direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verbindingspad Rijn en Schiekade - Tevreewijk
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00128-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een voormalig rangeerterrein van Van Gend en Loos, ten zuiden van de Haagweg, wordt de nieuwe woonwijk 'Tevreewijk' ontwikkeld. Deze nieuwe wijk bestaat in totaal uit 64 woningen, die achter het huidige parkeerterrein (park & ride) worden gesitueerd. De nieuwe woningen komen tussen de spoorlijn Leiden-Utrecht en de woningen aan de Rijn- en Schiekade te liggen. Op onderstaande afbeelding is de situatie ingetekend:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0001.png"

Situatietekening Tevreewijk (bron: www.tevreewijk.nl)

Het plangebied van Tevreewijk is ongeveer 40 meter breed en meer dan 300 meter lang. Door de ligging tussen bestaande bebouwing aan de oostzijde en de spoorlijn aan de westzijde kan het plangebied voor verkeer alleen ontsloten worden vanaf de noordelijk gelegen Haagweg. Voor fietsers en voetgangers die de binnenstad willen bezoeken betekent dit een omweg, aangezien de binnenstad ten oosten van het plangebied ligt. Om het plangebied aantrekkelijker te maken voor langzaam verkeer is een oostelijke ontsluiting opgenomen in de plannen. Deze ontsluiting verbindt het hart van Tevreewijk met de oostelijk gelegen Rijn- en Schiekade en maakt de binnenstad voor toekomstige bewoners op de fiets en te voet makkelijker en sneller te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0002.png"

Ligging Tevreewijk ten opzichte van binnenstad (rood omkaderd) en aan te leggen verbindingspad (groen).

Het verbindingspad naar de Rijn en Schiekade doorkruist een terrein waar twee bestemmingsplannen en een wijzigingsplan van kracht zijn. Het plan is strijdig met één van de bestemmingsplannen, te weten het bestemmingsplan Zuidelijke Schil. Hierbinnen is echter ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de strijdigheid kan worden weggenomen. In paragraaf 1.3 is nader gemotiveerd waar de strijdigheid met het bestemmingsplan zit en hoe de wijzigingsbevoegdheid vervolgens wordt toegepast.

Dit wijzigingsplan is opgesteld om voor het gebied waar sprake is van strijdigheid over een nieuw toepasbaar juridisch-planologisch kader te beschikken op basis waarvan de benodigde omgevingsvergunning voor realisatie van het verbindingspad kan worden verleend.

1.2 Begrenzing plangebied

Totale plangebied

Het te realiseren verbindingspad loopt vanaf een nieuw aan te leggen verbindingsweg voor de wijk Tevreewijk naar de Rijn en Schiekade. Het verbindingspad komt net ten noorden te liggen van een nog te realiseren centrale waterpartij in de wijk. In die waterpartij wordt een vlonder gerealiseerd, dat vanaf het pad te bereiken zal zijn. Meer naar het oosten toe gaat het pad over in een vlonderpad, dat over een bestaande watergang voert. Het vlonderpad gaat vervolgens weer over in een regulier pad, dat wordt aangelegd op een nog te dempen deel van een watergang. Hier loopt het pad tussen de woningen op de adressen Rijn en Schiekade 65 en 66 door.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0003.png"

Plangebied waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft

Dit wijzigingsplan is alleen van toepassing voor het oostelijk deel van het aan te leggen verbindingspad, omdat alleen daar sprake is van strijdigheid met het geledende bestemmingsplan.

1.3 Vigerend planologisch regime

Voor het totale plangebied gelden de planologische regimes die in de afbeeldingen hieronder zijn weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0004.png"

Geldend planologisch regime met jaartal waarop dat plan onherroepelijk is geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0005.png"

Wijzigingsplan Haagwegterrein Oase:

Voor een deel ligt het aan te leggen verbindingspad en het vlonderpad in het wijzigingsplan Oase. Ter plaatse geldt de bestemming Groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0006.png"

De voor Groen aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, inlusief bruggen en vlonders (met uitzondering van steigers). Hiermee zijn zowel de aanleg van het pad als de vlonder toegestaan.

Verder staat bij de bouwregels dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 meter. Aangezien het vlonderpad niet meer dan 1 meter boven NAP uitkomt, past het vlonderpad ook binnen de bouwregels.

Bestemmingsplan Haagwegterrein Oost:

Een klein deel van het vlonderpad valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Haagwegterrein Oost. ter plaatse geldt de bestemming Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0007.png"

De voor Water aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor water en waterhuishoudkundigge voorzieningen en voor langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen, inclusief bruggen en dammen. Het vlonderpad kan gezien worden als bijbehorende voorziening bij het verbindingspad (het is in feite ook een brug) en is daarmee toegestaan binnen het bestemmingsplan.

Verder staat bij de bouwregels dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 5 meter. Aangezien het vlonderpad niet meer dan 1 meter boven NAP uitkomt, past het vlonderpad ook binnen de bouwregels.

Bestemmingsplan Zuidelijke Schil:

Het oostelijk deel van het vlonderpad en het verbindingspad ten oosten daarvan tot aan de Rijn en Schiekade valt binnen het bestemmingsplan Zuidelijke Schil. Ter plaatse gelden de bestemmingen Water en Tuin. In het bestemmingsplan is ook een bestemming verblijfsgebied aanwezig waarbinnen een verbindingspad zou passen, maar het verbindingspad zoals dat nu is ingetekend loopt net ten zuiden van deze bestemming, dus voor het grootste deel binnen de bestemming Water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0008.png"

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen en waterpartijen ten dienste van de waterhuishouding, de recreatie- en beroepsvaart en het recreëren, met de daarbij behorende voorzieningen zoals oeverbeschoeiingen, kruisingen met wegen en voet- en fietspaden en (ondergrondse) leidingen. Aangezien alleen kruisingen met wegen en voet- en fietspaden zijn toegestaan, is het aan te leggen verbindingspad strijdig met deze bestemming. Verder staat bij de bouwregels dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met dien verstande dat steigers en vlonders niet zijn toegestaan, tenzij op de plankaart deze gronden nader aangeduid zijn met het raster voor brug/vlonder, terras, balkon. Ter plaatse zijn de gronden niet aangeduid met een raster voor brug/vlonder, terras of balkon.

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, waterpartijen en hofjes met de daarbijn behorende toegangspaden en leidingen. Het aan te leggen verbindingspad staat niet ten dienste van deze bestemming. Verder staat bij de regels dat het niet is toegestaan de gronden aangewezen voor tuin te verharden, behoudens toegangspaden en sierbestrating over een oppervlakte van niet meer dan 30% en tot een maximum van 50 m2 per perceel. In dit plan wordt de grond met bestemming tuin verhard ten behoeve van een openbaar verbindingspad.

Afwijkingsmogelijkheden in het bestemmingsplan

Vanwege de strijdigheden met het bestemmingsplan is onderzocht of er binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn die toegepast kunnen worden. Hieruit bleek dat binnen de bestemming Tuin geen mogelijkheden zijn om de strijdigheden weg te nemen. Binnen de bestemming Water is aangegeven dat Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen voor het oprichten van vlonders en aanlegsteigers met dien verstande, dat vlonders en aanlegsteigers slechts tot maximaal 1 m buiten de walkant zijn toegestaan. Ten behoeve van de hiervoor genoemde bouwactiviteiten is voorts eveneens een vergunning vereist van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het betreft in dit geval een brug/vlonder dat ook meer dan 1 meter buiten de walkant is gesitueerd. Deze afwijkingsbevoegdheid is niet toepasbaaar.

Tot slot is in het bestemmingsplan nog een aantal algemene afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Ook deze bieden echter geen mogelijkheid om de strijdheden weg te nemen.

Wijziging bestemmingsplan

In bestemmingsplan Zuidelijke Schil is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarvan in dit plan gebruik wordt gemaakt. Het betreft artikel 33.2.1 van de regels, waar staat dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen door een verschuiving van de bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De verschuivingen mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Met dit wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. De wijziging is van belang voor een technisch betere realisering van het pad en is het gevolg van de werkelijke toestand van het terrein. Het gebied waar op grond van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil de bestemming verblijfsgebied geldt is namelijk al meer dan 20 jaar in gebruik door de bewoners van het perceel Rijn- en Schiekade 65. De bewoners van dit pand onderhouden dit gebied ook al die tijd, waardoor inmiddels sprake is van verjaring. Kadastraal is dit gebied nog in eigendom van de gemeente Leiden, maar dat zal in de toekomst mogelijk wijzigen. Het is daarom noodzakelijk om het verbindingspad net ten zuiden te leggen van de huidige bestemming Verblijfsgebied en de grens van deze bestemming overeenkomstig aan te passen. De noodzakelijke aanpassing betreft volgens de inrichtingstrekening 2,6 meter, in dit wijzigingsplan wordt dit afgerond op 3 meter.

Op onderstaande afbeeldingen zijn achtereenvolgens een uitsnede van het te wijzigen deel van het bestemmingsplan Zuidelijke Schil te zien en een uitsnede van de inrichtingstekening voor het aan te leggen verbindingspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0010.png"

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het wijzigingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

De vorming van de Leidse ondergrond is in de afgelopen 6500 jaar grotendeels beïnvloed door de aanwezigheid van de Oude Rijn, die nu op circa 370 meter van het plangebied stroomt. In het verleden verlegde de bedding van de rivier zich regelmatig en kan de rivier tijdelijk ook iets dichter bij het plangebied hebben gelegen. Aan weerszijden van de actieve geul werden oever- en komafzetting van zand en klei afgezet. In het lagere achterland achter de oeverwallen ontstonden kreek- en geulsystemen. Door klink en oxidatie is het omliggende veenpakket geleidelijk dunner geworden, waardoor de zandige oeverafzettingen langs de kreken en geulen geleidelijk steeds hoger in het landschap kwamen te liggen. Deze hoger gelegen gebieden vormden in het verleden een geschikte plaats voor bewoning. Alhoewel ook de ondergrond in het plangebied is gevormd door deze zand- en kleiafzettingen bestaan er evenwel geen aanwijzingen voor vroege bewoning.

In de Romeinse tijd vormde de Rijn de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, ook bekend als de Limes. Ter verdediging van deze grens bouwden de Romeinen op de zuidelijke oever van de Rijn een groot aantal legerforten, ook wel 'castella' genoemd, die onderling bereikbaar waren via de limesweg. Gevonden resten van de limesweg en Romeinse bewoning in Leiden zijn tot nu toe schaars, en er zijn in de omgeving van het plangebied ook geen indicaties voor de vroegere aanwezigheid van Romeinse forten of woonbebouwing aangetroffen. Mogelijk liep de limesweg zelf wel door het plangebied, ter hoogte van de huidige Lucebertstraat en Groenhovenstraat.

Vanaf de 12e eeuw maakte het huidige Haagwegterrein deel uit van de ontginning van de familie Boshuysen. Archeologische restanten van kasteel Boshuysen, dat het middelpunt van de ontginning vormde, bevinden zich ter plaatse van de voetbalvelden langs de Churchilllaan. De ontginning liep aanvankelijk tot aan het Gravensteen en de Pieterskerk. Het regelmatige en strakke verkavelingspatroon was haaks vanuit de Haagweg ingedeeld en is op enkele plaatsen nog steeds terug te vinden in het huidige Haagwegkwartier en de Boshuizenwijk.

Langs de Haagweg is vanaf de middeleeuwen gaandeweg steeds meer bebouwing opgericht, waarbij het accent vanaf de 16e eeuw is komen te liggen op industriële bebouwing, zoals kalkovens en houtzagerijen. Vanaf de 18e eeuw werden steeds meer landerijen veranderd in buitenhuizen en siertuinen voor de gegoede Leidse burgerij. Deze bebouwing beperkte zich echter tot de strook direct langs de Rijn. Het achterliggende land, waaronder het plangebied voor dit wijzigingsplan, bleef tot 19e eeuw agrarisch achterland.

In 1878 werd een spoorlijn tussen Woerden en Leiden geopend. Langs die spoorlijn werd ook het station Leiden Witte Poort in gebruik genomen, iets ten zuiden van de Haagweg. Het station werd in 1920 weer opgeheven. De barrièrewerking van de spoorlijn maakte dat het niet noodzakelijk was om bij de vroeg 20e-eeuwse bebouwing langs de Rijn- en Schiekade ruimte te laten voor oost-westverbindingen. De bebouwing daar is om die reden als één gesloten lint vormgegeven

De ruimte tussen de woningen en de spoorlijn kon vervolgens niet goed worden ontsloten, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze strook van 50-70 meter breed nog tot na de Tweede Wereldoorlog onbebouwd zou blijven. Aan de westkant van het spoor werd gelijktijdig met de bebouwing aan de Rijn- en Schiekade een arbeiderswijk opgetrokken: het zogenaamde Haagwegkwartier. De woningen hier kennen een iets kleinschaliger karakter in aaneengeschakelde bebouwing. Een deel daarvan is recentelijk vernieuwd.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het deel van het Haagwegterrein ten oosten van de spoorlijn aan het bedrijf Van Gend en Loos uitgegeven, dat er een overslagstation voor spoorgoederen vestigde. Het vertrek van Van Gend en Loos halverwege jaren '90 bracht nieuwe ontwikkelingen teweeg op het Haagwegterrein. Het terrein werd in gebruik genomen als parkeerterrein voor bezoekers van de Leidse binnenstad. Ten zuiden van het parkeerterrein werd de grond verhuurd voor volkstuinen. De spoorweghaven aan de westzijde van het spoor verloor eveneens haar functie en gaf ruimte voor een tweetal woonschepen.

Vanaf het begin van de jaren '90, toen het aanstaande vertrek van Van Gend en Loos bekend werd, kwam het Haagwegterrein bij de gemeente Leiden in beeld als mogelijke ontwikkelingslocatie voor woningbouw. Het gebied werd daarom in het Structuurplan Leiden, Boomgaard van Kennis (1995) aangewezen als gebied dat geschikt is voor de intensivering van de woonfunctie.

Op 2 april 2001 stelde de gemeenteraad uitgangspunten voor de herinrichting van het voormalige Van Gend en Loosterrein e.o. vast, naar aanleiding van een open planproces. Daarbij waren niet alleen de gemeente Leiden, het Hoogheemraadschap van Rijnland, de Milieudienst (tegenwoordig Omgevingsdienst) en de provincie betrokken, maar ook ontwikkelaars Strukton Projectontwikkeling, Blauwhoed Eurowoningen en grondeigenaar NS Vastgoed. Een aantal omwonenden sloot zich bij het proces aan, onder de naam Initiatiefgroep Van Gend en Loos. In 2005 presenteerden gemeente en ontwikkelaar op basis van het verdergaande overleg over de ontwikkeling van het gebied het 'Beeldkwaliteitsplan Haagwegterrein' en het 'Voorontwerp bestemmingsplan Haagwegterrein'. Naar aanleiding van een inspraakprocedure op het voorontwerp bestemmingsplan Haagwegterrein en een herberekening van gewijzigde exploitatieuitgaven en opbrengsten werd de ontwikkeling van het Haagwegterrein begin 2009 nieuw leven ingeblazen. Aan de basis daarvan stond een besluit van B&W van 10 februari 2009 om het oorspronkelijke plan op ingrijpende punten te wijzigen, en daarmee grotendeels tegemoet te komen aan de wensen van omwonenden. De geplande fietstunnel werd uit het plan gehaald, het parkeerterrein op het voormalige Van Gend en Loosterrein moest worden gehandhaafd en de beoogde middelhoogbouw in het deelgebied Oase werd vervangen door laagbouw. Op 31 maart 2009 stemde de gemeenteraad in met het bijbehorende uitvoeringsbesluit. In het gewijzigde plan voor het Haagwegterrein was het verbindingspad tussen Tevreewijk en de Rijn en Schiekade ook opgenomen.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan is in de huidige situatie een deel van een watergang tussen de Rijn en Schiekade en de nieuw te bouwen wijk Tevreewijk. Op onderstaande foto is de huidige situatie te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0011.png"

2.3 Planomschrijving

Het gehele verbindingspad loopt vanaf de Rijn en Schiekade tot aan een nieuw aan te leggen verbingsweg in de wijk Tevreewijk. In onderstaande afbeelding is het totale traject van het verbindingspad te zien, waarbij het deel dat valt binnen dit wijzigingsplan blauw is omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0012.png"

Voor de aanleg van dit deel van het verbindingspad wordt de bestaande watergang deels gedempt. Hiervoor wordt een damwand in het water geslagen, zoals te zien is op onderstaande tekening:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0013.png"

De brug, die onderdeel vormt van het totale plan, krijgt de uitstraling van een vlonderpad en maakt een kleine knik. Op onderstaande afbeeldingen is achtereenvolgens een bovenaanzicht en dwarsdoorsnede van deze brugverbinding te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0015.png"

Zoals te zien is op de tekeningen worden aan weerszijden van de brugverbindingen leuningen aangebracht, waarvan één tot een hoogte van 0,6 meter en de ander tot een hoogte van 0,9 meter. Het brugdek zelf bevindt zich op NAP.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

De in hoofdstuk 2 geschetste ontwikkeling is strijdig met het vigerende bestemmingsplan, maar past wel binnen de kaders die horen bij de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Om snel over een passend planologisch toetsingskader te beschikken voor de afgifte van de noodzakelijke omgevingsvergunningen, is daarom gekozen voor het opstellen van een wijzigingsplan, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro. Als onderdeel van het 'moederplan', moet ook bij een wijzigingsplan worden onderbouwd dat het plan getuigt van een 'goede ruimtelijke ordening'.

Wat al dan niet moet worden verstaan onder een goede ruimtelijke ordening wordt deels bepaald door de (wettelijke) kaders op gebieden als wateropvang, geluidshinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, parkeermogelijkheden, enzovoorts. Daarnaast komt de gemeente als bevoegd gezag een bepaalde mate van beleidsvrijheid toe bij het formuleren van beleid voor aspecten waarvoor geen wettelijke kaders van hogere overheden gelden.

In dit hoofdstuk worden de van belang zijnde beleidskaders voor het project behandeld en wordt kort toegelicht hoe het project zich met deze beleidskaders en wettelijke kaders verhoudt. Beleidskaders op Europees of nationaal niveau, waarvan de daarin genoemde Europese- of rijksbelangen vanwege de beperkte schaal van het project niet worden geraakt, zijn niet in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

3.1 Provinciaal en regionaal beleid

3.1.1 Provinciale visie ruimte en mobiliteit en verordening ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Vervolgens is op 1 juli 2015 een partiële wijziging van de verordening ruimte in werking getreden.

In de provinciale visie Ruimte en Mobiliteit is aangegeven dat deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit.

De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft hierbij vier rode draden benoemd:

  • beter benutten van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

De vier rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving, door het toepassen van:

  • A. de ladder voor duurzame verstedelijking
  • B. de integrale kwaliteitskaart gekoppeld met de aard en schaal van ontwikkelingen.
  • C. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten

Ad A:

De provincie Zuid-Holland past de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe en heeft deze aangevuld (Artikel 2.1.1, lid 1 Verordening Ruimte):

"

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • In die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of;
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is,
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Hierbij wordt onder 'bestaand stads- en dorpsgebied' het volgende verstaan:

"bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

In dit plan is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

Ad B:

De integrale kwaliteitskaart is een integraal onderdeel van de Visie ruimte en mobiliteit en is opgebouwd uit vier lagen:

  • 1. de laag van de ondergrond,
  • 2. de laag van de cultuur- en natuurlandschappen,
  • 3. de laag van de stedelijke occupatie
  • 4. de laag van de beleving.

De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten.

Wanneer voorzien wordt in een ruimtelijke ontwikkeling moet, op basis van artikel 2.2.1 van de verordening ruimte, worden aangegeven of de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

  • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt, het wegnemen van verharding, het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen of andere maatregelen waarmee de ruimtelijke kwaliteit verbetert. In beginsel worden dergelijke maatregelen getroffen in hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is.

Als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

  • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt, het wegnemen van verharding, het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen of andere maatregelen waarmee de ruimtelijke kwaliteit verbetert. In beginsel worden dergelijke maatregelen getroffen in hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is.

In de verordening ruimte wordt onder ruimtelijke ontwikkeling het volgende verstaan: "nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing of grond". In dit geval voorziet het plan in een nieuw gebruik van grond, omdat een deel van een bestaande watergang wordt omgezet naar een openbaar voet / fietspad.

Laag van de ondergrond

In dit deel van Leiden is de laag van de ondergrond te typeren als rivierdeltacomplex, waarbij het plangebied op een oeverwal van de Oude Rijn ligt. De Oude Rijn loopt van oudsher dwars door het centrum van Leiden. Het menselijk handelen heeft in en rond het centrum grote invloed gehad op de geomorfologie, de rivierdelta van de Oude Rijn is door de verstedelijking sterk ingeperkt. Gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De oeverwallenzijn plaatselijk hogere/drogere delen in het lansdschap.

Richtpunten bij het rivierdeltacomplex zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.

De ontwikkeling van het verbindingspad heeft geen gevolgen voor het rivierdeltalandschap, aangezien de Oude Rijn hier al door sterk verstedelijkt gebied stroomt en het plan geen invloed heeft op het patroon of relief in het landschap.

Verder is er specifiek aandacht voor water als structuurdrager van gebieden en het watersysteem. Het watersysteem beslaat zowel het oppervlakte- als het grondwater en is daarmee zeer bepalend voor het functioneren van de provincie in al haar facetten. Daarmee is het watersysteem ook medebepalend voor de ruimtelijke kwaliteit en vormt het een structuurdrager van de Zuid-Hollandse identiteit. Water vertelt in een gebied vaak veel over de geschiedenis en de kunde op het gebied van waterbeheersing. Wonen of recreëren op of langs dit water is een waarde voor veel inwoners en bezoekers. Over de belangrijkste vaarwegen worden mensen en goederen vervoerd. Ook natuurwaarden hangen nauw samen met de kwaliteit en kwantiteit van water. Richtpunten op dit vlak zijn dan ook dat ontwikkelingen rekening houden met hun invloed op het watersysteem als geheel en bijdragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem, dat ontwikkelingen de samenhang en continuïteit in het watersysteem als dragende ecologische en recreatieve structuur van Zuid-Holland versterken en dat ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.

De realisatie van het verbindingspad heeft tot gevolg dat een deel van een watergang wordt gedempt en dat daardoor ter plekke het oppervlaktewater afneemt. Dit wordt echter gecompenseerd door een centrale waterpartij die centraal in de nieuwe wijk tevreewijk wordt aangelegd. Zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater is niet in het geding door dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0016.png"

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Dit deel van Leiden is geen cultuur- of natuurlandschap, maar stedelijk gebied. Vanuit de provinciale kwaliteitskaart zijn op dit vlak dan ook geen specifieke richtpunten benoemd waarmee rekening moet worden gehouden.

Laag van stedelijke occupatie

De laag van de stedelijke occupatie is te typeren als 'steden en dorpen'.

Voor steden geldt dat kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek maken met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.

De historische centra en kernen met hun compacte bebouwingsstructuur zijn waardevolle woon- en vestigingsmilieus in Zuid-Holland en dragen bij aan de toeristische kwaliteit. Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de nabijheid van het historisch centrum dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld.

Richtpunten bij steden en dorpen zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De realisatie van het verbidningspad tast geen karakteristieke kenmerken aan in dit deel van Leiden. Weliswaar wordt een deel van de watergang gedempt voor het verbindingspad, maar dit wordt gecompenseerd door een centrale waterpartij die centraal in de nieuwe wijk Tevreewijk wordt aangelegd. Zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater is niet in het geding door dit plan.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is te typeren als 'Romeinse Limes'. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens.

De kernwaarden worden gevormd door verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten, wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes. Richtpunt bij ontwikkelingen is dan ook dat deze bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.

De realisatie van het verbindingspad heeft geen invloed op het cultureel erfgoed Romeinse Limes.

Conclusie:

De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Ad C.

Om te bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit let de provincie ook op de kwetsbaarheid en kwaliteit van een gebied. Naast het algemene kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, worden twee beschermingscategorieën voor bijzondere gebieden onderscheiden. Daar zijn ook ontwikkelingen mogelijk, maar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid zijn extra voorwaarden van toepassing.

Een relatief klein aantal gebieden met bijzondere kwaliteit behoort tot categorie 1. De reden is dat ze zo bijzonder, waardevol en kwetsbaar zijn, dat de instandhouding en mogelijk verdere ontwikkeling van de waarden die ze vertegenwoordigen voorrang heeft boven alle andere ontwikkelingen.

Gebieden met een specifieke waarde vallen in categorie 2 als zij landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, als de specifieke waarden behouden blijven, naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Voorbeelden zijn belangrijke weidevogelgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur, openbare recreatiegebieden, groene buffers en graslanden in de Bollenstreek.

In de verordening ruimte (artikel 2.2.1 lid 2) is aangegeven dat gebieden met beschermingscategorie 1 en 2 niet kunnen voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen, tenzij het gaat om ontwikkelingen van bovenlokale infrastructuur, natuur of een in het programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden bij plannen die qua aard en / of schaal niet pasen binnen het gebied (aanpassen en transformeren, zie ook de voorgaande tekst over de integrale kwaliteitskaart Ad B).

De realisatie van het verbindingspad vindt niet plaats in een gebied met beschermingscategorie 1 of 2.

Partiële wijziging verordening ruimte:

In de partiële wijziging van de Verordening Ruimte is geregeld is dat bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel mogelijk maken ter advisering naar de adviescommissie detailhandel Zuid Holland worden verzonden (adviescommissie ingesteld door Gedeputeerde Staten). Verder is in de verordening een mogelijkheid opgenomen voor de vestiging van afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden en dorpen. Voor dit plan is de partiele wijziging verder niet relevant.

3.1.2 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

    • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
    • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
    • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
    • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
    • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
    • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
    • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

In de regionale structuurvisie is het plangebied aangegeven als stedelijk gebied. De realisatie van het verbindingspad staat de doelstellingen van de regionale structuurvisie niet in de weg.

3.2 Gemeentelijk beleid

Voor het plangebied is alleen de Structuurvisie Leiden 2025 direct van toepassing.

De Structuurvisie Leiden 2025 is op 1 december 2011 vastgesteld en schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en structuur van de stad tot 2025. Het document wijst ontwikkelingslocaties aan met het beoogde type woonmilieu per locatie en het benoemt belangrijke infrastructurele projecten en andere ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de vorming van een groen singelpark rondom de binnenstad en ecologische verbindingszones tussen de bestaande parken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0017.png"

Fragment van de verbeelding van de structuurvisie 2025

In de Structuurvisie is geen specifieke tekst opgenomen over het plangebied. Wel is het Haagwegterrein op de verbeelding van de Structuurvisie aangewezen als een ' nieuw te ontwikkelen gemengd stedelijk milieu'.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed uit 2005 en heeft een juridisch bindende grondslag gekregen in het paraplubestemmingsplan Archeologie. Dat bestemmingsplan stelt het aanvragen van een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" verplicht bij projecten waarbij over een bepaalde oppervlakte en op een bepaalde diepte in de grond wordt geroerd. In gebieden waar een lagere archeologische verwachting geldt is die omgevingsvergunning pas bij grotere diepten en oppervlakten vereist.

De archeologische waarde of archeologische verwachtingswaarde is ingedeeld in negen verschillende waarderingscategorieën, die op basis van het onderzoek 'Archeologische waarden en verwachtingen op het grondgebied van Leiden, inventarisatie, kaarten en vertaling naar het ruimtelijk beleid' (Hessing, Sueur en Van Zalinge, 2004, Amersfoort) en de vereisten uit de actualisatie van de provinciale Verordening Ruimte aan het gehele Leidse grondgebied zijn toebedeeld. Voor acht waarderingscategorieën wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarbij de bovengenoemde omgevingsvergunning is vereist bij projecten die zien op het verstoren van de grond over verschillende oppervlakten en diepten. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de omgevingsvergunningsplicht niet, omdat de daarmee bestemde gronden een beschermd archeologisch rijksmonument betreffen, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.

De negen waarderingscategorieën zijn:

Waarde archeologie 1   Archeologisch rijksmonument  
Waarde archeologie 2   Gebied van archeologische waarde binnen de singels  
Waarde archeologie 3   Gebied van archeologische waarde buiten de singels  
Waarde archeologie 4   Gebied met een hoge archeologische verwachting binnen de singels  
Waarde archeologie 5   Gebied met een hoge archeologische verwachting buiten de singels  
Waarde archeologie 6   Gebied met een middelhoge archeologische verwachting  
Waarde archeologie 7   Gebied met een lage archeologische verwachting  
Waarde archeologie 8   Romeinse Limeszone, bescherming conform Verordening Ruimte  
Waarde archeologie 9   AMK-terreinen, bescherming conform Verordening Ruimte  

De archeologische bepalingen in nieuwe bestemmingsplannen of wijzigingsplannen, zoals dit wijzigingsplan voor het verbindingspad, komen in de plaats van de regels in het paraplubestemmingsplan Archeologie en zullen daarom ook de rol van die regels moeten overnemen. Wanneer het nog steeds aannemelijk is dat zich in het plangebied archeologische waarden bevinden, zal het nieuwe bestemmingsplan of wijzigingsplan regels moeten bevatten waarin die archeologische waarden voldoende worden beschermd en de noodzaak tot het verkrijgen van een "omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden" nog steeds is vereist. In bestemmingsplannen die niet zien op ontwikkelingen waarbij in de grond wordt geroerd bestaat geen noodzaak de kennis over archeologische waarden te actualiseren. Bij die plannen worden de bepalingen uit het paraplubestemmingsplan Archeologie simpelweg overgenomen.

Wanneer tijdens de planperiode van het bestemmingsplan een project wordt uitgevoerd waarbij in de grond wordt geroerd over een oppervlakte en diepte die de bovengenoemde omgevingsvergunning noodzakelijk maken, zal de aanvrager van het project aannemelijk moeten maken dat een eventueel aanwezig archeologisch archief niet onevenredig wordt aangetast. Daartoe vraagt het gemeentelijke Archeologisch Centrum in beginsel om een archeologisch bureauonderzoek. Wanneer de resultaten uit dat onderzoek daartoe aanleiding geven wordt vervolgens een verkennend veldonderzoek met boorstaven uitgevoerd. Wanneer ook dat onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden aannemelijk maakt, wordt gedetailleerder onderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld door middel van het graven van proefsleuven.

Op basis van de resultaten uit de onderzoeken stelt de gemeente vast op welke manier met eventueel gevonden archeologische waarden moet worden omgegaan. Het uitgangspunt daarbij is deze waarden in de grond te conserveren en het (bouw)project zodanig aan te passen dat de waarden niet worden verstoord. Dat uitgangspunt is overgenomen uit hogere archeologische beleidskaders, namelijk de paragraaf 'Archeologie' in de provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte, de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) en uiteindelijk valt het uitgangspunt te herleiden naar het Europese Verdrag van Malta uit 1992. Wanneer conserveren niet mogelijk blijkt kan een gedeeltelijke of gehele opgraving noodzakelijk zijn.

Onderzoeksresultaten

Het plan voor het aanleggen van een verbinding tussen de Rijn en Schiekade en de wijk Tevreewijk zal grotendeels worden gerealiseerd in een zone waarvoor op grond van zowel het Wijzigingsplan Haagwegterrein Oase als het bestemmingsplan Archeologie geen dubbelbestemming voor archeologische waarden geldt. Uit in het verleden uitgevoerd booronderzoek bleek dat het plangebied behorend in het verleden dermate diep verstoord was, dat de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten vrijwel uit te sluiten was.

Een gedeelte van de verbinding ligt binnen het bestemmingsplangebied zuidelijke schil. Voor dit gedeelte is nu dit wijzigingsplan opgesteld. Ter plekke was het bestemmingsplan archeologie van kracht, met de Bestemming Waarde-Archeologie 5. Deze dubbelbestemming wordt in dit wijzigingsplan overgenomen. Op deze gronden gelden voor ruimtelijke plannen de volgende criteria: archeologisch onderzoek moet plaatsvinden, indien de bodem wordt verstoord over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 50 cm. Het gedeelte van het plan binnen deze zone overschrijdt deze criteria niet.

In de Provinciale verordening Ruimte 2014 zijn ook regels opgenomen over archeologie. Het plangebied ligt in een zone die in de verordening is aangeduid als Limeszone vanwege de ligging in de grenszone van het Romeinse rijk, wat tot gevolg heeft dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm -Mv archeologisch onderzoek nodig is. Het deel van het plan dat in dit wijzigingsaplan valt heeft een totale oppervlakte van circa 150 m. De totale oppervlakte van de ingreep in de bodem is echter kleiner en overschrijdt het criterium van 100 m2 niet. De verbinding wordt namelijk voor een groot deel gebouwd ter plaatse van de huidige sloot, waardoor geen oorspronkelijke grond wordt ontgraven. Tijdens de aanleg van de verbinding vinden de volgende werkzaamheden plaats:

  • de slootbodem wordt ontdaan van de sliblaag
  • er wordt een damwand gedrukt rond het vervolgens te dempen deel van de sloot. Deze damwand wordt over een lengte van circa 30 m aangebracht.
  • de koffer die zo ontstaat wordt aangevuld met kleikorrels en zand
  • Ten behoeve van de brug worden 10 palen geslagen

Omdat het oppervlaktecriterium uit de verordening niet wordt overschreden is in dit geval geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Wel wordt de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5 overgenomen in dit wijzigingsplan.

4.2 Cultuurhistorie

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van nieuwe bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen of wijzigingsplannen, maar ook bij het afwijken van bestemmingsplannen door toepassing van de zogenaamde uitgebreide afwijkingsbevoegdheid uit de Wabo, rekening moeten houden met de in en rondom het projectgebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder cultuurhistorische waarden vallen naast archeologische waarden landgoedbiotopen, molenbiotopen, monumenten, beeldbepalende panden en beschermde stads- en dorpsgezichten, die op basis van de Monumentenwet zijn aangewezen.

De provincie Zuid-Holland heeft in haar provinciaal beleid, zoals beschreven in de provinciale visie ruimte en mobiliteit en in de provinciale verordening (zie ook paragraaf 3.1.1 van deze toelichting) uitgebreid omschreven welke cultuurhistorische waarden binnen de provincie aanwezig zijn en op welke wijze deze beschermd worden.

De gemeente Leiden heeft de cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen beschreven in de 'Erfgoednota 2014-2020'. Deze nota (RV 13.0113) is op 19 december 2013 door de gemeenteraad vastgesteld vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

De Erfgoednota gaat uit van de visie dat Leiden met erfgoed een onderscheidende kracht in huis heeft: zo heeft Leiden de (internationale) kennis en collecties, de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is het beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.

Onderzoeksresultaten:

De gemeente Leiden heeft het gevolg van het bouwplan voor de (cultuur)historische waarden in de directe omgeving beoordeeld. Het verbindingspad bevindt zich in het beschermd stadsgezicht Leiden Zuidelijke Schil. Naast het adres Rijn en Schiekade 65 ligt een dwarswatergang, het Trekschuitpad, naar de Trekvliet. De brug ontsluit het voormalige Haagwegterrein, ontstaan als rangeerterrein en goederenemplacement na de aanleg van de spoorlijn rond 1870. Het bebouwingslint langs de Rijn- en Schiekade is geleidelijk gegroeid vanaf de Haagweg en volgde het tracé van de waterloop zodat hier een afwisseling is ontstaan van bouwstijlen, kap- en dakvormen, nok- en gootlijnen en gevelontwerpen. Het bebouwingslint is georiënteerd op de Rijn en Schiekade. De industriële functies van het terrein zijn verdwenen in de jaren ´70, vanaf de jaren ´90 is het terrein stadsparkeerterrein geworden in tijdelijk gebruik. Een groot deel van het terrein zal bebouwd worden met nieuwbouwwoningen en het zuidelijkste deel wordt ingericht als park. De bebouwing aan de Rijn en Schiekade vormt de grens van het beschermd stadsgezicht. Het verbindingspad en de brug zijn ondergeschikte elementen in de openbare ruimte. De hoofdstructuren ter plaatse blijven aanwezig en afleesbaar. Het voorstel heeft acceptabele gevolgen voor de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht ter plaatse.

4.3 Ecologie

Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologie wordt gevormd door de Flora- en Faunawet, die voortborduurt op de Europese habitat- en vogelrichtlijnen en voorziet in de bescherming van bedreigde en van nature in Nederland voorkomende flora- en faunasoorten. Op basis van de Flora- en Faunawet is het onder andere verboden de habitat van bepaalde bedreigde dier- en plantensoorten te verstoren. Van een verstoring van dergelijke habitats kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Het bevoegd gezag is in eerste instantie zelf verantwoordelijk vast te stellen of bij het uitvoeren van een project sprake is van de verstoring van bedreigde dier- en plantensoorten. Wanneer dit het geval is dient te worden vastgesteld of de verstoring in voldoende mate kan worden gemitigeerd (bijvoorbeeld door verstoring buiten het broed- of slaapseizoen van de bedreigde diersoorten te laten plaatsvinden) of gecompenseerd (bijvoorbeeld door alternatieve, gelijkwaardige locaties beschikbaar te stellen als habitats van bedreigde soorten). Hoe precies met eventueel aanwezige natuurwaarden moet worden omgegaan is omschreven in de gemeentelijke 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen'.

Wanneer de nadelige effecten op bedreigde natuurwaarden niet voldoende kunnen worden opgevangen, kan sprake zijn van de noodzaak ontheffing aan te vragen van de Flora- en Faunawet bij hde Rijksdienst voor ondernemend Nederland. In plaats van een ontheffing van de Flora- en Faunawet bij bestemmingsplannen of wijzigingsplannen kan een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' worden aangevraagd bij het ministerie, in het kader van de voorbereiding van de verlening van een omgevingsvergunning onder de figeur van de Wabo. Zonder een dergelijke verklaring kan geen omgevingsvergunning worden verleend.

In de toelichting van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Flora- en Faunawet en dus ook niet in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning, kan die ontwikkeling ook niet worden opgenomen in een bestemmingsplan. In dat geval is immers geen sprake van 'een goede ruimtelijke ordening'.

Onderzoeksresultaten:

De aanleg van het verbindingspad en de brug hebben naar verwachting geen directe negatieve gevolgen voor Flora en Fauna ter plekke. Wel moet bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorgplicht uit de Flora en Faunawet worden nageleefd. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet gewerkt worden volgens een zelf te kiezen door het Rijk goedgekeurde Gedragscode.

Voorafgaand aan de werkzaamheden moet wel advies worden ingewonnen bij een ecoloog, over de te verwachten gevolgen voor de ecologische waarden in het algemeen en over de keuze van de verlichting langs de route. Omdat er vaak vleermuizen te vinden zijn langs watergangen en bij bruggen, is het zeer belangrijk om verlichting te kiezen die de bruggen goed verlicht, maar toch de vleermuizen niet te veel hindert. Dit is meestal lage verlichting, die in de richting van de brug schijnt. Per situatie zal dit verschillend opgelost moeten worden. Ook kan de ecoloog checken of er andere bedreigingen spelen.

4.4 Kabels en leidingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in ieder bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.

Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.

Onderzoeksresultaten:

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen relevante planologische kabels en leidingen gelegen

4.5 Milieu

4.5.1 Bodem

Onder het stramien van 'een goede ruimtelijke ordening' geldt dat het gebruik dat planologisch wordt toegestaan voor een bepaald stuk grond moet passen binnen het gebruik dat de bodemkundige staat van de grond toelaat. Zo gelden voor een speelplaats of tuin hogere eisen met betrekking tot de bodemkwaliteit dan voor bijvoorbeeld een bedrijventerrein. Of de bodemkwaliteit een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend veldonderzoek. De resultaten van het historisch bureauonderzoek, het veldonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden met het planologische besluit bekendgemaakt.

Uit het onderzoeksrapport moet blijken of sprake is van ernstige verontreiniging van de bodem of het grondwater. In de Wet bodembescherming zijn grenswaarden opgenomen, die bepalen wanneer voor een bepaald gebruik een grondsanering noodzakelijk is (de zogenaamde saneringscriteria) en hoe schoon de grond moet zijn na een saneringsoperatie (ook saneringsdoelstelling genoemd).

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om bodemkwaliteit binnen haar gebied actief te beheren. Daarbij kan het bevoegd gezag ten aanzien van bodembeheer kiezen voor landelijk geldend generiek beleid of voor zelf opgestelde gebiedsspecifieke beleidsregels. Hangende die keuze geldt in het gebied dat valt onder de bevoegdheid van de Omgevingsdienst West-Holland (voor milieuzaken via mandaat gemachtigd door onder andere de gemeente Leiden) het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid van kracht is, waarbij geldt dat grondverzet is toegestaan:

  • als de toe te passen grond beter of gelijk in kwaliteit is als de ontvangende bodem;
  • als de toe te passen grond beter of gelijk in kwaliteit is dan de op de betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

Onderzoeksresultaten:

Voor het verbindingspad wordt geen grond afgegraven. Er is geen sprake van een nieuwe gevoelige functie, waardoor onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plekke niet noodzakelijk is. Wel moet de grond die wordt toegepast voor de aanleg van het verbindingspad beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ter plekke geldende bodemfunctieklasse.

4.5.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's die rondom inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen toelaatbaar zijn. Die normen zijn voor inrichtingen (bedrijven) opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs) en voor het transport in leidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen deze beleidskaders staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die voortdurend op die plaats aanwezig is. Het PR kan op een kaart worden weergegeven met zogenaamde risicocontouren. Dat zijn lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de 10-6 contour, welke als wettelijke norm fungeert, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkte kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op een kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in grafieken waarop de kans op een ongeval (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N): de zogenaamde fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

In het Bevi, het Bevb en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot de planologische keuzes, die gevolgen heeft voor het groepsrisico, moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of (de wijziging van) het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht, waarbij onderwerpen als bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij de afweging dienen te worden betrokken. In het Bevi en de cRvgs zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, boven de in het Bevb genoemde grenswaarden.

Het plangebied ligt wel in het effectgebied van de A4, die vanwege het transport van toxische vloeistoffen in de categorie LT3 een effectgebied heeft van meer dan 4 kilometer. Op een afstand van ca. 2,5 kilometer tot de A4 zijn de gevolgen van de onderhavige ontwikkeling op het groepsrisico dat voorvloeit uit het transport van LT3 over de snelweg dermate klein, dat deze niet leiden tot enige structurele toename van het groepsrisico.

4.6 Milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is bepaald dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld wanneer een ruimtelijk project onder een categorie valt die is genoemd in lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. én belangrijke gevolgen voor het milieu heeft. Uit een dergelijk milieueffectrapport moet onder andere blijken of er redelijkerwijs alternatieven voor het plan beschikbaar zijn, die leiden tot een minder grote belasting van het milieu.

De aanleg van een nieuw verbindingspad voor voetgangers en fietsers valt niet onder één van de categorieën in lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Belangrijke gevolgen voor het milieu als gevolg van dit project zijn niet te verwachten.

4.7 Stedenbouwkundige inpassing

In het bestemmingsplan Zuidelijke Schil en het stedenbouwkundig plan voor Tevreewijk is al rekening gehouden met een langzaam verkeersverbinding. Oorspronkelijk zou de langzaam verkeersverbinding lopen tussen Leiden Zuidwest vanaf de Toussaintkade naar de Rijn- en Schiekade richting binnenstad met een onderdoorgang onder de spoorlijn. Deze verbinding is nooit tot stand gekomen als gevolg van bezwaren van omwonenden. Om te voorkomen dat de langgerekte woonwijk richting de binnenstad alleen voor langzaam verkeer te ontsluiten is via de kopse einden bij de Haagweg of de Telderskade, is het stedenbouwkundig voorstelbaar om halverwege een doorsteek door het bebouwingslint te maken naar de Rijn- en Schiekade. Dit is fysiek mogelijk ter hoogte van Rijn- en Schiekade 65 (Trekschuitpad) langs een oorspronkelijke dwarswatergang.

Bij het woningbouwplan is een inrichtingsplan voor de openbare ruimte gemaakt. Het inrichtingsplan voorziet ter hoogte van de dwarswatergang in een plantsoen met waterpartij. Langs dit plantsoen is een brug voorzien die aansluit op een voetpad langs de Dwarswatergang. In het inrichtingsplan is aangegeven dat het voetpad direct naast de watergang wordt gesitueerd en in hout wordt uitgevoerd. Bij de inrichtingselementen is aangegeven dat de brug in hout als parkbrug uitgevoerd dient te worden in een open uitvoering. Het voetpad kan in halfverharding of als een houten boardwalk langs het water worden uitgevoerd. De brug is als een ondergeschikt ruimtelijk element opgenomen in de voetgangersroute. In het handboek Openbare Ruimte is aangegeven dat parkbruggen in hout gematerialiseerd worden.

4.8 Verkeer en vervoer

Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.

Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.


In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:

  • 1. versterken van de hoofdontsluitingsstructuur;
  • 2. bereikbaarheid en omgevingskwaliteit in balans brengen;
  • 3. stimuleren van langzaam verkeer;
  • 4. stimuleren van OV-gebruik;
  • 5. bijdragen aan duurzaamheid en aan minder milieuhinder;
  • 6. werken aan een gastvrij Leiden;
  • 7. moderne technologie meer inzetten ten behoeve van verkeer en vervoer.


Met deze ambities wil Leiden bijdragen aan het bovenliggende doel dat ook in de Verkenning LAB071 is gebruikt: de Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.

Onderzoeksresultaten:

Om Tevreewijk een goede aansluiting bij Vreewijk en de binnenstad te laten krijgen is een tweede ontsluiting (naast de Haagweg), uitsluitend voor niet-gemotoriseerd verkeer, cruciaal. Een dergelijke doorsteek is al planologisch mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Zuidelijke Schil, maar de gemeente en ontwikkelcombinatie zetten in op een verplaatsing van de doorsteek in zuidelijke richting, in de noordelijke helft van het water, zoals aangegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00128-0301_0018.png"

Verbeelding bestemmingsplan Zuidelijke Schil met de locatie van het verbindingspad

De rijbaan vanaf de Rijn- en Schiekade naar de garageboxen op het achtererf blijft op die manier beschikbaar voor de bewoners van Rijn- en Schiekade 64 en 65.

4.9 Water

Met het Waterplan Leiden (2007) hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterbeheerder van onder andere de gemeente Leiden en is belast met het waarborgen van de kwaliteit van het water en met de bescherming van waterbouwkundige werken. Zij toetst aanvragen voor een omgevingsvergunning aan hun verordening, de Keur. De Keur bevat regels voor de bescherming van o.a. waterkeringen, dijken en geeft het criterium voor watercompensatie.

Het Hoogheemraadschap hanteert bij nieuw ingediende plannen een oppervlaktecriterium van 500 m². Dit houdt in dat watercompensatie is vereist als sprake is van een nieuwe verharding van 500 m² of meer. Het verharde oppervlak dient dan binnen het plangebied of elders te worden gecompenseerd.

Onderzoeksresultaten:

De realisatie van het verbindingspad heeft tot gevolg dat een deel van een watergang wordt gedempt en dat daardoor ter plekke het oppervlaktewater afneemt. Dit wordt echter gecompenseerd door een centrale waterpartij die centraal in de nieuwe wijk Tevreewijk wordt aangelegd. Zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater is niet in het geding door dit plan.

Verder heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland op 7 juli 2015 laten weten dat de geplande brug voldoet aan het beleid middels zorgplicht met erkende maatregel. Het Hoogheemraadschap gaat akkoord met het gepresenteerde plan. Voor de werkzaamheden die samenhangen met de te realiseren brug is verder geen vergunning of melding nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van wijzigingsplan ' verbindingspad Rijn en Schiekade zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2

Artikel 3 t/m 5 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3

Artikel 6 t/m 10 Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4

Artikel 11 en 12 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 3)

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' staat in dit wijzigingsplan onder andere langzaam verkeer en verblijfsgebied toe ten behoeve van het te realiseren verbindingspad. Eventuele (toekomstige) met de bestemming samenhangende functies, zoals straatmeubilair, is ook binnen de bestemming toegestaan. Omdat een brug / vlonderpad deel uitmaakt van het verbindingspad zijn ook deze functies specifiek aangegeven als toegestane functies.

Waarde-Archeologie 5 (artikel 4)

Het archeologisch erfgoed van de gemeente Leiden is omvangrijk en divers. Via de regels in het bestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om de waardevolle delen van het bodemarchief wijzigingsplan verbindingspad Rijn en Schiekade te behouden, bij voorkeur in de bodem zelf en als dit niet mogelijk is door archeologisch onderzoek uit te voeren. In de regels van het bestemmingsplan is een beschermende regeling voor de ter plaatse geldende archeologische waarden opgenomen.

Waarde Cultuurhistorie (artikel 5)

In dit artikel zijn de beschermingsbepalingen opgenomen voor het beschermde stadsgezicht. Het wettelijk kader voor het beschermen van cultuurhistorisch erfgoed is de Monumentenwet 1988. Op de verbeelding is weergegeven voor welk deel van het plangebied deze beschermende maatregelen gelden

Onder een beschermd stadsgezicht wordt op grond van de Monumentenwet verstaan: "groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden".

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (artikel 6)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (artikel 7)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste of ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

Ook bevatten deze regels een bepaling in geval van herbouw op dezelfde locatie.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld het afwijken van de maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en ondergeschikte dakopbouwen.

Voorwaardelijke verplichting parkeren en laden /lossen (artikel 9)

Op grond van dit artikel is het verplicht om bij planologische wijzigingen te voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein. Slechts in bijzondere gevallen mag hier gemotiveerd van worden afgeweken.

Overige regels (artikel 10)

De overige regels verwijzen naar andere wetgeving die relevant is voor het bouwen.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (artikel 11)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (artikel 12)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het aanleggen van een verbindingspad met brug / vlonderpad en het deels dempen van een bestaande watergang valt niet onder de gevallen die zijn genoemd in artikel 6.2.1 Bro. het is daarom niet verplicht om voor dit plan een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een wijzigingsplan dient op grond van de Wro niet alleen economisch uitvoerbaar te zijn, maar ook maatschappelijk uitvoerbaar. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het wijzigingsplan in ieder geval zijn besproken met belanghebbenden, en dat het plan in overwegende mate op maatschappelijk draagvlak kan rekenen. De ervaring leert echter dat het niet altijd mogelijk is alle belanghebbenden bij grotere ruimtelijke ontwikkelingen volledig tegemoet te komen. De raadpleging van belanghebbenden tijdens verschillende fasen in het planvormingsproces moet er dan ook vooral toe leiden dat het bevoegd gezag een goede afweging kan maken tussen eventuele tegenstrijdige ruimtelijke belangen.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan of wijzigingsplan in overleg te treden met de besturen van andere gemeenten, het waterschap, de provincie, de inspecteur op de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie, die zijn belast met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Zowel het Rijk als de provincie hebben door middel van een brief aangekondigd alleen in specifiek benoemde gevallen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen en wijzigingsplannen te willen worden betrokken. In het wijzigingsplan 'Verbindingspad Rijn en Schiekade' is geen van die gevallen in het geding. De ligging van het plangebied maakt bovendien dat ook omliggende gemeenten geen direct belang hebben bij het project.

Met het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft ambtelijke afstemming plaatsgevonden. Dat heeft niet tot aanwijzigingen of opmerkingen geleid.

6.2.3 Zienswijzen

Een ontwerp van dit wijzigingsplan lag van 12 februari 2016 tot en met 24 maart 2016 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen op het ontwerp wijzigingsplan. Tijdens de inzagetermijn is één zienswijze ingediend. De zienswijze is door het college beantwoord in een zienswijzennota, dat als bijlage is toegevoegd aan het wijzigingsplan.