direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Turkoois
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00171-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningstichting Portaal is voornemens om aan de Turkooislaan 131 in Leiden een nieuwbouwcomplex te bouwen bestaande uit maximaal 135 kleine appartementen in vorm van 85% sociale huurwoningen en 15% vrije sector woningen. Hiertoe zal het bestaande pand op deze locatie, tot voor kort in gebruik als kerkgebouw, kinderdagverblijf en huisvesting arbeidsmigranten, gesloopt worden.


Het betreft een specifiek pand voor maatschappelijke doeleinden met beperkte andere gebruiksmogelijkheden. Sloop en nieuwbouw is dus een logische vervolgstap: een goed voorbeeld van binnenstedelijke transformatie.


Via dit bestemmingsplan wordt deze functiewijziging mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0001.png"

Ligging plangebied (bron: gemeenteatlas.nl)

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit het pand met adres Turkooislaan 131 met omliggende gronden. Het ligt in de wijk de Hoge Mors en wordt omsloten door de Turkooislaan en Agaatlaan.


Het betreffende perceel is kadastraal bekend als gemeente Leiden, nummer 3593 en heeft een totale oppervlakte van circa 4.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0002.png"

Ligging plangebied Turkooislaan 131

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Morskwartier   30 mei 2013   17 september 2014  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018    
Parapluherziening Fietsparkeren   18 februari 2021    

Het vigerend bestemmingsplan Morskwartier geeft de locatie Turkooislaan 131 een bestemming 'Maatschappelijk'.


De functie wonen past niet binnen de bestemming. Voor deze nieuwe functie dient het bestemmingsplan aangepast te worden. Ook geeft het vigerend bestemmingsplan in de vorm van een specifiek bouwvlak slechts de mogelijkheid tot de bouw van een gebouw met de vloerprint en bouwhoogten van het reeds bestaande gebouw. De gewenste nieuwbouw heeft een andere vloerprint en bouwhoogten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0003.png" Uitsnede vigerend bestemmingsplan Morskwartier

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van Leiden

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 Geschiedenis van het plangebied

Het Morsdistrict, in de volksmond ook wel Morskwartier of De Mors genoemd, is een van de negen stadswijken van Leiden en vormt samen met de wijken Stevenshof en Leeuwenhoek/Persthuis het stadsdeel West. Het Morskwartier ligt ten westen van de historische binnenstad van Leiden. De wijk Morskwartier is historische gezien groter dan het gebied van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplangebied wordt namelijk begrensd door de Rijn, de gemeentegrens met Oegstgeest langs de A44, de Plesmanlaan en de spoorlijn Leiden - Den Haag (zie afbeelding 1). Daarbinnen wordt gesproken van de Lage en de Hoge Mors, gescheiden door de Doctor Lelylaan. In de Lage Mors is voornamelijk laagbouw aanwezig, terwijl in de Hoge Mors veel flatgebouwen staan. De Transvaalbuurt en bewoning langs de Morsweg en de Morskade ten zuiden van de spoorlijn vallen buiten het bestemmingsplan, maar worden wel tot het Morsdistrict gerekend. In totaal kent de wijk ca. 10.000 inwoners.


Tot de annexatie in 1966 liep de grens tussen Leiden en Oegstgeest dwars door het Morskwartier. Tot begin jaren '30 was er slechts sprake van gemengde bebouwing tussen weg en water langs de Hoge en Lage Morsweg. De Haagse Schouwweg - die destijds nog doorliep over het universiteitsterrein (Leeuwenhoek) en aansloot op de Endegeesterstraatweg - fungeerde als rijksweg tussen Amsterdam en Den Haag. Er waren wel al plannen om een nieuwe rijksweg aan te leggen, maar de aanleg daarvan stagneerde door de Tweede Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog werd de huidige A44 aangelegd en kwam de functie van de Haagse Schouwweg te vervallen. Omstreeks begin jaren '30 werd gestart met woningbouw aan de Lage Morsweg. De bebouwing zette zich voort langs de grens naar het noordoosten, in de richting van het huidige Plesmanviaduct. Rond de jaren '60 werd in samenwerking met de gemeente Oegstgeest het bestemmingsplan Morskwartier gemaakt. Aan de hand van dit plan werd op het Leidse grondgebied gestart met woningbouw. Na de annexatie van het voormalig Oegstgeester grondgebied werd er gebouwd in de Juwelenwijk (Morskwartier) en aan de Jan Luykenlaan en Muiderkring. Het tracé van de zogenaamde Verlengde Warmonderweg werd hierbij in acht genomen. In de jaren '70 werd de Plesmanlaan aangelegd. Na het totstandkomen van de nieuwe structuurschets voor Leiden West, kwam de functie van de Verlengde Warmonderweg te vervallen. Op deze weg werd nog wel een openbaar vervoertracé gereserveerd. Aan de hand van de structuurschets zijn eind jaren '70 en begin jaren '80 de woonwijken Koppelstein en Bockhorst gerealiseerd. In die jaren komen ook de Doctor Lelylaan en de Churchillbrug (in het verlengde van de Doctor Lelylaan, over de Oude Rijn) tot stand. Langs dit tracé en langs de Diamantlaan, Robijnstraat en tussen de Vondellaan en spoorbaan ontstaan in de jaren daaropvolgende de nodige voorzieningen.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Morskwartier

Het Morsdistrict is opgebouwd uit verschillende woonbuurten die elk duidelijk een eigen bouwperiode representeert. Tussen de buurten ligt een robuust netwerk van openbaar groen met daarin ontsluitingswegen die de buurten verknoopt met het wegennetwerk van Leiden.


Aan een ruimtelijke integrale visie wordt momenteel gewerkt. Deze richt zich op het versterken van de ruimtelijke (groen)structuren om de samenhang van de wijk te verbeteren met behoud van de bestaande kwaliteiten in en identiteit van de buurten.


De Mors is een gefragmenteerde wijk zonder duidelijke samenhang en identiteit. Bij ruimtelijke transformaties in het Morskwartier is het daarom van belang om ruimtelijke samenhang te creëren. De Agaatlaan en omgeving maakt deel uit van een parkzone, waarbij naast een lint groen een hogere bebouwing doorloopt. Hier zal de ontwikkellocatie op aansluiten.


Turkooislaan 131

In het plangebied is een voormalig schoolcomplex aanwezig van het voormalige Holtlant college. Het schoolcomplex is in 1977 gebouwd op de toenmalige weilanden.


Het schoolgebouw bestaat uit 2 delen, namelijk de hoogbouw en laagbouw. De hoogbouw was ingericht voor de directiemedewerkers. In de laagbouw vonden de schoolactiviteiten plaats. De beide gebouwen zijn verbonden door middel van een corridor.


Omstreeks 1996 is het Holtland college naar een andere locatie vertrokken. Sinds die tijd hebben diverse maatschappelijke en onderwijsvoorzieningen in de gebouwen gevestigd gezeten. De gebouwen op de locatie waren tot voor kort in gebruik als kerk en kinderdagverblijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0004.png"

De gebouwen aan de Turkooislaan 131 staan vrij in een groene ruimte. Aan de noordzijde grenst het gebied aan een met grote bomen omzoomde watergang van ca. 15 meter breed. Daarachter ligt de Agaatlaan, een busbaan en fietsroute. Ten oosten van het plangebied staat een appartementengebouw in het groen, dat trapsgewijs oploopt tot 8 bouwlagen en een bouwhoogte van 24 meter. Rondom het appartementengebouw zijn parkeervoorzieningen gelegen.


Aan de westzijde grenst het plangebied aan de groene ruimte bij de kruising van de Turkooislaan met de Hoge Morsweg. De vrijstaande woning Turkooislaan 129 ligt aan de zuidzijde van de groene ruimte. Tussen deze woning en de woningen aan de Tijgeroogstraat is een groene ruimte met gras en bomen aanwezig die doorloopt tot aan de Kormalijnstraat.


Aan de zuidzijde van het plangebied is aan de overzijde van de Turkooislaan een woonbuurt aan de Tijgeroogstraat en Jadestraat met grondgebonden woningen van 3 bouwlagen met een plat dak en een appartementengebouw van 4 bouwlagen.

2.3 Ontwikkelingen

Algemeen

Dit bestemmingsplan 'Turkooislaan 131' is een ontwikkelingsplan: een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. In dit geval bestaat de nieuwe ontwikkeling uit de sloop van het voormalige schoolpand en nieuwbouw van maximaal 135 kleine appartementen grotendeels in de vorm van sociale woningbouw (85% sociaal en 15% vrije sector).


Net als nu komt het hoogste deel van de nieuwbouw aan de zijde van de Agaatlaan. De hoogte wordt daar maximaal dertig meter. De bebouwing aan de kant van de Turkooislaan gaat qua hoogte aansluiten op die van de woningen in de Tijgeroogstraat.

Randvoorwaarden

(Bouw)programma

Het programma is een resultante van de ruimtelijke verkenningen enerzijds en de programmatische wensen van de woningcorporatie en de gemeente anderzijds.

Er wordt een woningbouwprogramma van 135 kleine appartementen deels in de sociale huursector gerealiseerd voor diverse doelgroepen. Ter indicatie: het beoogd programma van de beoogde woningcorporatie bestaat grotendeels uit 2- 3 kamerappartementen en uit een beperkt aantal studio's. De 2-kamerappartementen zijn beoogd voor starters, de 3-kamerappartementen voor doorstromers (waaronder senioren) en de studio's voor jongeren.

Er worden ca. 93 appartementen groter dan 50 m2 gerealiseerd en 42 appartementen met een oppervlakte kleiner dan 50 m2.

Het bouwprogramma bestaat voor minimaal 85% uit sociale huurwoningen en wordt gerealiseerd door woningstichting Portaal.

Ruimtelijke kaders Nota van Uitgangspunten 2019

In overleg met de gemeente Leiden zijn de ruimtelijke kaders voor deze ontwikkeling opgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Leiden heeft in april 2019 een Nota van Uitgangspunten vastgesteld waarin de kaders voor de ontwikkeling zijn vastgelegd (RV19.0014). De Nota van Uitgangspunten is opgenomen als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0005.png"

Uitwerking bouwplan

Op basis van de ruimtelijke kaders uit de vastgestelde Nota van Uitgangspunten is door Portaal een bouwplan ontwikkeld. Het bouwplan bestaat uit 3 bouwblokken rondom een centrale parkeerplaats met in totaal 135 appartementen grotendeels in de sociale huursector. De 3 bouwblokken hebben elk een eigen entree.

Aan de zijde van de Agaatlaan is een bouwblok met 9 verdiepingen van ca. 30 meter gesitueerd als hoogteaccent. Dit hoogteaccent sluit aan op de hogere gebouwen langs de Agaathlaan.
Hierop sluiten lagere bouwblokken (maximaal 6 verdiepingen) aan langs de Agaatlaan en de Turkooislaan. De bouwblokken lopen trapsgewijs omlaag tot aan de entree aan de Turkooislaan. Op deze wijze wordt een overgang gerealiseerd naar de wat lagere bebouwing (3 tot 4 bouwlagen) aan de zuidzijde van de Turkooislaan.

Op het binnenterrein zijn 61 parkeerplaatsen gesitueerd. De bergingen en centrale fietsenstallingen zijn op de begane grond gesitueerd aan de zijde van de Agaatlaan. In paragraaf 4.8. wordt dieper ingegaan op het verkeer en parkeren.

Voor de gebouwen zelf en de directe omgeving is een voorstel natuurinclusief bouwen opgesteld, hierop wordt in paragraaf 4.3.2. dieper ingegaan.

Voor de bestaande bomen in en rondom het plangebied is een BomenEffectAnalyse opgesteld. In paragraaf 4.3.2. is deze nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0007.png"

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Ontwerp-NOVI
3.1.1.1 Beleidskader

De ontwerp-NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze ontwerp-NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generatie.
3.1.1.2 Onderzoeksresultaten

Het realiseren van 135 appartementen grotendeels in de huursector draagt bij een sterke stad. Het plan is ontworpen met aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie, waarbij de ruimtelijke identiteit van het gebied als basis is genomen. Hiermee past het plan binnen de beleidskaders van de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.2.1 Beleidskader

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

3.1.2.2 Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van onderhavige omgevingsvergunning is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de uitvoering van deze omgevingsvergunning derhalve niet in de weg.

3.1.3 Duurzame verstedelijking
3.1.3.1 Beleidskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.

Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3.2 Onderzoeksresultaten

De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf 3.2.3.

De voorgenomen sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Regionale woonagenda

De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'.


De gemeente Leiden staat voor een enorme verstedelijkingsopgave. Uit de WBR 2016 (Woningbehoefteraming 2016) blijkt dat de regio waar Leiden in valt, te kampen krijgt met een totale vraag naar circa 30.000 woningen. De verwachting is dat in de gemeente Leiden nog voor ca. 1/3 van die vraag een ruimtelijke oplossing gezocht moet worden.

De nieuwe Regionale Woonagenda is op 14 maart 2018 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. In deze agenda staat voor de periode 2017 - 2030 opgenomen aan hoeveel woningen er in de diverse gemeenten binnen de regio Holland-Rijnland behoefte is. Voor Leiden is de woningbehoefte vastgesteld op 8.180 woningen. In het Beleidsakkoord is vervolgens een maximum van 8.500 woningen opgenomen omdat dit beleidsakkoord ook 'over 2030 heen kijkt'.

3.2.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland
3.2.2.1 Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

3.2.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is volgens de kwaliteitskaart gelegen in 'steden en dorpen'. Voor dergelijke gebieden gelden de volgende richtlijnen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijk structuur;
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving;
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand;
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd;
  • Het eigen karakter van het historische centrum wordt versterkt;
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringend gebied;
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.


Het plan betreft een inbreidingslocatie, waarbij een voormalige schoollocatie wordt ingezet voor sociale woningbouw. Er is met de ontwikkeling sprake van een intensiever, compact ruimtegebruik De ontwikkeling bouwt voort op de bestaande woonwijk. Het karakter van de woonwijk wordt daarbij versterkt. Gesteld kan worden dat het plan in lijn is met het gestelde in de Omgevingsvisie.

3.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland
3.2.3.1 Beleidskader

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.

Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.2.2 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.

3.2.3.2 Onderzoeksresultaten

Ladder voor duurzame verstedelijking

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder verplicht decentrale overheden ertoe om ruimtelijke plannen te toetsen aan indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voordat aan de toetsing wordt toegekomen, moet worden beoordeeld of de ladder wel van toepassing is. Dat is afhankelijk van een aantal zaken: allereerst is de ladder enkel van toepassing op ruimtelijke plannen van decentrale overheden. Daarvan is met het bestemmingsplan Turkooislaan 131 sprake.

Vervolgens is het de vraag of wordt voorzien in een 'stedelijke ontwikkeling'. Dit begrip is omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt aangesloten bij de Handreiking voor de ladder voor duurzame verstedelijking van de minister van IenM. Daarin wordt onder dit begrip verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.


Het plan voor de Turkooislaan 131 is in ieder geval een 'ontwikkeling'. Bestaande bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor nieuwbouw met een afwijkend programma en afwijkende massa.
Of iets als 'stedelijke' ontwikkeling moet worden aangemerkt, hangt verder nog af van de vraag of een ontwikkeling als kleinschalig kan worden aangemerkt. Als dat het geval is, dan maakt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitzondering en hoeft niet te worden getoetst aan de ladder. In het geval van de Turkooislaan 131 is geen sprake van een kleinschalige ontwikkeling: het betreft een plan dat zowel wat betreft locatie, massa als programma niet als kleinschalig kan worden betiteld.


Ten slotte is voor de toepasselijkheid van de ladder relevant of wordt voorzien in een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. Hierbij is relevant of sprake is van een nieuwe planologische situatie en/of nieuwbouw is vereist voor de voorziene ontwikkeling. Het is dus van belang welke planologische mogelijkheden het vigerende bestemmingsplan biedt. Indien niet meer mogelijk wordt gemaakt dan reeds mogelijk is, dan is sprake van een continuering van de planologische situatie en is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als sprake is van nieuwbouw én een functiewijziging na de sloop en het volume toeneemt, dan is zonder meer sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling: het ruimte beslag wordt groter. Bij het beoordelen hiervan komt het dus strikt genomen neer op de vraag of het ruimtebeslag al dan niet toeneemt. Indien enkel sprake is van een functieverruiming of -wijziging zonder dat er nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt, dan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


In het geval van de ontwikkeling van de Turkooislaan 131 is sprake van nieuwbouw (nadat de oude bebouwing is gesloopt). Er worden in plaats van de huidige maatschappelijke voorzieningen circa 135 woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


Uit bovenstaande blijkt dat er in het geval van de Turkooislaan 131 sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat hiermee een toets aan de ladder noodzakelijk is.

Onderzoek naar behoefte aan woningen

Wat betreft de woningaantallen blijkt dat het voorgenomen programma (135 woningen) past binnen afgesproken te bouwen woningen in de regio. Deze aantallen zijn met de provincie afgestemd. Hiermee wordt ook voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking: er is sprake van een behoefte.


De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'.

De gemeente Leiden staat voor een enorme verstedelijkingsopgave. Uit de WBR 2016 (Woningbehoefteraming 2016) blijkt dat de regio waar Leiden in valt, te kampen krijgt met een totale vraag naar circa 30.000 woningen. De verwachting is dat in de gemeente Leiden nog voor ca. 1/3 van die vraag een ruimtelijke oplossing gezocht moet worden.


De nieuwe Regionale Woonagenda is op 14 maart 2018 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland. In deze agenda staat voor de periode 2017 - 2030 opgenomen aan hoeveel woningen er in de diverse gemeenten binnen de regio Holland-Rijnland behoefte is. Voor Leiden is de woningbehoefte vastgesteld op 8.180 woningen. In het Beleidsakkoord is vervolgens een maximum van 8.500 woningen opgenomen omdat dit beleidsakkoord ook 'over 2030 heen kijkt'.


Op 26 juni 2018 heeft de provincie Zuid-Holland ingestemd met de Regionale Woonagenda.

De gemeente Leiden heeft de regionale woningbouwafspraken uitgewerkt in de Woonvisie Leiden 2020-2030 en de uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2030.

In de uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020-2030 heeft de gemeente Leiden de bouw van 2.450 sociale huurwoningen tussen 2017-2030 als belangrijk uitgangspunt opgenomen. Een ander uitgangspunt is dat van alle nieuwe woningen circa 85% als appartementen wordt gebouwd.


In de Nieuwbouwmonitor van de gemeente Leiden is de locatie Turkooislaan opgenomen met 150 appartementen voor de periode 2020-2024.

Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

Geconcludeerd wordt dat er een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte bestaat aan de bouw van de voorgenomen appartementen in de sociale huursector door woningstichting Portaal op de locatie Turkooislaan 131. Hiermee is er aantoonbaar een behoefte aan de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Ruimtelijke kwaliteit

Beleidskader ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.

In artikel 6.9 en 6.10 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.


Onderzoeksresultaten ruimtelijke kwaliteit

Voor wat betreft deze ruimtelijke ontwikkeling is er sprake van inpassen. Op de kwaliteitskaart is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als 'steden en dorpen'. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingsgebied.

Uitgangspunt is een ontwikkeling die past binnen de gebiedsidentiteit, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit betekent dat dit bestemmingsplan moet passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dit is het geval: het plan past binnen de aangewezen zones 'steden en dorpen'. Het plan is hiermee ingepast in de omgeving en voldoet daarmee aan de eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit: de richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding.

Doordat de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn en er geen sprake is van een ontwikkeling in een beschermingszone is een uitvoerige beeldkwaliteitsparagraaf niet nodig. Dit bestemmingsplan voldoet hiermee aan de provinciale eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.


Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke kwaliteit niet in het geding is.

3.2.4 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
3.2.4.1 Beleidskader

Deze structuurvisie is op 25 juni 209 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

1. Holland Rijnland is een top woonregio;

2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;

3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;

4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;

5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;

6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;

7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

3.2.4.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling aan de Turkooislaan 131 past binnen de kaders van de regionale Structuurvisie: Deze ontwikkeling staat de uitvoering van de structuurvisie niet in de weg. De ontwikkeling draagt met name bij aan een concentratie van stedelijke ontwikkeling (punt 3) en het versterken van de regionale centrumfunctie van Leiden (punt 2).

In de structuurvisie staat ten aanzien van nieuwe bebouwing nog opgenomen dat:

  • nieuwe bebouwing energiezuinig moet zijn: dat is hier het geval;
  • nieuwe bebouwing flexibel moet zijn: splitsing of samenvoeging van de woningen mogelijk is mogelijk om te voldoen aan toekomstige woonbehoeftes;
  • nieuwe bebouwing op de juiste plek gesitueerd moet worden om open landschap te behouden: door het bouwen van woningen op een thans ook bebouwde locatie wordt voorkomen dat nu onbebouwde grond bebouwd wordt.


Dit bestemmingsplan voldoet dus aan de uitgangspunten van de regionale structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leiden 2040
3.3.1.1 Beleidskader

In 2019 is samen met de stad een eerste versie van de Omgevingsvisie (1.0) opgesteld. De nieuwe versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere visie. Deze versie van de Omgevingsvisie (1.1) is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijk keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd.

In aanloop naar 2040 investeert de gemeente Leiden flink in (internationale) kennis, (historische) cultuur en realiseren we een duurzame, leefbare, innovatieve stad waar plek is voor iedereen. De Omgevingsvisie bestaat uit veel verschillende onderwerpen. Daarom is de uitwerking opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament.

De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die de gemeente belangrijk vindt in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die de gemeente koestert en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

Op basis van de Leidse waarden, trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;


1. Leiden, stad van historie en cultuur
2. Leiden, groene en gezonde stad
3. Leiden, stad voor iedereen
4. Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
5. Leiden, verbonden stad
6. Leiden, waterstad.

In deze nieuwe versie is Leiden opgedeeld in drie leefmilieus. Per leefmilieu zijn gebiedsgerichte aandachtspunten en kenmerken geformuleerd die, samen met de stadskeuzes, helpen bij concrete projecten of gebiedsontwikkelingen. Op een kaart is ingetekend welk deel in de stad welk accent krijgt. Waar nodig vullen we de Omgevingsvisie in de toekomst verder aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0008.png"

De wijk de Mors valt binnen het leefmilieu Stads en levendig en is aangegeven als een gemengd gebied: afwisseling van laagbouw (tot 15m) en middelhoogbouw (20-30m) met incidenteel een accent (tot max. 40m).

Voor het leefmilieu stads en levendig is een belangrijk aandachtspunt het verdichten van de stad door het bouwen van woningen voor een mix aan doelgroepen. Leiden bouwt aan stedelijke en gemengde leefmilieus waarbinnen verschillende type woningen met verschillende prijsklassen gerealiseerd kunnen worden. Hierbij is menging van doelgroepen op buurtniveau een aandachtspunt. Deze nieuwe woningen worden onderdeel van een bestaande stad en leiden tot veranderingen in de stad. De stad wordt stedelijker. Hierbij is het van belang in de programmering rekening te houden met het bouwen van de juiste mix aan woningen (huur/koop, prijscategorieën) en doelgroepen (grote woningen/kleine woningen) op de juiste plek en de bestaande buurt te betrekken in de planvorming. De verdichting is vooral gericht op stedelijke doelgroepen; doelgroepen met een zeer suburbane of landelijke woonwens vinden elders in de regio dat aanbod.

3.3.1.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied valt binnen het leefmilieu Stads en levendig. Het ontwikkelen van nieuwe woningen in de sociale huursector in middelhoogbouw past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

3.3.2 Ontwikkelperspectief De Mors
3.3.2.1 Beleidskader

De gemeente Leiden heeft het Ontwikkelperspectief De Mors 'Meer Mors, Mooi voor Iedereen' vastgesteld.


Er gebeurt de komende jaren veel in deze karakteristieke wijk De Mors bestaande uit de Hoge Mors, De Lage Mors en Transvaal. Op verschillende plekken komen er extra woningen bij. Er is meer vraag naar passende voorzieningen zoals sporten en onderwijs en een goede ontsluiting van de wijk. Er wordt geïnvesteerd in het Diamantplein en omgeving en in infrastructuur voor warmte en riolering. Daarmee wordt gelijk aandacht besteed aan de herinrichting van de openbare ruimte. Dit vraagt om een visie op het gebied voor de toekomst. Daarom is er een Ontwikkelperspectief voor De Mors gemaakt. Het ontwikkelperspectief is tot stand gekomen in samenwerking met bewoners, ondernemers en andere betrokkenen Uitgangspunt daarbij is dat de kwaliteiten die de wijk heeft behouden blijven en dat nieuwe investeringen in de wijk bijdragen aan de opgaven die er liggen.

3.3.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied Turkooislaan 131 maakt onderdeel uit van het Toekomstbeeld Hoge Mors 2040. Het gedeelte van de Hoge Mors waarin het plangebied is gelegen heeft als strategie "Ontwikkelen". De locatie Turkooislaan 131 is hierin opgenomen als een woningbouwplan vanuit de Nieuwbouwmonitor. Er is geen specifiek aanvullend beleid voor de locatie Turkooislaan 131 opgenomen.

3.3.3 Woonbeleid
3.3.3.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030: Goed wonen in Leiden

Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.

De woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:

Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.

Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar - dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.

Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:

  • vanaf 2009 is er jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort;
  • binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte;
  • het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen;
  • de woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers';
  • er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu;
  • we staan voor een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiltieit;
  • er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.

Om de uitgesproken ambitie waar te kunnen maken streeft Leiden ernaar om:

  • te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten.

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de doelgroepen voor huurwoningen (Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021)

In deze verordening zijn de categorieën sociale huurwoning en middeldure huurwoning opgenomen. De maximale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen wordt hiermee vastgelegd. Deze grens moet de gemeente bepalen. De Doelgroepenverordening regelt tevens voor welke doelgroep de te bouwen sociale huurwoningen bedoeld zijn. De doelgroep wordt bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. De verordening regelt ook dat de sociale en de middeldure huurwoningen gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven. Hiervoor zijn de minimale instandhoudingstermijnen opgenomen.

Omdat het plan ziet op 115 sociale huurwoningen en 20 middeldure huurwoningen is bovenstaande verordening van toepassing op het plan.

3.3.3.2 Onderzoeksresultaten

Het realiseren van 135 appartementen grotendeels in de sociale huursector door woningstichting Portaal past binnen het woonbeleid van de gemeente Leiden.

3.3.4 Duurzaamheidsbeleid
3.3.4.1 Beleidskader

Het huidige duurzaamheidsbeleid vanuit het Programma Duurzaamheid (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1358277) van de gemeente Leiden is gebaseerd op drie thema's:

  • Energie en mobiliteit
  • Klimaatadaptatie en biodiversiteit
  • Circulaire economie
3.3.4.2 Onderzoeksresultaten

Voor het project Turkooislaan 131 is gebruik gemaakt van het afwegingsinstrument 'duurzaamheid in ruimtelijke projecten'.

Wijktype

Het project Turkooislaan 131 ligt in de wijk Morskwartier. In het afwegingsinstrument is deze wijk onderdeel van het wijktype "wederopbouw '50-'70" (code C6 op de kaart). Bij de ontwikkeling van appartementen in hoogbouw in deze wijk geldt de volgende prioritering:

Prioriteit 1. Energie en mobiliteit

Prioriteit 2. Klimaat en biodiversiteit

Prioriteit 3. Circulaire economie

Uitwerking prioriteit 1 Energie en mobiliteit

Trias energetica/energiesysteem

Bij het project Turkooislaan 131 is sprake van een reductie van de energievraag omdat een verouderd, gasgestookt voormalig schoolgebouw wordt vervangen door een nieuw en goed geïsoleerd woongebouw zonder gasaansluiting. Het gebouw zal voorzien worden van zonnepanelen op het dak. Het gebouw zal in ieder geval voldoen aan de eisen van BENG en het bouwbesluit. Het project draagt door de vervanging van het verouderde gebouw bij aan de vermindering van de warmtebehoefte en vermindering van de CO2-uitstoot.

Bij de uitwerking van de bouwplannen zal het exacte energiesysteem nader worden uitgewerkt en wordt onderzocht of een grotere duurzaamheidsambitie, bijvoorbeeld in de vorm van nul-op-de-meter woningen haalbaar is. Elders in Leiden heeft Portaal al dergelijke woningen weten te realiseren.

Portaal heeft de wens om op stadsverwarming te worden aangesloten, maar vooralsnog kan dit niet door te weinig capaciteit.

Duurzame mobiliteit

Door de realisatie van 85% DAEB woningen is het autogebruik veel lager dan in andere segmenten (circa 30% van de bewoners heeft een auto).

Op het gebied van duurzame mobiliteit draagt het project bij aan het bevorderen van het fietsvervoer. De locatie ligt direct aan een vrijliggend fietspad dat onderdeel is van de hoofdfietsstructuur. In het gebouw wordt voorzien in voldoende stallingsplaatsen in bergingen en een gemeenschappelijke fietsenstalling. Bij de entree van het gebouw worden ruim voldoende fietsparkeerplaatsen voor bezoekers gemaakt.

Het project draagt bij aan het gebruik van het openbaar vervoer, aangezien de locatie direct naast een bushalte ligt.

Uitwerking prioriteit 2 Klimaatadaptatie en biodiversiteit

Hevige regenval en wateroverlast

Het project betreft het vervangen van een bestaand voormalig schoolgebouw door een nieuw woongebouw. De oppervlakte verharding neemt hierdoor slechts beperkt toe. Doordat er meer in de hoogte wordt gebouwd is sprake van een efficiënter ruimtegebruik, waardoor er een positief effect is voor de klimaatadaptatie. Er kunnen namelijk meer vierkante meters gerealiseerd worden op dezelfde footprint qua verharding.

De nieuwe gebouwen zullen (deels) voorzien worden van groene daken, die het hemelwater vast kunnen houden. Daarnaast zal op de nieuwe parkeerplaats voorzien worden van een systeem voor waterberging, zoals Aquaflow. Het hemelwater wordt hierdoor geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied. Ten opzichte van de huidige situatie is dat een verbetering.

Hittestress

Het project betreft het vervangen van een bestaand voormalig schoolgebouw door een nieuw woongebouw. De oppervlakte verharding neemt hierdoor slechts beperkt toe. Doordat er meer in de hoogte wordt gebouwd is sprake van een efficiënter ruimtegebruik, waardoor er een positief effect is voor de hittestress. Er kunnen namelijk meer vierkante meters gerealiseerd worden op dezelfde footprint qua verharding. Doordat er (deels) groene daken worden toegepast en er compenserend groen wordt aangelegd, zoals een tiny forest, wordt geanticipeerd op het fenomeen hittestress.

Droogte

In het project Turkooislaan 131 wordt in de nieuwe situatie het hemelwater geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied. In de bestaande situatie zijn de gebouwen en verharding aangesloten op de riolering en afgevoerd naar elders. Doordat het hemelwater in de nieuwe situatie binnen het plangebied zelf blijft, draagt dat bij aan het terugdringen van de droogte.

Biodiversiteit

Bij de ontwikkeling van het project Turkooislaan 131 is veel aandacht voor biodiversiteit. Hiervoor is een ideeënschets natuur inclusief bouwen opgesteld die bij de planvorming verder wordt uitgewerkt. De volgende maatregelen zullen in ieder geval genomen worden:

  • Een tiny forest aan de noordwestelijke zijde van het projectgebied aangelegd wordt,
  • Planten en bomen aan de waterpartij aan de noordzijde van het projectgebied,
  • Aanleggen van een insectenwand,
  • Aanleggen van natuurlijke oevers.
  • Ter compensatie van de drie verdwijnende zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen zijn inmiddels al twaalf inbouwvleermuiskasten aangebracht.


Bij zowel de uitwerking van het bouwplan als de inrichting van de directe omgeving zal ter inspiratie gebruik worden gemaakt van het puntensysteem natuur inclusief bouwen van de gemeente Leiden en de daarin opgenomen mogelijke maatregelen.

Uitwerking Prioriteit 3 circulaire economie

Op basis van het wijktype en het soort bouwplan heeft het aspect "circulaire economie" de laagste prioriteit.

Portaal is opdrachtgever van de bouwsector die wereldwijd 40% van de grondstoffen gebruikt. Bouwmaterialen produceren veel CO2-uitstoot. Als opdrachtgever kan Portaal hierin een rol van betekenis spelen. Portaal heeft een Roadmap Circulair voor 2050 opgesteld. De belangrijkste thema's waar Portaal zich op richt:

  • 1. Van producten naar diensten: wat verandert en verbetert er als we niet meer denken in het aanbieden van woningen als product maar het wonen als service?
  • 2. Grondstoffen en materialen
  • 3. Remontabel bouwen
  • 4. Circulair inkopen

De eerste stappen

Portaal heeft het Programma van Eisen voor aanbestedingen tegen het licht gehouden. De eerste stap is gemaakt: we benoemen welke materialen ongewenst zijn vanuit de Life Cycle Analysis (CO2-footprint over de hele levensloop). De volgende stap is het benoemen en onderzoeken van alternatieven voor de ongewenste materialen.

Door woningstichting Portaal en de architect zullen bij de uitwerking van het bouwplan de ambities voor circulair bouwen op basis van de trias materialica uit de toolbox worden meegenomen. Hierbij wordt gedacht aan:

  • 1. Minimaliseer materiaalgebruik
  • 2. Kies voor duurzame materialen (lage milieubelasting)
  • 3. Denk na over materiaalhergebruik na de gebruiksfase

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).


Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).


Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.


Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 20 februari 2019 is door Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020, vastgesteld door de raad op 19 december 2013 en bij raadsbesluit gecontinueerd in 2021 - is er op gericht de in de bodem aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding "Waarde - Archeologie 1" tot en met "Waarde - Archeologie 9". Voor werkzaamheden waarbij in deze gebieden de bodem verstoord wordt, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Uitzondering op deze regel zijn de gebieden die zijn aangeduid als Waarde - Archeologie 1, waarvoor een rijksmonumentenvergunning vereist is.

Initiatiefnemers kan verzocht worden om bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de gemeente Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken).

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor gecertificeerde bedrijven of organisaties.

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.

In 2020 is in het plangebied een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek (bijlage) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Om deze reden zijn in het bestemmingsplan geen voorschriften en maatregelen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

4.1.2.2 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken, tel. nr. 071-5165355. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.2.3 Waarneming archeologie

Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.


Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.


Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie ZuidHolland en Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de Cultureel Erfgoed. In de Omgevingsvisie is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. Voor een viertal categorieën binnen dit erfgoed zijn beschermde regels opgenomen. Voor Leiden zijn van belang de regels betreffende molenbiotopen, landgoedbiotopen, archeologie en de Romeinse Limes als Unesco werelderfgoed in procedure. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.

Voor het plangebied Turkooislaan 131 zijn geen nadere regels Cultureel Erfgoed opgenomen in de Omgevingsverordening.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.


Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.


Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied behorend bij dit bestemmingsplan zijn geen historische bouwwerken, monumentale panden of structuren met een cultuurhistorische- of beeldbepalende waarde aanwezig. Het plangebied is daarnaast geen onderdeel van een molenbiotoop, landgoed- of kasteelbiotoop, beschermd stadsgezicht of anderszins cultuurhistorisch beschermd landschap.

Er worden dan ook geen belemmeringen op het gebied van 'cultuurhistorie' verwacht

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming (Wnb)

In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.

In 2022 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.

In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.

De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.

In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.

4.3.1.2 Gemeentelijk beleid

Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

Ecologisch advies stadsecoloog (2020)

Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.

Gedragscode soortbescherming gemeenten

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.

Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid

De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.

Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)

De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:

  • 1. Beschermen en zo mogelijk verbeteren van de Groene Hoofdstructuur in de stad;
  • 2. Verbinden van groengebieden in de stad met elkaar en met de groengebieden buiten de stad met als resultaat een recreatief netwerk;
  • 3. Bij het groenbeheer betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties)

Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.

In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Bomen

De Turkooislaan en de Agaatlaan zijn op de Groene Kaart aangewezen als Hoofdboomstructuur. Bomen vallen onder de bescherming van een boomstructuur als deze onderdeel zijn van een lijnvormige, ecologische of ruimtelijke functionele eenheid van bomen, in midden- en/of zijbermen van een weg, als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

Bomen locatie

Voor de locatie en de voorgenomen werkzaamheden is een Boom effect analyse (opgenomen in bijlage 6) uitgevoerd en als vervolg hierop een waardebepaling van de bomen. In totaal zijn 36 van de 44 bomen niet te behouden tijdens de realisatie van de nieuwbouw of door aangetroffen gebreken, toekomstverwachting etc.In totaal kunnen 7 bomen (duurzaam) behouden blijven. Daarnaast kan nog 1 extra boom duurzaam behouden blijven wanneer deze verplant worden.Op basis van de Boom effect analsyse is een kapvergunning verleend door de gemeente Leiden.

Als voorwaarde voor de kapvergunning geldt dat er wordt gezorgd voor een compleet compensatieplan. Als onderbouwing voor het compensatieplan worden gebruikt:

  • De omschrijving van IVN,
  • Het handboek van de openbare ruimte van de gemeente Leiden,
  • Met het maken van het plan houden we rekening met de ecologische waarde die inheems en ecologisch rijk moet zijn. Het volume is aangegeven in de kadastrale kaart.
  • In de anterieure overeenkomst is vastgesteld dat:
    • 1. Een tiny forest aan de noordwestelijke zijde van het projectgebied aangelegd wordt,
    • 2. Planten en bomen aan de waterpartij aan de noordzijde van het projectgebied,
    • 3. Aanleggen van een insectenwand,
    • 4. Aanleggen van natuurlijke oevers.
  • De bomen planten uit de bijlage 4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving met een waarde van 2 of meer.

Samen met de gemeente Leiden, de klankbordgroep en Portaal wordt een compensatieplan gemaakt aan de hand van de bovenstaande uitgangspunten voor het inrichten van het openbaar groen.

Voor de inrichting van de Tiny Forest is een klankbordgroep opgericht om omwonend mee te nemen met de inrichting ervan. In de klankbordgroep zitten ook vertegenwoordigers van de gemeente Leiden en Portaal.

Bij de parkeerplaatsen binnen het plangebied van Portaal worden ook ca. 8 bomen geplant.

Quick scan natuurwetgeving

Vervolgonderzoek Turkooislaan 131 Leiden

Om de voorgenomen ingreep te toetsen aan de Wet natuurbescherming zijn diverse onderzoeken uitgevoerd (bijlage, Quick scan flora en fauna Turkooislaan 131 Leiden, enVervolgonderzoek Turkooislaan 131. De onderzoeken richten zich met name op de vraag of er beschermde functies van vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast gelden de onderzoeken als een bredere quickscan waarin ook andere soortgroepen aanbod komen.

Uit het onderzoek komen de volgende conclusies:

  • In het plangebied zijn drie zomerverblijfplaatsen en een kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Door het uitvoeren van de voorgenomen sloopwerkzaamheden zullen deze verblijfplaatsen verdwijnen. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming;
  • Door de aanwezigheid van deze verblijfplaatsen kan de bebouwing niet zonder meer gesloopt worden. Voor het verwijderen van verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis is een ontheffing nodig;
  • Om een ontheffing te kunnen aanvragen is het noodzakelijk om een mitigatieplan/activiteitenplan op te stellen. Met een mitigatieplan en een activiteitenplan kan een ontheffing worden aangevraagd.

Activiteitenplan 

Uit het vervolgonderzoek komt naar voren dat er drie jaarrond beschermde zomerverblijfplaatsen en een jaarrond beschermde kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in de te slopen bebouwing aanwezig zijn. Deze jaarrond beschermde verblijfplaatsen mogen alleen worden verwijderd met een ontheffing van omgevingsdienst Haaglanden. In het kader van de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld (bijlage). In dit activiteitenplan zijn alle zaken opgesomd die nodig zijn bij het aanvragen van de benodigde ontheffing.

In het kader van het activiteitenplan worden de volgende maatregelen genomen:

  • Er wordt gebruik gemaakt van tijdelijke verblijfplaatsen
  • Voorafgaand aan de werkzaamheden worden alle (potentiële) verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt door middel van exclusion flaps in combinatie door afsluiting met behulp van vulschuim/weringsborstels.
  • Ter compensatie van de drie verdwijnende zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen moeten twaalf inbouwvleermuiskasten worden aangebracht.
  • Door het nemen van mitigerende- en compenserende maatregelen kunnen negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de gunstige staat van instandhouding van de deelpopulaties vleermuizen worden voorkomen.

Natuurinclusief bouwen

Voor de planontwikkeling is een eerste voorstel natuurinclusief bouwen opgesteld (bijlage 7,).
Het doel van het rapport is om diverse concrete ecologische bouwstenen aan te reiken, die in de verdere ontwikkeling van het plan geconcretiseerd kunnen worden.

Analyse grote schaal

Het plangebied is gelegen op het kruispunt van verschillende stedelijke groenstructuren. Met name zoogdieren, maar ook insecten, gebruiken deze structuren om zich door een stad te bewegen. Vleermuizen gebruiken deze structuren als vliegroute. Gebouwen die langs vliegroutes liggen bieden veel potentie als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook grondgebonden zoogdieren, zoals kleine marterachtigen gebruiken stedelijke groenstructuren graag als foerageerroutes. Als het plangebied de juiste inrichting heeft kan het plangebied functioneren als foerageer- of verblijfplaats voor kleine marterachtigen.

Analyse kleine schaal

De omgeving van het plangebied is tamelijk groen van karakter. De boomweide ten zuiden van het plangebied is geschikt foerageergebied voor huismussen. Het groengebied rond het plangebied is geschikt foerageergebied voor vleermuizen. De watergang is geschikt foerageergebied voor ijsvogels. Langs de watergang ontbreken geschikte nestplekken voor ijsvogels.

Richtlijnen vanuit de gemeente

Stadsecoloog:

  • Bebouwing geschikt maken voor vogels en vleermuizen;
  • Ook geschikt maken voor huismussen, inclusief kleine tuintjes;
  • Daktuinen toepassen, liefst geen sedumdaken;
  • Gevelbeplanting (goed voor huismussen);
  • Open klinkers/halfverharding voor het parkeren;
  • Inheemse bomen en planten toepassen
  • Verlichting: natuurvriendelijk (eerder geel - zie Leidse lantaarns - dan wit) en beperk vooral ook uitstralend effect.

Extra:

  • Wadi
  • Kruidenstrook met bijenwand
  • Tiny forest of buurttuin (bewonersparticipatie).


Aanvullende Eisen:

  • H1 - tenminste 50% schaduw voor voetgangers en fietsers;
  • H2 - Minimaal 40% van het plangebied verkoelend inrichten.


Ideeënschets

Aan de hand van de aangereikte ideeën, uitgangspunten en resultaten uit de analyse is een eerste ideeënschets opgesteld voor een mogelijke natuur inclusieve inrichting van het plangebied. Deze ideeënschets dient gedurende het ontwerpproces verder te worden geconcretiseerd. Onderstaand wordt de ideeënschets weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0009.png"

Stikstofdepositie

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daarbij behorende toetsingskader is in werking getreden op 1 juli 2015. Te veel stikstof is slecht voor de natuur, waardoor een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit nodig is voor activiteiten waar stikstof bij vrij komt (bijvoorbeeld in de landbouw, woningbouw of de industrie). Tot 29 mei 2019 was toestemming voor dergelijke activiteiten gebaseerd op het Programma Aanpak Stikstof. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het PAS ongeldig verklaard. Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) biedt niet genoeg bescherming aan zogenoemde Natura 2000-gebieden.
Het kabinet heeft een nieuwe rekenmethode naar buiten gebracht (de 'AERIUS Calculator 2020') welke het verlenen van vergunning voor (kleine) projecten mogelijk moet maken. Projecten waarvan (met behulp van deze rekenmethode) kan worden bewezen dat ze de natuur niet raken, komen in aanmerking voor een vergunning. De natuur wordt niet geraakt zolang de depositie van stikstof op beschermde natuurgebieden niet hoger bedraagt dan 0,00 mol/ha/j.

Voor het planvoornemen moet bekeken worden wat de invloed is van de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. Het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide' is het dichtstbijzijnd gelegen op circa 4,0 km. De Natura 2000-gebieden 'Coepelduynen' en 'De Wilck' zijn gelegen op respectievelijk circa 6,7 km en 6,9 km van het plangebied.

Met behulp van een stikstofdepositieonderzoek met de Aerius calculator (bijlage 8) is inzichtelijk gemaakt of het planvoornemen van invloed is op de Natura 2000 gebieden. Het betreft hier een berekening voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

In berekening voor de stikstofdepositie is uitgegaan van realisatie van 137 (kleine) sociale huurappartementen aan de Turkooislaan 131 in Leiden. In dit bestemmingsplan wordt echter uitgegaan van maximaal 135 huurappartementen.
Uit de berekeningen blijkt dat – met de uitgangspunten die in dit onderzoek gedaan zijn – gedurende de aanleg- en gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar is berekend. Voor dit planvoornemen is geen vergunning Wet Natuurbescherming (Wnb) vereist.

Aanlegfase na 1 juli 2021

In de berekening van de stikstofdepositie is nog de aanlegfase meegenomen. Op 1 juli 2021 is de Wet natuurbescherming (Wnb) gewijzigd. Als gevolg daarvan zijn bepaalde activiteiten van de bouwsector vrijgesteld van de Wnb-vergunningplicht. Het gaat hier dan om het bouwen en slopen van een bouwwerk en het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk. De vrijstelling heeft ook betrekking op de vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden. Dit betekent dat de stikstofdepositie door de aan- en afvoer van bouwmaterialen en bouw- en sloopafval, het transport van werknemers en (mobiele) werktuigen van en naar de bouwplaats en de emissies van werktuigen op de bouwplaats niet meer beoordeeld hoeft te worden. Voor deze bouwactiviteiten is dan ook geen AERIUS-berekening meer nodig.

4.4 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling van het plan en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009).

Onderzoeksresultaten

Momenteel heeft het plangebied Turkooislaan 131 een maatschappelijke bestemming, waarbinnen de volgende functies mogelijk zijn: (para)medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen, (semi) overheidsinstellingen, zorgvoorzieningen en verenigingsleven. Dit zijn functies die overwegend vallen in milieucategorie 1 en 2 uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0010.png"


De maatschappelijk bestemming wordt gewijzigd in Wonen. Dit is een milieugevoelige bestemming.

Er is daarom geïnventariseerd welke bedrijven en voorzieningen relevant kunnen zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Nagegaan is of deze bedrijven en voorzieningen een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling van het plangebied. Gezien de ligging van het plangebied, wordt aangesloten bij de richtafstanden t.o.v. een rustige woonwijk.

Functie   Adres   Categorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Scheepswerf   Hoge Morsweg 113a   5.1.   500 m   80 meter  
Bestemming Bedrijf t/m categorie 2   Hoge Morsweg 117   2   30 meter   49 meter  
opslag droge producten   Hoge Morsweg 132   2   30 meter   88 meter  
Restaurant
(planvorming om te wijzigen naar wonen)  
Hoge Morsweg 140   1   10 meter   82 meter  

Scheepswerf Hoge Morsweg 113a

Deze locatie betreft een assemblagelocatie met 5 productiehallen waarin scheepsbouwonderdelen worden vervaardigd. Voor een dergelijke activiteit geldt een SBI code 251 (constructiewerkplaatsen gesloten gebouw). Hiermee zou sprake zijn van een 3.2 milieucategorie. Echter, het betreffende bedrijf heeft aangegeven dat zij de mogelijkheid willen houden om metalen schepen te bouwen die groter zijn dan 25 meter In dat geval is de SBI code 301 (scheepswerven voor metalen schepen groter dan 25 meter) van toepassing. Hiervoor is ook een Wm vergunning verleend.

Gelet op het gestelde in de VNG-uitgave geldt bij de SBI code 301 een milieucategorie 5.1 met een richtafstand van 500 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Geluid is hierbij bepalend. Het bedrijf ligt op 80 meter afstand van het plan, zijnde de gevoelige bestemming wonen.

Normaliter zou een geluidonderzoek nodig zijn om te bepalen dat het plan ruimtelijk toepasbaar is. Er moet immers sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Echter, rondom dit bedrijf is een geluidcontour opgenomen in het vigerende BP Morskwarier. De geluidcontour is gesteld op 50 dB(A). Hiermee is al een geluidonderzoek gedaan voor wat betreft de reeds bestaande omliggende woningen. Er is aangetoond dat het bedrijf toelaatbaar is op de locatie. De geplande nieuwbouw valt net buiten de geluidcontour. Hiermee kan worden gesteld dat er voor de nieuwbouwplannen aan de Turkooislaan geen belemmeringen zijn. Om die reden is het niet nodig om nader onderzoek te doen ten behoeve van het stellen van een hogere waarde vanwege de geplande woningen.

Conclusie 

Ter plaatse van woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het ontwikkelingsplan vormt ook geen belemmering voor bedrijven in de omgeving van het plangebied. Hierdoor is het voorgenomen plan vanuit dit aspect uitvoerbaar.

4.5.2 Bodem

Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand stillbeginsel.

Onderzoeksresultaten

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage, Aeres Milieu,). Uit het onderzoek komen de volgende conclusies:

Tijdens de veldinspectie op de locatie zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging.

In het opgeboorde bodemmateriaal zijn plaatselijk zintuiglijk bijmengingen met baksteen waargenomen.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met kwik, lood, zink en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK 10-VROM). De ondergrond is plaatselijk licht verhoogd met lood en plaatselijk licht verhoogd met kwik en PAK. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met xylenen en naftaleen.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.

Conclusie en advies ODWH
Het huidige bodemonderzoek betreft het terrein rondom de huidige bebouwing. Gezien eerder bodemonderzoek uit 1995 (zoals benoemd in het beoordeelde rapport) wordt niet verwacht dat er verontreiniging aanwezig is ter plaatse van de huidige bebouwing en is nader onderzoek niet noodzakelijk. Vanwege het bouwjaar van de school (1979) is deze bebouwing asbestverdacht. Als uit de asbestinventarisatie ten behoeve van de sloop van het gebouw blijkt dat verweerd asbest aanwezig is aan de buitenkant van de bebouwing, zal een asbestonderzoek van de bodem noodzakelijk zijn.

4.5.3 Externe veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.

De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR)4, en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR)5.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Landelijk beleid

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet weg geldt de Regeling basisnet, daarin zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: een afstand voor het risicoplafond en het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Provinciaal Beleid

De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een heldere en transparante toelichting geven, waarin zij uitleggen waarom een ontwikkeling noodzakelijk is.

Regio Holland-Rijnland

De regio Holland-Rijnland heeft in 2014 de omgevingsvisie externe veiligheid geactualiseerd (Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel op basis van zonering van het groepsrisicodiagram opgesteld en richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd.

Onderzoeksresultaten
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied op ca. 550 meter afstand van een spoorlijn, maar deze maakt geen deel uit van het hoofdnetwerk voor transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en is geen EV relevante bron. Incidenteel kunnen wel gevaarlijke stoffen over de spoorlijn getransporteerd worden.

Het plangebied ligt in het effectgebied van de A4, maar op ruime afstand van circa 3,7 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. De locatie ligt in het effectgebied van de A44 op ruime afstand van 850 meter en circa 400 meter tot de N206. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3/LT2 heeft de A44/N206 een effectgebied van meer dan 900 meter. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroute A44/N206 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8).

Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de transportroutes A4 en A44 meer dan 200 meter bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8).

Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7). Bij een incident met toxische stoffen op de A4 of A44 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.

De veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden advies uit te brengen over veiligheidsaspecten van het plan, zoals de zelfredzaamheid van personen (vluchtwegen), rampbestrijding en bereikbaarheid van de planlocatie.

Conclusie

Externe veiligheid is geen belemmering voor het realiseren van het plan. De veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden advies uit te brengen over het plan.

4.5.4 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.

Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst West-Holland de herziene versie van de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden" vastgesteld. Op basis van deze Richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.


Onderzoeksresultaten

Voor de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage, akoestisch). Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Smaragdlaan en de Agaatlaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Turkooislaan en Hoge Morsweg opgenomen in het akoestisch onderzoek.

Uit het rapport komen de volgende conclusies:

  • Vanwege de Smaragdlaan en de Agaatlaan (50 km/uur; Wgh wegen) wordt voldaan aan de voorkeurswaarde Wet geluidhinder.
  • Vanwege de Morsweg (30 km/uur) wordt ook aan de voorkeurswaarde voldaan.
  • Vanwege de Turkooislaan (30 km/uur) bedraagt de geluidbelasting maximaal 55 dB, zonder aftrek artikel 110g. Om aan een eis voor het binnenniveau van ten hoogste 33 dB (Bouwbesluit 2012) te kunnen voldoen wordt geadviseerd om de gevelwering hierop af te stemmen.

Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.

4.5.5 Luchtkwaliteit

Beleidskader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. In de wet is, door middel van criteria, een onderscheid gemaakt tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het "niet in betekenende mate" (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m3) voor stikstofdioxide en fijn stof.

Onderzoeksresultaten

De beoogde ontwikkeling betreft een plan voor 135 woningen. Volgens bijlage 3B van de regeling NIBM draagt het plan bij minder dan 1500 woningen 'niet in betekende mate' bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof PM10/PM2,5.

Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.

4.6 Milieueffectrapportage

Wettelijk en beleidsmatig kader

Gelet op het gestelde in het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) moet, voordat een ontwikkeling wordt gerealiseerd, worden beoordeeld of de voorgenomen activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Ten eerste moet worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast moet worden beoordeeld of het plan onder de in het Besluit opgenomen drempelwaarden blijft. Als het plan een stedelijke ontwikkeling betreft die wordt gerealiseerd onder de gestelde drempelwaarden, dan is er sprake van een vormvrije m.e.r. beoordeling.

Op grond van artikel 7.19, lid 1 Wet milieubeheer dient -in het geval dat het bevoegd gezag eveneens degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen- bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit (de vormvrije m.e.r. beoordeling) dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen, een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Hierbij wordt opgemerkt dat lid 2 van dit artikel aangeeft dat onder een zo vroeg mogelijk stadium moet worden verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit van het bestemmingsplan.

Voor het opstellen van dit besluit is gebruik gemaakt van de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn(2011/92/EU), artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria. Deze criteria zijn:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Beoordeling

Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in de juridisch planologische regeling ten behoeve van de realisatie van 135 woningen in het stedeljk gebied van Leiden als vervanging van een bestaand schoolgebouw. Het realiseren van dit plan is een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in onderdeel D (D 11.2) van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. D 11.2 'Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Met het realiseren van deze ontwikkeling is er geen sprake van de plicht om direct een m.e.r.beoordelingsrapportage op te stellen aangezien de activiteit betrekking heeft op minder dan:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


In dergelijke gevallen (onder de drempelwaarden) is wel sprake van een vorm-vrije m.e.r beoordelingsplicht. In voorliggende toelichting zijn de afzonderlijke aspecten beoordeeld. Hieruit kan worden afgeleid dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt. Een formele m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig. Wel dient er, voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan, een (vormvrij) m.e.r. beoordelingsbesluit te worden genomen. Daartoe is een Aanmeldnotitie MER opgesteld (Bijlage 11). Daaruit blijkt dat, gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de huidige situatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, gesteld kan worden dat het verschil tussen de milieueffecten van de toekomstige situatie en de milieueffecten van de huidige situatie geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu geeft. Er zijn geen essentiële milieueffecten, die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden. De omgevingsdienst heeft op 11 mei 2022 op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer een besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling genomen (Besluit m.e.r.-beoordeling). Dit besluit wordt gelijktijdig met de ter inzage legging van het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

De gemeente Leiden heeft op 20 januari 2022 een besluit vormvrije mer-beoordeling genomen op basis van de aanmeldnotitie MER. Vervolgens heeft het ontwerp bestemmingsplan ter visie gelegen. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn enkele ondergeschikte aanpassingen in het bouwplan en woningaantal (van 134 naar 135 woningen) doorgevoerd. Als gevolg van deze wijzigingen zijn het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en de onderbouwing verkeer en parkeren geactualiseerd. De actualisering van de onderzoeken heeft niet geleid tot andere conclusies, maar omdat het eerdere besluit vormvrije mer-beoordeling was gestoeld op andere onderzoeken is er een nieuw besluit vormvrije mer-beoordeling genomen. De conclusie is echter nog steeds hetzelfde.

In de aanmeldnotitie MER die is opgenomen in de bijlage bij de toelichting van het vastgestelde bestemmingsplan zijn de geactualiseerde onderzoeken opgenomen.

Conclusie

Er zijn, met betrekking tot de verplichtingen op basis van het Besluit milieueffectrapportage, geen belemmeringen om het plan te realiseren.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Inleiding

De verkeerssituatie in het grotere gebied waarin de ontwikkeling Turkoois zich bevindt, is in eerdere studies in beeld gebracht. Dit is gedaan in het Verkeersonderzoek Mors (https://gemeente.leiden.nl/bestanden/projecten/de-mors/verkeersonderzoek-mors.pdf), verricht in 2019. Het Ontwikkelperspectief De Mors (vastgesteld op 15-12-2020) verwijst hiernaar. Uit het onderzoek kwam naar voren dat er op verschillende locaties verbeteringen aan de infrastructuur gewenst zijn, al op basis van de bestaande situatie. Een voorbeeld hiervan is het kruispunt Barnsteenstraat/Dr Lelylaan. Het onderzoek concludeerde verder dat de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen, over het geheel bezien, naar verwachting wel bijdragen aan de belasting op de locaties die om aandacht vragen, maar hier niet bepalend bij zijn. Daarnaast is er uitgebreid onderzoek uitgevoerd voor de ontsluiting van het Werninkterrein (kaderbesluit 15-7-2021). Daarbij is gekozen voor een ontsluitingsvorm met onder andere een tunnel van het Werninkterrein naar de Hoge Mors. In het onderzoek is aangegeven dat naar aanleiding daarvan gekeken dient te worden naar de situatie op de Hoge Morsweg en Smaragdlaan. Op basis van de resultaten van de verrichte verkenningen en verkeersstudies werkt de gemeente nu aan het bepalen van oplossingsrichtingen voor de gevonden knelpunten. Dit zal naar verwachting in 2023 resulteren in besluitvorming, waarna de verdere uitwerking en realisatie plaats kan vinden. Aangezien de herontwikkeling van de locatie Turkoois leidt tot een beperkte verkeersgeneratie en bovendien het verschil met de huidige verkeersgeneratie erg klein is, is de gemeente van mening dat de herontwikkeling van Turkoois al mogelijk is vooruitlopend op de aanpak van de infrastructuur in een breder verband.

4.7.2 Beleidskader
4.7.2.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: "zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied".

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk "koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties" en een "aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving". Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

De bij het opstellen van de Regionale Mobiliteitsagenda betrokken trends zijn geclusterd in drie thema's te weten verduurzaming (duurzaamheid, natuur, gezondheid, kwaliteit van leven), E-maatschappij (technologische ontwikkelingen op allerlei terreinen) en verstedelijking (trek naar de stad en stedelijke gebieden, groei aantal huishoudens en inwoners). Eén van de algemene conclusies ten aanzien van mobiliteit is dat ondanks de ontwikkelingen en mogelijke alternatieven voor reizen de vraag naar mobiliteit groeit, zowel tijdens de spits als daarbuiten. En er komt meer diversiteit in mobiliteit, de verkeersvraag spreidt zich meer over de dag, over de verschillende vervoerswijzen en over verschillende routes. Dit leidt tot een betere benutting van de capaciteit van het integrale verkeer- en vervoerssysteem. Samengevat blijven door de toenemende mobiliteit en druk op hoofd- en onderliggend wegennet, de bereikbaarheid en leefbaarheid belangrijke issues. De nadruk van de Regionale Mobiliteitsagenda ligt op de gezamenlijke afstemming en lobby.

4.7.2.2 Mobiliteitsnota

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.7.2.3 Beleidsregels parkeernormen

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.


Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.7.3 Onderzoeksresultaten

Voor het plangebied is een rapportage "parkeren en verkeer, Turkooislaan 131 Leiden" opgesteld (bijlage, Ordito, 13 april 2022).

Uit deze rapportage is gebleken dat de herontwikkeling van het voormalige schoolgebouw
Turkooislaan 131 naar 135 sociale huurappartementen voor het autoverkeer geen significante negatieve gevolgen heeft voor de directe omgeving en de hoofdwegenstructuur van Leiden. De verkeersgeneratie in de nieuwe situatie is met een toename van 100 mvt/etmaal iets hoger dan de bestaande situatie met functies als een kinderdagverblijf, een kerk en huisvesting arbeidsmigranten. De ontwikkeling niet zorgt voor een andere situatie op het omliggende wegennet dan de huidige (effect is zo klein dat het niet significant is).

Vanwege de ligging van het plangebied Turkooislaan 131 direct aan de vrijliggende bus- en
fietsroute Agaathlaan is sprake van een goede ontsluiting met de fiets en het openbaar vervoer. Dit past in de ambitie van de gemeente Leiden om het gebruik van fiets en openbaar vervoer te stimuleren. In het nieuwe complex is voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen.

Het bouwplan voldoet aan het parkeerbeleid van de gemeente Leiden. Tussen de gemeente Leiden en woningstichting Portaal is op 15 september 2020 een overeenkomst afgesloten dat in het kader van dit project de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2e wijziging d.d. 18 oktober 2019 (of een voorganger van deze beleidsregels) nog van toepassing zijn. Dit vanwege het feit dat het project reeds een aantal jaren in voorbereiding is en daarbij consequent rekening is gehouden met de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2e wijziging d.d. 18 oktober 2019 (of een voorganger van deze beleidsregels). Er worden op grond van dit parkeerbeleid voldoende parkeerplekken op eigen terrein gerealiseerd.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Europese kaderrichtlijn water (2000)

De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.


Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.

De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.


Beleid hoogheemraadschap

Waterbeheerplan 5

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.


Keur en uitvoeringsregels

Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.


Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.

Gemeentelijk beleid

Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)

De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.

De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Watertoets

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.8.2.2 Watertoets

Vooroverleg

De planontwikkeling is door de gemeente Leiden tijdens het Watertoetspreekuur op 2 september 2021 met het hoogheemraadschap besproken. Het Hoogheemraadschap heeft geen bezwaren tegen de plannen. Bij de realisatie van het plan dient de daadwerkelijke plek van watercompensatie te worden aangegeven. Daarbij nog de opmerking dat het Hoogheemraadschap graag Aquaflow in plaats van rockflow wil zien in de realisatie.

Beschrijving van het watersysteem

Watergangen

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt direct ten noorden van het plangebied een watergang die is opgenomen in de legger van het Hoogheemraadschap RIjnland. Coform het beleid van het Hoogheemraadschap is langs elke oever 20% begroeiing toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0011.png"

Uitsnede legger watergangen Hoogheemraadschap Rijnland

Waterkeringen
Op de legger regionale waterkeringen van het Hoogheemraadschap Rijnland zijn in of in de directe omgeving van het plangebied geen waterkeringen en/of beschermingszones aanwezig. afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00171-0301_0012.png"

Uitsnede legger waterkeringen Hoogheemraadschap Rijnland

Bestaande situatie

Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 4.000 m2. In de huidige situatie is ca. 2.530 m2 verhard: ca. 1.000 m2 aan gebouwen en ca. 1.530 m2 aan verhardingen.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zullen er gebouwen met een oppervlakte van ca. 1.990 m2 gerealiseerd worden. Het uitgangspunt is om de gebouwen (deels) te voorzien van groene daken, die een bijdrage kunnen leveren aan de opvang van hemelwater. In de uitwerking van de bouwplannen wordt deze mogelijkheid en de invloed op de watercompensatie nader uitgewerkt.

Daarnaast is de oppervlakte van het parkeerterrein met inrit ca. 1.342 m2. De voorkeur is om dit parkeerterrein in halfverharding uit te voeren. Wanneer voldoen moet worden aan Het Handboek Openbare ruimtes van de gemeente Leiden mag het binnengebied niet half verhard worden uitgevoerd maar moet het binnengebied geheel worden verhard. Indien dit het geval is zullen de mogelijkheden worden onderzocht om onder de verharding voorzieningen voor waterberging te realiseren. Bijvoorbeeld in de vorm van een systeem als Aquaflow (of vergelijkbaar), waarbij een systeem voor waterberging vrijwel direct onder de verharding kan worden aangebracht. Een dergelijk systeem heeft een hoge afwaterings- en buffercapaciteit en is volledig circulair.

In deze waterparagraaf is uitgegaan van een worstcase-scenario waarbij het parkeerterrein geheel verhard wordt. De nieuwe oppervlakte aan verharding in het plangebied bedraagt ca. 3.332 m2. Dit is een toename ten opzichte van de bestaande situatie van 802 m2.

Watercompensatie 

Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is conform het beleid van het Hoogheemraadschap Rijnland compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor gelden de volgende randvoorwaarden:

  • Het oppervlak van aan te leggen water bedraagt 15 procent van het oppervlak van de toegenomen verharding.
  • De compensatie kan ook plaatsvinden door 15 procent van het oppervlak van de toename van verharding af te boeken van het saldo van de Berging Rekening Courant.
  • Een voor de compensatie nieuw aan te leggen water moet eerder of gelijktijdig met het aanleggen van de verharding worden gerealiseerd.
  • Bij versnelde afvoer van neerslag naar een deel van een poldersysteem, mag u compenseren binnen het peilvak waarin de neerslag wordt gebracht.
  • Als de verharding wordt aangelegd in een hoogwatervoorziening, compenseer dan op peilvakpeil en binnen het peilvak waarin de hoogwatervoorziening aanwezig is.

De compensatieplicht geldt niet als de verharding zo wordt aangelegd dat de neerslag volledig infiltreert in de bodem. Neerslag wordt niet versneld afgevoerd via hemelwaterafvoer of oppervlakkige afvoer.

Hoewel het uitgangspunt van de planontwikkeling Turkooislaan 131 is om het hemelwater zoveel mogelijk op het eigen terrein op te vangen door middel van groene daken en een waterbergingssysteem onder de verharding, zou bij toepassing van de normen van het Hoogheemraadschap 15% van het oppervlak van de toegenomen verharding als oppervlaktewater moeten worden aangelegd. De toename van verharding bedraagt maximaal 802 m2, zodat er maximaal 120 m2 aan oppervlaktewater aangelegd zou moeten worden.

Indien bij de planuitwerking blijkt dat er maximaal 120 m2 aan oppervlaktewater aangelegd moet worden, zal samen met de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap onderzocht worden of dit oppervlaktewater in aansluiting op de bestaande watergang langs de Agaathlaan gerealiseerd kan worden (op grond van de gemeente Leiden). Een andere optie is om elders in het peilvak te compenseren of de toename van de verharding af te boeken van het saldo van de Berging Rekening Courant.

Riolering

Binnen de gemeente Leiden wordt afvalwater van woningen en bedrijven via afvoerbuizen het rioolstelsel ingeleid. Vervolgens wordt het afvalwater via rioolgemalen en persleidingen naar afvalwaterzuiveringsinstallaties geleid ten behoeve van de waterzuivering. De onderzoekslocatie ligt daarbij in een gebied waar gebruik wordt gemaakt van een gemengd rioolstelsel.

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie, zal er nieuwe riolering worden aangelegd binnen het plangebied, welke aan zal worden gesloten op het bestaande rioolstelsel. Hierbij zal hemelwater gescheiden van het riool worden afgevoerd naar openbaar water. Met betrekking tot de hoeveelheid afvoer van huishoudelijk afvalwater zijn er geen gegevens bekend geworden.

Wateroverlast

Bij de gemeente Leiden zijn er geen gegevens bekend met betrekking tot het ervaren van wateroverlast op en in de directe omgeving van de onderhavige onderzoekslocatie.

Waterpeil

Bij de voorgenomen herontwikkeling op de planlocatie is geen stijging in het waterpeil voorzien. Bij de voorgenomen herontwikkeling op de planlocatie zullen geen watergangen worden gegraven en/of gedempt. Wel wordt mogelijk het bestaande oppervlaktewater licht vergroot (max. 120 m2).

4.9 Gezondheid

Door de gemeente Leiden is advies gevraagd aan de GGD voor het aspect gezondheid in de planvorming. De GGD heeft per brief gebruik gemaakt van de gelegenheid om te adviseren inzake een nieuw te realiseren appartementencomplex aan de Turkooislaan 131 in Leiden. Bij advisering gebruikt de GGD het document “Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving”; opgesteld door GGD-en en het RIVM. Daarin worden 3 kernwaarden uitgewerkt:

  • Gezonde woonomgeving
  • Gezonde gebouwen
  • Gezonde mobiliteit

De GGD heeft advies gegeven op aspecten als luchtkwaliteit, geluid, bodem, binnenklimaat, groen- en blauw, hittestress. De ontwikkelaar woningstichting Portaal zal bij de planuitwerking de adviezen meenemen, zoals onder andere:

  • Toekomstige woningen krijgen geen rookgasafvoer om houtstook mogelijk te maken.
  • Het te realiseren nieuwbouwcomplex wordt gasloos. Er zal aangesloten worden op het bestaande warmtenet of gezocht worden naar andere warmteoplossingen.
  • Het ventilatie systeem van de woningen moet mogelijkheid bieden om zorg te dragen voor een gezond binnenmilieu.
  • Het nieuwbouwcomplex en de omgeving wordt natuurinclusief gerealiseerd.
  • Met de inrichting van het gebied wordt rekening gehouden met het ontmoeten en veel groen met voldoende schaduwplekken en mogelijkheid tot verkoeling wordt gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Turkoois zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 5 Bestemmingsregels:

  • Groen
  • Verkeer
  • Wonen

Hoofdstuk 3

Artikel 6 t/m 11 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • Voorwaardelijke verplichting waterberging
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 12 en 13 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Groen (artikel 3)

De bestemming 'Groen' is voorbehouden aan structureel groen. Gronden met de bestemming Groen zijn bedoeld voor het in stand houden van bestaande groenvoorzieningen en om nieuw geplande groenvoorzieningen mogelijk te maken.

Binnen de bestemming 'Groen' is ruimte voor groen, water, waterpartijen en nutsvoorzieningen. Autowegen en parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.

Verkeer (artikel 4)

Binnen de bestemming 'Verkeer' vallen voornamelijk de wegen en de parkeervoorzieningen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, erf, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en verblijfsgebied. Ook ondergrondse afvalcontainers en fietsenstallingen zijn mogelijk. Deze bestemming biedt geen ruimte voor bouwen, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde.

Wonen (artikel 5)

De bestemming wonen is bedoeld voor het nieuw te realiseren appartementengebouw en de daarbij behorende voorzieningen zoals opgenomen in de regels.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 6)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 7)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Voorwaardelijke verplichting parkeren (artikel 9)

Deze regels bevatten een voorwaardelijke verplichting inzake het parkeren van auto's. In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn. Dit werd voorheen geregeld in de bouwverordening, maar per 29 november 2014 is deze regeling vervallen en dient in het bestemmingsplan gewaarborgd te worden dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar is.

De parkeernormen zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Deze beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag.

Voorwaardelijke verplichting waterbering (artikel 10)

Dit artikel bevat regels over de voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het bergen van water. Hiermee is de verankering gelegd voor de toets aan de Hemelwaterverordening.

Overige regels (artikel 11)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 12)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 13)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. Derhalve is geen exploitatieplan nodig. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente met betrekking tot ondermeer de afwikkeling van planschade, ambtelijke kosten en andere zaken. De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is daarmee verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

Ter voorbereiding op voorliggend bestemmingsplan hebben verschillende participatiemomenten plaatsgevonden. Het verslag van de laatste participatieronde is toegevoegd in bijlage 14. Hierbij is eerst in beeld gebracht hoe belanghebbenden/omwonenden de locatie waarderen en welke uitgangspunten vanuit de omgeving belangrijk zijn en zijn deze onderdelen omgezet naar concrete kaders. Deze kaders zijn vervolgens weer teruggekoppeld aan de omwonenden. Uit deze terugkoppeling is geconcludeerd dat de ontwikkeling inmiddels kan rekenen op een breed draagvlak in de buurt.

Uit de participatieronden is gebleken dat er enkele verbeteringen voor de buurt konden worden doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp. In de nota van wijzigingen (bijlage 15) zijn de wijzigingen zichtbaar gemaakt die zijn doorgevoerd.

Gelet op de omvang en zorgvuldigheid van het participatietraject en de mate van informatie verstrekt aan belanghebbenden heeft de raad in de besluitvorming over het kaderbesluit (projectopdracht en kavelpaspoort) besloten dat geen inspraakfase doorlopen hoeft te worden, maar dat de feitelijke ruimtelijke procedure start met ter inzage legging van een ontwerp-bestemmingsplan.

6.2.2 Vooraankondiging

Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.

6.2.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de inspraaktermijn op het voorontwerp bestemmingsplan worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Eventuele reacties zullen worden meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.

6.2.4 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft van vrijdag 21 januari tot en met 4 maart ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend tegen dit plan.