhouding van de populatie Gewone en Ruige dwergvleermuis niet in het geding is (op basis van mitigerende en compenserende maatregelen).

Te treffen maatregelen en overige bovengenoemde punten dienen in een activiteitenplan uiteengezet te worden. Mitigerende maatregelen vinden plaats voorafgaand aan de werkzaamheden om te voorkomen dat individuele vleermuizen geschaad worden. Compensatie houdt in dat de uiteindelijke nieuwe situatie geschikte verblijfplaatsen biedt voor betreffende soorten. Hier zal in worden voorzien.

Aanvraag ontheffing Wet natuurbescherming

Op basis van de Wet natuurbeheer dient een ontheffing te worden aangevraagd omdat door de sloop van de huidige gebouwen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren zullen gaan. De ontheffingsaanvraag is definitief ingediend en de benodigde mitigerende maatregelen zijn in juni 2022 al getroffen.

Overige soorten beschermd conform de Wet natuurbeheer zijn in een hoog urbaan milieu uitgesloten.

Houtopstanden

Om een leefbare en duurzame stad te blijven is aandacht voor klimaat, biodiversiteit en vergroening van groot belang. Bomen zijn hierbij belangrijke spelers en verdienen daarom bescherming. Hoe de gemeente waardevolle bomen beschermen en hoe deze gezonde bomen ruimte geven staat in de Bomenverordening van de gemeente Leiden.

Begin 2022 is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd. Het rapport hiervan is in maart 2022 opgeleverd, zie bijlage 19.

De bomen binnen het plangebied maken geen onderdeel uit van de waardevolle boomstructuur. Wel zijn alle bomen met een stamdiameter >14cm vergunningsplichting conform de APV van de gemeente. Ook zijn een aantal bomen binnen het plangebied waardevol. Een boom is volgens de gemeentelijke bomenverordening Leiden waardevol wanneer:

  • 80 jaar of ouder is, of,
  • een stamdiameter van 80 cm of meer heeft, of
  • een leeftijd van 50 jaar of ouder heeft, een stamdiameter van 50 cm of meer heeft én de boomsoort in het ecologisch register vermeld staat met een waardering van 3 en hoger, of
  • een zeldzame boom is, waarvan er minder dan 10 volwassen (vanaf 14 cm diameter) exemplaren bestaan in Leiden

Binnen het plangebied heeft één boom een stamdiameter van > 80cm (boom 36) en hebben 5 bomen een stamdiameter > 50cm en hebben een ecologische waardering >3 (bomen 44, 76, 79, 80 en 83).

Verder zijn in twee bomen nesten aangetroffen (bomen 46 en 78) van broedvogels. Deze nesten leken tijdens het veldwerk echter verlaten te zijn. Het is echter wel raadzaam om voorafgaand aan de uitvoering van de activiteiten nogmaals een ecologische check te (laten) doen en rekening te houden met het vogelbroedseizoen (vuistregel: van 15 maart tot 15 juli).

Binnen het plangebied

Ten behoeve van de houtopstanden is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat een deel van bomen zal moet worden gekapt.

Binnen het plangebied zijn 87 bomen geïnventariseerd. Over het algemeen is de conditie, kwaliteit en toekomstverwachting van de bomen redelijk. Hiervan zijn er 34 beperkt houdbaar, 10 beperkt of onhoudbaar en 43 onhoudbaar. Deze laatste dienen te worden gekapt. Van deze 43 onhoudbaar hebben er 7 potentie om verplant te kunnen worden.

De te kappen bomen zullen worden gecompenseerd. Voor alle vergunningsplichtige bomen moet de actuele vervangingswaarde worden gestort in het Bomenfonds. Na uitvoering van de in het rapport voorgestelde herplant en het compensatieplan kan het bedrag worden teruggevraagd.

De exacte terug te plaatsen boomsoort moet nog worden uitgewerkt. De volgende boomsoorten worden in het rapport voorgestelt:

Tussen de parkeervakken:

 Carpinus betulus 'Fastigiata' (2e grootte, ecologische waardering 3)

 Tilia cordata 'Rancho' (2e grootte, ecologische waardering 3)

 Quercus robur 'Fastigiata' (2e grootte, ecologische waardering 3)

In de binnentuin:

  • Tilia soorten (1ste grootte, ecologische waardering 3)
  •  Alnus glutinosa (1ste grootte, ecologische waardering 4)
  •  Ilex aquifolium (2e grootte, ecologische waardering 3)
  •  Juglans regia (1ste grootte, ecologische waardering 2)
  •  Mespilus germanica (3e grootte, ecologische waardering 2)
  •  Amelanchier lamarckii (3e grootte, ecologische waardering 1)
  •  Cornus mas (3e grootte, ecologische waardering 3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00188-0301_0026.png"

Figuur.... afbeelding uit BEA (bijlage 19) met inventarisatie bomen

Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat de nieuwbouw niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden die groter is dan 0,00 mol N/ha/j. Daarmee zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten.

Op basis van de Wet natuurbeheer dient een ontheffing te worden aangevraagd omdat door de sloop van de huidige gebouwen verblijfplaatsen van vleermuizen verloren zullen gaan. De ontheffingsaanvraag is definitief ingediend en de benodigde mitigerende maatregelen zijn in juni 2022 al getroffen. Naast vleermuizen dient rekening te worden gehouden met broedende vogels die in het plangebied aanwezig zijn.

Ten behoeve van de houtopstanden is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat een deel van bomen zal moet worden gekapt. De te kappen bomen zullen worden gecompenseerd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Corantijnstraat met identificatienummer NL.IMRO.0546.BP00188-0301 zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 5 Bestemmingsregels:

  • Artikel 3 Groen
  • Artikel 4 Verkeer
  • Artikel 5 Wonen

Hoofdstuk 3

Artikel 6 t/m 10 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 11 en12 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn onder meer toegestaan: groenvoorzieningen;voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;water en waterhuishoudkundige voorzieningen;nutsvoorzieningen;speelvoorzieningen;in- en uitritten; en balkons, luifels en overstekende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming;

Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn onder voorwaarden toegestaan, zoals balkons en uitkragende bouwdelen behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming, maximaal 8 gebouwde open trappartijen met elk maximaal 10m2 footprint ten behoeve van de (nood)toegang tot hoofdgebouwen en erf en terreinafscheidingen.

Verkeer (artikel 4)

De bestemming 'Verkeer' is gegeven aan de plandelen die omschreven kunnen worden als 'openbare straat'. Deze verkeersbestemming geldt voor stoepen en straten. Binnen de verkeersbestemming zijn met deze bestemming samenhangende voorzieningen toegestaan zoals bijvoorbeeld (ondergrondse) afvalinzamelpunten. Ook zijn binnen de bestemming 'Verkeer' in- en uitritten toegestaan en daarnaast vallen binnen deze bestemming onder meer ook groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, (ondergrondse) inzamelpunten voor afval, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken en kunstobjecten. Ook balkons en overstekende bouwdelen bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming zijn mogelijk onder de daarbij aangegeven voorwaarden.

Wonen (artikel 5)

De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor wonen in woningen en aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, met daarbij behorende voorzieningen.

De bebouwing binnen de bouwvlakken heeft maximale bouwhoogtes en is gemaximeerd in m2 brutovloeroppervlakte. Erf en terreinafscheidingen zijn toegestaan tot niet meer dan 3 meter.

Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan met uitzondering van balkons, een luifel en erf en terreinafscheidingen tot niet meer dan 1 meter.

Middels specifieke gebruiksregels is het maximum aantal te realiseren woningen vastgelegd.

Tevens zijn er specifieke voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van twee groene gelvels en sociale huurwoningen.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 6)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 7)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)

In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot strijdig gebruik.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Overige regels (artikel 10)

In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het parkeren en de waterberging. Voorts is er een regeling opgenomen dat betrekking heeft op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 13)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 14)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit de Wet ruimtelijke ordening in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe ruimtelijke activiteiten. Deze paragraaf heeft als onderwerp de economische uitvoerbaarheid van het voorliggend plan.

Het project wordt gerealiseerd op kosten en voor risico van de initiatiefnemer, woningcorporatie Portaal. Ten behoeve van verhaal van plankosten en planschade is tussen Gemeente Leiden en Portaal een anterieure overeenkomst gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

Dit hoofdstuk gaat nader in op het maatschappelijke overleg dat in het kader van de bestemmingsplanprocedure zal plaatsvinden.

Participatie

In de eerste helft van 2019 is er een stedenbouwkundig plan gemaakt voor het voorliggende planvoornemen op deze locatie, uitgaande van twee gesloten bouwblokken. Vanaf april 2020 is er, in nauwere samenwerking met de gemeente en met meenemen van opmerkingen uit de buurt en de huidige bewoners, een nieuw stedenbouwkundig plan ontwikkeld: meer open en meer voortbordurend op het stedenbouwkundig erfgoed van de locatie met een nog verfijndere gradatie van openbaar naar privé. In gezamenlijkheid is er tot dit nieuwe stedenbouwkundig plan gekomen, wat ook de basis was voor de Nota van Uitgangspunten die hierna door de gemeenteraad is vastgesteld.

In april 2023 is er een informatieavond georganiseerd waarin het planvoornemen en de bestemmingsplanprocedure nader is toegelicht aan de bewoners en omwonenden.

6.2.2 Vooraankondiging

Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.

6.2.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van het ontwerpbestemmingsplan zijn geïnformeerd.

6.2.4 Zienswijzen

Dit ontwerpbestemmingsplan is vanaf 31 maart 2023 gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegd. In die termijn zijn vier zienswijzen tegen het ontwerp ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Zienswijzennota Corantijnstraat, deze is als bijlage 21 opgenomen van het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben niet geleid tot grote wijzigingen in het bestemmingsplan.