Plan: | Humanities Campus |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00158-0302 |
Sinds 2014 wordt gesproken over de toekomstige huisvestingsmogelijkheden voor de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden. De huidige huisvesting van de Humanities Campus voldoet namelijk niet meer aan de hedendaagse wensen en eisen. Om tot een toekomstbestendige Humanities Campus te kunnen komen is een stedenbouwkundig plan opgesteld waarin de gewenste en noodzakelijke ingrepen in het gebied inzichtelijk zijn gemaakt en uitgewerkt. In 2019 is een eerste versie van het stedenbouwkundig plan door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld, waarna onder meer door het behoud van de woningen van de Sleutels en de gevolgen van de coronapandemie de universiteit behoefte heeft aan een kleinere campus. Dit heeft geleid tot een nieuw stedenbouwkundig plan dat in 2023 is vastgesteld.
Onderdeel van de herontwikkeling is een (mogelijk gedeeltelijke) sloop-nieuwbouw van het Reuvensgebouw en de sloop en nieuwbouw van het Lipsius. Deze ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad', aangezien het initiatief niet volledig past binnen de geldende bouw- en gebruiksregels. Om de beoogde ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Het bestemmingsplan vertaalt het stedenbouwkundig plan in een juridisch bindend document. Voorliggend document voorziet hierin.
Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de binnenstad van Leiden. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan 'Hortus Botanicus', aan de westzijde aan de Singel en aan de noord- en oostzijde aan overige bebouwing van de universiteit en een wooncomplex. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Globale ligging plangebied (rode arcering) (bron: pdokviewer.pdok.nl).
Globale begrenzing plangebied (rode arcering) (bron: pdokviewer.pdok.nl).
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeert op dit moment het bestemmingsplan 'Binnenstad', zoals vastgesteld op 24 juli 2019. Op basis van dit bestemmingsplan hebben de gronden de enkelbestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Water'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Uitsnede uit verbeelding van vigerend bestemmingsplan 'Binnenstad' met daarop het plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Maatschappelijk
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende horeca. Er mag enkel worden gebouwd binnen het bouwvlak, welke geheel mag worden bebouwd. De maximale bouwhoogte van de gebouwen verschilt van minimaal 6 tot maximaal 17 meter. De maximaal toegestane bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, hofjes en waterpartijen/waterhuishoudkundige voorzieningen, met daarbij behorende voorzieningen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd ter plaatse van deze bestemming. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 2 meter. Er kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels.
Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor langzaam en gemotoriseerd verkeer met bijbehorende voorzieningen, woonstraten, pleinen, voet-/fietspaden en parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn ter plaatse van deze bestemming niet toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter. Er kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels.
Water
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten, met de daar bijbehorende oeverbeschoeiingen, aanmeermogelijkheden, ondergrondse kabels en leidingen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter. Er kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels.
De beoogde campusontwikkeling past niet binnen de geldende gebruiks- en bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Ook is het binnen de huidige kaders van het bestemmingsplan niet mogelijk om de extra brug mogelijk te maken. Daarmee is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
Het plangebied maakt deel uit van de Academiewijk. De Academiewijk is onderdeel van de stadsuitleg van 1386. Zoals gebruikelijk in de middeleeuwen vestigen zich hier een aantal kloosters met binnenhof en tuinen. Ook was er ruimte voor twee schutterijen. Als na de reformatie deze complexen in bezit van de wereldlijke overheid komen, worden ze gebruikt voor deels nieuwe overheidsfuncties. Zo wordt de universiteit ondergebracht in het voormalig klooster van de Dominicanessen, het huidige Academiegebouw. Op het terrein achter de voormalige kapel wordt de eerste Hortus aangelegd. Eind 17e eeuw neemt het aantal inwoners van de stad af en komt er ruimte voor uitbreiding van de Hortus. Deze uitbreiding blijft doorgaan tot in de 19e eeuw. Door de aanleg van de Hortus kent dit gedeelte van de stadswal tot op heden een opvallend groen karakter. De daar in de 19e eeuw gebouwde Sterrenwacht, vormt met de rijke beplanting er omheen een waardevolle bijdrage aan de transformatie van de stadswallen. Langs het Doelenterrein loopt de Doelengracht. Na demping van de Binnenvestgracht rond 1600, is het verlengde daarvan bij vergissing hernoemd tot 5e Binnenvestgracht.
In de jaren zeventig won de kleinschaligheidsgedachte en de aandacht voor binnensteden terrein. Een universitair bouwplan met een toren van 128 meter hoog aan de Witte Singel, riep steeds meer verzet op. Het rijk bewoog de universiteit om een kleinschaliger plan te ontwerpen met gebruikmaking van het Doelenterrein.
Destijds maakte het saneringsdenken plaats voor een zorgvuldige en liefdevolle benadering van de stad, met oog voor geschiedenis, de menselijke maat, de kwaliteit van de openbare ruimte en het bestaande fysieke en sociale stadsweefsel. In schaal en maat weerspiegelt de Leidse binnenstadscampus het grootschalige denken van toen. Maar onder leiding van rijksbouwmeester W.G. Quist werd het voormalige kazerneterrein wel ontwikkeld tot een plek die zorgvuldig aansluit op de fijnmazige structuur van de binnenstad.
In 1982 en 1983 werden de gebouwen tussen de Witte Singel en de Doelengracht opgeleverd. Het Lipsius is het hoogste gebouw met een hoogte van 13 meter en twee opbouwen tot 17 meter. Het staat als gebouw met centrale onderwijsfaciliteiten midden in het WSD-complex.
In 1983 kwamen de 58 sociale huurwoningen op het Doelenterrein gereed. Deze woningbouw, de diverse loop- en fietsroutes, ontmoetingspleintjes en voetgangers- en fietsbruggen zorgen er voor dat het WSD-complex is opgenomen in het stedelijk weefsel van de binnenstad. Een afgesloten studentencampus werd als ongewenst beschouwd.
Het plangebied maakt deel uit van de universiteitscampus in de Leidse binnenstad. De campus is in twee delen op te splitsen: de Witte Singelzijde en de Doelenzijde. Beide zijdes worden ruimtelijk van elkaar gescheiden als gevolg van waterloop de Witte Singel. Beide delen van de campus staan met elkaar in verbinding door middel van twee bruggen. Aan de westzijde van de 'Witte Singel' zijn de Universiteitsbibliotheek, het P.N. van Eykhof en Van Wijkplaats en het Matthias de Vrieshof gesitueerd. Aan de oostzijde (Doelenzijde) bevinden zich de universiteitsgebouwen Lipsius, Reuvens, Johan Huizinga en het Arsenaal. Tot slot bevindt zich hier ook het sociaal woningbouwcomplex (58 woningen) van woningcorporatie De Sleutels. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van het Lipsius- en het Reuvens-gebouw. Tevens maakt het bestaande Arsenaalplein onderdeel uit van het plangebied. Waar voorheen de woningen van de Sleutels ook onderdeel uitmaakten van de herontwikkeling is dat met de vaststelling van het nieuwe stedenbouwkundig plan niet langer aan de orde.
Impressie huidige situatie met aanduiding plangebied (rood kader) (bron: KCAP Architects&Planners).
De gebouwen zijn in de jaren '80 opgericht. De gebruiksintensiteit van de campus is in de loop der jaren flink toegenomen, door groei van het aantal studenten en medewerkers en door uitbreiding van de openingstijden, waardoor de campus niet meer aan de gebruikswensen voldoet. Daarnaast is het energieverbruik relatief groot en zijn de dagelijkse beheerkosten fors. Er zijn veel voordeuren zonder enige vorm van toezicht, te krappe entrees/gangen en een veel te krappe buitenruimte met een teveel aan fietsen wegens gebrek aan stallingsruimte.
Op basis van de ontstane mismatch is de wens ontstaan om de universiteitscampus te gaan moderniseren. Aangezien het plangebied onderdeel uitmaakt van het beschermd stadsgezicht van Leiden is het van belang dat de noodzakelijke ingrepen geen aantasting mogen vormen van de aanwezige historische waarden, maar juist nieuwe waarden dienen toe te voegen. Daarom is gekozen om in 2014 een intensief (participatie)traject te doorlopen om tot een stedenbouwkundig en beeldkwaliteitplan te komen voor de campus. Uit dit traject is naar voren gekomen dat aan de Witte Singelzijde enkel geringe ingrepen nodig zijn aan gebouwen/openbare ruimte, welke binnen het geldende bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd. Voor de Doelenzijde zijn meer ingrijpende maatregelen beoogd, aangezien daar verschillende stedenbouwkundige opgaves worden gezien, als gevolg van weeffouten uit de jaren '80, te weten:
Samengevat stelt de faculteit Geesteswetenschappen zich in op het realiseren van de volgende opgave: "De faculteit zet in op de ontwikkeling van een Humanities Campus, met diverse gebruikers en faciliteiten, die in totaal een aantrekkelijke en inspirerende omgeving bieden voor wetenschappers, studenten, medewerkers en gasten: een internationale Hub for Humanities."
De faculteit streeft naar het ontwikkelen van een campus die door de opzet en inrichting de trend ondersteunt van "24 uur per etmaal en 7 dagen in de week" beschikbaarheid. De gemeente onderschrijft de wens van de universiteit en ziet het belang van een moderne, goed functionerende campus die zorgvuldig is ingepast in de bestaande stad.
Binnen de gemeente Leiden worden globaal twee typen bestemmingsplannen onderscheiden: actualisatieplannen en ontwikkelingsplannen. Actualisatieplannen worden veelal opgesteld voor een groter plangebied, bijvoorbeeld een wijk of stadsdeel. Het doel van een actualisatieplan is vooral het conserveren van de bestaande situatie. Hiertoe wordt de bestaande situatie in een actueel juridisch kader gegoten. Bij een actualisatieplan wordt met een up-to-date juridisch raamwerk de bestaande situatie zo goed mogelijk vastgelegd. Hiermee wordt voor belanghebbenden en helder beeld gegeven wat planologisch wel en niet is toegestaan. Hierbij vinden geen (grote) wijzigingen plaats in de planologische situatie. Voorliggend plan betreft een ontwikkelingsplan. In navolgende paragraaf worden de beoogde ontwikkelingen gepresenteerd.
De in paragraaf 2.2 beschreven knelpunten in combinatie met de gewijzigde gebruiksintensiteit van de campus hebben er toe geleid om te onderzoeken hoe de Humanities Campus een toekomstbestendige en duurzame universiteitscampus kan worden. In het stedenbouwkundig plan staat beschreven welke ingrepen noodzakelijk zijn om dit te bereiken. Dit plan is bijgevoegd bij voorliggend plan. Het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan is in 2019 door de raad vastgesteld. Vervolgens is het proces om te komen tot een nieuw bestemmingsplan gestart, wat uiteindelijk heeft geleid tot de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan in maart 2021. Na de terinzagelegging is geconcludeerd dat de woningen van de Sleutels behouden blijven en dat de universiteit, mede door de gevolgen van de coronapandemie, behoefte heeft aan een kleinere campus.
Concreet streven de universiteit en de gemeente naar het ontwikkelen van een campus die door de opzet en inrichting de trend ondersteunt van “24 uur per etmaal en 7 dagen in de week” beschikbaarheid. De universiteit zet in op de ontwikkeling van een Humanities Campus, met diverse gebruikers en faciliteiten, die in totaal een aantrekkelijke en inspirerende omgeving biedt voor wetenschappers, studenten, medewerkers en gasten: een internationale Hub for Humanities. Uitgangspunt daarbij is dat de universiteitscampus zich kenmerkt door kwaliteit, functionaliteit en interactie, die tevens een goede verbinding kent met de omgeving. Een campus die het on-campus werken, studeren en ontmoeten stimuleert. Een campus die de diversiteit in groepen, functies en nationaliteiten faciliteert en daarmee een community bouwt, en beschikt over moderne (onderzoeks)faciliteiten in duurzame gebouwen.
Zoals eerder genoemd zijn voor de realisatie van de ambities van de universiteit meer ingrijpende maatregelen beoogd aan de Doelenzijde. Hier zal het gebouw 'Lipsius' gesloopt worden en zal het gebouw 'Reuvens' (mogelijk gedeeltelijk) worden gesloopt en herbouwd. Ter plaatse van het 'Lipsius' wordt een kleiner universiteitsgebouw gebouwd en wordt een nieuw en groen ontmoetingsplein aangelegd. Deze grootschalige ingrepen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan en vormen daarom het plangebied uit voorliggend bestemmingsplan.
Opzet plangebied
Het plangebied zal worden voorzien van een compleet nieuw ingerichte buitenruimte, waarbij een nieuw plein met een nieuwe brug over de Witte Singel het hart gaan vormen van de campus; een royale en groene verblijfsruimte waar studenten, omwonenden en passanten kunnen ontspannen. Zo wordt interactie en ontmoeting gestimuleerd ter plaatse van de nieuwe universiteitscampus.
Alle universiteitsgebouwen liggen rond het hart: de nieuwe gebouwen van het plangebied, alsook de bebouwing aan de Witte Singelzijde. Het Lipsius maakt deels plaats voor het nieuwe, groene, bruisende plein. Het zorgt voor ruimte, verbinding en zicht naar de overkant van de Witte Singel. Niet langer blokkeert het Lipsius de route van de Doelensteeg via de Witte Singel naar de Universiteitsbibliotheek. Dit herstelt de stedenbouwkundige weeffout uit de jaren '80, waarbij het huidige introverte gebouw Lipsius de route van de Doelensteeg naar de Witte Singel en de Universiteitsbibliotheek blokkeert.
Naast de universiteits-gerelateerde ambities wordt met de ontwikkeling een kwalitatief hoogwaardig nieuw stuk binnenstad opgeleverd dat uitnodigt voor gebruik en bezoek van mensen buiten de universiteit. Door functiemenging (onderwijs, wonen, horeca, sportvoorziening, park) ontstaat een aantrekkelijk gebied. Een gastvrije campus die in verbinding staat met de binnenstad van Leiden. Bovendien zijn de voorzieningen van de Humanities Campus -horeca, terrassen, park- ook beschikbaar voor omwonenden en bezoekers van het gebied.
Opzet plangebied met relatie tussen campushart en (nieuwe) gebouwen
(bron: KCAP Architects&Planners).
Voor het overige deel van het huidige Lipsius komt een nieuw te realiseren, kleiner gebouw met aan universiteit gerelateerde functies. Het plan voorziet daarnaast in de (mogelijk gedeeltelijke) sloop-nieuwbouw van het Reuvensgebouw. Navolgende afbeelding toont een impressie van de opzet van het plangebied en de directe omgeving in de beoogde toekomstige situatie.
3D-Impressie toekomstige situatie inclusief groene invulling (bron: KCAP Architects&Planners).
Kenmerken bebouwing
De twee op te richten gebouwen zorgen voor een vermindering van het bebouwd oppervlak. De nieuwbouw wordt passend bij de universiteitsfunctie voorzien van een stevige massa. Daarbij geldt het uitgangspunt om hoogtewisselingen toe te passen, waarbij de hoogste bouwhoogtes aan het hart zijn beoogd en de lagere bouwhoogtes aan de randen van het plangebied. Door middel van de toepassing van hoogteverschillen, setbacks en dergelijke ontstaan zogenoemde sculpturale volumes. Om markante punten (bijvoorbeeld entrees en hoeken) rondom het plein een bijpassende uitstraling te geven worden tevens terugliggende entrees toegepast.
De twee gebouwen van het plangebied zullen zoals gesteld worden voorzien van verschillende hoogtes/bouwlagen. Het Reuvensgebouw zal worden voorzien van 2 tot 5 bouwlagen, waarbij de nieuwbouw maximaal 18 meter hoog zal zijn. Ook het Lipsius-Zuid zal bestaan uit 2 tot 5 bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 18 meter. De verschillen in bouwhoogtes/bouwlagen zijn weergegeven in navolgende afbeelding.
Indicatie mogelijk toekomstige volumes en hoogtes (bron: KCAP Architects&Planners).
Beeldkwaliteit
Ten behoeve van de gehele herontwikkeling van de universiteitscampus wordt een beeldkwaliteitplan opgesteld om een aantal kwalitatieve stedenbouwkundige richtlijnen vast te leggen. Aan deze richtlijnen moet de toekomstige bebouwing voldoen om het gewenste streefbeeld te kunnen bereiken. Deze richtlijnen kunnen niet of niet voldoende in een bestemmingsplan geregeld worden. In het beeldkwaliteitplan is aan de hand van eisen voor stedenbouw, architectuur en openbare ruimte aangegeven welke beeldkwaliteit wordt nagestreefd. Het beeldkwaliteitplan is het vastgestelde beleid en toetsingskader bij de welstandsbeoordeling voor bouwplannen. Het beeldkwaliteitplan vormt hiermee in feite een partiële herziening van de welstandsnota.
Programma
De ontwikkeling van de Humanities Campus houdt rekening met een groei van 12,8% van het aantal studenten tussen 2014 en 2030. Dit betekent 4.550 (ruimtevragende) studenten voor de faculteit in 2030. Op basis van dit aantal studenten met de bijbehorende ruimtevraag op het gebied van onderwijs-/studentenruimten en werkplekken is het programma voor de beoogde nieuwbouw tot stand gekomen. Het programma voor het plangebied is opgesteld met als doel de benodigde ruimte voor de universiteit zorgvuldig in te passen in het gebied, passend in het stadsbeeld qua hoogte en dimensies. In onderstaande tabel is het verschil in programma tussen de huidige en toekomstige situatie weergegeven, waaruit volgt dat het ruimtebeslag per saldo in het gebied af neemt in de toekomstige situatie.
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Reuvens | 4.220 m2 bvo | 8.200 m2 bvo |
Lipsius | 9.373 m2 bvo | 4.000 m2 bvo |
Totaal | 13.593 m2 bvo | 12.200 m2 bvo |
In aanvulling op bovenstaand programma zal als onderdeel van het programma van de universiteit ook ruimte zijn voor zowel ondersteunende als zelfstandige horeca. De ondersteunende horeca maakt onderdeel uit van de universiteit zelf. Te denken valt aan een universiteitsrestaurant voor studenten, bezoekers en medewerkers van de universiteit. Tot slot biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om binnen de Humanities Campus een kleinschalige zelfstandige horecafunctie van maximaal 300 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Deze horecafunctie is open en toegankelijk voor iedereen en krijgt een terrasmogelijkheid ter plaatse van het beoogde nieuwe ontmoetingsplein.
Evenementen en horeca
Het nieuwe ontmoetingsplein binnen de Humanities Campus wil de Universiteit Leiden graag in gaan zetten als evenementenlocatie. De gemeente onderschrijft dit voornemen. Momenteel vormt het Arsenaalplein, direct ten noorden van de campus, reeds een evenementenlocatie binnen het evenementenbeleid van de gemeente Leiden. Deze bestaande gebruiksmogelijkheden van het Arsenaalplein blijven behouden en zullen worden gedeeld met het nieuwe ontmoetingsplein van de Humanities Campus. Concreet denkt de Universiteit Leiden aan de mogelijkheden om ter plaatse van de evenementenlocaties buitencolleges, symposia, open dagen, informatiemarkten en dergelijke te gaan organiseren. In dit bestemmingsplan wordt dit meegenomen, maar er worden ook andere niet-gerelateerde evenementen mogelijk gemaakt. Tevens wordt er, zoals hiervoor al beschreven, 300 m2 aan zelfstandige horeca met een terras mogelijk gemaakt.
Groen, water en verkeer
In het stedenbouwkundig plan zijn voor diverse onderwerpen op het gebied van groen, water en verkeer uitgangspunten geformuleerd waar de gehele herontwikkeling van de universiteitscampus op is gebaseerd. Zo wordt autoverkeer tot een minimum beperkt in het plangebied en zijn fietsers en voetgangers de hoofdgebruikers in het gebied. Deze en andere vormen van langzaam verkeer worden onder andere gestimuleerd met de realisatie van een extra brug tussen de Witte Singelzijde en de Doelenzijde. Ook is aandacht besteed aan het realiseren van voldoende gebouwde fietsparkeervoorzieningen. Verder voorziet het plan in de toevoeging van circa 2.500 m2 aan nieuw openbaar groen, onder andere in de vorm van het nieuwe campushart. Tevens wordt met de realisatie van het nieuwe campushart ingezet op het leveren van een bijdrage in het project Singelpark. Ook op gebouwniveau is in het plan veel aandacht besteed aan het aspect groen door toepassing van diverse groene daken en daktuinen. Het hemelwater wordt door middel van molgoten zo veel mogelijk bovengronds afgevoerd. Tot slot worden in dit bestemmingsplan ook een vlonder en nieuwe brug over het water mogelijk gemaakt. Op deze wijze ontstaat een natuurlijke, levendige en aanwezige campusomgeving waarbinnen de beoogde interactie- en ontmoetingsfunctie tot haar recht kan komen. De huidige verkeersbestemming van het Arsenaalplein wordt in voorliggend plan omgezet naar een groenbestemming. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de beoogde situatie.
Impressies beoogde situatie (bron: KCAP Architects&Planners).
Met voorliggend plan wordt voldaan aan de vraag van de huidige gebruikers en wordt tegelijkertijd ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen (krimp/groei van studentenaantallen) door flexibiliteit. Naast de universiteits-gerelateerde ambities wordt met de ontwikkeling een kwalitatief hoogwaardig nieuw stuk binnenstad gerealiseerd dat eveneens uitnodigt voor gebruik en bezoek van mensen buiten de universiteit. Door functiemenging ontstaat een aantrekkelijk gebied welke in verbinding staat met de binnenstad van Leiden. Dit tezamen maakt dat de voorgenomen ontwikkeling ruimtelijk en functioneel aansluit bij de omgeving, waarbij een kwalitatieve impuls wordt gegeven aan het gebied en wordt voorzien in een toekomstbestendige juridisch-planologische situatie.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Het rijk zet in de NOVI onder andere in op energietransitie, duurzaam groeipotentieel, sterke en gezonde steden, combinaties van functies en identiteit. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een duurzame en toekomstbestendige universiteitscampus wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van de rijksprioriteiten uit de NOVI. Daarbij wordt rekening gehouden met de afwegingsprincipes. Zo wordt de ontwikkeling in lijn met de kenmerken en karakteristieken van de Leidse binnenstad gerealiseerd door onder meer enkele stedenbouwkundige weeffouten uit de jaren '80 op te lossen wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het cultuurhistorisch waardevolle gebied.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
De gronden van het plangebied maken onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Romeins Limes zijn binnen het Barro aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op het aspect archeologie en wordt aangetoond dat dit geen problemen vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Het plan is daarmee niet in strijd met het bepaalde in het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Aangezien met voorliggend plan niet wordt voorzien in nieuw maatschappelijk ruimtebeslag van meer dan 500 m2 bvo, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in het Bro. Een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarom aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
De provincie Zuid-Holland zet in de Omgevingsvisie onder andere in op ontwikkelingen met een passende ruimtelijke kwaliteit. Tevens wil de provincie de bebouwde ruimte beter benutten en de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte verbeteren. Gelet op het feit dat met voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in een ontwikkeling binnen de bestaande bebouwde ruimte die een kwaliteitsimpuls geeft aan het plangebied, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid en leefbaarheid van de omgeving, wordt gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie van Zuid-Holland. Bovendien wordt voor deze ontwikkeling een beeldkwaliteitplan opgesteld waarin de ruimtelijke kwaliteit van de herontwikkeling wordt gewaarborgd. Om deze redenen kan worden gesteld dat de ontwikkeling in lijn is met de ambities uit de Omgevingsvisie en -verordening van Zuid-Holland.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland bevat concrete regels die bij de ruimtelijke ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie verder uitgewerkt in regels. De laatste versie van de verordening is door provinciale staten vastgesteld op 15 december 2021 en nadien enkele malen gewijzigd. De geconsolideerde versie is per 1 januari 2024 geldend.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In afdeling 7.3.7 van de Omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in de Omgevingsverordening twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Molenbiotoop
In artikel 7.71 van de Omgevingsverordening staat het beschermen en versterken van de molenbiotoop centraal. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling geldt in beginsel dat de vrije windvang en het zicht op de molen in voldoende mate gegarandeerd wordt, waarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van het bovenstaande is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast. In dit geval is sprake van een bijzondere molenbiotoop.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 7.23 van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling. Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Het plangebied raakt verschillende provinciale belangen uit de Omgevingsverordening. Navolgend worden deze belangen separaat behandeld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Zoals in paragraaf 3.1.3 reeds toegelicht is voor dit plan een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk omdat de ontwikkeling niet aangemerkt hoeft te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ruimtelijke kwaliteit
Bij ruimtelijke kwaliteit is de vraag of de ruimtelijke ontwikkeling, niet voorziet op een wijziging op structuurniveau, past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Indien een ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet op wijzigingen op structuurniveau is sprake van aanpassen. Aangezien in voorliggende situatie het universiteitskarakter behouden blijft, is sprake van een ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Er ontstaat een kwalitatief hoogwaardig nieuw stuk binnenstad, welke een aantrekkelijke en inspirerende omgeving biedt voor wetenschappers, studenten, medewerkers en gasten. Met voorliggend plan wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan de Humanities Campus. De ontwikkeling beantwoordt aan de voorwaarden wat betreft ruimtelijke kwaliteit, door stedenbouwkundige, bouwtechnische en programmatische knelpunten op te lossen. De beantwoording van deze knelpunten zorgt voor aanpassingen van de stedenbouwkundige structuur binnen het plangebied, die worden gezien als weeffouten uit de jaren '80. Zo wordt de wijzigingen op structuurniveau de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbeterd en vindt met de uitvoering van het opgestelde stedenbouwkundig plan een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving plaats. Zo sluit deze ontwikkeling aan bij de provinciale uitgangspunten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.
Molenbiotoop
Het plan ligt gedeeltelijk binnen de biotoop van molen De Put, gesitueerd aan het Galgewater. Binnen dit gebied geldt een beperkte bouwhoogte. Deze bouwhoogte wordt bepaald op basis van de zogenaamde 1-op-30-regel. Het hanteren van een molenbiotoop en het toepassen van de 1-op-30-regel is een verplichting op basis van de provinciale verordening.
Het doel van de molenbiotoop is om de draaikansen van de molen te vergroten: door bebouwing en beplanting niet hoger te laten zijn dan wat toegestaan is op basis van de 1-op-30-regel wordt de molen niet onevenredig gehinderd in de windvang en treedt zo weinig mogelijk turbulentie op. Voor een verdere toelichting van het aspect molenbiotoop wordt verwezen naar paragraaf 4.2.
Romeinse Limes
Het plan ligt binnen de 'Romeinse Limes'. Hiermee worden bekende en verwachte archeologische waarden beschermd. Voor het plangebied geldt echter geen archeologische verwachtingswaarde (met uitzondering van een kleine strook aan de noordwest zijde van het plangebied). Voor een verantwoording van het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.1.
Risico's voor klimaatverandering
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In hoofdstuk 4, onder de kop 'klimaatverandering' wordt een projectspecifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering.
Deze structuurvisie is op 25 juni 209 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
De Universiteit Leiden vervult een belangrijke rol in kernbeslissing 6 'Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis' en wordt daarmee meermaals genoemd in de regionale structuurvisie. In de visie wordt gesteld dat de Universiteit versterkt dient te worden. De universiteit als instituut zorgt voor een constante toestroom van (buitenlands) jong talent. De aanwezigheid van duizenden studenten bevordert het vertier en de gezelligheid in de historische binnenstad. Zeker in de huidige informatiemaatschappij is de combinatie van de moderne Life Science en de oude en internationaal bekende universiteit niet alleen voor Leiden zelf, maar voor de Deltametropool als geheel van grote waarde. De voorgenomen ontwikkeling van de Humanities Campus zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het gebied, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020.
Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078). De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:
Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.
Leiden is door de universiteit een echte kennisstad. Het onderwijsinstituut kent dan ook een belangrijke rol in de Omgevingsvisie Leiden 2040, waarin wordt gesteld dat de Universiteit samen met de binnenstad, het stationsgebied en het Bio Science Park het kloppende hart van het stedelijk gebied in zowel het aanzien van de stad als het economisch aanzien. Deze belangrijke rol dient, in relatie met andere kwaliteiten van de stad, te worden versterkt en ten volle worden benut. De voorgenomen ontwikkeling van de Humanities Campus zorgt voor een kwaliteitsimpuls van het gebied, alsmede een verhoging van de toekomstbestendigheid, waarmee wordt gewaarborgd dat Leiden als kennisstad te boek kan blijven staan. In de Omgevingsvisie Leiden 2040 wordt de Humanities Campus aan de Witte Singel als één van de potentielocaties genoemd van Leiden. De nieuwe campus geeft niet alleen een impuls aan het gebied ter plaatse, maar kan ook een uitstraling hebben tot over het spoor. Tevens ziet de gemeente hier kansen om de waarden van Leiden hier verder uit te dragen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het leveren van een bijdrage aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Verder wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van het Singelpark, een belangrijk groen-blauwe raamwerk van Leiden. Zo draagt de ontwikkeling ook bij aan de realisatie van de ambities en profilering van Leiden. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de Omgevingsvisie Leiden 2040.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Ook in de Ontwikkelingsvisie is veel aandacht voor de universiteit. Wat betreft de toekomst van Leiden wordt gesteld dat bedrijvigheid, gebaseerd op kennis bij de universiteit, de musea, de zorginstellingen en kennisinstituten, meer en meer bijdragen aan de toekomstige welvaart van de stad. Tevens moet het academische leven nog meer bepalend worden voor de charme van de stad. De universitaire gemeenschap is zichtbaar aanwezig. Het imago en de identiteit van Leiden zijn in 2030 nog sterker verbonden met de universiteit en haargeschiedenis. Het is in 2030 een stad waarin de universiteit voelbaar is; een Oxford van Nederland.
Met voorliggend plan wordt voorzien in een campus met open, en naar de stad gerichte gebouwen, die door middel van een goede openbare ruimte met elkaar samenhangen. De locatie wordt een aantrekkelijke, inspirerende en toekomstgerichte Humanities Campus, die optimaal verbonden is met de binnenstad, want de historische binnenstad maakt deel uit van de identiteit van de Universiteit Leiden. Uitgangspunt van het stedenbouwkundig plan is dan ook dat het academische leven een bepalend onderdeel moet zijn van de charme van de binnenstad. Hiermee sluit voorliggend plan zeer aan op de Ontwikkelingsvisie.
Programma Binnenstad
Op 16 juni 2009 heeft de raad het 'Programma Binnenstad' vastgesteld. Het doel van het Programma Binnenstad is een samenhangende visie en een programma gericht op de verbetering van de kwaliteit van de binnenstad van Leiden. De historische binnenstad is een van de onderscheidende kwaliteiten van de stad. Versterking van de kwaliteit zal de aantrekkelijkheid van de stad vergroten. Dit maakt de stad niet alleen aantrekkelijker voor inwoners, maar versterkt tevens de bezoekersfunctie van Leiden aanzienlijk. De tendens dat Leiden positie verliest als winkel- en bezoekersstad moet hiermee worden omgebogen.
De doelen van het programma zijn:
Er is eerst een visie gemaakt, gebaseerd op gesprekken met vele partners uit de stad, onderzoeken naar onder andere het winkelaanbod en de ruimtelijke economische potenties van de binnenstad, onderzoek onder winkelend publiek en Leiden panel, bezoeken aan diverse andere historische binnensteden. Ook is het concept getoetst bij ontwikkelaars, beleggers en vastgoedeigenaren bijeengekomen op een conferentie. De visie wordt gebruikt als een meerjarig en integraal leidend kader voor de ontwikkeling van de binnenstad. De visie definieert van 18 verschillende gebieden en locaties in de binnenstad de functie, de gewenste ontwikkeling, het bijbehorende programma en het type ontwikkeling.
Per jaar wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin alle inspanningen voor het jaar beschreven staan.
Structuurvisie Verder met de Binnenstad
Het Programma Binnenstad is uitgewerkt in de structuurvisie 'Verder met de binnenstad'. Deze nota is op 11 oktober 2012 (RV 12.0040) door de gemeenteraad vastgesteld.
De structuurvisie Verder met de Binnenstad is een verdiepende visie over de binnenstad van Leiden. Het blijft naast de Omgevingsvisie Leiden 2040 bestaan.
De maatregelen van het programma Binnenstad zijn onder meer gericht op het ruimtelijk-economisch beleid. ‘Verder met de Binnenstad, Gebruikshandleiding voor ontwikkelingen in de binnenstad van Leiden’ stelt ontwikkelende partijen beter in staat om goede ontwikkelplannen op te stellen en uit te voeren. Daarmee levert zij een praktisch en hanteerbaar kader voor een brede doelgroep.
In het uitvoeringsprogramma binnenstad 2018, behorende bij het programma binnenstad is de ontwikkeling van de Humanities Campus opgenomen. Er wordt het volgende gesteld: Leiden heeft met haar universiteit, bibliotheken en musea een sterke positie in de nationale en internationale Geesteswetenschappen. De Universiteit Leiden en de gemeente willen die positie verder uitbouwen. Dat doen we door de verschillende onderdelen en partners van de Faculteit der Geesteswetenschappen te huisvesten in een geheel van nieuwe gebouwen: de Humanities Campus. De faculteit kan op dit moment niet optimaal functioneren omdat de gebouwen verouderd zijn en inefficiënt zijn ingedeeld. Daarnaast is de faculteit de afgelopen jaren flink gegroeid en verdere groei wordt verwacht. Met de realisatie van de Humanities Campus wil de gemeente samen met de universiteit een bijdrage leveren aan het realiseren van een aantrekkelijke en levendige binnenstad.
Algemeen
Leiden is een fijne stad om in te wonen, te werken en te leven. Dat willen we graag zo houden. In de komende jaren staat Leiden voor grote uitdagingen op het gebied van wonen, werken, duurzaamheid en mobiliteit, zoals benoemd in het coalitieakkoord 'Samen maken we de stad'. Om slagvaardig met de omvangrijke opgave van duurzame verstedelijking aan de slag te gaan zijn vier belangrijke opgaven benoemd (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277): de energietransitie, klimaatadaptatie en biodiverse vergroening, circulaire economie en duurzame mobiliteit. Voor elk van deze opgaven is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitvoeringsprogramma richten zich op de ambities, doelen, benodigde inspanningen en beoogde resultaten.
Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Leiden heeft de ambitie om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot (Leiden Biodivers en Klimaatbestendig, Samen maken we Leiden groener! Uitvoeringsprogramma 2020-2023 (RV 20.0074, 2020)). De ambities en doelen voor klimaatadaptatie, vergroenen en biodiversiteit kennen veel samenhang en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.
Warmtevisie
Het klimaat staat onder druk. Om klimaatverandering tegen te gaan, is het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, oftewel CO2, belangrijk. Dat betekent onder andere het stoppen met het gebruik van fossiele brandstoffen, zoals aardgas. In plaats daarvan gaan we gebruik maken van duurzame warmte -en energiebronnen, zoals restwarmte, geothermie, aquathermie, luchtwarmte en waterstof. Deze omschakeling van fossiele energie naar duurzame energie wordt 'energietransitie' genoemd.
Ook Leiden is volop bezig met de vraag: hoe zorgen we er voor dat Leiden in 2050 energieneutraal en CO2-vrij is? We doen dat op 3 manieren:
In 2017 stelde de gemeenteraad de Warmtevisie vast. Deze is in 2022 bijgewerkt en opnieuw vastgesteld als 'Transitievisie Warmte 2022-2026, De omschakeling naar een aardgasvrij Leiden'.
In deze visie staat dat Leiden inzet op een mix van duurzame warmtebronnen als andere mogelijkheden voor aardgas, zoals restwarmte, aquathermie en geothermie. Via grotere en kleinere warmtenetten kan deze warmte geleverd worden aan woningen en bedrijfspanden. Hoe dat er in 2050 precies uit komt te zien, welke volgorde van wijken het slimst is, welke warmtebron het beste bij een bepaalde wijk past wordt de komende jaren samen, met de bewoners en ondernemers, bepaald.
Bij voorliggend initiatief is op verschillende wijzen aandacht voor duurzaamheid. Zo zullen de toekomstige gebouwen in het plangebied niet langer op het gas worden aangesloten. Qua ontwerp is zo veel mogelijk modulair bouwen de basis, waarbij direct hergebruik zo makkelijk mogelijk wordt gemaakt. Dit betreft het gebouw zelf, alsmede de wijze waarop installaties te repareren of vervangen zijn bij einde gebruik of levensduur. Tevens krijgt de Humanities Campus een groenere uitstraling door een toename van openbaar groen van 2.500 m2. Dit verhoogt de leefbaarheid, recreatieve mogelijkheden nemen toe en hittestress neemt af. Er wordt daarnaast gestreefd naar een groene waterrand met waterplanten over de gehele lengte langs de Humanities Campus. Ten slotte bestaat het voornemen om de daken van de Humanities Campus zoveel mogelijk te voorzien van groene daken, al dan niet met dikker substraat (regenwateropvang). Tevens kunnen de groene daken samengaan met zonnepanelen.
De Universiteit Leiden is zich bewust van haar rol in de samenleving. Via onderwijs en onderzoek wil zij bijdragen aan een veilige, gezonde, duurzame, welvarende en rechtvaardige wereld (Instellingsplan 2016-2020 'Excelleren in Vrijheid'). De universiteit werkt daarom constant aan het verduurzamen van onderwijs, onderzoek en bedrijfsvoering. Via haar onderwijs leidt zij immers de beslissers van de toekomst op. De universiteit heeft de verantwoordelijkheid een bijdrage te leveren aan duurzaamheidsuitdagingen als energie- en klimaatneutraliteit, circulariteit en klimaatadaptatie.
De duurzaamheidsmaatregelen die de universiteit neemt en de bijbehorende gevolgen worden gedeeld met studenten, medewerkers en anderen buiten de universiteit. Dit kan via de door studenten gerunde Green Office en de interne communicatieafdeling. Ook worden er rondleidingen en presentaties gegeven en doet de universiteit mee aan verscheidene duurzaamheidsrankings waarin resultaten worden gerapporteerd. Door dit beleid voort te zetten tijdens de verbouwing van de Humanities Campus brengt de universiteit mensen in aanraking met de (meer)waarden van duurzame maatregelen (economisch, sociaal en ecologisch).
Het Evenementenbeleid Leiden 2020 geeft aan dat evenementen belangrijk zijn voor de stad, ze bepalen mede de levendigheid en de sfeer. Tevens versterken evenementen de onderlinge band tussen mensen en hebben evenementen een belangrijk economische betekenis voor Leiden. Het evenementenbeleid is voortgekomen uit een grondige evaluatie van het voorgaande beleid waarbij ook organisatoren, bewoners en bedrijven zijn betrokken. Het beleid gaat uit van drie ambities:
Tijden evenement
Van belang is dat inwoners van de gemeente Leiden weten wat zij kunnen verwachten van de gemeente als het gaat om het toestaan van evenementen. Een belangrijk aspect daarbij is de tijden waarop evenementen kunnen plaatsvinden, waarbij de nadruk ligt op de eindtijd. In het evenementenbeleid is een overzicht opgenomen van de verschillende eindtijden
Geluidbeleid
In het evenementenbeleid is een verwijzing opgenomen naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2020 van de gemeente Leiden. In de APV is een categorie-indeling van evenementen opgenomen in categorie 1, 2a, 2b, en 3, waarbij voor elke categorie andere geluidseisen worden gehanteerd.
Categorie 1:
alle evenementen met alleen onversterkte muziek en een eindtijd van maximaal 20.00 uur en alle evenementen met een verstrekte geluidproductie van maximaal 70 dB(A), 80 dB(C), op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object en een eindtijd van maximaal 20.00 uur. Indien de gevel op grotere afstand ligt dan 25 m, geldt de norm op 25 m van de geluidbron. In afwijking van het voorgaande geldt voor toneelvoorstellingen dat deze ook na 20.00 uur in categorie 1 blijven. Hiervoor geldt dan een eindtijd zoals bij categorie 2a. Voorbeelden van categorie 1 evenementen zijn: markten, braderieën, singer song writers.
Categorie 2a:
evenementen categorie 1 welke na 20.00 uur voortduren (met uitzondering van toneelvoorstellingen) en evenementen met een geluidsproductie van maximaal 80 dB(A) en 90 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object indien het geluid wordt voortgebracht door live optredende artiesten en een eindtijd van zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 23.00 uur, op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 24.00 uur. De burgemeester kan in bijzondere gevallen een eerdere of een latere eindtijd vaststellen. Voorbeelden van 2A evenementen zijn: Leiden Culinair, Borrel071, Zomerkermis, Rrrollend Matilo en Museumnacht.
Categorie 2b:
evenementen met een geluidsproductie van maximaal 85 dB(A) en 95 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object indien het geluid wordt voortgebracht door live optredende artiesten en een eindtijd van zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 23.00 uur, op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 24.00 uur. Indien het geluid wordt voortgebracht door geluidinstallaties ten behoeve van achtergrondmuziek, verslaglegging of commentaar tijdens een evenement geldt een norm van maximaal 80 d(BA) en 92 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of andere geluidgevoelige gebouwen. De burgemeester kan in bijzondere gevallen een eerdere of een latere eindtijd vaststellen. Voorbeelden van 2B evenementen zijn: Werfpop, Lakenfeesten, Puur, Jus d”Orange, Peurbakkentocht, Koningsdag op een groot aantal locaties. Voor de historische volksfeesten, Koningsdag/-nacht, de Lakenfeesten en de 3 Oktoberviering en Werfpop geldt geen verlaagde dB(C) norm.
Categorie 3:
evenementen met een geluidsproductie van maximaal 90 dB(A) en 100 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object en een eindtijd van zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 23.00 uur, op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 24.00 uur tot een maximum van vier in de evenementenkalender aan te wijzen evenementen per jaar. De burgemeester kan in bijzondere gevallen een eerdere of een latere eindtijd vaststellen. Voorbeelden van categorie 3 evenementen zijn: 3 Oktoberviering op een aantal locaties.
In het evenementenbeleid is op basis van de voorgaande categorieën aangegeven welke locaties beschikbaar zijn voor welk type evenement. Per locatie is vervolgens ook aangegeven hoe vaak een evenement mag plaatsvinden.
Onderdeel van voorliggend bestemmingsplan is het organiseren van evenementen op het nieuwe centrale ontmoetingsplein binnen de Humanities Campus. Gekozen is om dit centrale ontmoetingsplein samen met het Arsenaalplein als één evenementenlocatie te zien.
In dit bestemmingsplan worden deze mogelijkheden ter plaatse van het Arsenalplein gedeeld met het nieuwe centrale ontmoetingsplein. Dat betekent dat zij gezamenlijk bovenstaande evenementen mogen organiseren en niet ieder voor zich. Het huidige maximaal aantal gelijktijdig aanwezige bezoekers per evenement blijft op 813 bezoekers staan. In dit bestemmingsplan worden de categorieën 1 en 2a evenementen vastgelegd. Evenementen in categorie 1 hebben vanwege hun incidentele en kortdurende karakter weinig tot geen effecten op de leefomgeving en zijn daarom niet ruimtelijk relevant te noemen. Deze evenementen hebben geen extra geluidsbelastend effect, tevens wordt geen extra parkeerdruk verwacht. De universiteit is voornemens om grotendeels dergelijke evenementen te gaan organiseren.
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in plannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
In het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' is ter plaatse van het plangebied grotendeels geen archeologische verwachting opgenomen als gevolg van de bouwontwikkeling in de jaren '80. Dit blijkt eveneens uit de archeologische waardenkaart van de gemeente Leiden, waarin onderhavig plangebied geen kleur toegewezen heeft gekregen. Dit is weergegeven in navolgende uitsnede uit de archeologische waardenkaart, waarin het plangebied globaal rood omlijnd is. Enkel aan de randen van het plangebied geldt dat sprake is van een archeologische verwachting. Voor dit deel is een archeologische dubbelbestemming opgenomen in voorliggend plan, om eventuele archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (bron: gemeente Leiden).
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de molenbiotoop. De regels voor molenbiotopen luiden als volgt:
"Artikel 7.71 Bescherming molenbiotoop
Lid 1
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
Lid 2
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het plangebied ligt binnen het Rijks beschermd stadsgezicht 'Leiden binnen de singels'. Het plangebied bevat geen Rijks-of gemeentelijke monumenten noch karakteristieke panden. Het betreft de locatie van het voormalige doelencomplex waar vanaf begin 19e eeuw een aantal kazernes was gelegen. De huidige bebouwing ten dienste van de Letterenfaculteit van de Universiteit Leiden is tot stand gekomen vanaf 1984 na langdurige planvorming. De relatief grootschalige onderwijsgebouwen en het onderliggend stedenbouwkundig plan zijn typerend voor de bouwtijd. Daarin wordt doormiddel van een geringe hoogte, materiaalgebruik en architectuur aansluiting gezocht bij de historische stad. Een bijzonder element vormt de poort in de Doelensteeg op de entree van het gebied die een verwijzing vormt naar het afgesloten karakter van het voormalig doelenterrein en kazerneterrein. In het Huizingagebouw, het wooncomplex en het Reuvensgebouw is een duidelijke poging gedaan in materiaal, hoogte en architectuur aansluiting te zoeken bij de historische binnenstad. Daarmee is het Huizingagebouw van cultuurhistorische waarde als typerend voor zijn tijd waarin radicaal gebroken werd met het strenge modernisme. Eveneens van waarde is de zorgvuldige aansluiting die het heeft met de historische bebouwing aan de Doelengracht. Het woongebouw is van cultuurhistorische waarde in de manier waarop het door een afbouw in hoogte aansluiting realiseert tussen de grote schaal van onderwijsgebouwen en de kleinschaligheid langs de Doelengracht.
De stegenstructuur rond deze gebouwen sluit aan op de structuur van de aangrenzende middeleeuwse stad en ondersteund zodanig de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht. Het Lipsiusgebouw contrasteert daar deels mee. Stedenbouwkundig blokkeert het de doorlopende Doelensteeg. Ook de materialisering wijkt duidelijk af van de omgeving. Wel is de gevel doormiddel van verspringingen gefragmenteerd en zijn er kapvormige geveldelen toegepast die de massa van het gebouw opdelen. Het gebouw op zich, en dan specifiek de architectuur, vertegenwoordigt een zekere cultuurhistorische waarde maar het gebouw sluit slecht aan bij de karakteristiek van de omgeving. De situering vormt een verstoring van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.
Aangrenzend aan het plangebied staan aan de Doelengracht, oostzijde van het water, meerder Rijks-of gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden. Nieuwe bebouwing grenzend aan de Doelengracht zal in massa, hoogte en materialisering aansluiting moeten zoeken bij deze historische bebouwing.
Het plangebied ligt binnen een beschermd stadsgezicht. Dit betekent dat nieuwbouw in de binnenstad en ingrepen in de structuur geen aantasting mogen vormen van de aanwezige historische waarden, maar juist nieuwe waarden dienen toe te voegen. In de Erfgoednota 2014 - 2020 wordt het project voor herontwikkeling van de Universiteit Leiden als goed voorbeeld van samenwerking van erfgoedpartners genoemd.
Voor Leiden liggen hier kansen om de functie van universiteitsstad en internationale kennisstad te versterken alsmede de ruimtelijke kwaliteit van de binnenstad te verbeteren.
In opdracht van de Universiteit Leiden heeft het bureau SteenhuisMeurs in april 2015 het rapport 'Witte Singel Doelen Complex Leiden, Cultuurhistorisch onderzoek en analyse' opgeleverd. Het rapport eindigt met een cultuurhistorische waardering van de gebouwenclusters en een agenda cultuurhistorie. De cultuurhistorische waarde van de ensembles is omgezet in 'kernwaarden', waarmee de ruimtelijke essenties van het ontwerp van toen worden benoemd en ontleed om de cultuurhistorische kwaliteit als vertrekpunt te nemen voor transformaties en aanpassingen. De volgende kernwaarden worden onderscheiden:
Daarnaast zijn nog specifieke stedenbouwkundige aanbevelingen gedaan, zoals het verbeteren van stedenbouwkundige weeffouten van het doelenterrein, het verbeteren van de relatie tussen het doelenterrein en de singel en de verbetering van de buitenruimte.
Bovenstaande aanbevelingen en kernwaarden zijn als uitgangspunten meegenomen in het stedenbouwkundig plan en daarmee in de voorliggende juridisch-planologische vertaling.
Het plangebied voor de Humanities Campus valt deels binnen de molenbiotoop van Molen de Put. Molen de Put is in de provinciale Omgevingsverordening aangewezen als bijzondere molenbiotoop. Volgens de provinciale regels dient nieuwbouw te voldoen aan (in dit geval) de 1-op-30 regel (artikel 1). De voorgenomen nieuwbouw van de Humanities Campus is in strijd met deze 1-op-30 regel: er wordt in de nieuwe situatie hoger gebouwd dan is toegestaan volgens de regels voor de molenbiotoop. Op basis van artikel 2 van de omgevingsverordening kan afgeweken worden van deze bouwhoogte, mits de molen en de molenbiotoop 'op een goede manier ruimtelijk worden ingepast'.
Als leidraad om te kunnen bepalen of voldaan is aan die 'goede ruimtelijke inpassing' heeft de provincie voor molen De Put een 'molenbiotooprapport' op laten stellen. Dit molenbiotooprapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In het molenbiotooprapport is een beschrijving van de huidige stand van de molen(biotoop) gegeven en is tevens opgenomen op welke manier de molen en de omgeving verbeterd kunnen worden. Hiertoe zijn vijf aspecten onderzocht:
De conclusie zoals die in het molenbiotooprapport is opgenomen luidt:
De 'goede ruimtelijke inpassing' is gedaan door het doorlopen van een proces waarbij de gemeente, de provincie en de eigenaar van de molen zijn betrokken. In dit proces zijn diverse gesprekken gevoerd met de provincie en de eigenaar van de molen. Uit deze gesprekken is een aantal mogelijkheden gekomen om molen De Put op een 'goede manier ruimtelijk in te passen'.
Een eerste mogelijkheid is bestaat uit een aanpassing aan de molen zelf: de molen staat op een bolwerk. Dit bolwerk kan met circa twee meter opgehoogd worden. Dit levert de volgende voordelen op, in aansluiting op de conclusies uit het molenbiotooprapport:
De werkzaamheden die nodig zijn bestaan uit het opvijzelen van de molen zodat het bolwerk uitgebreid kan worden. Vervolgens wordt de molen teruggeplaatst op het verhoogde bolwerk. de ruimte onder het bolwerk kan, afhankelijk van de grootte, afgebouwd en ingericht worden.
Een tweede mogelijkheid bestaat uit een technische verbetering van de molen: door het aanbrengen van een ander soort wiek kan de molen beter wind oppakken en is de molen ook beter bestand tegen turbulentie. Zo'n wiekverbetering draagt ook bij aan de instandhouding van de molen en daarmee aan de uitgangspunten zoals opgenomen in het molenbiotooprapport.
Om de molenaar een eigen ruimte met toilet en eventueel pantry te geven wordt onderzocht of dit in een bestaand gebouw in de directe omgeving kan. Het gebruik van een bestaand gebouw kan een duurzame en goedkopere optie zijn om de molenaar over een eigen ruimte nabij de molen te laten beschikken. De gemeente draagt financieel bij aan aanpassing aan de molen, ongeacht welke vorm er gekozen wordt. Ook de Universiteit Leiden doet een bijdrage hieraan.
Door uitvoering van een van deze maatregelen wordt de molen op een nog betere manier ruimtelijk ingepast in de veranderende omgeving. Er wordt voldaan aan de vijf uitgangspunten van het door de provincie opgestelde molenbiotooprapport.
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing van de molen en de molenbiotoop waardoor voldaan wordt aan artikel 7.71, lid 2 sub b en er geen strijd met de verordening is. Ter bescherming van de molenbiotoop is voor een deel van de gronden van het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen.
De Doelensteeg 7 betreft een rijksmonument ten oosten van het plangebied, aan de andere zijde van de Doelengracht. Ter plaatse is een poort aanwezig richting het Eva van Hoogeveenhof. Het hof zelf is onttrokken aan het zicht vanaf de steeg. De Doelensteeg loopt uit in het plangebied. Het rijksmonument (de poort) is in zijn huidige vorm reeds opgenomen in het straatbeeld, waarmee met voorliggende ontwikkeling geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van desbetreffend monument.
Wet natuurbescherming (Wnb)
In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wet natuurbescherming geeft uitvoering aan de verplichtingen van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De provincies gaan over het natuurbeleid en zorgen voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het natuurbeleid van grote wateren en internationaal beleid.
In 2022 gaat de Wet natuurbescherming op in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.
In de wet zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen waarin onder meer is bepaald dat beschermde dieren niet opzettelijk gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Werken conform een door het Rijk goedgekeurde gedragscode kan er voor zorgen dat verbodsbepalingen overtreden worden. Voorts is een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer overtreding van een verbod niet vermeden kan worden, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd, er sprake is van wettelijk belang, én er geen alternatief voor activiteit is, waarmee de beschermde situatie kan worden ontzien.
In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.
Visie Natuurlijke leefomgeving
Binnen het Hart van Holland is de nota 'Basis in Balans' opgesteld, die in 2020 door het college is vastgesteld. In dit besluit zijn vier leidende principes uit de visie overgenomen voor Leiden: a. Werk aan een klimaatrobuuste inrichting van het landschap en de openbare ruimte, b. Zorg voor een gevarieerde mix van biodiversiteit tot in de haarvaten van de regio, c. Behoud en versterk het landschap als framework voor de stad, d. Maak het gehele gebied bereikbaar en beleefbaar voor de recreant. Het plangebied is niet specifiek uitgewerkt in de nota.
Ecologisch beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
Ecologisch advies stadsecoloog (2020)
Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecifieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.
Gedragscode soortbescherming gemeenten
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.
Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid
De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.
In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld .
Met natuuronderzoek is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Naast beschermde natuurwaarden in het plangebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies uiteengezet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ongeveer 6 kilometer nabij de Natura 2000-gebieden 'Meijendel & Berkheide' en 'De Wilck' en op ongeveer 7 kilometer nabij Natura 2000-gebied 'Coepelduynen'. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze drie Natura 2000-gebieden is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom is een stikstofberekening in AERIUS uitgevoerd voor de gebruiks- en aanlegfase. Uit deze berekeningen volgt dat er met de ontwikkeling geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie door de ontwikkeling zijn daarmee uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar de gevolgen van stikstofdepositie, in de vorm van een passende beoordeling, is niet noodzakelijk. Ook een vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. Daarnaast kunnen in en in de directe omgeving van het plangebied vogels broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Verder kunnen de aanwezigheid van nesten van huismussen en verblijfplaatsen van de gewone en ruige dwergvleermuis niet uitgesloten worden. De quick scan is geactualiseerd ten opzichte van de versie die bij het ontwerpbestemmingsplan is gevoegd. De conclusie van de geactualiseerde quickscan luidt ten aanzien van soortenbescherming dat een vervolgonderzoek aanbevolen wordt. Dit vervolgonderzoek wordt uitgevoerd.
Beschermde houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een dergelijke zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij werkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen, zoals aardgasleidingen, hoogspanningsverbindingen of rioolpersleidingen in het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied. Uiteraard zal in het kader van de uitvoering van het plan tijdig een KLIC-melding worden uitgevoerd zodat inzichtelijk wordt waar er zich kabels en leidingen in het plangebied bevinden en daar met de beoogde werkzaamheden rekening kan worden gehouden.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar van milieubelastende activiteiten. Dit betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen die voorzien in milieugevoelige functies voldoende afstand in acht moet worden genomen met bestaande bedrijven. Daarnaast biedt het zekerheid aan omliggende bedrijven die zo hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen. Om in te kunnen schatten of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is, moeten er drie vragen beantwoord worden:
De directe omgeving van het plangebied wordt vanwege haar ligging in de binnenstad van Leiden gekenmerkt door een diversiteit aan functies. Voor gebieden waar sprake is van een dergelijke functiemenging, zoals bij winkelcentra en winkelgebieden, kent de VNG-brochure het begrip 'gebied met functiemenging'. Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies gecombineerd zijn, zoals wonen boven winkels. In de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is voor gebieden met functiemenging een aparte lijst (bijlage 4 VNG-uitgave) opgenomen. In tegenstelling tot rustige woonwijken zijn in dergelijke levendige gebieden desgewenst ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Het kan gaan om gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Dit sluit ook aan bij de beoogde ambitie van de Humanities Campus om een campus te ontwikkelen die door de opzet en inrichting de trend ondersteunt van “24 uur per etmaal en 7 dagen in de week” beschikbaarheid.
In gebieden met functiemenging gelden geen richtafstanden, maar wordt gewerkt met een drietal categorieën van activiteiten. Het gaat om de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
In voorliggende situatie wordt met de herontwikkeling ingezet op het mogelijk maken van universiteitsfuncties. De universiteit is zowel hinderveroorzakend als milieugevoelig te noemen. Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs zijn op basis van de functiemengingslijst uit de VNG-publicatie categorie 'B'. Dit betekent dat hinderveroorzakende en milieugevoelige functies met elkaar gecombineerd kunnen worden, zolang zij bouwkundig van elkaar afgescheiden zijn. Daar zal in de toekomstige situatie sprake van zijn. Dit betekent dat het goed woon- en leefklimaat van de milieugevoelige functies in en rondom het plangebied worden gewaarborgd.
In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Met een verkennend bodemonderzoek is de bodemkwaliteit binnen het plangebied door Geofoxx onderzocht. Uit het onderzoek blijkt het volgende:
Met deze onderzoeksresultaten is er nog een tweetal vervolgacties noodzakelijk die in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden uitgevoerd:
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat er verschillende risicobronnen aanwezig zijn rondom het plangebied. Een quick scan externe veiligheid is opgesteld door SAB om de eventuele knelpunten inzichtelijk te maken. De belangrijkste conclusies worden navolgend gepresenteerd. Te beginnen met een uitsnede van de risicokaart, met daarop het plangebied globaal groen aangeduid.
Uitsnede van de risicokaart externe veiligheid met het plangebied globaal groen omcirkeld (bron: www.risicokaart.nl).
Binnen een straal van één kilometer van het plangebied bevinden zich zes stationaire risicobronnen, waarvan er twee zijn aangewezen als Bevi-inrichting. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten de invloedsgebieden valt van alle inrichtingen. Een nadere beschouwing van deze soort risicobron is daarmee niet noodzakelijk. Dit geldt ook voor de nabijgelegen buisleiding. Enkel voor 4 wegvakken in de omgeving van het plangebied geldt dat het plangebied in het invloedsgebied ligt van deze risicobronnen. Deze wegvakken dienen daarom nader te worden beschouwd. Gelet op het feit dat de ontwikkellocatie voor alle wegvakken buiten de meest relevante zone van het groepsrisico ligt (de 200 meter zone), hoeft het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes enkel beperkt verantwoord te worden. Het betreft een motivering ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook de Veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden om een advies uit brengen.
Beperkte verantwoording
Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobronnen dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:
Scenario's
Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met toxische vloeistoffen van waaruit een gifwolk kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.
De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:
Belangrijk bij een ongeval met toxische vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de toxische vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een toxische wolk. Dit kan door te koelen en/of een waterscherm aan te leggen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier bestaande wegvakken betreft met daarom heen al kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is.
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van wegvakken van de N206 en A4. Naast de bestrijding van de calamiteitbron is daarmee eveneens de inrichting van het plangebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie en de specifieke risicolocatie cruciaal. De brandweer kan snel via de Reuvensburg, de Witte Singel, de Maliebaan, de Rijn en Schiekade en de Rooseveltstraat de ontwikkellocatie bereiken in geval van een calamiteit.
Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. Hier gaat het om een beoordeling van de feitelijk aanwezige bluswatercapaciteit, zowel primair (brandkranen), secundair (geboorde putten en open water) en tertiair bluswater (aanvullende bluswatervoorzieningen). Daarbij wordt beschouwd of dit overeenkomt met de benodigde bluswatercapaciteit in het geval van een calamiteit van één van de twee scenario's. Op dit punt dient de Veiligheidsregio om advies te worden gevraagd.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
Eén van de voornaamste handelingen bij het ontstaan van een toxische wolk is het binnen schuilen waarbij ramen en deuren kunnen worden gesloten en ventilatie kan worden stilgezet. Binnen de ontwikkellocatie moet men snel op de hoogte zijn van een eventueel ongeluk met een toxische stof op de weg en men moet op de hoogte zijn van de gevaren van deze toxische stof en weten hoe te handelen. Vooraf instructie van personeel, studenten en andere aanwezigen is hierbij dus van belang. Ook de aanwezigheid van BHV maakt onderdeel uit van de alarmering van personen in de ontwikkellocatie. Primair gaat NL-Alert de basis vormen voor alarmering van personen in een bepaald gebied. Daarnaast kan nog gebruik gemaakt worden van het bestaande systeem van Waarschuwings Alarmerings Systeem (WAS) palen.
Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Voor de ontwikkellocatie geldt dat zal worden voorzien in voldoende vluchtroutes.
Advies Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Holland Midden heeft advies gegeven op voorliggend bestemmingsplan. Uit het advies volgt dat het plangebied vanuit het Regionale dekkingsplan is gelegen in een buurt met de classificatie 'Categorie 1' met het overheersende kenmerk 'Oude binnensteden'. De nieuwe ontwikkeling past niet binnen het profiel van de vastgestelde buurtcategorie maar behoort in 'Categorie 2' met het overheersende kenmerk 'Gebouwen voor zelfredzame personen'. De referentiewaarde voor categorie 1 en 2 is 7 resp. 10 minuten met een bandbreedte van 3 minuten. De prognose van de opkomsttijd bedraagt voor deze locatie zes minuten. Daarmee scoort het nieuwe initiatief binnen beide categorieën 'Goed'. Er zijn in relatie tot de te verwachte opkomsttijd geen aanvullende voorzieningen benodigd, de te verwachten preventieve voorzieningen en opkomsttijd voldoen aan de uitgangspunten van het Dekkingsplan. Voor alarmering van de bevolking bij calamiteiten buiten het bouwwerk wordt gebruik gemaakt van de waarschuwings-alarmeringssirene. In de nabijheid van het plangebied is een WAS-paal aanwezig. Daarnaast speelt ook het NL-alertsysteem een steeds belangrijkere rol bij het alarmeren van de bevolking. In de verdere uitwerking van de plannen zal aandacht uitgaan naar voldoende bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan. Tot slot geeft de Veiligheidsregio aan geen belemmering voor het bestemmingsplan te zien vanuit het aspect externe veiligheid.
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterrein.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies in de vorm van universiteitsgebouwen. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door SAB. In het akoestisch onderzoek zijn de wegen Witte Singel, Haagweg, Noordeinde, Rembrandtstraat en Groenhazengracht meegenomen. Navolgend worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek uiteengezet.
Witte Singel
De geluidbelasting vanwege de 30 km/uur weg Witte Singel bedraagt maximaal 55 dB inclusief aftrek ex art. 110g Wgh voor gebouw Reuvens. Voor gebouw Lipsius-Zuid bedraagt de geluidbelasting tevens maximaal 55 dB inclusief aftrek ex art. 110g Wgh. Dit is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. Daarnaast geldt dat er sprake is van geluidluwe gevels.
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke en stedenbouwkundige aard. Een aanvraag hogere grenswaarde is echter niet van toepassing gezien het feit dat de Witte Singel een 30 km/uur weg betreft en daarmee volgens de Wgh geen gezoneerde weg is.
In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald. Ter indicatie dient voor Reuvens en Lipsius-Zuid de gevelwering ten minste 27 dB te bedragen.
Haagweg en Noordeinde
De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt als gevolg van de wegen Haagweg en Noordeinde niet overschreden voor de gebouwen in het plangebied.
Rembrandtstraat en Groenhazengracht
Als gevolg van de 30 km/uur wegen Rembrandstraat en Groenhazengracht wordt de gehanteerde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB niet overschreden. Er is daardoor sprake van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van de gebouwen in het plangebied.
Naast de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies voorziet voorliggend plan ook in het organiseren van evenementen en de mogelijkheid voor een terras ter plaatse van het nieuwe centrale ontmoetingsplein. Beide zaken zijn door Kragten in een akoestisch onderzoek industrielawaai onderzocht. Daarbij is gekeken naar de geluidseffecten voor de omgeving, waarbij rekening is gehouden met de nieuwe geluidgevoelige functies uit dit plan. Navolgend worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek uiteengezet.
Terras
Op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij een bezetting van 40 personen op het terras de richtwaarde van 50 dB(A) in een gemengd gebied, oftewel stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” niet wordt gerespecteerd. De richtwaarde van stap 3 van 55 dB(A) wordt wel gerespecteerd. Gezien het feit dat de terraslocatie is gesitueerd in een stedelijke situatie, het terras tevens ten dienste is van de omliggende geluidgevoelige gebouwen en dat de binnenwaarde van 35 dB(A), bij een minimale gevelwering van 20 dB conform het Bouwbesluit , te allen tijde wordt gerespecteerd, kunnen de berekende waarden die voldoen aan stap 3 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” in onderhavige situatie aanvaardbaar worden geacht.
Op basis van de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij een bezetting van 140 personen op het terras de richtwaarde van 50 dB(A) in een gemengd gebied, oftewel stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” niet wordt gerespecteerd. De richtwaarde van stap 3 van 55 dB(A) wordt in de dag- en nachtperiode wel gerespecteerd. Voor de avondperiode geldt dat de richtwaarde op één rekenpunt ter plaatse van het nieuwe Lipsius wordt overschreden. Gezien het feit dat de terraslocatie is gesitueerd in een stedelijke situatie, het terras tevens ten dienste is van de omliggende geluidgevoelige gebouwen en dat het Lipsius in de avondperiode niet volledig operationeel zal zijn, maat dat dit in onderhavige situatie aanvaardbaar wordt geacht.
Het maximaal geluidniveau ten gevolge van de personen op het terras bedraagt ten hoogste 53 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van geluidgevoelige objecten. De richtwaarden uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” worden in de dag-, avond en nachtperiode eveneens ter plaatse van alle gevoelige objecten gerespecteerd.
Evenementen
Binnen het plangebied is men voornemens om op de binnen het Evenementenbeleid passende dagen evenementen te organiseren. Evenementen kunnen plaatsvinden binnen de in het Evenementenbeleid vastgestelde maximale categorie 2A voor het Arsenaalplein en het nieuwe centrale ontmoetingsplein (Campushart in het onderzoek genoemd). Voor de beide pleinen zijn logische locaties beschouwd waar bijvoorbeeld een podium kan worden opgesteld alwaar versterkt muziekgeluid ten gehore kan worden gebracht.
Op basis van de situering van de mogelijke podiumlocaties is het ten hoogst toelaatbare (voorwaarts gerichte) bronvermogen bepaald waarmee wordt voldaan aan de door de gemeente Leiden gehanteerde normstelling voor evenementen uit Categorie 2A. Ter plaatse van het Arsenaalplein wordt met een bronvermogen van 116 dB(A) voldaan. Met een bronvermogen van 115 dB(A) ter plaatse van het Campushart wordt eveneens voldaan aan de gehanteerde normstelling. De bepaalde bronemissies zijn toereikend voor het beoogde gebruik van beide locaties.
Van de berekende totale bronvermogens per podiumlocatie kan uiteraard gemotiveerd worden afgeweken door een gedetailleerd akoestisch onderzoek uit te voeren voor een betreffend evenement met exacte locaties en opstelling van geluidboxen. De berekende bronvermogens zijn meer indicatief ter onderbouwing dat evenementen (met een luidruchtig karakter) kunnen plaatsvinden binnen het inrichtingsterrein.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het terras en de evenementenlocatie niet zorgen voor onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor maatschappelijke functies. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk gemaakt moet worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In dit kader is een quick scan luchtkwaliteit opgesteld door SAB. De belangrijkste conclusies worden navolgend gepresenteerd.
Met behulp van de NIBM-rekentool is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie door geen planvergelijking te doen en inzichtelijk te maken of de herontwikkeling an sich NIBM te noemen is. Na invulling van de rekentool volgt dat dit niet het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook gekeken naar de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plangebied. Na raadpleging van de NSL-monitoringstool wordt geconcludeerd dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de twee jaren (2021 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen op de lange termijn in het plangebied verder afnemen. Ook wanneer de resultaten van de NIBM-tool worden opgeteld op de concentraties zoals de monitoringstool aangeeft, zal er geen sprake zijn van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat, zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening, luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
Het plan voorziet in de ontwikkeling van de Humanities Campus in Leiden. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
Het totale plangebied is circa 1 hectare groot. Hiermee blijft het project ver onder de indicatieve drempelwaarden kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen grote negatieve effecten optreden. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
De basis van dit bestemmingsplan is gevormd door het stedenbouwkundig plan die voor de herontwikkeling van de Humanities Campus is opgesteld. Dit document is als bijlage opgenomen bij voorliggend plan. Het stedenbouwkundig plan is het sluitstuk van de verkenning die in 2014 is gestart. Als aanvulling op het stedenbouwkundig plan wordt voor de ontwikkeling een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin kwalitatieve randvoorwaarden voor uitwerking van de openbare ruimte en bebouwing worden gegeven. Met deze plannen is de ambitie uitgesproken om tot een Humanities Campus te komen die zich kenmerkt door kwaliteit, functionaliteit, interactie en een goede verknoping met de omgeving. Een campus die het on-campus werken, studeren en ontmoeten stimuleert. Een campus die de diversiteit in groepen, functies en nationaliteiten faciliteert en daarmee een community bouwt, en beschikt over moderne (onderzoeks)faciliteiten in duurzame gebouwen.
Het stedenbouwkundig plan biedt een toekomstbestendig raamwerk met een sterke identiteit. Een nieuwe centrale buitenruimte zorgt voor onderlinge samenhang tussen de verschillende gebouwen en instituten, centrale functies aan het plein en een verbeterde infrastructuur (bv. fietsenstalling) en meer plek voor ontmoeten. Het complex krijgt een hoogwaardige uitstraling die aansluit bij de prestige van de universiteit.
De gebouwen moeten aan de vraag van de huidige gebruikers voldoen en tegelijkertijd flexibel zijn om in te kunnen spelen op toekomstige veranderingen in onderwijsconcepten of groei/krimp van studentenaantallen.
Naast de universiteit-gerelateerde ambities wordt met de ontwikkeling een kwalitatief hoogwaardig nieuw stuk binnenstad opgeleverd dat uitnodigt voor gebruik en bezoek van mensen buiten de universiteit. Door functiemenging ontstaat een aantrekkelijk gebied. Een gastvrije campus die in verbinding staat met de binnenstad van Leiden.
De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.
Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.
Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.
De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat we aan de vooravond staan van transities zoals voor energie, klimaat en daarmee ook voor mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.
Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kunnen we concluderen dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat ons autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik houden we onze stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit noemen we modal shift. We zorgen ervoor dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.
Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:
Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.
Op 16 juli 2020 heeft de raad de Parkeervisie vastgesteld. In de parkeervisie wordt het toekomstbeeld geschetst van parkeren in Leiden, samengevat in visiepunten voor de auto en de fiets. De Parkeervisie geeft een beeld van de parkeersituatie voor de auto en de fiets in Leiden in 2030 en hoe stapsgewijs naar die nieuwe situatie toegewerkt wordt.
De Parkeervisie bevat de ambities en uitgangspunten voor het beleid van de komende jaren, waarbij er in het bijzonder aandacht is voor het inpassen van de verstedelijkings- en woningbouwopgave en het wijzigen van de modal shift (het bevorderen van schone vervoersvormen, zoals lopen, de fiets en het openbaar vervoer, en het terugdringen van het autogebruik en autobezit).
De Parkeervisie is opgebouwd langs drie redeneerlijnen:
In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren, heeft het college van B&W op 14 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Door Goudappel is een onderbouwing wat betreft verkeer en parkeren opgesteld. In de onderbouwing is aan de hand van het beoogde functieprogramma de toekomstige extra verkeersgeneratie van de Humanities Campus berekend. Aanvullend zijn gedurende een gehele week verkeerstellingen op straat uitgevoerd. Aan de hand van de berekende verkeersgeneratie is vervolgens het effect van het (extra) verkeer als gevolg van de ontwikkeling op het omliggend wegennet inzichtelijk gemaakt. Hiervoor is gebruik van de VISSIM-Kruispunttool. Uit de kruispuntberekeningen blijkt in hoeverre het de kruispunten het verkeer in de toekomstige situatie op een acceptabele manier kunnen afwikkelen.
De ontwikkeling van de Humanities Campus houdt rekening met een groei van 12,8% van het aantal studenten tussen 2014 en 2030. Dit betekent 4.550 (ruimtevragende) studenten voor de faculteit in 2030. Op dit moment zijn deze studentenaantallen bereikt en wordt richting 2030 ook geen groei meer verwacht. Omdat het onderwijsprogramma zal afnemen en het aantal studenten niet zal toenemen zal geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking. Wel maakt de mogelijkheid van een horecavoorziening in de vorm van een literair café onderdeel uit van de ontwikkeling. De verkeersgeneratie van het literair café bestaat hiermee tijdens de ochtendspitsperiode uit 12 aankomende voertuigbewegingen. In de avondspitsperiode genereert de ontwikkeling 12 vertrekkende en 12 aankomende verkeersbewegingen. Verkeerskundig zijn deze aantallen laag. Ter indicatie: gemiddeld betekent dit een verkeerstoename van minder dan één motorvoertuigbeweging per twee minuten tijdens het drukste avondspitsuur.
Uit een nadere analyse wat dit betekent voor de verkeersafwikkeling volgt dat zowel in 2035 een goede verkeersafwikkeling behaald op de bestudeerde kruispunten (Groenhovenstraat - Witte Singel en Noordeindeplein - Witte Singel), zowel in de autonome situatie als rekening houdend met de ontwikkeling van de Humanities Campus. Er is nauwelijks effect zichtbaar van de extra verkeersgeneratie vanuit de planontwikkeling. De ontwikkeling van de Humanities Campus leidt hiermee niet tot het ontstaan van knel- of aandachtspunten voor de verkeersafwikkeling. Ten opzichte van de huidige situatie (2023) neemt de verkeersbelasting op de kruispunten in de toekomst sterk af als gevolg van toekomstige maatregelen op de Rijnzichtbrug (in noord-zuid richting).
Voor de Humanities Campus wordt ingezet op een fijnmazig voetgangersnetwerk dat de campus verbindt met het omliggende stadsweefsel. Ook is het doel een aanhechting op en versterking van de Singelparkroute te vormen. De verbinding tussen de Doelenzijde en de Witte Singelzijde wordt geïntensiveerd door een nieuwe voetgangersbrug in de as van de Doelensteeg. Voetgangers moeten zich 'thuis' voelen in het gebied. Ook binnen de universiteitsgebouwen bevinden zich doorgangen voor voetgangers. Alle entrees, atria en binnenhoven zijn verbonden met dit netwerk. Navolgende afbeelding toont het voetgangersnetwerk van de campus.
Impressie voetgangersnetwerk voor de gehele campus (bron: KCAP Architects&Planners).
Wat betreft fietsverkeer bevinden de hoofdroutes zich met name aan de noord- en oostzijde van de Humanities Campus, vanaf het centraal station en de binnenstad. Met de fiets is Leiden Centraal gemiddeld op circa 1 km afstand bereikbaar. Station Leiden Lammenschans is aan de zuidzijde gemiddeld 1.7 km fietsen. De dominante hoofdroutes voor fietsers zijn weergegeven op de afbeelding onderaan paragraaf 4.8.2.3.
Naast het centraal station van Leiden, welke zich op fiets- en loopafstand van het plangebied bevindt, is het plangebied tevens bereikbaar met de bus. De bushalte aan de Witte Singel is voor de gehele Humanities Campus bereikbaar binnen 200 meter. Voor medewerkers van de universiteit bestaan verschillende regelingen die het gebruik van fiets en openbaar vervoer stimuleren. Daarnaast zijn de universiteitsgebouwen goed bereikbaar met het openbaar vervoer en de fiets waardoor eenvoudig milieuvriendelijk kan worden gereisd. In alle gebouwen komt een informatiescherm te hangen met informatie over het OV.
Wat betreft autoverkeer bestaat de ambitie om de autoluwheid van het plangebied verder te vergroten. De straten die deel uitmaken van het plangebied zijn in het stedenbouwkundig plan niet opgenomen als rijroute. Enkel de noordzijde van het plangebied (de Arsenaalstraat) is een te gebruiken rijroute, met name om het plangebied toegankelijk te maken voor mindervaliden. Navolgende afbeelding geeft dit schematisch weer.
Impressie autoverkeerroutes en parkeerplaatsen voor de gehele campus (bron: KCAP Architects&Planners).
Ten slotte is aandacht nodig voor de routing van logistiek verkeer. Het betreft hierbij vooral bevoorrading, pakketbezorging en servicelogistiek. In de huidige situatie Is het centraal logistiek punt op de campus gesitueerd in de Postkamer van het Lipsiusgebouw. De voertuigen rijden hierbij via de Witte Singel en Reuvensbrug naar de Postkamer. Van daar uit worden de andere bouwdelen verder gedistribueerd. Binnen de ontwikkeling wordt voorzien in verplaatsen van de Postkamer in het huidige Lipsius gebouw naar Cluster Noord (Maliebaanzijde). Van daar uit worden de goederen eveneens verder gedistribueerd over de Humanities Campus; ook richting Doelenzijde.
De verwachting is dat het aantal logistieke bevoorradingen in de toekomst gelijk blijft. Verwacht wordt dan ook niet dat het aantal bevoorradingsbewegingen tijdens de drukste spitsuren in de toekomst toeneemt. In de huidige situatie rijdt het bevoorradingsverkeer via de Witte Singel en Reuvensbrug van en naar de Postkamer. Door de verplaatsing van de Postkamer naar Cluster Noord (Maliebaanzijde) blijft het aantal voertuigbewegingen voor bevoorrading op de Reuvensbrug naar verwachting gelijk vanwege de interne distributie vanuit de nieuwe Postkamer richting Nieuw-Reuvens, Nieuw-Lipsius en het Johan Huizinga gebouw.
De Cleveringaplaats is tussen de Reuvensplaats en de Arsenaalstraat afgesloten met paaltjes; evenals de Sebastiaansdoelen bij de Doelenpoort. Voor de bezorging van post en de kleine artikelen (zoals service van koffieautomaten) richting het gebouw Arsenaal vormen deze paaltjes geen belemmering. Bevoorrading met grotere ladingdrager, bijvoorbeeld pallets voor toiletrollen of meubilair, vindt plaats via het Arsenaalplein en valt buiten het bereik van het Lipsiusgebouw. Dit geldt ook voor de bevoorrading van de Hortus. Deze situatie wijzigt hiermee niet met het verplaatsen van de Postkamer naar Cluster Noord en de sloop van het Lipsiusgebouw.
In het plangebied is een keerlus met een laad- en lospunt op het plein voor kleinere vrachtwagens (tot 10m) tijdens venstertijden (7:00-9:00). In de toekomst gaat de universiteit toe naar emissievrije voertuigen van maximaal 8m lang. In navolgende afbeelding zijn deze en overige bevoorradingsroutes inzichtelijk gemaakt voor de gehele campus.
Impressie bevoorradingsroutes voor de gehele campus (bron: KCAP Architects&Planners).
Autoparkeren
De ontwikkeling van de Humanities Campus houdt rekening met een groei van 12,8% van het aantal studenten tussen 2014 en 2030. Dit betekent 4.550 (ruimtevragende) studenten voor de faculteit in 2030. Op dit moment zijn deze studentenaantallen bereikt en wordt richting 2030 ook geen groei meer verwacht. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid wordt er per 100 leerlingen in de binnenstad een parkeernorm van 8,6 aangehouden. Uit resultaten van parkeerdrukmetingen blijkt dat er nog sprake is van restcapaciteit in de parkeervoorzieningen in de omgeving. Omdat er geen verdere groei in het aantal studenten wordt verwacht en er nog sprake is van restcapaciteit, is er dan ook geen aanleiding om als gevolg van dit plan nieuwe parkeervoorzieningen te realiseren.
In het gebied wordt in het hart van de campus mogelijk een literair café gerealiseerd. Dit café heeft een oppervlakte van 300 m2 bvo. Door de ligging van het café zal een belangrijk deel van de gebruikers universitaire bezoekers zijn die al op de campus aanwezig zijn of wandelaars vanuit het centrum. Het literair café kan echter ook bezoekers aantrekken die niet in de vorm van een combinatiebezoek met de binnenstad of de campus naar de voorziening komen. Het literair café is hiermee niet volledig ondersteunend aan HC en genereert hiermee een (theoretische) parkeerbehoefte. In de uitgevoerde analyse wordt uitgegaan van een volledig zelfstandig en commercieel fungerende voorziening; zonder gecombineerde gebruikersgroepen met bijvoorbeeld de campus (worst case).
Binnen de ontwikkeling wordt niet voorzien in de realisatie van extra parkeercapaciteit. De extra parkeerbehoefte van het literair café wordt voorzien op te lossen in de omliggende publieke (betaalde) parkeervoorzieningen; evenals bij reguliere bezoekers van de historische binnenstad van Leiden. Voor de Humanities Campus zijn P+R Transferium Haagweg (Parking Leiden Centrum) en Parkeergarage Morspoort Leiden het meest nabij gelegen. Parkeerders voor het literair café worden hier actief naar verwezen.
Deze voorzieningen zijn financieel aantrekkelijker dan de openbare straatparkeerplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. Op de straatparkeerplaatsen is sprake van een betaald parkeerregime. Hierbij kan aan de centrumzijde van HCUL uitsluitend worden geparkeerd middels vergunningen of dagpassen. Medewerkers en werk gerelateerde bezoekers van de campus parkeren in de garages op eigen terrein aan de Maliebaan Noord en Zuid. Bezoekers van het literair café kunnen hier niet parkeren. Langs de Maliebaan en Groenhovenstraat bestaat eveneens een mogelijkheid tot betaald parkeren op straat.
Aan de hand van het functieprogramma, parkeernorm en aanwezigheidspercentages is de parkeerbehoefte van het literair café voor de verschillende momenten in de week berekend. Het parkeerkundig maatgevend moment van het literair café is de avondperiode. De maximale parkeerbehoefte bedraagt dan 12 parkeerplaatsen. Verwacht wordt dat deze parkeercapaciteit op de avondperioden beschikbaar is in de nabijgelegen betaalde publieke parkeergarages.
Fietsparkeren
Voor de stalling van fietsen heeft de Universiteit Leiden een onderbouwing opgesteld (welke als bijlage bij de onderbouwing verkeer en parkeren is toegevoegd). Conform het gemeentelijk beleid wordt bij ieder universiteitsgebouw voldoende fietsparkeergelegenheid gerealiseerd. De fietsenstallingen worden onder de gebouwen gerealiseerd en zullen makkelijk toegankelijk en royaal zijn. Navolgende afbeelding toont zowel de te realiseren fietsparkeerkelders als de fietsstromen.
Impressie te realiseren fietsparkeerkelders, inclusief routing. (bron: KCAP Architects&Planners).
Europese kaderrichtlijn water (2000)
De Kaderrichtlijn Water biedt het instrumentarium om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan, zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Hierin staat o.a. dat het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk de ambitie hebben gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig en waterrobuust is.
De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan (en alle andere plannen op grond van de Waterwet) worden elke zes jaar herzien.
Beleid hoogheemraadschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per mei 2020 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht.
Gemeentelijk beleid
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Watertoets
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Integraal Waterketenplan Leidse Regio (IWKP 2019-2022)
IWKP: integraal Waterketenplan (2018)
Het integraal Waterketenplan Leidse regio vervangt het VGRP (Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan).
Het IWKP behandelt onder andere de zorgplichten van de gemeente op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater. Het beschrijft de beleidsuitgangspunten en de maatregelen die de komende planperiode genomen worden.
Waarom Integraal?
Het waterketenplan is integraal, om de volgende redenen:
Doelstelling | Verantwoordelijke partij | Beschrijving |
Veiligstelling van de drinkwatervoorziening | Drinkwaterbedrijven | Drinkwaterbedrijven dragen volgens de drinkwaterwet zorg voor een duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. De Drinkwaterwet vloeit voort uit de Europese-Drinkwaterrichtlijn, waarin kwaliteitseisen worden gesteld aan het drinkwater. |
Duurzaam beschermen van de Volksgezondheid (schoon drinkwater en verwerken afvalwater) | Drinkwaterbedrijven, Gemeente en Hoogheemraadschap | Afvalwater wordt op een duurzame en efficiënte manier ingezameld, verwerkt en geloosd, zodat het geen bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Kwaliteitseisen aan en beschikbaarheid van drinkwater |
Op peil houden kwaliteit leefomgeving (hemelwater, grondwater; droge voeten) | Gemeente en hoogheemraadschap | Regenwater wordt (deels) in de woonwijken opgeslagen en benut in en om de wijk. Afvoer van overtollig hemelwater en de regulering van grondwater hebben geen nadelige invloed op de verwerking van afvalwater of op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij opslag en benutting van regenwater wordt rekening gehouden met eventuele risico's voor de volksgezondheid. |
Duurzaam beschermen Natuur en milieu (bodem, grond- en oppervlaktewater) | Drinkwaterbedrijven, Gemeente en hoogheemraadschap | Regenwater wordt (deels) in de woonwijken opgeslagen en benut in en om de wijk. Afvoer van overtollig hemelwater en de regulering van grondwater hebben geen nadelige invloed op de verwerking van afvalwater of op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Bij opslag en benutting van regenwater wordt rekening gehouden met eventuele risico's voor de volksgezondheid. |
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan is op 9 november 2023 besproken met het waterschap Rijnland en akkoord bevonden.
Beschrijving van het watersysteem
Voor de Humanities Campus worden verschillende maatregelen beoogd om het watersysteem te optimaliseren. Zo wordt ten eerste gebruik gemaakt dat lijngoten, die het hemelwater afkoppelen op de Witte Singel. Hierdoor wordt het regenwater snel van het verharde oppervlak afgevoerd en wordt de opvangcapaciteit vergroot. Navolgende afbeelding toont de lijngoten in het plangebied.
Impressie lijngotensysteem in het plangebied (bron: KCAP Architects&Planners).
Verder geldt voor voorliggend plan een hoge ambitie wat betreft groene daken. De universiteit wil zoveel gecombineerde functies toevoegen, te weten groene daken, daktuinen, zonnepanelen en waterberging. Tevens bestaat de mogelijkheid om regenwater op te vangen via daken van atria en te gebruiken voor bijvoorbeeld toiletspoeling. Voor al deze duurzame maatregelen geldt dat de universiteit per gebouw een integrale afweging maakt waar welke combinatie zal worden toegepast. Verder zal de footprint van het Lipsiusgebouw drastisch afnemen. De ruimte die hierdoor ontstaat wordt herontwikkeld tot centraal park. Het aandeel groen wordt vergroot, zowel op maaiveld niveau als op gebouw niveau. De verhoudingen verharding/bebouwing en water/groen zijn inzichtelijk gemaakt voor zowel de huidige als de beoogde situatie in onderstaande afbeelding. Hieruit volgt dat er voor de gehele campus een afname is aan verharding/bebouwing van circa 3.000 m2.
Overzicht beoogde groene daken met watercapaciteit toekomstige situatie (bron: KCAP Architects&Planners).
Dit alles maakt dat de ontwikkeling een positieve invloed heeft op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied. Navolgende afbeelding toont een impressie van het centrale park inclusief groene waterrand van de Witte Singel.
Impressie centraal park, met daaromheen de bebouwing (bron: KCAP Architects&Planners).
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Inleiding
Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe.
Nationaal beleid
Nationaal Deltaprogramma
In het Deltaprogramma staan drie deltaplannen met onderzoeken, maatregelen en voorzieningen voor de waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en de zoetwatervoorziening in Nederland. Het doel van het Deltaprogramma is Nederland nu en in de toekomst beschermen tegen overstromingen, zorgen voor voldoende zoetwater en de inrichting van het land klimaatbestendig maken.
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie
De plannen om het land klimaatbestendig te maken zijn vastgelegd in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Hierin zijn 7 ambities vastgelegd voor een waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting van Nederland.
Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Zuid-Holland
In de omgevingsvisie Zuid-Holland is het omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Daarin zijn ook ambities vastgelegd om de gevolgen van klimaatverandering tegen de gaan. De verwachting is dat er meer extreem weer komt, en hogere temperaturen, wat de gezondheid, leefomgeving, welvaart en veiligheid in het geding brengt. De provincie wil zich beter voorbereiden op zaken als hittestress of wateroverlast na hevige stortbuien en de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's
Gemeentelijk beleid
Uitvoeringsagenda 'Leiden biodivers en klimaatbestendig, samen maken we Leiden groener 2020-2023'
De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendige stad te zijn, waarbij Leiden zichtbaar groener is geworden en de biodiversiteit is vergroot. Deze ambitie sluit aan op de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, waarin als doel is gesteld dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig is ingericht voor wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen, met als doel om schade te voorkomen en te beperken.
Convenant klimaatadaptief bouwen
In het convenant klimaatadaptief bouwen zijn minimale eisen vastgelegd voor de ontwikkeling van nieuwbouw. De minimale eisen dragen bij aan het klimaat adaptief maken van ontwikkelgebieden.
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater. Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Dit bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van een deel van de Leidse binnenstad. Om de gevolgen van klimaatverandering op te kunnen vangen is een aantal regels in het plan opgenomen die hier maatregelen tegen nemen. Zo is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat in het plangebied een minimale waterbergingscapaciteit van 60 liter per m2 verhard oppervlak moet worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden. De voorziening wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze het opgevangen hemelwater hergebruikt of vertraagd afvoert en binnen 5 dagen weer volledig beschikbaar is voor het verwerken van een volgende regenbui. Dit mag langer zijn indien het systeem is aangesloten op regenradar waarbij 24 uur vooraf aan een regenbui het systeem automatisch loost op het (gemengde) riool. Daarnaast zal door deze ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen en zijn er ambities op groene daken te realiseren. Als gevolg hiervan draagt dit bestemmingsplan, zeker ook in vergelijking met de huidige situatie, bij aan een goede verwerking van kortstondige overvloedige regenval en aan het voorkomen van hittestress. Hiermee is dit bestemmingsplan in lijn met de ambities ten aanzien van klimaatadaptatie.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan Humanities Campus zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 8 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 9 t/m 14 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 15 en 16 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begrippen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.
Groen (Artikel 3)
Het Arsenaalplein en het nieuwe centrale ontmoetingsplein hebben de bestemming 'Groen' gekregen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, langzaam verkeer, watervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn specifieke bouwregels opgenomen. Tevens zijn deze gronden bestemd voor evenementen, met bijbehorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'speciale vorm van cultuur en ontspanning - evenemententerrein 3'. Hiervoor zijn ook specifieke gebruiksregels voor opgenomen, waarmee het maximum aantal gelijktijdig aanwezige bezoekers per evenement is geregeld, evenals de hoeveelheid en de duur van evenementen. Tot slot geldt dat enkel ter plaatse van de aanduiding 'terras' terrassen zijn toegestaan. Op basis van een omgevingsvergunning doet zich de mogelijkheid voor om onder voorwaarden een bouwwerk, geen gebouw zijnde bij het terras te realiseren.
Maatschappelijk (Artikel 4)
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijk voorzieningen (onder andere (hoger) onderwijs en universiteit), ondersteunende horeca, zelfstandige horeca (maximaal 300 m2 bedrijfsvloeroppervlak). Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht en voldoen aan de op de verbeelding weergegeven maximum bouwhoogte. Voor horeca zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Tot slot zijn onder andere voor erfafscheidingen, erkers, balkons, luifels en portalen nog bouwregels binnen deze bestemming opgesteld.
Verkeer (Artikel 5)
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer, woonstraten en pleinen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. Er zijn binnen deze bestemming geen gebouwen toegestaan.
Water (Artikel 6)
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten. Als gevolg van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vlonder' zijn tevens vlonders toegestaan.
Waarde - Archeologie 4 (Artikel 7)
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Met deze dubbelbestemming is onder andere geregeld dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemonderzoek met een oppervlakte die meer bedraagt dan 50 m2 en dieper rijkt dan 50 cm onder maaiveld.
Waarde - Cultuurhistorie (Artikel 8)
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, het herstel en de bescherming van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden.
Het bevoegd gezag kan bij het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, nadere eisen stellen aan de situering, bouwhoogte, volume en gevelindeling van bouwwerken ter voorkoming van onevenredige aantasting van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit, die in dit plangebied bestaat uit de cultuurhistorische waarde van het stratenpatroon en de bebouwing.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Anti-dubbeltelregel (artikel 9)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 10)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene gebruiksregels (artikel 11)
In de algemene gebruiksregels is een verbod opgenomen om bestaande parkeergelegenheid te verwijderen.
Algemene aanduidingsregels (artikel 12)
Deze regels hebben betrekking op de vrijwaringszone van de gebiedsaanduiding molenbiotoop. In deze regels wordt bepaald dat een gebouw, bouwwerk of beplanting moet voldoen aan de molenbiotoopregeling van de provincie Zuid-Holland.
Algemene afwijkingsregels (artikel 13)
Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.
Overige regels (artikel 14)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsrecht (artikel 15)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk:
Slotregel (artikel 16)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.
De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is op 2 november 2023 een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
In 2022 zijn er drie participatie bijeenkomsten georganiseerd om de omgeving mee te nemen in de nieuwe plannen. Bewoners, organisaties uit de buurt en studenten werden uitgenodigd mee te denken over de plannen aan de Doelenzijde. De inbreng van de aanwezigen tijdens deze bijeenkomsten is meegenomen in het stedenbouwkundig plan. Op maandag 30 oktober 2023 organiseerde de universiteit een informatiebijeenkomst voor omwonenden en andere betrokkenen. Het doel van deze bijeenkomst was hen te informeren over (ontwerp)bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan van Cluster Noord. Er waren circa 60 aanwezigen. De aanwezigen konden langs informatiepanelen lopen en onder het genot van een hapje en drankje in gesprek gaan met medewerkers van de universiteit en de gemeente Leiden, de specialisten van de stedenbouwkundige bureaus KCAP en SAB, mobiliteitsbureau Goudappel en participatiebureau Bureau Buhrs. Ook lagen er reactieformulieren die de aanwezigen konden invullen, mochten zij vragen of opmerkingen hebben of de wens om op de hoogte te worden gehouden. De meeste aanwezigen waren overwegend positief en spraken van een goede, vriendelijke sfeer. De tijd die experts namen om in gesprek te gaan, werd gewaardeerd door de bezoekers. Veel mensen waren benieuwd naar het verloop van de uitvoering van de plannen.
Dit ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen conform afdeling 3.4 Awb. In die termijn kon eenieder een zienswijze met betrekking tot het ontwerp indienen.
In totaal zijn in deze zienswijzenperiode 11 zienswijzen ingediend, waarvan vier gelijkluidend. Alle ingediende zienswijzen zijn ontvankelijk. Deze zienswijzen zijn beantwoord in een zienswijzennota. Deze zienswijzennota is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De zienswijzen hebben aanleiding gegeven het bestemmingsplan op enkele punten aan te passen. Deze aanpassingen zijn ook in de zienswijzennota opgenomen en vervolgens ook verwerkt in het bestemmingsplan.
Ook zijn er enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. Alle wijzigingen zijn opgenomen in de Staat van wijzigingen die ook als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.
De meeste ingediende zienswijzen hebben betrekking op een aantal thema's:
Deze zienswijzen hebben grotendeels geen betrekking op zaken die in een bestemmingsplan worden geregeld. Wel begrijpen wij de zorgen die leven bij omwonenden. Bij de uitwerking van de plannen, zowel voor de sloop en bouw als voor de inrichting van de openbare ruimte, zullen we samen met de Universiteit, in goed overleg met omwonenden blijven en trachten overlast zoveel mogelijk te beperken. Dit doen wij onder andere door bij de Universiteit aan te dringen op het aanstellen van een omgevingsmanager en te werken met klankbordgroepen.
Een aantal zienswijzen heeft betrekking op de nieuw te bouwen brug en de doorvaarbaarheid daarvan. De gewenste doorvaarbaarheid (minimaal 12 meter) is in het bestemmingsplan reeds opgenomen naar aanleiding van eerdere reacties bij de vaststelling van het stedenbouwkundig plan.
Ook is er bij de vaststelling van het stedenbouwkundig plan gesproken over een mobiliteitsonderzoek. Hierover zijn ook zienswijzen ingediend in het kader van het bestemmingsplan. Ook dit is op voorhand meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan: hierin is het toegezegde mobiliteitsonderzoek reeds opgenomen.
Eén zienswijze nemen wij over: er zal een nieuwe, juiste verwijzing naar de provinciale omgevingsverordening worden opgenomen.
Daarnaast passen wij naar aanleiding van een zienswijze de verbeelding van het bestemmingsplan aan: het blijkt dat niet alle bouwhoogtes uit het stedenbouwkundig plan juist vertaald waren naar het ontwerpbestemmingsplan. In het vast te stellen bestemmingsplan zullen de juiste bouwhoogtes worden opgenomen.
Voor de overige zienswijze geldt dat deze geen aanleiding geven het bestemmingsplan aan te passen. Dit betekent dat het bestemmingsplan, met de genoemde wijzigingen alsmede de ambtelijke wijzigingen, aan de raad ter vaststelling aangeboden kan worden. De conclusie is dus dat het bestemmingsplan, na het verwerken van de aanpassingen, maatschappelijk uitvoerbaar wordt geacht.