direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loswal e.o. 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00161-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 24 december 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan met betrekking tot het bestemmingsplan 'Loswal e.o. '. In deze uitspraak heeft de Afdeling het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming Wonen, voor zover dat niet voorziet in een berging met carport op het perceel aan het Lammenschansplein 3 te Leiden.

Tevens heeft de Afdeling de gemeenteraad van Leiden opgedragen om binnen 42 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het voornoemde plandeel.

Na de uitspraak van de Afdeling, is op 28 januari 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de betreffende berging met carport. Deze omgevingsvergunning is op 10 maart 2020 onherroepelijk geworden.

Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan de opdracht van de Afdeling om een nieuw besluit te nemen, op basis van de onherroepelijke omgevingsvergunning voor de berging met carport op het perceel aan het Lammenschansplein 3 te Leiden.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Loswal e.o. 1e herziening' ligt in de zuidelijke punt van de Lammenschandriehoek. Het plangebied maakt onderdeel uit van het perceel Lammenschansplein 3. Onderstaande afbeeling geeft de exacte planbegrenzing weer (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00161-0301_0001.png"

Afbeelding 1 - Overzichtskaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00161-0301_0002.png"

Afbeelding 2 - Uitsnede plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Door de uitspraak van de Afdeling (zie ook paragraaf 1.1) geldt er ter plaatse van de berging met carport op het perceel Lammenschansplein 3 geen bestemmingsplan meer. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor dit gebied.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse omgevingsaspecten beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Gebiedsomschrijving

Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Leiden en grenst direct aan de rand van het buitengebied. Het bevindt zich in het zuidelijke punt van de Lammenschansdriehoek. Het plangebied maakt onderdeel uit van het perceel Lammenschansplein 3 en grenst direct aan de naastgelegen horecagelegenheid. Het plangebied is bereikbaar via de N206 die een verbinding vormt tussen de Lammenschansweg, Europaweg, Churchilllaan en de Voorschoterweg richting de A4. Andere belangrijke structuren in de directe nabijheid van het plangebied zijn het Rijn-Schie kanaal en de Trekvliet, waar ook de provinciale loswal is gelegen.

2.2 Beschrijving van het plan

Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 omvat voorliggend bestemmingsplan het plandeel dat ten gevolge van de uitspraak van de Raad van State geen onderdeel meer uitmaakt van het bestemmingsplan 'Loswal e.o.'. Met dit bestemmingsplan wordt gevolg gegeven aan de opdracht van de Raad van State om binnen 42 weken na de uitspraak een nieuw bestemmingsplan vast te laten stellen door de raad ten aanzien van deze gronden.

Op 28 januari 2020 is er door de gemeente een omgevingsvergunning verleend voor de bestaande berging met carport. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie.

De bestemmingen van het bestemmingsplan 'Loswal e.o.' blijven op de locatie gehandhaafd, dit zijn de enkelbestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archelogie 8'. Binnen de woonbestemming wordt een maatwerkregeling opgenomen door middel van een specifeke functieaanduiding ter plaatse van de bestaande berging met carport. Tevens worden de feitelijke afmetingen van het vergunde bouwwerk vastgelegd.

Concreet betreft het bouwwerk een berging met carport, gelegen op het perceel kadastraal bekend als gemeente Leiden, sectie O, nummer 5800. De berging met carport, dient als bijgebouw bij de woning aan de Lammenschansplein 3. De totale oppervlak met berging met carport bedraagt 72 m², waarvan 27m² dient als berging. Het bouwwerk bestaat uit één bouwlaag en heeft een bouwhoogte van (afgerond) 3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00161-0301_0003.png"

Afbeelding 3 - Berging met carport

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Gezien de kleinschaligheid van het plan worden alleen de van belang zijnde ruimtelijke beleidskaders behandeld en wordt er beknopt toegelicht hoe het bestemmingsplan zich met deze beleidskaders verhoudt.

3.2 Nationaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.

Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De nationale beleidskaders die zijn verwoord in de SVIR hebben geen directe raakvlakken met dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan staat de uitvoering van het beleid uit de SVIR niet in de weg.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.

Onderzoeksresultaten

Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Binnen het plangebied is een deel van de Romeinse Limes gelegen. Dit is door middel van rode belijning verbeeld op onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00161-0301_0004.png"

Afbeelding 4 - Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Romeinse Limes is aangewezen als erfgoed. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn als volgt beschreven:

"De unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken."

Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen. In dit bestemmingsplan worden hiervoor specifieke planregels opgenomen, zie paragraaf 3.3.2. Voor het overige stelt het Barro geen specifieke regels die bij het opstellen van dit bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve uitgesloten. Het Besluit ruimtelijke ordening staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Het plangebied is aangewezen als werelderfgoed 'de Roeminse Limes'. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens.

De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken. Uitgangspunt van Europees, landelijk en provinciaal beleid is behoud in situ van archeologische waarden; dat wil zeggen dat het archeologisch erfgoed in principe onverstoord behouden blijft, tenzij andere belangen prevaleren.

Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het plan is derhalve conserverend van aard en is niet strijdig met de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. Per 1 april 2019 is de verordening in werking getreden.

Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.

Onderzoeksresultaten

Ladder voor duurzame verstedelijking

De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Gelet op het conserverende karakter van dit bestemmingsplan hoeft inhoudelijk niet te worden getoetst aan de ladder. Zie ook 3.2.3.

Ruimtelijke kwaliteit

Voor de gronden binnen het plangebied zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit van toepassing. De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit door het 'ja, mits' beleid te hanteren. Dit beleid houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen: inpassing, aanpassing en transformatie. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied blijft behouden.

Archeologische waarden

De gronden van het plangebied zijn gelegen binnen de Romeinse Limes. Voor de archeologische waarden in het gebied is een dubbelbestemming opgenomen. De regels voorzien in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² waarbij de bodem tot meer dan 30 centimeter onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek. Zie ook paragraaf 4.1.

Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Leiden 2040

Op 15 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 1.0-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 19.0068). De Omgevingsvisie Leiden 2040 sluit aan op de Regionale agenda voor de omgevingsvisie "Hart van Holland", welke in 2017 is opgesteld door Leiden en de omliggende gemeenten. De Omgevingsvisie Leiden 2040 helpt om samenhang te brengen in de verschillende fysieke projecten in de stad, om deze meer Leids te maken, om ze beter de laten aansluiten op sociale, maatschappelijke en economische doelen en om investeringen goed te richten.

De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.

Op basis van de Leidse waarden (opgehaald uit participatie), trends en noodzakelijke ontwikkelingen zijn er zes verhaallijnen geformuleerd;

  • 1. Leiden, stad van historie en cultuur
  • 2. Leiden, groene en gezonde stad
  • 3. Leiden, stad voor iedereen
  • 4. Leiden, stad van onderwijs, kennis en werk
  • 5. Leiden, verbonden stad
  • 6. Leiden, waterstad.

Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.Voorliggend bestemmingsplan staat de uitvoering van de Omgevingsvisie Leiden 2040 dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

Europees en nationaal beleid

In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsvisie Zuid-Holland. De betreffende regelgeving is verankerd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Gemeentelijk beleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.

4.1.2 Onderzoeksresultaten

De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.

De negen waarderingsgebieden zijn:

Waarde - Archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde - Archeologie 2   Gebied van archeologische waarde binnen de singels  
Waarde - Archeologie 3   Gebied van archeologische waarde buiten de singels  
Waarde - Archeologie 4   Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde - Archeologie 5   Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde - Archeologie 6   Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde - Archeologie 7   Gebieden met een lage archeologische verwachting  
Waarde - Archeologie 8   Limeszone zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte  
Waarde - Archeologie 9   Gebied van zeer hoge archeologische waarde zoals aangeduid in de provinciale verordening ruimte  

Het plangebied

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart weer. Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel. In het plangebied komt waarderingsgebied 8 (Limeszone) voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00161-0301_0005.png" Afbeelding 5 Uitsnede archeologische waardenkaart van Leiden

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8', overeenkomstig de geldende bestemmingsplansystematiek van de gemeente Leiden.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader

Rijksbeleid

Erfgoedwet (2016)

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Erfgoedwet (2016). Deze wet bevat tijdelijk de artikelen die betrekking hebben op de bescherming van onroerend cultureel erfgoed, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De wet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden.

De wet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.

Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.

Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening sinds 2012 bepaald dat in ieder bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met cultureel erfgoed in ruimtelijke zin. Als gevolg van dat artikel is de gemeente gehouden een inventarisatie te maken van de aanwezige ruimtelijk relevante cultuurhistorische waarden en in het bestemmingsplan aan te geven hoe hiermee wordt omgegaan.

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:

  • behoud en versterking van cultuurhistorisch waardevolle structuren en ensembles die van bijzonder provinciaal belang zijn, via bescherming én passende ruimtelijke ontwikkeling,
  • cultureel erfgoed vormt een integraal onderdeel van het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid via de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.

De cultuurhistorische en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:

  • cultuurhistorische kroonjuwelen,
  • molen- en landgoedbiotopen,
  • werelderfgoed (bestaand en potentieel);
  • archeologie.

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn beschermende regels opgenomen voor een aantal waarden. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.

Monumentenverordening en monumentenlijst

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2008. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Erfgoedwet of de gemeentelijke verordening.

Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Cultuurhistorische waarden

De berging met carport in het plangebied is reeds gerealiseerd en heeft geen cultuurhistorische waarden.

Werelderfgoed

De Romeinse Limes is aangewezen als Werelderfgoed. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4.1 heeft de Limes in de planregels bescherming gekregen door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8'.

Molenbiotoop

Binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied bevindt zich geen molen en bijbehorende molenbiotoop.

Monumenten

Binnen het plangebied bevinden zich geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten.

Karakteristieke panden

De berging met carport in het plangebied is reeds gerealiseerd en betreft geen karakteristiek pand.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – dat juli 2015 van kracht werd – berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit leidde tot een significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden die bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).

Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator op 16 september 2019 kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de bouw/aanlegfase als de gebruiksfase doorgerekend te worden.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Soortenbescherming

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor toekomstige ontwikkelingen zal gericht ecologisch onderzoek moeten uitwijzen of sprake is van beschermde soorten in het plangebied.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermd groen- of natuurgebied. Het plangebied is echter wel onderdeel van de Leidse Ecologische Structuur (LES). De LES is opgenomen in het ecologisch beleid van de gemeente en is geen beschermd natuurgebied, maar neemt desalniettemin een belangrijke plaats in binnen de stad. Aangezien er sprake is van een bestaande situatie kan gesteld worden dat er geen effect is met betrekking tot gebiedsbescherming.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is dus geen sprake van een toename van stikstofdepositie op het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden.

4.4 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologische relevant zijn of dienen te worden voorzien van een beschermende regeling in het bestemmingsplan.

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering
4.5.1.1 Beleidskader

Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd.

Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009; hierna: VNG-uitgave) gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

Richtafstand (in meters) tot omgevingstype  
Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  

4.5.1.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het plan heeft dus uitsluitend een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. In het plangebied worden er geen milieugevoelige of milieubelastende functies mogelijk gemaakt. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.5.2 Bodem
4.5.2.1 Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden), het zogenaamde stand still-beginsel.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd. Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5.3 Externe veiligheid
4.5.3.1 Beleidskader

Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten

Risicobronnen

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:

  • rijksweg A4
  • provinciale weg N206 en Voorschoterweg

Rijksweg A4

Over de A4 worden brandbare gassen (klasse GF3), brandbare vloeistoffen (klasse LF1 en LF2) en toxische vloeistoffen (LT1, LT2 en LT3) getransporteerd. De loswal ligt op een afstand van circa een kilometer van de A4. De loswal ligt buiten het effectgebied van een calamiteit met een LPG tankwagen, maar wel binnen het effectgebied van een calamiteit met toxische vloeistoffen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van klasse LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer.

N206 en Voorschoterweg

Het plangebied ligt binnen 200 meter van de N206 en Voorschoterweg. De N206 en Voorschoterweg worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, waaronder LPG, vloeibare brandstoffen en giftige vloeistoffen. Voor de N206 en de Voorschoterweg zijn risicoberekeningen opgesteld. De contour voor de PR grenswaarde ligt op de weg. Het groepsrisico is volgens de beschikbare berekeningen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Groepsrisico-verantwoording

Het bestemmingsplangebied ligt in het effectgebied van de rijksweg A4 en de N206/Voorschoterweg. Voor de A4 is het groepsrisico niet berekend, omdat de afstand van het plangebied tot de A4 meer dan 200 meter bedraagt. Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed.

Het groepsrisico van de N206 en Voorschoterweg is kleiner dan 0,1 maal de orientatiewaarde, en daar komt door bestemmingsplan 'Loswal e.o.' geen verandering in.

Provinciale structuurvisie

In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De Provincie vraagt van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom een ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico is zeer laag, veel kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, en neemt ook niet toe. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.

4.5.3.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het plan heeft geen betrekking op een (beperkt) kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het is ook geen risicovolle inrichting als bedoeld in het Bevi. Daarnaast blijft het aantal personen gelijk, waardoor er dus geen sprake is van een toename van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.5.4 Geluid
4.5.4.1 Beleidskader

Wet geluidhinder (Wgh)

Geluidhinder kan ontstaan door onder meer industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtvaartlawaai van Schiphol. De Wgh en de Luchtvaartwet kennen verschillende normen voor geluid. De Wgh is van toepassing binnen zones die in de wet zijn gedefinieerd. In de Wgh zijn voor de geluidbelasting voorkeurswaarden en grenswaarden opgenomen. Wanneer de geluidbelasting voldoet aan de voorkeurswaarde stelt de Wgh geen nadere eisen. Als de voorkeurswaarde wel wordt overschreden biedt de Wgh de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot maximaal de grenswaarden.

4.5.4.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Binnen het plangebied bevinden zich geen geluidsgevoelige objecten. Derhalve is een toets aan de landelijke en lokale wetgeving niet aan de orde. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.5.5 Luchtkwaliteit
4.5.5.1 Beleidskader

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 ‘Luchtkwaliteitseisen’ wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof ( PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden. Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 ìg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 ìg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling ‘niet in betekenende mate’'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling ‘niet in betekenende mate’ bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als ‘in betekenende mate’ moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

4.5.5.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het plan leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Milieueffectrapportage

4.6.1 Beleidskader

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Voor het nieuwe bestemmingsplan 'Loswal e.o. 1e herziening' is onderzocht of sprake is van een m.e.r. plicht. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Voor het bestemmingsplan hoeft derhalve geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld. Het milieubelang wordt in het bestemmingsplan (indien relevant) per milieuaspect voldoende afgewogen.

4.7 Verkeer en vervoer

4.7.1 Beleidskader

Mobiliteitsnota 2015-2022

Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad van Leiden de Mobiliteitsnota 2015-2022 vastgesteld. De Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is. Deze ambitie is vertaald in zeven deelambities gericht op verkeer en vervoer:

  • versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen
  • stimuleren van langzaam verkeer
  • stimuleren van OV-gebruik
  • bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder
  • werken aan een gastvrij Leiden
  • moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.

Om deze ambities te bereiken benoemt de Mobiliteitsnota een breed pakket aan maatregelen. Aandacht gaat daarbij uit naar verschillende thema's (zoals duurzaamheid en verkeersveiligheid) en vervoerwijzen (zoals fiets en openbaar vervoer).

Beleidsregels parkeernormen

In het bestemmingsplan moeten regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B en W op 19 mei 2015 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (B en W-nr. 15.0461). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's en fietsen op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, fietsen, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's en fietsen bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.

Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.

Indien de beleidsregels in de toekomst aangepast zullen worden, dan werken die regels door middel van een dynamische verwijzing door in dit bestemmingsplan.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten via de N206 die een verbinding vormt tussen de Lammenschansweg, Europaweg, Churchilllaan en de Voorschoterweg richting de A4. Op de kruising N206 geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg binnen de bebouwde kom. Binnenkort zal het kruispunt aan het Lammenschansplein worden aangepast in het kader van de RijnlandRoute.

Parkeren

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, er onstaat dan ook geen nieuwe parkeervraag met voorliggend plan.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Waterbeheerplan 5 (2016)

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Waterkeringen

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500m2 is compensatie van verharding doormiddel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5000m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

Waterplan Leiden (2006)

Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.

Handreiking Watertoets

Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het waterschap.

4.8.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling ter plaatse van de bestaande berging met carport, waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Met dit bestemmingsplan wordt de planologische situatie aangepast conform de vergunde situatie. Het bestemmingsplan is dus conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het vastleggen van de huidige situatie heeft geen negatief effect op de waterhuishoudkundige situatie.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan 'Loswal e.o. 1e herziening' zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 Bestemmingsregels:

  • bestemming Wonen

Hoofdstuk 3

Artikel 4 t/m 7 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 8 en 9 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Bestemming Wonen (artikel 3)

Bestemmingsomschrijving

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor een berging met carport ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - berging met carport' en voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Bouwregels

In de bouwregels van de bestemming 'Wonen' is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - berging met carport' een berging met carport toegestaan. Met inachtneming van de maximaal toegestane bouwhoogte en maximale oppervlakte van de berging. De carport mag het gehele bestemmingsvlak beslaan.

Afwijkingsregels

In de regels is een afwijkingsbevoegdheid ten aanzien van gebruiksregels opgenomen.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 4)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in artikel 3.2.4 Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 5)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (artikel 6)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Overige regels (artikel 7)

De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 8)

Het overgangsrecht is opgenomen in paragraaf 3.2 Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 9)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Loswal e.o. 1e herziening' is conserverend van aard en legt in beginsel de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Voor dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld, omdat er niet wordt voorzien in een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bepaald dat de raad van de gemeente Leiden binnen 42 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen direct een nieuw besluit te nemen, zonder toepassing van afdeling 3.4 Awb.

Gezien het bovenstaande wordt bij het bestemmingsplan 'Loswal e.o. 1e herziening' toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege gelaten en direct over gegaan tot vaststelling door de raad. Na vaststelling van het bestemmingsplan 'Loswal e.o. 1e herziening' zal dit ter inzage worden gelegd voor beroep.