Plan: | Oostvlietpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00095-0301 |
Voor de Oostvlietpolder is in 2004 het bestemmingsplan Oostvlietpolder vastgesteld, waarmee de ontwikkeling van een bedrijventerrein aan de oostzijde van het plangebied mogelijk werd gemaakt.
Het gemeentebestuur heeft in de bestuursovereenkomst 'Samen Leiden' 2010-2014 opgenomen de Oostvlietpolder als bedrijventerrein te schrappen en een groene bestemming aan het gebied te geven. Op 1 december 2011 heeft de raad de herziening van de structuurvisie vastgesteld (RV 11.0104), waarin het bedrijventerrein in de Oostvlietpolder gewijzigd is naar een groene bestemming.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in die bestemmingslegging, met daarbij de relevante onderbouwing en onderzoeken. Naast de sectorale onderzoeken is daarbij ook de beleidsmatige verantwoording van groot belang, omdat de weg te nemen capaciteit aan bedrijventerrein elders opgevangen moet kunnen worden. In dat kader is naast het bestemmingsplan ook instemming van de provincie Zuid-Holland nodig. Het bestemmingsplan gaat hier in de onderbouwing nader op in.
Het plangebied beslaat die gronden die in het vigerende bestemmingsplan van de bestemming 'Uit te werken bedrijvenpark' waren voorzien. Deze liggen hoofdzakelijk in de oostelijke helft van de Oostvlietpolder, tussen de A4, de Europaweg en De Vliet. De exacte ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Het plangebied kent één vigerend plan, te weten bestemmingsplan 'Oostvlietpolder' zoals vastgesteld op 20 januari 2004.
In dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als uit te werken bestemming voor Bedrijventerrein. De functie die de gemeente nu beoogt (de bestaande functie), past hier niet binnen.
De Oostvlietpolder ligt op de overgang van de Randstad naar het Groene Hart en tevens op de overgang van verschillende landschapstypen. Verder maakt het gebied deel uit van de Vlietzone die als een groene, recreatieve zone langs de Haagse en Leidse agglomeratie loopt, ingeklemd tussen de Vliet en de A4. De Oostvlietpolder vormt binnen deze Vlietzone een relatief goed bewaard gebleven polderlandschap dat niet door verstedelijking, zandwinning of bebossing is getransformeerd in een geheel ander landschapstype.
De polder grenst aan landschappelijk en ecologisch waardevolle veenweidegebieden in het Groene Hart en vormt de verbinding tussen twee grote groene gebieden in de Vlietrandzone die voor openluchtrecreatie zijn ingericht: Vlietland en polderpark Cronesteyn. Anderzijds ligt de polder nabij het stedelijk gebied. De polder maakt deel uit van de oostflank van Leiden en de A4-corridor. Daarin bevindt zich een stedelijke knoop tussen Roomburg en Leiderdorp, terwijl de overige gebieden een overwegend groen karakter hebben. De Oostvlietpolder grenst aan het stedelijk gebied van Leiden en sinds de bebouwing van de Krimwijk ook aan dat van Voorschoten.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het slagenlandschap dat aan de westzijde wordt begrensd door de Vliet en zich in oostelijke richting uitstrekt tot ver in het Groene Hart. Kenmerkend voor dit typisch Hollandse slagenlandschap is het graslandkarakter, de daarmee samenhangende openheid en het patroon van smalle, evenwijdige kavels, gescheiden door sloten. Ook de Vlietweg, als bebouwde en dichtbeplante ontginningsbasis, is karakteristiek voor dit landschapstype.
De landschappelijke kenmerken zijn in het plangebied nog herkenbaar, zoals waarneembaar in figuur 2.1. De langgerekte en dichtbeplante volkstuincomplexen die daarop nog waarneembaar zijn, zijn inmiddels in het plangebied niet meer aanwezig. De openheid van het gebied wordt hierdoor verder versterkt.
De hoge beplanting van Vlietland en langs de A4 de openheid van dit gebied verkleind.
Aan de buitenranden vormen het bebouwingslint, de Europaweg en de A4 harde fysieke grenzen van de polder.
Verder ligt het recreatiepark Vlietpark ook in de Oostvlietpolder. Dit park bestaat momenteel uit circa 75 recreatieverblijven. Het Vlietpark heeft een groen karakter en verdere verstening van dit park is dan ook niet gewenst.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied
De verandering waar met het bestemmingsplan op wordt ingezet, betreft het vastleggen van de bestaande situatie.
In planologische zin is het plangebied op basis van het voorgaande bestemmingsplan aangewezen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein, iets wat in de tussenliggende periode niet van de grond is gekomen. Een dergelijke ontwikkeling op deze locatie wordt door het gemeentebestuur inmiddels niet meer wenselijk geacht. Om die reden wordt de bestemmingslegging veranderd.
Daarbij is er wel ideevorming over de verdere inrichting van de Oostvlietpolder, gericht op versterking van zowel de recreatieve als de natuurlijke waarden. Dit bestemmingsplan legt echter alleen de nieuwe functie vast, zonder op dit moment al rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen die bij die functie passen. Zodoende wordt een bestemming opgenomen die zowel groen, recreatie als agrarisch gebruik mogelijk maakt. Daarbij wordt vooralsnog uitgegaan van open gronden, dus zonder bebouwing. Wanneer in de toekomst concrete ontwikkelingen zijn uitgewerkt, die de nieuwe functie van de polder versterken, kan daar op dat moment een afzonderlijke procedure voor doorlopen worden.
Zodoende is dit bestemmingsplan hoofdzakelijk bedoeld om de gewijzigde bestuurlijke visie op de Oostvlietpolder vast te leggen in een bijbehorende bestemming.
Het bestemmingsplan heeft tot doel het plangebied te voorzien van een actuele bestemmingslegging die aansluit bij de bestaande situatie en bij de gewijzigde bestuurlijke visie op het plangebied. Concrete ontwikkelingen, passend binnen deze visie, worden met dit plan niet meegenomen en kunnen naderhand met een afzonderlijke procedure worden mogelijk gemaakt. Voor dit moment is het voornaamste dat de oorspronkelijke ontwikkeling van het plangebied tot bedrijventerrein planologisch wordt uitgesloten.
Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke beleidskaders die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. De sectorale beleidskaders zijn per ruimtelijk aspect behandeld in hoofdstuk 4.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Figuur 3.1 Uitsnede SVIR - nationaal ruimtelijke hoofdstructuur
Figuur 3.1 toont een uitsnede van de nationaal ruimtelijke hoofdstructuur, waaruit valt af te lezen dat de Zuidvleugel, waarbinnen Leiden valt, als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren' wordt aangemerkt. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
De provinciale Structuurvisie bevat de provinciale hoofdopgaven uit het provinciaal beleid tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De kern van deze visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Verder worden in de Structuurvisie de provinciale doelstellingen en belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, maakt onderdeel uit van de provinciale Structuurvisie.
Figuur 3.2 Uitsnede herziening Oostvlietpolder en Veenderveld 2
Het plangebied was in de structuurvisie aangemerkt als Bedrijventerrein, grenzend aan een gebied dat voor het overige grotendeels is aangewezen voor stedelijk groen (al dan niet buiten de contour) en recreatiegebied. Op basis van de Koepelnotitie 'compensatielocaties Oostvlietpolder' (zie Koepelnotitie 'Compensatielocatie Oostvlietpolder' (2013)) heeft de Provincie besloten de Oostvlietpolder planologisch te schrappen als bedrijventerrein en dit beoogde bedrijventerrein weer een groene functie te geven. Tevens heeft de provincie besloten de functiewijziging van de Oostvlietpolder planologisch te regelen met een aparte herziening van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte die vooruitlopend op de integrale herziening begin 2014 zal worden vastgesteld. In de ontwerp herziening Oostvlietpolder Veenderveld 2 is het bovenstaande verwerkt. De Oostvlietpolder krijgt de aanduiding "agrarisch landschap-inspelen op de verbinding stad-land". In deze herziening blijven de overige hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd. Feitelijk betreft deze herziening alleen de wijziging van een aantal kaartbeelden in de structuurvisie en verordening. Zie figuur 3.2 voor de aangepaste functiekaart van de Structuurvisie.
Van belang is de functie van de structuurvisie als instrument, deze is immers alleen zelfbindend. Dit houdt in dat de provincie met de structuurvisie vastlegt hoe zij de ruimtelijke situatie en ontwikkeling voor zich ziet en wat haar visie is op de bijbehorende afwegingen. De structuurvisie werkt in die zin niet direct door op het beleid van lagere overheden. Wel kan de provincie haar ruimtelijke beleid afdwingen via haar ruimtelijke instrumentarium zoals de zienswijze, de reactieve aanwijzing en het inpassingsplan.
Om de visie van de provincie verder te borgen, zijn de standpunten uit de structuurvisie vertaald in de Verordening Ruimte, die wel direct doorwerkt op bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten van lagere overheden.
Verordening Ruimte provincie Zuid-Holland
In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland, op 2 juli 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en nadien jaarlijks geactualiseerd, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. De regels hebben onder andere betrekking op locaties en omvang van nieuwe ontwikkelingen met een provinciaal belang, zoals bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Ook worden diverse waarden in de verordening beschermd, zoals ecologische, archeologische en cultuurhistorische waarden. Het voornaamste uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is de concentratie van stedelijke functies binnen de bebouwingscontouren. Deze contouren zijn in de verordening vastgelegd.
Op basis van de Koepelnotitie 'compensatielocaties Oostvlietpolder' (zie Koepelnotitie 'Compensatielocatie Oostvlietpolder' (2013)) heeft de Provincie besloten de Oostvlietpolder planologisch te schrappen als bedrijventerrein en dit beoogde bedrijventerrein weer een groene functie te geven. Tevens heeft de provincie besloten de functiewijziging van de Oostvlietpolder planologisch te regelen met een aparte herziening van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte die vooruitlopend op de integrale herziening begin 2014 zal worden vastgesteld. In de ontwerp herziening Oostvlietpolder Veenderveld 2 is bovenstaande verwerkt. Op kaart 1 (bebouwingscontour) vervalt de bebouwingscontour en valt het plangebied buiten de bebouwingscontour. Tevens vervalt de locatie als 'nieuw stads- en dorpsgebied' op kaart 4a en als 'bedrijventerrein' op kaart 6.
Wat verder van belang is bij de invulling van de polder, ook nu er van een gewijzigde functie wordt uitgegaan, zijn de ecologische en cultuurhistorische waarden. De wijze waarop deze belangen zijn vastgelegd in de verordening, is weergegeven in figuur 3.4.
Figuur 3.4 Uitsnede Verordening Ruimte provincie Zuid-Holland –ecologie en cultuurhistorie
Aan de zuidzijde van het plangebied is de molenbiotoop van de molen 'Zelden van Passe' in Zoeterwoude. De buitenste zone van de biotoop (100 – 400 m afstand van de molen) reikt tot binnen het plangebied. Ter plaatse worden op basis van de verordening voorwaarden gesteld aan de hoogte van bebouwing en beplanting. Deze regeling dient vertaald te worden in het bestemmingsplan.
Daarnaast is, dwars door de Oostvlietpolder, een zone aangewezen voor nieuwe natuur als ecologische verbinding. Deze zone loopt exact tussen de twee afzonderlijke delen van het plangebied door en heeft zodoende geen direct doorwerking voor dit bestemmingsplan.
Koepelnotitie 'Compensatielocatie Oostvlietpolder' (2013)
De gemeente Leiden heeft de provincie verzocht om de Oostvlietpolder als bedrijventerrein te schrappen. Provinciale Staten hebben hiertoe een motie aangenomen waarin het college van Gedeputeerde Staten wordt opgeroepen een voorstel aan Provinciale Staten voor te leggen over de toekomst van de Oostvlietpolder en daarbij actief de regionale afstemming te bevorderen en draagvlak te verwerven. Van belang hierbij is ook de vraag waar de mogelijkheden voor bedrijfsgronden gecompenseerd kunnen worden binnen de regio Holland-Rijnland.
Behoefteraming
In de Behoefteraming bedrijfshuisvesting van de regio Holland Rijnland is aangetoond, dat er in de hele regio tot 2025 nog behoefte is aan 110 hectare nieuw gemengd bedrijventerrein, waarvan 23 hectare als gevolg van autonome groei (uitbreidingsbehoefte) en 87 hectare ter vervanging van naar een andere functie te transformeren respectievelijk niet succesvol te herstructureren locaties. Berekend is dat van de benodigde 110 hectare 69 hectare nodig is in het stedelijke gebied van Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude (stedelijke as Leiden – Katwijk). Op 12 juni 2012 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen provincie, gemeente Leiden en regio Holland Rijnland over dit dossier. Tijdens dit overleg bleek dat zowel de regio als gemeente Leiden de cijfers van de regionale behoefteraming bedrijfshuisvesting onderschrijven.
De in de regio thans voorziene beschikbare ruimte voor nieuwe bedrijventerreinen, inclusief de Oostvlietpolder, is net voldoende is om de door de regio berekende behoefte te dekken. Bovendien is niet zeker of alle voorziene ruimte ook op tijd ontwikkeld kan worden. Wanneer de Oostvlietpolder ter grootte van 29 hectare geschrapt wordt als bedrijventerrein, ontstaat er derhalve een tekort aan uitgeefbaar terrein. Om die reden is een onderzoek gestart naar mogelijke kwalitatief gelijkwaardige compensatielocaties voor de Oostvlietpolder. Lopende dit proces, heeft de provincie – gelet op een verzoek van de regio - besloten de functie van de Oostvlietpolder nog niet te wijzigingen in de Actualisatie van de provinciale Structuurvisie. Hiertoe was een verzoek ingediend door de gemeente Leiden.
Compensatielocatie
Het onderzoek naar kwalitatief gelijkwaardige compensatielocaties voor de Oostvlietpolder binnen de regio Holland Rijnland, had een focus op de as Leiden-Katwijk. Dit hing samen met de bevindingen uit de behoefteraming, waarin met name voor deze zone een aanzienlijke behoefte naar voren kwam. De locatie Veenderveld 2 is uit dit onderzoek als meest geschikte en reële optie naar voren gekomen.
Gelet op het beschreven proces en het onderzoek dat hierbij is opgesteld, is in een aparte herziening van de Structuurvisie en Verordening Ruimte de functiewijziging van de Oostvlietpolder planologisch vastgelegd. Deze herziening loopt vooruit op de integrale herziening van de provinciale structuurvisie. Tegenover het omzetten van de functie voor de Oostvlietpolder, heeft de provincie op 26 juni 2013 besloten om functiewijziging van Veenderveld 2 naar bedrijventerrein gelijktijdig te regelen met de functiewijziging van de Oostvlietpolder.
Structuurvisie Leiden 2025 (2011)
De Structuurvisie Leiden 2025 uit 2009 is in 2011 voorzien van een 1e herziening. In de Structuurvisie worden de volgende ambities uitgesproken:
De bijbehorende Structuurvisiekaart, waarin alle belangen onderling afgewogen zijn en tot één visie leiden, is weergegeven in figuur 3.3.
Figuur 3.3 Structuurvisiekaart
De Oostvlietpolder is hierin aan groenstructuur aangewezen, met daarbinnen een recreatieve / groene verbinding op regionaal schaalniveau. Dit sluit aan bij het beleiduitgangspunt om de groene en blauwe structuren in en rondom de stad te versterken en te verbinden.
Met de herziening uit 2011 is over een aantal nieuwe punten uit de structuurvisie expliciet besloten. Dit geldt onder andere voor de onderstaande beleidskeuzes:
Met de bovenstaande beleidskeuzes wordt sterk ingezet op het behoud en de versterking van het groene en recreatieve karakter van de Oostvlietpolder, in samenhang met de omliggende groengebieden.
Voor verdere sturing van deze inrichting wordt onder punt f. gekozen voor een toetsingskader dat specifieke op deze polder inzoomt.
Toetsingskader – Uitwerking Structuurvisie Oostvlietpolder (2013)
In de Structuurvisie Leiden 2025 is vastgelegd dat de Oostvlietpolder een duurzaam groen karakter krijgt. Daarvoor wordt een ontwikkelingsscenario opgesteld: een toetsingskader waarin de functies worden beschreven die samen inhoud geven aan het gewenste groene en duurzame karakter van de Oostvlietpolder.
Het ruimtelijk kader dat met dit toetsingskader wordt beschreven, gaat enerzijds om de ontwikkeling van een kaderstellend casco en anderzijds om flexibiliteit. Het casco en de toegestane invulling van het gebied zijn voorwaardenscheppend voor het gewenste duurzame eindbeeld en gaan versnippering en verrommeling tegen.
Om de Oostvlietpolder overeind te houden als knooppunt, bestemming en “stepping stone” in de grotere regionale groenstructuur rond Leiden, stelt het toetsingskader dat het belangrijk is de kwaliteiten te behouden die er reeds zijn. De kwaliteit van de Oostvlietpolder die bewaard moet worden, is groene ruimte in combinatie met landbouw die het teken staat van natuur(beleving). Wil die ruimte meer betekenis krijgen voor bezoekers, dan moet het gebied een goede verblijfskwaliteit hebben, goed ontsloten zijn, recreatieve faciliteiten en een logische relatie hebben met de omliggende groenstructuren.
Voor de noordelijke strook, tussen de volkstuinen, Vlietpark en de Europaweg, worden in het toetsingskader de volgende constatering en ambitie genoemd:
'Voor de beleving van de natuur van het gebied heeft de strook ten noorden van de volkstuinen op dit moment te weinig betekenis. Dat wordt verbeterd door in het gebied beter te ontsluiten waardoor de ruimte van het slagenlandschap kan worden beleefd.
Bij de aanpassing van de Europaweg zal de weg worden ingericht conform de Kadernota kwaliteit openbare ruimte en het bijhorende Handboek kwaliteit openbare ruimte. De weg krijgt het profiel van een laan met aan weerszijden een stevige bomenstructuur om de geluidsoverlast en het zicht voor de gebruikers en de bewoners van de noordelijke strook te beperken. Daarmee krijgt het gebied het karakter van een groene kamer passend in het coulissenlandschap.
De andere verbetering is dat dit gebied goed wordt ontsloten voor voetgangers, fietsers en ruiters. Deze verbindingen worden ten oosten van de ecologische zone aangelegd. Om die reden is mogelijk het mogelijk om de ecologische zone meer naar het oostelijke deel van de polder te verleggen, met dien verstande dat de westelijke oever van de wetering altijd in de ecologische zone valt. Bovendien wordt er vanuit de Vlietweg een voet- fiets- en ruiterpad aangelegd die eerst door het geriefbos loopt om later langs de ontwateringssloot door de polder op de zuidelijke grens van het Vlietpark aan te takken op de verbindingen langs de ecologische zone.
Vanuit de Vlietweg is het mogelijk om de gewenste groene, recreatieve en kostendragende functies te ontwikkelen die binnen het toetsingskader zijn toegestaan.
Deze functies voegen zich naar het bestaande slagenlandschap en respecteren de ruimte van het gebied. Nieuwe opstallen in dit gebied worden met de grootste terughoudend toegestaan en dienen zorgvuldig ingepast te worden.'
(bron: ToetsingskaderL Oostvlietpolder duurzaam groen. Uitwerking structuurvisie Leiden 2025 voor het onderdeel Oostvlietpolder: toelichting)
Gelet op de doelstelling van dit bestemmingsplan, zoals verwoord in paragraaf 2.3, wordt in dit bestemmingsplan nog geen rekening gehouden met concrete plannen. Het bestemmingsplan sluit in die zin aan op het toetsingskader door de functie van de Oostvlietpolder vast te leggen. Verdere inrichting van de polder kan daarna verder worden vormgegeven.
Het bestaande beleidskader biedt op provinciaal niveau nog niet de mogelijkheid om de mogelijkheden voor het bedrijventerrein weg te laten. Via besluitvorming over de 'Compensatielocatie Oostvlietpolder' op basis van de koepelnotitie is hier tussen de gemeente, regio en provincie echter wel overeenstemming over, wat ook wordt doorvertaald in een herziening van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte.
De nieuwe bestemmingslegging voor de Oostvlietpolder, gebaseerd op de bestaande situatie en het toetsingskader, is in die zin beleidsmatig verantwoord. Daarbij wordt opgemerkt dat het bestemmingsplan nog geen rekening houdt met concrete plannen in het gebied, maar alleen de functie vastlegt die op basis van het toetsingskader aan de Oostvlietpolder is gegeven.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de omgevingsaspecten die van belang zijn voor onderhavig bestemmingsplan. Wanneer voor de onderbouwing van een sectoraal aspect onderzoeksrapporten zijn gebruikt, zijn deze opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. In de volgende paragrafen wordt per aspect onderbouwd dat deze de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval voorziet het plan in het herzien van de bestemming 'bedrijventerrein' in een groene bestemming. Een dergelijk plan wordt niet genoemd in de bijlage. Een mer-beoordeling of planMER is dan ook niet nodig. Feitelijk kan worden gesteld dat met de herziening van dit plan een voor het milieu gunstigere situatie ontstaat. Immers, er zal geen milieubelastende bedrijvigheid (tot milieucategorie 4.2) mogelijk worden gemaakt. In de volgende paragrafen wordt hierop per deelaspect nader ingegaan.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Onderzoek en conclusies
Aangezien met het bestemmingsplan de bedrijfsmogelijkheden ter plaatse verdwijnen en het bestemmingsplan anderzijds ook geen milieugevoelige functies mogelijk maakt, vormt dit aspect geen nader aandachtspunt meer.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Landelijk beleid
Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
Inrichtingen
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt.
Buisleidingen
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi. Verder geldt op grond van de Circulaire Rnvgs dat bij risicoberekeningen uitgegaan moet worden van de in bijlage 5 bij de Circulaire Rnvgs opgenomen vervoershoeveelheden voor GF3 (bv lpg).
Bij de berekening van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg moet uitgegaan worden van de in deze bijlage opgenomen vervoershoeveelheden GF3.
Op termijn zullen de Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal dezelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi gehanteerd wordt.
Begrippen externe veiligheid
Binnen externe veiligheid spelen een aantal begrippen een belangrijke rol, namelijk het PR, GR, de verantwoordingsplicht voor het GR en de belemmeringenstrook buisleidingen. Hieronder zijn deze begrippen nader uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6-contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht GR
Het GR is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het GR voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire Rnvgs. Voor het transport door buisleidingen zijn de verplichtingen opgenomen in artikel 12 van het Bevb.
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het GR wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het GR: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het GR ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het GR worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het GR wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Belemmeringenstrook buisleidingen
De belemmeringenstrook is een strook van 4 of 5 m aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. De bedoeling is dat alle PR 10-6-contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de belemmeringenstrook. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een afwijking of een aanlegvergunning) van het bevoegd gezag. Hiervoor zijn in de regels voorwaarden opgenomen waarmee voldaan wordt aan artikel 14, lid 2 en lid 3 Bevb. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de verbeelding vastgelegd.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de Provinciale Structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het GR toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording GR schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording GR moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regionaal beleid
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).
Figuur 4.1 Afwegingskader GR
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Situatie binnen het plangebied
Met het nieuwe plan blijft de huidige situatie feitelijk gehandhaafd.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er binnen en in de omgeving van het plangebied de volgende risicobronnen:
Rijksweg A4
Het gehele plangebied ligt in het 1% letaliteitsgebied (effectgebied) van de A4. Over de A4 worden brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2), toxische vloeistoffen (LT1, LT2 en LT3) en brandbare gassen getransporteerd (GF3, bv lpg).
Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 km. Een deel van het gebied ligt in het effectgebied van een plasbrand van brandbare vloeistoffen en van een calamiteit met brandbare gassen. Het 1% letaliteit-effectgebied van een plasbrand reikt tot 45 m van de A4, dat van brandbare gassen tot 355 m.
Voor de A4 zijn diverse risicoberekeningen gemaakt1. De berekeningen laten zien dat ter hoogte van plangebied Oostvlietpolder bij het huidige gebruik van het gebied het GR kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Hierbij is rekening gehouden met een groei in het transport van gevaarlijke stoffen.
N206
Een deel van het gebied ligt in het effectgebied van de N206 (Europaweg). Over de Europaweg worden brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2), toxische vloeistoffen (LT1 en LT2) en brandbare gassen getransporteerd (GF3, bv LPG).
Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2 heeft de N206 een 1% letaliteit-effectgebied van 900 m. De locatie ligt bovendien in het effectgebied van een plasbrand van brandbare vloeistoffen. Het 1% letaliteit-effectgebied van een plasbrand reikt tot 45 m van de risicobron.
De gemeente Leiden heeft een routeringsbesluit vastgesteld. Hierin is de Voorschoterweg vanaf het Lammenschansplein tot aan de gemeentegrens met Voorschoten opgenomen. In het besluit is voor de Voorschoterweg een beperking opgenomen: transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen is toegestaan, maar alleen tussen 19.00 uur 's avonds en 06.00 uur 's morgens. Hierdoor wordt GF3-transport over de Europaweg in de dagperiode de facto ook onmogelijk gemaakt. Andere doorgaande verbindingen zijn namelijk niet mogelijk volgens het routeringsbesluit. De gemeente kan wel ontheffingen van het routeringsbesluit verlenen, het zal dan geen om kleine aantallen transporten.
De contour voor PR-grenswaarde van de N206 ligt op de wegas. Het GR bedraagt in de huidige situatie 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Als het transport van lpg in de toekomst met 50% toeneemt, dan stijgt het GR tot 0,014 maal de oriëntatiewaarde2.
Hogedruk aardgasleidingen
Voor bestemmingsplan A4/W4 zijn risicoberekeningen gemaakt3 en de Gasunie heeft in 2011 en 2012 onderzoek gedaan naar saneringssituaties.
De contour voor de PR grenswaarde van gasleiding A515 ligt buiten de leiding. Binnen deze contour ligt een klein deel van een volkstuincomplex. Het volkstuin complex is geen kwetsbaar object. Gasleiding A515 veroorzaakt daarom geen PR knelpunt. Dit geldt ook voor de andere hogedruk aardgasleidingen.
Geen van de leidingen veroorzaakt in de huidige situatie, dat wil zeggen zonder het bedrijvenpark, een GR knelpunt. Bij het huidige gebruik van het gebied is het GR van leiding A515<1, nl GR= 0,255 keer de oriëntatiewaarde. Voor alle andere leidingen is het GR kleiner dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde (A517: GR=0; A560: GR=0,01; W514-01: GR=0; W535-01: GR=0,02; W535-11: GR=0,054). Aan de hoogte van het GR verandert niets door de herziening van het bestemmingsplan.
Conclusie
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in voortzetting van het huidige gebruik van het betreffende gebiedt. In de huidige situatie wordt voor alle bronnen voldaan aan de PR grenswaarde.
Met uitzondering van hogedruk aardgasleiding A515, is het GR voor alle risicobronnen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor gasleiding A515 is het GR 0,255 maal de oriëntatiewaarde. Vanuit oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied liggen diverse leidingen, te weten twee gasleidingen, een effluentleiding, een ruwwaterleiding en een drinkwaterleiding. Deze zijn voorzien van dubbelbestemmingen om het leidingbelang te beschermen. Op basis hiervan is binnen de vrijwaringszone geen bebouwing toegestaan, tenzij via een afwijkingsprocedure aan de hand van de leidingbeheerder blijkt dat het leiding belang hiermee niet wordt geschaad. De aanwezigheid van de leidingen staat de uitvoering van het bestemmingsplan om die reden niet in de weg.
De verdere resultaten van onderzoek naar de gasleidingen zijn opgenomen in de paragraaf over externe veiligheid.
Het huidige gebruik blijft feitelijk ongewijzigd. Er worden met het plan geen geluidsgevoelige bestemmingen gecreëerd. De Wet geluidhinder (Wgh) is niet van toepassing en er hoeft ook geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit aspect vormt geen belemmering.
Het huidige gebruik blijft met dit plan ongewijzigd. Aangezien met het plan geen bedrijvigheid meer mogelijk wordt gemaakt die mogelijk een negatief effect heeft op de luchtkwaliteit, zal de nieuwe planologisch situatie beter zijn voor de luchtkwaliteit dan de huidige planologische situatie.
Inleiding
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is, ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten, immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden.
Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels en maatregelen opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft 7 verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde.
Voor zes waarderingsgebieden worden in opzet dezelfde planregels gebruikt, waarin een aanlegvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een aanlegvergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de aanlegvergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
De 7 waarderingsgebieden zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Archeologische waarden
Waarde - Archeologie - 1 | archeologisch rijksmonument |
Waarde - Archeologie - 2 | gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde - Archeologie - 3 | gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde - Archeologie - 4 | gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde - Archeologie - 5 | gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde - Archeologie - 6 | gebieden met een middelhoge archeologische verwachting |
Waarde - Archeologie - 7 | gebieden met een lage archeologische verwachting |
Onderzoek
Archeologische waarden in het plangebied
De Oostvlietpolder is een veen- en kleigebied, dat gedurende het holoceen is ontstaan. Door voortdurende sedimentatie van mariene en fluviatiele afzettingen zijn kleipakketten ontstaan, die gescheiden zijn door veenlagen. De Oostvlietpolder kan grofweg in twee zones worden ingedeeld: de noordelijke helft waar de ondergrond gekenmerkt wordt door het voorkomen van geul- en kreekafzettingen en de zuidelijke helft waar sprake is van veengronden. De noordelijke zone is aangeduid als Waarde - Archeologie - 5, de zuidelijk zone als Waarde - Archeologie - 7, zoals weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart
Van 2750-1550 v. Chr. vond onder invloed van getijdenwerking sedimentatie van zware klei plaats. Het gebied werd doorsneden door een aantal kreken waarin vooral zandige sedimenten afgezet. Vanaf 1550 v. Chr. nam de invloed van de zee af. Nadat nog een dek van zware klei was afgezet begon de groei van het Hollandveen. De veengroei werd meerdere malen onderbroken en het gebied werd ook in deze periode doorsneden door een stelsel van kreken en geulen. Langs de kreken ontstonden kreekruggen die ten opzichte van het omringende land hoog gelegen waren. De kreekruggen waren door hun relatief hoge ligging zeer geschikt voor bewoning vanaf de late prehistorie. In het achterliggende gebied werden in de lage delen van het tijdens overstromingen komkleien afgezet. Vanaf het begin van de late middeleeuwen werd in het gebied voor het laatst een deklaag klei afgezet. Na de ontginningen in de 13e eeuw vond nauwelijks nog sedimentatie plaats. Het landschap werd ontwaterd door de kenmerkende lange sloten en het gebied (met name het zuidelijke deel van de polder, waar overwegend veen in de ondergrond ligt) zakte langzaam als gevolg van uitdroging en inklinking van het veen.
Bewoning in de prehistorie en Romeinse tijd
Al vanaf de ijzertijd (vanaf 500 v. Chr.) hebben er mensen in de Oostvlietpolder gewoond. Dit blijkt uit de vondsten van nederzettingssporen en gebruiksvoorwerpen uit deze periode. De kreekruggen langs de smalle watertjes in de noordelijke helft van de Oostvlietpolder waren uitstekende vestigingsplaatsen voor boeren met een gemengd bedrijf. Zij verbouwden graan op hun akkers op de vruchtbare hoge delen in het landschap en lieten hun vee grazen in de lage natte gebieden.
In de Romeinse tijd kwam de Oostvlietpolder binnen de grenzen van het Romeinse rijk te liggen. Direct langs de Oostvlietpolder liep een van de belangrijkste waterwegen uit de regio: het Kanaal van Corbulo. Dit kanaal vormde een veilige waterverbinding tussen de Rijn en de Maas en voerde onder andere langs de hoofdstad van de regio: Forum Hadriani. Vlak ten noordwesten van de Oostvlietpolder lag het Romeinse castellum Matilo: een legerfort van waaruit de grensverdediging werd georganiseerd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oeverzone van het kanaal van Corbulo voor veel mensen een aantrekkelijke vestigingsplaats was. Langs het kanaal lag een lint van boerennederzettingen.
Deze boeren maakten hun eigen gebruiksgoederen zoals metalen gereedschap en aardewerken potten. Door handel met de Romeinen kregen ze echter ook steeds meer Romeinse goederen in hun bezit.
In het zuidelijke deel van het plangebied is sprake van veengronden waarin tot op heden geen archeologische resten zijn aangetroffen. Bewoning in het veen is echter in meerdere perioden mogelijk geweest zoals blijkt uit vergelijkbare gebieden in West Nederland. Om deze reden is dit deel van het plangebied aangeduid als Waarde - Archeologie - 7 (lage archeologische verwachting).
Conclusie
Met het bestemmingsplan zijn geen bodemingrepen gemoeid. De archeologische waarden in het gebied zijn niet in het geding. Ter bescherming tegen eventuele toekomstige ingrepen, wordt een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden.
Beleidskader
Monumentenwet 1988
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd door regels in de Monumentenwet 1988. Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De Monumentenwet 1988 geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder een stads- en dorpsgezicht wordt een groep van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich één of meer monumenten bevinden. Daarnaast is ook de bescherming van archeologische monumenten geregeld in de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet 1988 richt zich op objectbescherming. Daarnaast is de verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen door middel van de opname ervan in een bestemmingsplan, wettelijk geregeld. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zal de gemeente andere instrumenten een rol moeten laten spelen. De Monumentenwet 1988 geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.
Nota Cultureel Erfgoed Leiden (2005)
In december 2005 is door de gemeenteraad van Leiden de Nota Cultureel Erfgoed vastgesteld. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005-2015. Centraal in de nota staat het uitgangspunt dat cultuurhistorie als inspiratiebron een plaats moet krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie is een belangrijke drager van kwaliteit en identiteit voor alle delen van de stad. Met het onderkennen van de waarde van cultuurhistorie voor ruimtelijke ontwikkelingen is ook het behoud van deze waarden gediend, aangezien een goede functie het behoud van waarden op de lange duur waarborgt.
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden het instrument van 'beeldbepalende panden'. Doel daarvan is het borgen van de bijdrage van de aanwezige historische bebouwing aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte. De aanduiding en bescherming van de beeldbepalende panden wordt geregeld in het bestemmingsplan en in de Welstandsnota.
De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden, maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de Welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Beschrijving van het plangebied
Geschiedenis van het plangebied
Het bestemmingsplan Oostvlietpolder omvat gronden in de Oostvlietpolder. De polder maakt deel uit van het middeleeuws polderlandschap dat zich uitstrekt voorbij Zoeterwoude tot aan de 17e eeuwse droogmakerijen rond Zoetermeer.
De landschappelijke structuur van de polder is, buiten de verheling met de Hofpolder, gaaf bewaard. Het slotenpatroon en de verkaveling van de polder is goed herkenbaar en slechts ondergeschikt gewijzigd sinds de aanleg. De samenhang tussen verkaveling en de boerderijen op de kop van de kavels langs de Vliet is eveneens nog goed herkenbaar. Daarmee is deze verkaveling en het bijbehorend slotenpatroon van hoge cultuurhistorische waarde. Voor Leiden is dit landschap uniek. Alle andere polders binnen het grondgebied van de gemeente zijn bebouwd of ingrijpend vergraven.
Aan de noordzijde van de polder ligt de Vlietweg. De ontginning van de polder is tot stand gekomen vanuit de kade langs de Vliet. De Vlietweg zelf is in eerste instantie alleen een ontsluitingsweg voor de boerderijen en lag voor een groot deel ten zuiden van het boerderijlint. Een uitzondering was de boerderij Vlietweg 28-30. De ligging en het slotenpatroon rondom doen een middeleeuwse oorsprong van deze boerderij vermoeden. Bij de Delftse Schouw (Vlietweg 70/72) kwam de weg strak langs de Vliet te lopen. Op dit punt stak namelijk het jaagpad richting Delft over van de noordelijke naar de zuidelijke Vlietoever.
De bebouwing langs de Vliet bestond tot in de 20e eeuw uit een vrij klein aantal losstaande boerderijen. Ondanks wijzigingen aan de complexen zijn de meeste van deze boerderijen tot op heden bewaard. Veelal bevatten ze bouwdelen uit de 17e eeuw. Deze boerderijen zijn alle dicht tegen de Vliet gelegen en hebben vaak in de 18e of 19e eeuw een uitbreiding gekregen met een tuinkamer aan het water. Al deze oude boerderijen zijn rijks- of gemeentelijk monument. Tussen deze boerderijen liggen over het hele lint verspreid kleine geriefbosjes. De meeste van deze bosjes zijn nog grotendeels omgeven door slootjes om schade door het vee te voorkomen. De karakteristieke beplanting met hakhout van elzen, wilgen en essen is in veel gevallen nog aanwezig. Daarmee vormen deze geriefbosjes waardevolle landschapselementen.
Tot na 1945 verandert er weinig aan dit beeld. In de tweede helft van de 20e eeuw vindt een snelle verdichting plaats door de bouw van losse burgerwoningen. Ondanks deze verdichting is op veel plaatsen de relatie tussen het open polderlandschap en het boerderijlint nog goed beleefbaar. Deze relatie is zeer waardevol en het is daarom van belang dat verdere verdichting wordt tegengegaan en ontwikkeling plaats vindt binnen de historische bebouwingsstructuur van het lint.
Conclusie
Het bestemmingsplan sluit met de bestemmingslegging aan op de bestaande situatie. De cultuurhistorische waarden zijn zodoende niet in het geding.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
In de periode van 1990 tot en met 2005 zijn diverse bodemonderzoeken in het gebied Oostvlietpolder uitgevoerd. Door de wijzigingen in de onderzoeksopzet van de NEN 5740 zijn actualiserende en aanvullende bodemonderzoeken in 2011 uitgevoerd voor diverse her in te richten locaties.
Uit de resultaten van de chemische analyses van de oude en actualiserende bodem- en (water)bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond en het grondwater voornamelijk niet of licht zijn verontreinigd. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
Tijdens de veldwerkzaamheden hebben de onderzoeksbureaus geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in de bodemmonsters in de weilanden waargenomen. Echter nabij de dammetjes en bruggen zijn diverse soorten verhardingen toegepast. Hierin is asbesthoudend materiaal aangetroffen. Sommige locaties bevatten zodanig verhoogde asbestconcentraties dat sprake is van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Deze locaties dienen bij een eventuele herinrichting gesaneerd te worden.
Diverse watergangen zijn onderzocht. Het slib is over het algemeen beoordeeld als 'verspreidbaar op het aangrenzend perceel' Echter, de watergangen nabij de 'oude volkstuincomplexen' kunnen lokaal asbesthoudend materiaal bevatten. Dit geeft beperkingen met betrekking tot de toepassing.
Mocht er grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Feitelijk blijft het huidige gebruik van het plangebied in tact. Het aspect bodemkwaliteit vormt hierbij geen belemmering.
In de deze paragraaf wordt toegelicht hoe het plan van invloed is op bestaande flora en fauna binnen het plangebied en de directe omgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd groen- of natuurgebied. Het plangebied zijn is echter wél onderdeel van de Leidse Ecologische Structuur (LES). De LES is opgenomen in het ecologisch beleid van de gemeente en is geen beschermd natuurgebied, maar neemt desalniettemin een belangrijke plaats in binnen de stad. Geen van genoemde beschermde gebieden zal worden aangetast door de nieuwe bestemmingslegging voor het plangebied.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
In het bestemmingsplan wordt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt, aangezien de nieuwe bestemmingslegging direct aansluit bij de bestaande situatie.
Voor het plangebied geldt dat bij eventuele toekomstige ontwikkelingen sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. In dat kader is het onderzoek van belang dat is uitgevoerd voor de oostzijde van de polder, waar ontwikkelingen beoogd worden om de recreatieve waarden en de natuurwaarden te vergroten. Uit dit onderzoek, opgenomen in bijlage 1, kunnen conclusies getrokken worden voor de gehele Oostvlietpolder. Gelet op de beschermde soorten waarvoor de Oostvlietpolder een geschikte leefomgeving vormt, dient hier bij eventuele toekomstige ingrepen rekening mee gehouden te worden.
Conclusie
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de Flora- en faunawet de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
Infrastructuur
De Europaweg en de A4 vormen 2 grenzen van de Oostvlietpolder. Deze twee wegen vormen direct de belangrijkste ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied. Via de Europaweg wordt het gebied ontsloten richting zowel Leiden als Zoeterwoude. De A4 zorgt voor een verbinding op groter schaalniveau richting Den Haag/Rotterdam en richting Amsterdam.
Rijnlandroute
De Rijnlandroute is de nieuwe provinciale wegverbinding tussen de kust (Katwijk) en de A4 bij Leiden. Deze nieuwe verbinding is van groot belang voor de regio Holland Rijnland, met name rondom Leiden en Katwijk. De Rijnlandroute is nodig om de economische potentie van de regio en de direct hieraan grenzende gemeenten als Wassenaar en Leidschendam-Voorburg te kunnen ontwikkelen en nieuwe woningbouw te kunnen ontsluiten.
De provincie heeft een inpassingsplan (de provinciale variant van een bestemmingsplan) opgesteld om de realisatie van de RijnlandRoute mogelijk te maken. Het voorontwerp inpassingsplan is op 3 juli 2012 door Gedeputeerde Staten vrijgegeven voor inspraak. Voor de Rijlandroute is momenteel een ontwerp inpassingsplan in voorbereiding.
Met het inpassingsplan wordt beoogd de RijnlandRoute planologisch mogelijk te maken. Zowel de weg als de noodzakelijke voorzieningen zoals viaducten en andere zaken, worden bestemd. Concreet betekent dit voor de Oostvlietpolder dat de bestemming agrarisch voor kleine delen (langs de Europaweg en langs de A4) in dit inpassingsplan wordt bestemd als verkeer.
Het bestemmingsplan Oostvlietpolder zal met de voorgenomen groene invulling geen bebouwingsmogelijkheden in het plangebied toestaan, waardoor ontwikkelingen op de gronden die straks bedoeld zijn voor het traject van de Rijnlandroute niet mogelijk zijn. De Rijnlandroute wordt juridisch – planologisch niet mogelijk gemaakt in voorliggend bestemmingsplan.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen. De ontwikkelingen uit het voorgaande bestemmingsplan worden zelfs niet langer mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie die zou samenhangen met de ontwikkeling van de gronden tot bedrijventerrein komt daarmee te vervallen. Het bestemmingsplan legt zodoende uitsluitend de bestaande situatie vast, zodat geen sprake is van extra verkeersgeneratie. De bestaande infrastructuur is afdoende om het huidige aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied af te wikkelen.
Beleid
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Waterschapsbeleid
- Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
- Keur en Beleidsregels
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteit- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Gemeentelijk beleid
- Waterplan Leiden (2007)
De gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland geven in dit waterplan samen hun visie op hoe water in Leiden eruit zou moeten zien en hoe het zou moeten functioneren. Daarbij wordt het stelsel van oppervlaktewater, grondwater en ook afvalwater in samenhang bekeken. De visie is beschreven rond een aantal typisch Leidse waterthema's. Vervolgens is deze visie vertaald in een uitvoeringsprogramma 2012-2015 met uitvoerbare projecten, kosten en een planning.
Huidige situatie water en bodem
Bodem en grondwater
Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het zuidoostelijke deel van het gebied uit veengrond en in het noordwestelijke deel uit zeekleigrond.
Er is sprake van de grondwatertrappen II en III. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m benden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 1,2 m beneden maaiveld.
Figuur 4.3 Bodemsoort en grondwaterstand (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Het plangebied ligt in de Oostvlietpolder met een vast zomerpeil van NAP -2,32 m en een winterpeil van NAP -2,42 m. Binnen het plangebied zijn meerdere polderwatergangen gelegen. Deze polderwatergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Toekomstige ontwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet in een bestemming die aansluit bij de bestaande situatie, om de beoogde ontwikkeling uit het voorgaande bestemmingsplan onmogelijk te maken. In waterstaatkundige zin zijn hier geen veranderingen in het plangebied mee gemoeid.
Conclusie
Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft een positief wateradvies uitgebracht.
Met het plan blijft de huidige situatie gehandhaafd. Feitelijk zijn er dus geen ontwikkelingen en is het onderwerp duurzame ontwikkeling niet van toepassing. Er is eerder sprake van duurzaam beheer.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke mogelijkheden voor het plangebied zijn vastgelegd in de regels.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
Systematiek
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen, de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), en de standaardopzet voor bestemmingsplannen van de gemeente Leiden.
De regels van bestemmingsplan zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Het hoofdstuk met inleidende regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Het tweede artikel betreft de wijze van meten.
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
In de bestemmingsregels worden per bestemming regels gegeven voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing. Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen worden getoetst aan deze regels. Indien een aanvraag past binnen de regels en de maatvoering, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.
Hoofdstuk 3
Algemene regels
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik is een dergelijke regeling opgenomen. Het tweede artikel bevat de slotregel.
Groen (artikel 3)
De open gronden zijn voorzien van de bestemming Groen. De mogelijkheden van deze bestemming zijn, in vergelijking met de modelregels van de gemeente Leiden, opgerekt. Dit heeft te maken met het feit dat in de Oostvlietpolder verschillende functies aanwezig zijn.
Binnen deze bestemming zijn om die reden groenvoorzieningen, agrarische bedrijfsvoering en extensieve dagrecreatie toegestaan.
Bebouwing is ter plaatse alleen toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om hiermee in beginsel de openheid van het gebied te waarborgen.
Wanneer zich met de tijd initiatieven voordoen die aansluiten bij de nieuwe functie van de polder, maar die niet binnen dit bestemmingsplan passen, kan daarvoor een afzonderlijke ruimtelijke procedure worden doorlopen.
Verkeer (artikel 4)
De Hofvlietweg, die aan de zuidzijde van het plangebied parallel aan de A4 ligt, is bestemd als Verkeer.
Leiding - Gas (artikel 5 en 6)
De gastransportleidingen zijn bestemd als Leiding - Gas - 1 en Leiding - Gas - 2. Gelet op de verschillen in leidingdruk, de daarmee gemoeide externe veiligheidsinvloed en de verschillen in de breedte van de belemmeringenstrook, zijn hiervoor twee verschillende artikelen opgenomen.
Leiding - Water (artikel 7)
De ondergrondse drinkwatertransportleiding, ruwwatertransportleiding en effluentleiding die door het plangebied lopen, zijn bestemd als Leiding - Water.
Waarde - Archeologie - 5 en - 7 (artikel 8 en 9)
De archeologische verwachtingswaarden, zoals vastgelegd in het gemeentelijk archeologiebeleid, zijn in het plan opgenomen met twee dubbelbestemmingen. Afhankelijk van de omvang en de diepte, is op grond van deze twee artikelen, archeologisch onderzoek nodig bij bouw- en grondwerkzaamheden.
De gemeente Leiden is van oordeel dat niet aannemelijk is dat er sprake zal zijn van planschade. De gemeente baseert zich hierbij op het in bijlage 2 opgenomen advies van Stibbe Advocaten.
enige mogelijke planschadeoorzaak ten gevolge van dit bestemmingsplan is het wijzigen van de bestemming van de percelen in de Oostvlietpolder met de bestemming 'UB' naar de bestemming 'groen'. Daarmee vervalt de niet benutte mogelijkheid om de bestemming 'UB' uit te werken tot een bedrijvenpark. De eigenaren van de percelen in de Oostvlietpolder zouden kunnen stellen dat zij planschade lijden nu de uitwerkingsmogelijkheid (en daarmee het perspectief op de mogelijkheid om de percelen te bebouwen) wegvalt.
Uit de Wro volgt dat er geen algehele planschadevergoeding is, maar een tegemoetkoming in de schade geleden ten gevolge van een in artikel 6.1, lid 2, Wro genoemde schadeoorzaak. Een van die schadeoorzaken is ingevolge 6.1, lid 2, onder a, Wro, een bepaling in het bestemmingsplan. Een andere schadeoorzaak is ingevolge 6.1, lid 2, onder b, Wro een uitwerkingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 7 november 2012 (nr. 201110908/1/A2) bepaald dat, nu een uitwerkingsplan als zelfstandig schadeoorzaak is aangemerkt in de Wro, er bij een planschadevergelijking niet uitgegaan dient te worden van de maximale uitwerkingsmogelijkheid in het oude bestemmingsplan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2013 (nr. 201205035/1/A2) volgt evenwel dat met betrekking tot de situatie dat een niet benutte uitwerkingsmogelijkheid komt te vervallen in een nieuw bestemmingsplan, er bij de planschadevergelijking wel rekening moet worden gehouden met die niet benutte uitwerkingsmogelijkheid. Naar het oordeel van de Afdeling dient met de niet benutte uitwerkingsmogelijkheid rekening te worden gehouden in die zin dat rekening moet worden gehouden met wat bij inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan naar redelijke verwachting de invulling van de uit te werken bestemming was.
Bij de vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan was de redelijke verwachting dat de bestemming bedrijvenpark niet zou worden uitgewerkt, gelet op het bestuursakkoord d.d. 28 april 2010 'Samen Leiden', het raadsvoorstel d.d. 9 september 2010 en de geldende 'Structuurvisie 2025' van de gemeente Leiden. Er is derhalve geen sprake van planschade ten gevolge van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Aangezien het bestemmingsplan direct aansluit bij het gemeentelijk beleidskader is, op grond van de Participatie- en inspraakverordening 2012, ervoor gekozen geen afzonderlijke inspraakprocedure te doorlopen dan wel participatie te verlenen. Op grond van artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland en de provincie Zuid-Holland. De provincie en het Hoogheemraadschap hebben aangegeven akkoord te zijn met het plan. De reacties van het Hoogheemraadschap en de provincie zijn verwerkt in het plan. Aangezien in het kader van de Stuurgroep Oostvlietpolder de keuze voor een groene invulling voor de Oostvlietpolder ook is afgestemd met diverse gemeenten uit de regio Holland Rijnland, is met betrekking tot het bestemmingsplan geen verder overleg gepleegd met andere instanties.
Op 9 juli 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden besloten het ontwerpbestemmingsplan Oostvlietpolder (NL.IMRO.0546.BP00095-0201) voor zienswijzen vrij te geven. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 juli 2013 tot en met 29 augustus 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 10 zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de 'Zienswijzennota bestemmingsplan Oostvlietpolder', zie bijlage 3. In een aantal gevallen hebben de reacties geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.