Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: WPOverheicopto4446
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0545.WPOverheicopto4446-VS01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
Paragraaf 1.1 Aanleiding
Aan de Overheicop 3 te Leerdam zijn sinds jaar en dag een fruitteeltbedrijf en een loonbedrijf van de gebroeders Den Hartog gevestigd. Mede-eigenaar de heer Den Hartog uit Lienden heeft in 2012 een principeverzoek ingediend voor de oprichting van een nieuw fruitteeltbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning aan de Overheicop te Schoonrewoerd tegenover de huisnummers 44-46. Initiatiefnemer is voornemens om het bestaande fruitteeltbedrijf aan de Overheicop 3 te verplaatsen naar deze nieuwe locatie. Het loonbedrijf dat eveneens op de bedrijfslocatie is gevestigd zal hierbij niet worden verplaatst. Het verzoek is door de gemeente Leerdam beoordeeld en op 8 oktober 2013 heeft het college van Burgemeester en wethouders positief besloten op het principeverzoek. Zij geven aan onder voorwaarden medewerking te willen verlenen.
 
Op het perceel aan de Overheicop tegenover nummer 44-46 is momenteel een boomgaard aanwezig zonder bebouwing. De boomgaard behoort tot het bedrijf van de initiatiefnemer. Het oprichten van nieuwe bedrijfsbebouwing op deze locatie past niet rechtstreeks binnen de geldende bestemming van het perceel. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief is dan ook een nieuwe planologische procedure noodzakelijk. Dit betreft een wijzigingsprocedure op basis van artikel 4.7.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Leerdam. Voorliggende nota bevat de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van deze procedure om de nieuwvestiging mogelijk te maken.
 
Paragraaf 1.2 Ligging en begrenzing plangebied
De planlocatie is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Leerdam. De omgeving bestaat hoofdzakelijk uit agrarische bedrijven met daartussen verspreid liggende (bedrijfs)woningen. Het perceel ligt ten zuiden van de Overheicop. De ligging van het plangebied is op onderstaande figuur weergegeven. Het initiatief betreft het planologische mogelijk maken van een agrarisch fruitteelt bedrijf op deze locatie. Het plangebied wordt begrensd door de bestaande kadastrale grenzen.[image]
  
Globale ligging planlocatie (bron: GoogleEarth)
  
[image]
 
Ligging perceel aan de Overheicop (bron GoogleEarth)
  
Paragraaf 1.3 Vigerend bestemmingsplan
De planlocatie ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Leerdam, 1e herziening”. Dit bestemmingsplan is op 13 februari 2014 gemeenteraad van Leerdam vastgesteld. Het plan is een gedeeltelijk herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Leerdam”, dat op 30 september 2010 is vastgesteld. Beide bestemmingsplannen dienen in samenhang gelezen te worden.[image]
  
Uitsnede bestemmingsplan " Buitengebied Leerdam" (Bron: www.leerdam.nl)
  
Hoofdbestemming: Agrarisch met waarden
 
Volgens het vigerende bestemmingsplan is de geldende bestemming op het perceel: 'Agrarisch met waarden'. De gronden zijn bestemd voor:
 
  1. grondgebonden agrarisch grondgebruik;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische, 
  3. aardkundige, archeologische en ecologische waarden;
  4. behoud van de wandelpaden ter plaatse van de aanduiding 'pad'; 
  5. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. waterhuishoudkundige doeleinden; 
  7. behoud en herstel van aanwezige poelen en watergangen;
  8. onderhoudspaden langs watergangen; 
  9. paden en landwegen;
  10. bestaande voorzieningen van openbaar nut;  
 één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bestaande gebouwen en bouwwerken toegestaan. Op basis van deze bestemmingen mogen de gronden dan ook niet worden bebouwd ten dienste van de verplaatsing van het fruitteeltbedrijf. 
 
Wro-zone – wijzigingsgebied concentratie fruitteelt.
 
Daarnaast is de planlocatie gelegen in de 'Wro-zone - wijzigingsgebied concentratie fruitteelt'. In de gemeentelijke Structuurvisie Plus wordt een integraal streefbeeld gegeven waarbij de bestaande kwaliteiten van het gebied optimaal tot hun recht komen zonder het buitengebied beleidsmatig “op slot” te zetten. Voor het gebied “concentratie fruitteelt’ geeft het streefbeeld aan, dat in dit deel van de polders bij Schoonrewoerd concentratie van fruitteelt tot demogelijkheden behoort. Het streefbeeld wordt vooral ingegeven vanuit de ondergrond, die in deze gebiedsdelen in principe geschikt is voor fruitteelt. De begrenzing van het concentratiegebied is in overleg met LTO, op basis van het streefbeeld in combinatie met huidig gebruik, bepaald.
 
Wijzigingsbevoegdheid
 
Via de in artikel 4.7.1. van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het onder voorwaarden mogelijk om binnen deze bestemming een nieuw grondgebonden agrarische bedrijf te vestigen. Met deze bevoegdheid kunnen Burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen om zo een nieuw agrarische bouwvlak mogelijk te maken. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt.
  
Voorliggend initiatief voldoet, als volgt aan de gestelde voorwaarden:
 
  1. Het plangebied is niet gelegen binnen de ''Wro-zone - wijzigingsgebied nieuwvestiging uitgesloten';
  2. Het betreft een grondgebonden fruitteeltbedrijf conform de definitie zoals opgenomen in artikel 1.46 van het bestemmingsplan buitengebied;. 
  3. De Overheicop is een bestaande weg in het buitengebied van Leerdam;
  4. De planlocatie voor het verplaatsen van het fruitteeltbedrijf is gelegen binnen de zone 'Wro-zone - wijzigingsgebied concentratie fruitteelt'. 
  5. Uit het advies van de agrarische adviescommissie (IAAC d.d. 16 november 2012) (zie bijlage 1) blijkt dat het voor een meer doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is het bedrijf vanaf de huidige locatie te verplaatsen naar de nieuwe locatie. De huidige locatie binnen de dorpskern is planologisch minder gewenst. Daarnaast bevindt het grootste deel van de productiegronden zich op enige afstand van deze huiskavel waardoor veel verkeersbewegingen (door het dorp) gemaakt moeten worden.
  6. Uit het advies van de agrarische adviescommissie (IAAC d.d. 16 november 2012) blijkt dat het hier gaat om een volwaardig tuinbouwbedrijf van bovengemiddelde omvang. 
  7. Het bouwvlak dat is voorzien sluit aan bij de omvang van een modern fruitteeltbedrijf en bedraagt circa 1 ha. De bedrijfsvoering van moderne agrarische bedrijven stelt, door de toegenomen omvang van bebouwing, afmeting van machines en logistieke indeling van het terrein, specifieke eisen aan de omvang van het bouwvlak. Tegenwoordig wordt in de fruitteeltsector (onder andere door Lto-Noord) voor een volwaardig toekomstbestendig agrarisch bedrijf over het algemeen de norm gehanteerd dat deze een bouwblok nodig hebben van 1 tot 1,5 hectare (10.000 tot 15.000 m2) groot. Ook in het bestemmingsplan Buitengebied Leerdam wordt gesteld dat een omvang van circa 1 hectare in de meeste gevallen voldoende is voor voortzetting van het bedrijf, waarbij tevens ruimte is voor enige uitbreiding. De omvang van het opgenomen bouwvlak biedt, met 1 hectare dan ook voldoende ruimte voor de ontwikkeling van het bedrijf in de planperiode. .
  8. Het plan voorziet in de oprichting van één bedrijfswoning 
  9. Voorliggend plan zal zorgvuldig worden ingepast (In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing zal dit nader onderbouwd worden).
  10. Voorliggend plan zal niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnwetgeving.(voor nadere onderbouwing, zie hoofdstuk 4 ‘uitvoeringsaspecten’); 
  11. Voorliggend plan zal geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies tot gevolg hebben. (voor nadere onderbouwing, zie hoofdstuk 4 ‘uitvoeringsaspecten’);
  12. bij de nieuwvestiging zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde functie. (In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing zal dit nader onderbouwd worden); 
  13. Als gevolg van voorliggende ontwikkeling zullen geen significant negatieve effecten optreden ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied Zuider Lingedijk/Diefdijk Zuid (zie ook § 4.1);
  14. Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in en om het plangebied (zie ook de waterparagraaf in hoofdstuk 5); 
  15. Voorliggend plan voldoet aan de bepaling uit de natuurbeschermingswet (zie ook § 4.1.);
  16. Met voorliggend plan zal de geluidsbelasting op de gevel van bedrijfswoning de voorkeursgrenswaarde uit de wet geluidhinder niet overschrijden (zie ook § 4.6.); . 
  17. Met voorliggend plan zal geen aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, archeologische en ecologische waarden in en om het plangebied optreden (zie ook hoofdstuk 4; Uitvoeringsaspecten);
  18. Bij de uitwerking van de regels van het wijzigingsplan zal worden aangesloten bij de regels uit artikel 3 van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’.  
 
Dubbelbestemming Waarde Archeologie 1
 
Verder is de dubbelbestemming: Waarde archeologie 1 met specifieke waarde – 3 opgenomen. Hiermee is bepaald dat uitsluitend bouwwerken zijn toegestaan indien het oppervlakte niet wordt uitgebreid met meer dan 250 m2. Voor het realiseren van grotere oppervlakten bebouwing dient een ontheffing te worden aangevraagd waarbij op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.2 komt het aspect archeologie nader aanbod.
 
Gebiedaanduiding Milieuzone – Stiltegebied
 
Op de planlocatie is tenslotte ook nog de gebiedsaanduiding milieuzone – stiltegebied van toepassing. Voor gebieden binnen deze zone geldt dat er geen nieuwe ontwikkelingen zijn toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat de uitoefening van lawaaisporten, het nieuwvestigen van intensieve recreatie, het nieuwvestigen van niet-agrarische bedrijvigheid en laagvliegbewegingen niet zijn toegestaan. Een fruitteeltbedrijf wordt niet gerekend tot een lawaai producerende functie.
 
Conclusie
 
Met voorliggend initiatief kan voldaan worden aan de regels van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’. Tevens kan voldaan worden aan de uitwerkingsregels uit artikel 4.7.1.. Een en ander wordt in navolgende hoofdstukken nader uiteengezet.
 
Paragraaf 1.4 Doel van het voornemen
Het bestaande fruitteeltbedrijf op het perceel Overheicop 3 heeft onvoldoende uitbreidingsruimte op de huidige locatie. Door de ligging in de kern Schoonrewoerd biedt het perceel onvoldoende mogelijkheden voor een meer efficiënte bedrijfsvoering. Het fruitteeltbedrijf kan zich, op basis van de geldende bestemming, niet zonder meer vestigen op de gewenste nieuwe locatie. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die hierin voorziet. Om de vestiging mogelijk te maken moet een planologische procedure worden doorlopen.
 
Om te beoordelen of het voornemen voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld. In deze notitie wordt aangegeven wat de invloed is van het onderhavige plan op haar omgeving. Daarnaast wordt ook ingegaan op de relevante milieuaspecten, de uitvoerbaarheid en de juridisch- planologische consequenties. Vervolgens zal door middel van een wijzigingsplan de bestemming daadwerkelijk gewijzigd moeten worden.
 
Paragraaf 1.5 Leeswijzer
De Ruimtelijke onderbouwing 'verplaatsing fruitbedrijf Overheicop' bestaat uit de volgende hoofdstukken;
  • Hoofdstuk 1 Aanleiding, de ligging van het plangebied in de omgeving.
     
  • Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie en de gewenste toekomstige situatie.
     
  • Hoofdstuk 3 Beleidskader
     
  • Hoofdstuk 4 Beschrijving van de omgevingsaspecten.
     
  • Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
     
  • Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid
     
 
Hoofdstuk 2 Beschrijving van de huidige en gewenste situatie
 
Paragraaf 2.1 Huidige situatie
Overheicop 3
 
Het perceel waarop het fruitteeltbedrijf en loonwerkbedrijf momenteel gevestigd is (kadastraal bekend gemeente Leerdam Sectie F 419) bedraagt in totaal 5,27 hectare. Het perceel bevindt zich in de kern van Schoonrewoerd. De bedrijfsgebouwen, die grenzend aan de bebouwing van het dorp gelegen zijn, worden gebruikt ten dienste van zowel het fruitteeltbedrijf alsook het loonwerkbedrijf. De achterliggende gronden (circa 4 hectare) zijn in gebruik als huiskavel bij het fruitteeltbedrijf en in gericht als boomgaard. [image]
 
Uitsnede kadastrale kaart locatie Overheicop 3
  
Overheicop tegen over 44-46
 
De locatie waar het toekomstige fruitteeltbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning gewenst is, wordt momenteel volledig benut als boomgaard. Op het terrein staat geen bebouwing. De percelen zijn kadastraal bekend als kadastraal bekend gemeente Leerdam Sectie F 392 en F411. Deze percelen maken, samen met de omliggende gronden deel, uit van een aaneengesloten terrein, c.q. boomgaard, van circa 16 hectare dat door het fruitteeltbedrijf Den Hartog wordt geëxploiteerd. [image]
  
Uitsnede kadastrale kaart locatie Overheicop t.o. 44-46
  
Overige productiegronden
 
Naast de bovengenoemde locaties, die in eigendom zijn bij het fruitteeltbedrijf, pacht het bedrijf tevens circa 17,5 hectare. Voor het grootste deel van deze gronden (circa 14 ha.) is een duurzame pacht vastgelegd. Uit het advies van de agrarische advies commissie blijkt dat het bedrijf een goed ontwikkeld fruitteeltbedrijf betreft met een bovengemiddeld omvang
  
Paragraaf 2.2 Gewenste nieuwe situatie
Overheicop 3
 
Op de huidige locatie in de dorpskern van Schoonrewoerd bevinden zich een fruitteeltbedrijf en een loonwerkbedrijf. Door de ligging midden in de kern Schoonrewoerd zijn de bedrijfstechnische mogelijkheden om het fruitteeltbedrijf verder te vergroten beperkt. Het perceel waarop het bedrijf is gelegen is beperkt van omvang en wordt omsloten door verschillende gevoelige functies. Daarnaast liggen de productiegronden bij het bedrijf buiten de kern, op circa 1 kilometer van de huiskavel.
 
De wens van initiatiefnemer en eigenaar van het fruitteeltbedrijf is dan ook om het bedrijf te verplaatsen van de locatie aan de Overheicop 3 naar de nieuwe locatie aan de Overheicop tegenover nummer 44-46. Het loonwerkbedrijf zal dan op de huidige locatie in de huidige vorm worden voortgezet. Er zijn geen plannen om het loonwerkbedrijf verder uit te breiden. De aanwezige circa 4 hectare boomgaard zal in productie blijven bij het bedrijf.
 
Overheicop t.o. 44-46
 
Op de nieuwe locatie is initiatiefnemer voornemens om een bedrijfsgebouw te realiseren van circa 1.400 m2 (35mX40m), waarin hoofdzakelijk ruimte wordt geboden voor het opslaan van fruit. Daarnaast biedt het pand ruimte voor een werkplaats, machinekamer en kantine. Rondom de bedrijfsloods zal verder de benodigde verharding worden aangelegd om in de bereidbaarheid voor landbouwvoertuigen en vrachtwagens te kunnen voorzien. In totaal wordt er circa 2960 m2 oppervlakteverharding aangelegd.
 
Verder wordt er op het perceel een bedrijfswoning, bestaande uit een bouwlaag met een kap, met een inhoud van circa 750 m3 gerealiseerd met bijbehorende een tuin en verharding. Het totale bouwperceel waarop de bedrijfsbebouwing, de bedrijfswoning met bij behorende tuin en verhardingen gerealiseerd zullen worden bedraagt in totaal 5530 m2.
 
De gewenste omvang van nieuwe bouwvlak, de gewenste bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning passen binnen de (wijzigings)regels van het geldende bestemmingsplan.
 
De omliggende gronden (circa 16 hectare) zijn en blijven in gebruik als boomgaard bij het bedrijf. Met de verplaatsing van het fruitteeltbedrijf naar deze gewenste locatie, zal de boomgaard dan ook als huiskavel bij het bedrijf gaan functioneren. Hiermee is het overgrote deel van de productiegronden van het bedrijf direct vanaf de bedrijfslocatie te bereiken. Door deze nabijheid kan bedrijfsmatig een flinke efficiencyslag worden gemaakt en het aantal ritten over de openbare weg worden beperkt. De vier hectare grenzend aan het dorp zal eveneens in productie blijven.
 
Landschappelijke inpassing
 
Het nieuwe bouwblok zal aan de west- en zuidzijde worden begrensd door de reeds aanwezige boomgaard. Aan de noordzijde, c.q. wegzijde, zal het erf een openkarakter hebben, waarbij het perceel op traditionele wijze wordt ingericht; met de bedrijfswoning voorop het perceel en de bedrijfbebouwing er achter. Het nieuwe erf sluit hiermee aan op de bebouwingskarakteristiek van de omliggende agrarische percelen. Langs de oostzijde van het bouwvlak zal een nieuwe bomenrij worden in gepland met gebiedseigen bomen (pruimen en essen), waarmee de bestaande begrenzing van de boomgaard, in de vorm van opgaande begroeiing, wordt hersteld.
 
Voor de bedrijfswoning aan de voorzijde van het perceel zal het perceel, net als bij de omliggende (bedrijfs)woningen worden ingericht als tuin bij de woning. Bij de inrichting zullen beperkt hoog opgaande soorten worden gebruikt, waardoor het zicht vanaf de weg op de woning, het bedrijf en de boomgaard behouden blijft. Het totaalbeeld van het erf sluit hierbij aan bij het beeld van de andere erven langs de Overheicop.
 
De bestaande coniferenhaag langs de boomgaard zal alleen ter plaatse van het bouwvlak worden gerooid; op het overige deel zal de haag in stand worden gehouden. Op deze wijze blijft de boomgaard afgeschermd van de Overheicop en blijft de drift van bestrijdingsmiddelen in de richting van de tegenover gelegen (bedrijfs)woningen beperkt. [image]
  
Impressie van de nieuwe bebouwing op het perceel gezien vanaf de Overheicop in westelijke richting (bron: Arie Benschop Architectuur)[image]
  
Impressie van de nieuwe bebouwing op het perceel gezien vanaf de Overheicop in zuidoostelijke richting (bron: Arie Benschop Architectuur)
 
[image]
 
Gewenste ligging en indeling van het nieuwe bouwperceel (bron. Arie Benschop Architectuur)
 
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
Paragraaf 3.1 Rijksbeleid
 
Subparagraaf 3.1.1 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' wordt het ruimtelijk beleid voor Nederland tot 2040 geschetst. Uitgangspunten zijn dat Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig moet zijn. De Rijksoverheid richt zich hiermee op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Overig ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Voor kleinere ontwikkelingen, zoals deze, heeft het rijksbeleid dan ook een te hoog abstractieniveau voor een concrete toetsing.
 
Conclusie:
 
Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor dit initiatief niet relevant.
 
Subparagraaf 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  • mainportontwikkeling Rotterdam,
     
  • kustfundament,
     
  • grote rivieren,
     
  • Waddenzee en waddengebied,
     
  • defensie,
     
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde,
     
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
     
  • elektriciteitsvoorziening,
     
  • ecologische hoofdstructuur, p
     
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
     
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
     
  • veiligheid rond rijksvaarwegen,
     
  • verstedelijking in het IJsselmeer,
     
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken,
     
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
 
Conclusie
 
Het toestaan van de verplaatsing van een fruitteeltbedrijf in een agrarisch gebied valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door de kleinschaligheid van het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
Subparagraaf 3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
     
  3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt
     
Conclusie
 
Voorliggend initiatief betreft een agrarisch bedrijf. Het initiatief voorziet dan ook niet in een verstedelijkingsopgave. Voorliggend initiatief is dan ook niet in strijd met de ladder van Duurzame verstedelijking.
  
Paragraaf 3.2 Provinciaal beleid
 
Subparagraaf 3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Met de Provinciale structuurvisie: ‘Visie Ruimte en Mobiliteit’ (VRM) van de provincie Zuid-Holland stuurt de provincie op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De VRM, vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Het provinciaal beleid biedt ruimte om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te krijgen en te zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
 
De kern van de nieuwe sturingsfilosofie uit de VRM is:
  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
     
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
     
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
     
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen
     
Subparagraaf 3.2.2 De verordening ruimte van de provincie Zuid-Holland 2014
De verordening ruimte 2014 is een uitwerking van de ‘Visie Ruimte en Mobiliteit”. De verordening is de juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening is een juridisch bindend instrument. Niet alle onderwerpen lenen zich voor opname in de verordening, daarom heeft de provincie op basis van de provinciale belangen een selectie gemaakt van geschikte onderwerpen. In het algemeen zijn dit onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang. Daarnaast is het ontwerp- Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (ook wel genoemd ‘AMvB Ruimte’) van het Rijk van belang. Enkele onderwerpen uit de VRM vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte.
 
Hoofdstuk 1
 
In hoofdstuk 1 van de verordening zijn de algemene bepalingen van de verordening opgenomen. Hierin zijn onder andere verschillende definities van de in de verordening gehanteerde begrippen opgenomen.
 
Hoofdstuk 2
 
In paragraaf 2.1. van hoofdstuk 2 van de verordening zijn de inhoudelijke bepalingen zijn de regels voor Regels voor de bebouwde ruimte en mobiliteit opgenomen. Hierin zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook §3.1.3.), kantoren, bedrijven, detailhandel, Glastuinbouwgebied, Boom- en sierteeltgebeid, Bollenteeltgebied, vrijwaringszone provinciale vaarwegen, bescherming netwerk recreatieve vaarwegen en veiligheidszonering Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Aangezien voorliggend wijzigingsplan de verplaatsing van het fruitteeltbedrijf betreft en het plangebied niet gelegen is in een vrijwaringszone of veiligheidzone en/of het netwerk van vaarwegen gelegen is, zijn deze regels niet van toepassing op voorliggend initiatief.
 
Ruimtelijke kwaliteit
 
Paragraaf 2.2 bevat de regels voor ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In artikel 2.2.1 lid 1 is opgenomen dat:
 
  1. ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: 
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid; 
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en 
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  
Het voornemen betreft het realiseren van een nieuwe bedrijfslocatie voor een fruitteeltbedrijf langs een bestaand lint in een agrarisch gebied waarbij fruitteelt een belangrijke activiteit is. Het plangebied is gelegen in de Rivierdeltalandschappen waarbij specifieke richtpunten gelden voor de ‘linten” en het veen(weide)gebied”.
 
De richtpunten voor de linten zijn: ·
 
  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
 
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
 
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
 
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, ·het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
 
Het voornemen betreft een ontwikkeling van beperkte omvang waarbij de bebouwingsvormen te onderscheiden blijven, geen wijziging van het lineaire karakter en die passend is bij de schaal van het lint. Het voornemen kan dan ook beschouwd worden als passend bij de aard en schaal van het gebied en in lijn met de richtpunten voor de linten. .
  
De richtpunten voor het veen(weide)gebied zijn:
 
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingpatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
 
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
 
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  
Voor de Veenweidepolders geldt nog specifiek dat
 
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar. Daarnaast is de planlocatie gelegen in de in de gemeentelijke Structuurvisie Plus aangeduide zone “concentratiegebied fruitteelt”.
  
Het voornemen betreft het toevoegen van een bouwvlak, respectievelijk agrarisch erf, in een bestaande boomgaard waarbij er geen wijziging van het verkavelingspatroon is voorzien. Daarnaast is de functie (fruitteeltbedrijf) kenmerkend voor dit deel van het buitengebeid van Leerdam. De functie is dan ook passend bij de landschappelijke kenmerken van het gebied. Het voornemen heeft geen nadelige gevolgen voor de weidsheid van de polder en bevind zich lang het bestaande (ruilverkavelings)lint. Het voornemen kan dan ook beschouwd worden als passend bij de aard en schaal van het gebied en in lijn met de richtpunten voor de veen(weide)gebieden.
  
In lid 2. van artikel 2.2.1 worden uitzonderingen gemaakt op hetgeen gesteld is in lid 1 vanwege de bescherming van twee typen gebieden waarvoor specifieke beschermingscategorieën zijn aangewezen (kaart 7).. Binnen deze gebieden zijn ruimtelijke ontwikkelingen niet toegestaan, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkelingen. [image]
  
Uitsnede kaart 7 bij Verordening ruimte 2014
  
Zoals is terug te zien in voorgaande uitsnede van kaart 7 van de VRM is het plangebied niet gelegen in een van de gebieden met een beschermingscategorie.
 
Verder schrijft Artikel 2.2.1, in lid 3 en verder, voor dat als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied er ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Deze zijn uitgewerkt in lid 3, 4 en 5. Nu reeds geconstateerd is dat voorliggende initiatief passend is in haar omgeving, kan gestelde worden dat lid 3, 4 en 5 zijn niet van toepassing zijn op voorliggend initiatief.
 
Regels voor landschap, groen en erfgoed
 
Paragraaf 2.3 van de VRM bevat regels voor landschap, groen en cultuurhistorie. In artikel 2.3.1 zijn de specifieke regels voor agrarische bedrijven opgenomen. Bepaald is dat:
 
  1. nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;
  2. nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven; 
  3. bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;
  4. nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 2.1.5, 2.1.6 en 2.1.7, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m² per bedrijf; 
  5. nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 2.1.6, wordt uitgesloten;
  6. nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten; 
  7. verplaatsing van een op 1 januari 2014 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij is mogelijk mits de bedrijfsvoering van het gehele bedrijf op de nieuwe locatie gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid;
  8. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande intensieve veehouderij als hoofdtak kan binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare worden toegelaten, voor zover de bedrijfsvoering in die uitbreiding gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid; 
  9. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande intensieve veehouderij als neventak kan binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare worden toegelaten, voor zover de bedrijfsvoering in die uitbreiding gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid en mits de neventak niet uitgroeit tot hoofdtak;
  10. de in dit lid onder g tot en met i bedoelde certificering vindt plaats op basis van door gedeputeerde staten toegelaten certificaten en wordt gewaarborgd in een overeenkomst met kettingbeding en boeteclausule 
 
Het voorliggende plan betreft het verplaatsen van een bestaand volwaardig fruitteeltbedrijf naar een locatie buiten de dorpskern. Deze verplaatsing is wenselijk uit bedrijfstechnisch oog punt en verminderd tevens het aantal vervoersbewegingen in en om het dorp Schoonrewoerd. Het bouwvlak bedraagt circa 1 hectare, de verplaatsing is noodzakelijk in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering (zie ook advies Iaac) en het voornemen is om 1 bedrijfswoning te realiseren. Het voornemen voldoet aan de bepalingen a, b en c van artikel 2.3.1.. De overige bepalingen (d t/m j) hebben betrekken op andersoortige agrarische bedrijven en zijn derhalve niet van toepassing op voorliggende ontwikkeling. Het voornemen leidt dan ook niet tot aantasting van de provinciale belangen.
 
De overige artikelen van paragraaf 2.3 hebben betrekking op: Herbestemmen bestaande bebouwing buiten BSD (art. 2.3.2), bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing buiten BSD (Art. 2.3.3), Ecologische Hoofdstructuur en strategische reservering natuur (Art. 2.3.4), Bescherming molenbiotoop (Art. 2.3.5), Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop (Art. 2.3.6) en Bescherming graslanden in de Bollenstreek (Art. 2.3.7). Gezien de aard van het voornemen en de ligging van het plangebied zijn deze artikelen niet van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.
 
Hoofdstuk 3
 
Hoofdstuk 3 van de verordening bevat overige (algemene) bepalingen die onder andere Gedeputeerde Staten de mogelijkheid geven om de verordening te wijzigen of de mogelijkheid bieden om af te wijken of ontheffing te verlenen van de regels van de verordening. In voorliggend wijzigingsplan wordt geen beroep gedaan op een van de bepalingen uit hoofdstuk 3.
 
Conclusie
 
Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Het initiatief voldoet aan de regels voor ruimtelijke kwaliteit en agrarische bedrijven, zoals opgenomen in artikel 2.2.1 respectievelijk 2.3.1. van de Verordening Ruimte 2014.
  
Paragraaf 3.3 Waterschap
Wegenbeheerplan 2016 - 2021
 
In een groot deel van het westen van Nederland hebben waterschappen niet alleen de verantwoordelijkheid voor de waterlopen, maar ook voor de plattelandswegen buiten de bebouwde kom. Waterschap Rivierenland heeft ongeveer 600 km aan wegen in het beheer en onderhoud in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden. Aan de hand van diverse thema’s is een nieuw beheerplan wegen opgesteld.
 
Belangrijk punt is dat alle thema’s ook speciale aandacht krijgen uit de hoek van innovatie en Duurzaamheid. Vanwege het milieu en financiën is Duurzaamheid eveneens een centraal onderwerp in het wegenbeheerplan.
 
3 Pijlers
 
Aan de hand van maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe en aangepaste wetgeving, is in het wegenbeheerplan invulling gegeven aan het beleid tot 2021. Het wegenbeheerplan is op 19 februari 2016 vastgesteld door het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland. Dit wegenbeheerplan kent drie pijlers.
  • Koers houden in het huidige beleid. Niet stil staan bij het oude beleid, maar doorgaan op de ingeslagen weg met daarbij speciale aandacht voor de verkeersveiligheid. De succesfactoren extra benutten.
     
  • Daarnaast bieden duurzaamheid en innovatie steeds meer kansen, ook voor de wegentaak. Daarom zetten we in algemene zin in op dit onderwerp. Tevens werken we bij dit onderdeel aan concrete projecten om ook daadwerkelijk duurzaamheid en innovatie handen en voeten te geven.
     
  • De derde pijler is samenwerken. Het is goed om vooruit te kijken naar de samenwerking en afstemming in de regio. De huidige samenwerking in de regio is constructief maar wordt niet optimaal benut. De kennis en expertise van de verschillende wegbeheerders kan beter worden gedeeld. Daarnaast is het ook van groot belang de rol van het waterschap in de regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden helder te formuleren en de kansen te benutten.
     
 
De Overheicop, waaraan het plangebied is gelegen is een van de wegen in beheer bij het waterschap Rivierenland. De Overheicop is een erftoegangsweg type II en heeft hoofdzakelijk als functie de ontsluiting van aanliggende percelen. Voorliggend initiatief heeft geen gevolgen voor de doelstellingen uit het wegenbeheerplan.
  
Paragraaf 3.4 Regionaal beleid
 
Subparagraaf 3.4.1 Regionale structuurvisie Alblasserwaard & Vijfheerenlanden
Stad en land worden in de regionale structuurvisie meer op elkaar betrokken. Met het oog hierop en aansluitend op het groene hartbeleid van Rijk en provincie Zuid Holland en het convenant Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is de structuurvisie gericht op:
  • Het versterken van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit.
     
  • Het verbreden van de plattelandseconomie.
     
  • Het bieden van meer ruimte voor recreatie, natuur, water en landschap.
     
Dit alles laat onverlet dat de (grondgebonden) landbouw een essentiële economische drager blijft van het landelijk gebied. Een belangrijk uitgangspunt van het beleid blijft dan ook het bieden van duurzame ontwikkelingsmogelijkheden aan de veehouderij, rekening houdend met het milieubeleid en met respect voor de landschappelijke kwaliteiten, de cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden.
 
De centrale visie voor de regio luidt: de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegend open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De agrarische sector, waaronder de fruitteelt, vormt een economische en beeldbepalende rol in de regio. Om de agrarische sector toekomst te geven in de regio, worden schaalvergroting en verbreding genoemd om een gezonde economische bedrijfsvoering te behouden. De belangrijkste beleidslijnen voor landbouw zijn dan ook:
  • streven naar een duurzame en welvarende landbouw als belangrijkste drager van het landelijk gebied; daarbij een verbrede ontwikkeling met neveninkomsten uit natuur, water en recreatie mogelijk maken;
     
  • bieden van mogelijkheden voor schaalvergroting van agrarische bedrijven, zoveel mogelijk hand in hand met een verbrede ontwikkeling;
     
  • herbenutten van vrijkomende agrarische complexen voor (meerdere) wooneenheden, eventueel gecombineerd met niet-hinderlijke bedrijvigheid;
     
  • waar gewenst saneren van storende en landschapsontsierende opstallen of hele agrarische complexen met een Ruimte-voor-Ruimteregeling, bij voorkeur door het toestaan van de bouw van één of enkele woningen ter plaatse of – als dat niet wenselijk is – door het toevoegen van woon- en/of werkfuncties binnen de contouren; hierbij regionaal afstemmen en bezien of uitbreiding van contouren noodzakelijk is;
     
  • afnemend fruitareaal bij voorkeur toevoegen aan het landbouwareaal; als dat niet lukt afwegen van andere functies zoals nieuwe landgoederen, recreatie of natuur.
     
 
Subparagraaf 3.4.2 Visie landelijk gebied Alblasserwaard-Vijfheerenlanden
In deze visie geven de gezamenlijke gemeenten van de Alblasserwaard- Vijfheerenlanden hun visie op de gewenste ontwikkeling in het landelijk gebied. In de regio Ablasserwaard-Vijfheerenlanden gaan een vitale agrarische economie en een aantrekkelijk en bijzonder landschap samen. De gemeenten binnen de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden houden hierbij de volgende beleidslijnen aan:
 
1. koesteren en ontwikkelen van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en de natuurwaarden;
Kades, tiendwegen, stroomruggen, donken en andere kenmerkende landschapselementen met hun aardkundige waarden verdienen betere, actieve bescherming. Gestreefd wordt naar het ontwikkelen van een fijnmazig netwerk van nieuwe, voornamelijk natte natuur. Beeldbepalend landschapselementen worden beter beschermd en nieuw aangeplant. Verder wordt gestreefd naar het behouden van de cultuurhistorische landschapselementen zoals voormalige eendenkooien als natuurgebiedjes. Ook wordt ingezet op het op peil brengen en stabiel houden van de weidevogelpopulatie.
 
Verdere verrommeling van het landschap wordt tegengegaan. Daaronder wordt verstaan het voorkomen van alle ingrepen in het lint en landschap die de beeldkwaliteit en daardoor de herkenbaarheid en beleving aantasten. Het open landschap, met daarin de silhouetten van dorpen en kerken, boerderijen en knotwilgen, blijft bestaan. Kleinschalige recreatie wordt aangemoedigd (wandelen, fietsen, kanoën, overnachten), met respect voor en genieten van de natuur, de historische gebouwen en de streekproducten.
 
Functieverandering van gebouwen en gronden mag op beperkte schaal, en uitsluitend binnen de uiterlijke verschijningsvorm van dat open landschap en de (historische) boerderijen en dorpscontouren.
 
2. ondersteunen van de agrarische economie in het ontwikkelen van nieuwe perspectieven.
 
In grote lijnen onderscheidt het platform binnen het gebied twee typen agrarisch ondernemerschap:
  • een waarbij door optimalisatie van de bedrijfsvoering en innovatie de efficiency van het bedrijf voortdurend wordt verbeterd;
     
  • een die zich kenmerkt door de verbreding van de agrarische bedrijfsvoering met bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, zorgverlening, verkoop van streekproducten en recreatieve voorzieningen.
     
Het is de ambitie om de Alblasserwaard Vijfheerenlanden ook in de toekomst een goed renderende thuisbasis te laten zijn voor bedrijven waarbij door optimalisatie van de bedrijfsvoering en innovatie de efficiency van het bedrijf voortdurend wordt verbeterd en bedrijven waarbij het agrarisch ondernemerschap wordt gekenmerkt door verbreding van de agrarische bedrijfsvoering.
 
De verkaveling in het gebied zal waar mogelijk en nodig worden geoptimaliseerd. De oppervlakte aan maïsteelt moet worden teruggedrongen, omdat die het karakteristieke landschap aantast.
 
Het doel is om binnen 10 jaar ten minste 50% van alle boeren in de Alblasserwaard Vijfheerenlanden hun landerijen op natuurlijke wijze te laten beheren.
 
Het waterbeheer in het gebied wordt afgestemd op de huidige functies, maar zonder schade toe te brengen aan bebouwing en natuur. De ontwikkeling en marketing van streekproducten wordt bevorderd.
 
Conclusie:
 
Het is initiatief is niet in strijd met de regionale beleidsvisies. Voorliggend initiatief sluit aan bij de regionale ambitie om ruimte te bieden aan moderne agrarische ondernemers die hun bedrijfsvoering verder willen optimaliseren.
 
Paragraaf 3.5 Gemeentelijk beleid
 
Subparagraaf 3.5.1 Gemeentelijke structuurvisie Leerdam 2020 ‘Hart voor Kwaliteit aan de Linge’
De gemeente Leerdam onderschrijft in de Structuurvisie het Groene Hartbeleid van rijk en provincie op hoofdlijnen en wil een positieve en actieve bijdrage leveren aan de uitvoering van dat beleid. Leerdam wil de kansen die dat beleid biedt benutten om in het Groene Hart haar positie te behouden van een vitale woon-, werk- en recreatiegemeente met een subregionale verzorgingsfunctie. Het accent ligt daarbij op kwaliteit. Leerdam wil inhoud geven aan een ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Uitgangspunten zijn:
 
  • behoud, beheer en ontwikkeling van zowel de "groene/blauwe" kwaliteiten van natuur, landschap en recreatie, als de "rode" kwaliteiten van stad en dorpen in onderlinge samenhang;
  • het behouden en waar nodig realiseren van een hoogwaardig maar gedifferentieerd woon- en leefmilieu voor alle inwoners; 
  • het bij voorrang inzetten van ruimtelijke dynamiek en ruimtelijke ontwikkelingen;
 
zuinig en duurzaam ruimtegebruik; beslag op open ruimte door nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen wordt met prioriteit ingezet voor kwaliteitsverbetering van het bestaande stedelijk areaal en het zorgvuldig benutten van ruimtelijke en functionele mogelijkheden hierin.
 
Meer specifiek voor het buitengebied zijn de uitgangspunten gericht op nieuwe economische dragers. Het landelijk gebied van Leerdam vormt een onlosmakelijk onderdeel van het Groene Hart. De hier aanwezige en potentiële kwaliteiten van natuur en landschap en de recreatieve mogelijkheden worden nog onvoldoende benut. Door introductie van nieuwe economische dragers in het landelijk gebied en door het opnieuw vormgeven en ontwikkelen van de overgangszones tussen stad en buitengebied kunnen de ruimtelijke en functionele relaties versterkt worden.
 
In het kader van de plattelandsvernieuwing heeft hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen door andere agrarische functies de voorkeur. Dit zal niet altijd mogelijk zijn. Voor de het vestigen van nieuwe bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen is in het bestemmingsplan buitengebied een zonering voor de linten een opgenomen. Dit betekent dat in linten waar nog overwegend sprake is van agrarische bedrijven, zich aan het buitengebied gebonden functies kunnen vestigen zoals een loonwerkbedrijf. In linten waar al overwegend sprake is van bijvoorbeeld een woonfunctie is er juist ruimte voor niet aan het buitengebied gebonden functies en kleinschalige ambachtelijke bedrijfjes, zoals een kunstatelier.
 
Vanuit de kernen vormen de bebouwingslinten lijnen in een ruime, open opzet waar slechts incidenteel bebouwing aan kan worden toegevoegd. In aansluiting op het Groene Hartbeleid van rijk en provincie en het Convenant Alblasserwaard/Vijfheerenlanden is de structuurvisie 2012-2015/2020 gericht op:
 
  • het versterken van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit;
 
  • het verbreden van de plattelandseconomie;
 
  • het bieden van meer ruimte voor recreatie, natuur, water en landschap.
  
[image]
 
Uitsnede Structuurvisie Leerdam
  
Het plangebied is gelegen in de zone die op de kaart van de structuurvisie wordt aangegeven als boomgaardzone. Met voorliggend plan betreft de verplaatsing van een bestaand fruitteeltbedrijf van de kern naar deze zone. Agrarische bedrijven, in het bijzonder de melkveehouderij en de fruitteelt, vormen de belangrijkste dragers van het landschap. Door de verplaatsing wordt een bestaand fruitteeltbedrijf de mogelijkheid geboden om zicht duurzaam te ontwikkelen, waarbij zij een belangrijke bijdrage kan leveren aan de instandhouding van het landschap.
 
Conclusie
 
Voorgenomen initiatief is niet in strijdt met de ambities en beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie.
 
Subparagraaf 3.5.2 Visie Landschap in Beeld Giessen Linge Zouwe
In 2011 hebben de gemeenten Giessenlanden, Leerdam en Zederik het intergemeentelijk landschapskader (ILK)‘ Landschap in Beeld’ opgesteld. Dit visierapport geeft een visie op de gewenste en ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied van de drie gemeenten.
 
Het buitengebied van de drie gemeenten Giessenlanden, Leerdam en Zederik kent een zeer fraai landschap met nog vele kwaliteiten, die bijdragen aan de kenmerken van Nationaal landschap het Groene Hart. Met name de openheid en het veenweidelandschap zijn kenmerkend, met daarin de vele bebouwingslinten. De stroomruggen van de Lek en de Linge vormen de meer verdichte gebieden. Hoewel het gebied nog zeker de sterke landelijke en agrarische uitstraling heeft, dienen zich toch nieuwe ontwikkelingen aan die nu om een visie vragen.
 
Het Intergemeentelijk landschapskader vormt een streefbeeld en inspirerend kader bij ontwikkelingen in het landschap. Het ILK kan gezien worden als een compagnon van de welstandsnota’s, maar heeft een minder bindend karakter.
 
In de visie zijn de volgende algemene doelstellingen voor het buitengebied tot 2020 geformuleerd:
 
  • Behouden en versterken van de verschillen tussen de landschapstypen van de uiterwaarden en stroomruggen van Lek en Linge en van de polders van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden.
  • Het behouden van de agrarische identiteit (open veenweidelandschap en fruitteelt); het bieden van toekomstmogelijkheden en alternatieven aan de agrarische sector. 
  • Behouden en versterken van archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
  • Optimaliseren van het beheer en de verbindingen tussen de natuurgebieden. 
  • Het behouden van de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwingslinten, randvoorwaarden stellen aan ontwikkelingen.
  • Streven naar kwalitatieve overgangen tussen de kernen en het buitengebied, knelpunten verbeteren. 
  • Het versterken van de recreatieve gebruiksmogelijkheden en de samenhang van het recreatieve netwerk.
 
Als gevolg van de crisis en de daaruit volgende politieke en economische ontwikkelingen zijn tijdens het planproces bepaalde ambities ingehaald, zoals van de EHS. De gemeenten stellen zich volgend op ten opzichte van het veranderende beleid van het rijk en de provincie.
 
De belangrijkste doelstellingen voor het buitengebied zijn in de kaart landschapsvisie samengevat.[image]
  
Uitsnede visiekaart Intergemeentelijk landschapskader ‘Landschap in Beeld’ (met rood omlijnd globaal de ligging van het plangebied) (Bron: Gemeente Leerdam)
  
Deze kaart gaat zowel in op de landschapstypen als op de diverse kwalitatieve kenmerken en structuren. De toelichting op de visie is nader uitgewerkt in de volgende thema’s:
 
  1. Overgangen kernen – buitengebied;
  2. Bebouwingslinten; 
  3. Agrarische ontwikkelingen op erven;
  4. Paard en landschap; 
  5. Gebiedseigen beplantingen;
  6. Recreatief medegebruik; 
  7. Nieuwe landgoederen;
  8. Natuur; 
  9. Inpassing infrastructuur
 
Voor voorliggend initiatief zijn met name de thema’s ‘agrarische ontwikkelingen op erven’ en ‘gebiedseigen beplantingen’ van belang.
 
Visie op (agrarische) ontwikkeling op erven.
 
De agrarische bedrijvigheid is in het buitengebied een sterke sector en voortdurend in ontwikkeling om haar concurrentie te behouden. Er vinden veel nieuwe ontwikkelingen plaats op de agrarische erven zoals schaalvergroting, verbreding, extensivering of beëindiging van het agrarische functies. Zorgvuldige aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen op de agrarische erven is daarom wenselijk. Goed ingerichte erven dragen bij aan een positieve beeldvorming van het landschap. Behoud van het waardevolle historische, maar vooral agrarische karakter van de streek is van belang. Nieuwe ontwikkelingen (op het erf) mogen hier geen afbreuk aan doen.
 
De onderstaande algemene aandachtspunten zijn hierbij van belang:
 
Aansluiting erf in de omgeving
 
  • Een balans tussen een functioneel en voldoende ruim erf en een goede landschappelijke inpassing in de bestaande ruimtelijke structuur. Nieuwe ontwikkelingen dienen de patronen van de verkaveling en het landschap te volgen.
 
  • Rekening houden met de aanwezige zichtlijnen en doorzichten. Behoud het doorzicht tussen de erven door naar de achtergelegen gronden of de kern met de karakteristieke kerktoren.
 
  • Behoud het eeuwenoude slotenpatroon. De sloot als erfscheiding verdient de voorkeur. De slootrand heeft een hogere natuurwaarde.
 
  • Behoud karakteristieke woonheuvels.
  
Indeling van het erf
 
  • Bewaak de ruimtelijke kwaliteit van het erf. De oorspronkelijke indeling en vormgeving van het erf en markante elementen mogen niet verloren gaan.
 
  • Compacte erven. Koppel nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande erven (nieuwe erven zijn uitzondering). Losse schuren en gebouwen liggen vaak storend in het landschap. Voorkom verrommeling.
 
  • Behoud het contrast tussen het representatieve voorerf en het landelijke achtererf.
 
  • Op het voorerf wordt gewoond, op het achtererf gewerkt. De gebouwen op het voorerf kennen een statige uitstraling, zijn gebouwd van steen met dakpannen of riet. Gebouwen op het achtererf zijn ondergeschikt aan het woonhuis/de boerderij en bijvoorkeur gebouwd van hout (potdekselsysteem) met een simpel dak van dakpannen of golfplaten.
 
  • Behoud de diversiteit aan bruggen. Bruggen dienen aan te sluiten bij de cultuurhistorie van het gebied en de voorrangssituatie van het water.
 
  • Beperk de hoeveelheid erfverharding en parkeerplaatsen.
 
  • Bij (her)inrichting van het erf dienen zoveel mogelijk de beeldkenmerken zoals die voorkomen in het lint, de oorspronkelijke erven en de daarbij horende beplanting te worden gewaarborgd.
 
  • Naast de bebouwing vraagt de buitenopslag op het erf aandacht voor een goede locatie en landschappelijke inpassing in alle seizoenen met de juiste beplanting.
  
Erfbeplanting
 
  • Erfbeplanting dient aan te sluiten bij de oorspronkelijke indeling van representatieve beplanting op het voorerf en landschappelijke beplanting op het zij- en achtererf. Erfbeplanting dient functioneel en eenvoudig te zijn.(Grootschalige) gebouwen zoals stallen en schuren worden ingepast met beplanting om het zicht op (met name de zijkant en soms de achterzijde) de grote massa te breken.
 
  • Er dient zo veel mogelijk gebruik gemaakt te worden van streekeigen karakteristieke beplantingen, zoals heggen, vlechtwerken, knotbomenrijen langs de erfgrens en/of hoogstamboomgaarden en ook hennepakkers.
  
Bebouwing
 
  • De bouwstijl dient een landelijk karakter te hebben en aan te sluiten bij de bebouwing in de omgeving en de streekeigen bebouwingskenmerken. Er dient sprake te zijn van een hiërarchie in volume, situering, dakhoogte, functie, detaillering, materiaal en kleurgebruik. Nieuwe gebouwen dienen een schuin dak te hebben. Er wordt gebruik gemaakt van baksteen en sobere kleuren, zoals donkergroen, bruin, grijs en zwart.
  
Nieuwe bebouwing, nieuwe erven
 
  • Het realiseren van nieuwe bebouwing in het buitengebied dient een uitzondering te zijn. Nieuwe bebouwing dient aan te sluiten bij de bouwstijl die voorkomt in het bebouwingslint en de omgeving. In de ruilverkavelingslinten past een meer moderne bouwstijl, deze linten bieden ten eerste ruimte aan de agrarische bedrijven. Bij nieuwe bebouwing gelden alle aanbevelingen voor de aansluiting van het erf op de omgeving, de indeling van het erf, de erfbeplanting en de bebouwing zoals eerder in deze paragraaf beschreven. De architectuur, de materialisatie en het kleurgebruik van nieuwe bebouwing kan geïnspireerd worden op de historische bouwstijlen, maar toch een eigentijdse variant hierop vormen..
  
Visie op gebiedseigen beplanting
 
Het gebied kent vele beplantingen, die zijn voortgekomen uit vormen van landschapsbeheer, dat in het verleden een aanvulling vormden op de agrarische bedrijfsvoering. Deze beplantingen zijn samen uniek voor het gebied. Helaas is er door de ruilverkaveling en het verlies van de functie vele beplanting verloren gegaan of laat het beheer te wensen over. Hierdoor is de biodiversiteit van het buitengebied achter uit gegaan, wat een negatief effect heeft op het voorkomen van planten en dieren.
 
De visie gaat daarom uit van behoud en waar mogelijk herstel en versterking van de gebiedseigen landschapselementen. Deze landschapselementen dragen in sterke mate bij aan de identiteit van de deelgebieden. In de Vijfheerenlanden ligt de nadruk op herstel van diverse blokvormige beplantingen op de kavels en de boomgaarden op de stroomruggen.
 
Om de visie te kunnen realiseren zijn de volgende maatregelen nodig:
 
  • Het is belangrijk om voorlichting te geven over de streekeigen beplanting aan de bewoners en eigenaren in het buitengebied. Indien zij over meer kennis beschikken van de oorsprong van deze landschapselementen in het gebied zal de betrokkenheid bij het landschapsherstel toenemen.
 
  • De aanleg van beplanting geschiedt op vrijwillige basis of als compensatie voor andere toegestane ontwikkelingen, zoals bebouwing of nevenfuncties.
 
  • Voor aanleg en beheer van beplantingen zullen stimuleringsmaatregelen nodig zijn. Ten eerste kan gezocht worden naar mogelijke subsidies van de provincie en het waterschap.
 
  • Het is belangrijk een oplossing aan te bieden voor het afvoeren van het snoeihout. Mogelijk kan het snoeihout als energie dienen voor een biomassa centrale. Nader onderzoek naar de haalbaarheid hiervan in aansluiting op lopende initiatieven is opgenomen in een uitvoeringsproject.
 
Conclusie
 
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een nieuwe locatie van een bestaand fruitteeltbedrijf in de zone die is aangemerkt voor behoud en versterking boomgaardzone. Daarnaast wordt met het plan een traditioneel erf gerealiseerd, waarbij aan de voorzijde wordt gewoond en achter op het erf wordt gewerkt. Uit het advies van de agrarische advies commissie (IAAC) blijkt dat het voornemen aansluit bij de behoeft van een modern fruitteeltbedrijf. Tenslotte zal het erf omzoomd worden met gebiedseigen beplanting. Het voornemen sluit aan bij de geformuleerde uitgangspunten en behoefte uit het gemeentelijke beleid.
 
Subparagraaf 3.5.3 Bestemmingsplan buitengebied Leerdam en Bestemmingsplan Buitengebied Leerdam, 1e herziening
De planlocatie ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied Leerdam, 1e herziening”. Dit bestemmingsplan is op 13 februari 2014 gemeenteraad van Leerdam vastgesteld. Het plan is een gedeeltelijk herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Leerdam”, dat op 30 september 2010 vastgesteld. Beide bestemmingsplannen dienen in samenhang gelezen te worden.
 
Het plangebied is gelegen binnen de bestemming Agrarische met waarden en ter plaatse zijn de gebiedsaanduiding: 'Wro-zone - wijzigingsgebied concentratie fruitteelt'. Daarnaast zijn de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 en de gebiedsaanduiding milieuzone - stiltegebied van toepassing op het plangebied.
 
Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van de in artikel 4.7.1. opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het plan voldoet aan de wijzigingsbepalingen. In paragraaf 1.3. is al een uitgebreide beschouwing van het geldende bestemmingsplan en herziening opgenomen.
 
Conclusie
 
Geconcludeerd kan worden dat voorliggende wijzigingsplan niet in strijd is met de regels van de geldende bestemmingsplannen.
  
Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, de milieuaspecten en water aan bod. Afgesloten zal worden met een korte conclusie.
 
Paragraaf 4.1 Flora- en fauna
 
Subparagraaf 4.1.1 Regelgeving
Natuurbeschermingswet
 
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
 
Het dichtstbijzijnde natura2000-gebied is het gebied ‘Lingegebied & Diefdijk-Zuid’. Dit ligt ten zuidoosten van de planlocatie, op circa 2 kilometer afstand van de planlocatie. De instandhoudingdoelstellingen van dit natura2000 gebied zijn onder andere gericht op het tegen gaan van verzuring en verdroging en het verbeteren van de waterkwaliteit.
 
Flora- en faunawet
 
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
     
  • een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
     
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
Subparagraaf 4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch mogelijk maken van een agrarisch bedrijfsperceel met bijbehorende bedrijfswoning. Op de gewenste locatie wordt momenteel actief en intensief een boomgaard ten dienste van het fruitteeltbedrijf geëxploiteerd. Aan de noordzijde wordt het perceel afgeschermd door een rij coniferen. Met voorgenomen plan zal een klein deel van de bestaande boomgaard worden omgezet naar een agrarisch bouwperceel ten dienste van een fruitteeltbedrijf. Deze activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Flora- en faunawet kan hierdoor worden overtreden.
 
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is door Ecoresult een 'Quickscan flora en fauna. In het kader van de Flora- en faunawet' uitgevoerd (bijlage 2). Deze quickscan flora en fauna zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
 
Beschermde natuurgebieden
 
Op voorhand is uit te sluiten dat de verwachte storende factoren die voortkomen uit de voorgenomen activiteiten afgezet tegen de ligging en doelstelling van beschermde natuurgebieden leiden tot (significant) negatieve effecten op soorten, habitattypen en wezenlijke waarden en kenmerken van Natura2000-gebieden of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
 
Beschermde soorten
 
Het verkennend veldonderzoek is op 25 augustus 2014 door ecoloog K. van Veen van Ecoresult uitgevoerd. Aandacht is uitgegaan naar de aanwezige landschapselementen en habitats in en grenzend aan het plangebied om de resultaten van het bronnenonderzoek aan te scherpen (hoofdstuk 4.2). Aangezien de voorgenomen activiteiten in de categorie ruimtelijke ingrepen valt (zoals bedoeld in het kader van de Flora- en faunawet), zijn de soorten uit tabel 2, 3 en vogels van de Flora- en faunawet onderzocht. Op basis van het bronnenonderzoek en de aanwezige habitats was een goede inschatting van de potenties te maken. Naar aanleiding van de bureaustudie en het veldonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
  • In het plangebied is een potentieel broedhabitat aangetroffen voor algemene vogelsoorten en categorie 5-soorten, waarvan de nesten alleen beschermd zijn zodra in gebruik. De geplande ontwikkelingen kunnen schadelijke effecten hebben (verstoring, vernietiging) op voortplantingsplaatsen die in gebruik zijn bij algemene vogels. Het potentieel habitat is echter niet essentieel; in de directe omgeving zijn ruim voldoende alternatieven beschikbaar. Andere potentieel geschikte voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. Op basis van de bekende verspreiding worden er geen soorten verwacht.
     
  • Voor mogelijke broedlocaties geldt dat tijdelijke en permanente verstoring niet optreedt wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kritische periode van voortplanting (betreffende vogelsoorten hebben normaliter bezette nesten in de periode 15 maart – 15 augustus).
     
  • Daarnaast is in het plangebied potentieel geschikt habitat aangetroffen voor algemene tabel I soorten uit de Flora- en faunawet. Soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet zijn echter vrijgesteld van een ontheffing. Voor deze soorten blijft Artikel 2 ‘Zorgplicht’ van de Flora- en faunawet wel van kracht.
     
  • In het plangebied is geen potentieel geschikt habitat voor overige beschermde soortgroepen aanwezig of worden deze soorten op grond van de bekende verspreiding niet in het plangebied verwacht.
     
 
Subparagraaf 4.1.3 Aanbevelingen
Zorgplicht
 
Er is een kleine kans op de aanwezigheid van soorten die niet in tabellen van de Flora- en faunawet worden benoemd. Ook zijn er (potentiële) verblijfplaatsen in en rondom het plangebied aanwezig van soorten die vallen onder het beschermingsregime van tabel I van de Flora- en faunawet, zoals bijvoorbeeld mol. Door de kleine trefkans zijn extra mitigerende maatregelen niet nodig. Artikel 2 ‘Zorgplicht’ van de Flora- en faunawet blijft wel van kracht en luidt:
  • Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten,alsmede voor hun directe leefomgeving.
     
  • De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
     
 
Subparagraaf 4.1.4 Conclusie
De geplande nieuwe locatie voor het agrarisch fruitteeltbedrijf is gelegen op het perceel van een in gebruik zijnde boomgaard in het buitengebied. Uit de door Ecoresult uitgevoerde 'quickscan flora en fauna' is gebleken dat op voorhand is uit te sluiten dat voorgenomen activiteiten afgezet tegen de ligging en doelstelling van beschermde natuurgebieden niet leiden tot (significant) negatieve effecten op soorten, habitattypen en wezenlijke waarden en kenmerken van Natura2000-gebieden of Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
 
Ten aanzien van flora en fauna wordt geconcludeerd dat de voorgenomen activiteit schadelijke effecten kan hebben (verstoring, vernietiging) op in gebruik zijnde voortplantingsplaatsen van algemene vogels. Tevens is het perceel potentieel geschikt als habitat voor algemene tabel I soorten uit de Flora- en faunawet. Het is mogelijk mitigerende maatregelen te treffen waardoor schadelijke effecten niet optreden of worden verzacht (paragraaf 6.1). Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kritische periode van voortplanting zijn echter geen belemmeringen ten aanzien van het voornemen te verwachten..
 
Paragraaf 4.2 Cultuurhistorie en archeologie
 
Subparagraaf 4.2.1 Cultuurhistorie
 
[image]
 
In de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland zijn aan het onderhavige perceel en zijn directe omgeving diverse cultuurhistorische waarden toegekend.
  
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (bron: Provincie Zuid-Holland)
  
Het plangebied ligt in een van de zestien ‘Topgebieden Cultureel Erfgoed’ van Zuid- Holland. Dit zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en het ruimtelijke kwaliteitgebied. Het plangebied is onderdeel van het topgebied Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Dit is in historisch-landschappelijk opzicht een geheel van open en gave veenweidenontginningen met daarin aanwezig waardevolle verkavelingen en inrichtingselementen (polderkades, weteringen en tiendkaden,molencomplexen, langgerekte boerderijlinten). Bijzonder voor de Alblasserwaard is het contrast tussen de regelmatig verkavelde veenweidencomplexen enerzijds en anderzijds de grilliger, natuurlijke vormen van stroomruggen, donken (in het Pleistoceen gevormde rivierduinen; de omvang van het donkencomplex is uniek in Nederland) en kronkelige veenstromen.
 
Met voorliggend initiatief worden de landschappelijke structuur en/of bebouwingsstructuur in en om het planlocatie enigszins gewijzigd. Hierbij blijf de hoofdverkavelingstructuur ongewijzigd. De bestaande watergangen en kavelsloten blijven behouden. De wijziging vindt uitsluitend plaats binnen de huidige boomgaard. Een deel van de boomgaard wordt omgezet naar een agrarisch bouwperceel ten behoeve van het aanwezige fruitteeltbedrijf. Met voorgenomen ontwikkeling vindt geen wijziging plaats van het oude polderlint ten noorden van de Overheicop. Daarnaast zal het voorliggende plan geen wijziging van de verkavelingstructuur tot gevolg hebben. Gelet daarop vindt er geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats.
 
Subparagraaf 4.2.2 Archeologische waarden
Gemeentelijk archeologisch beleid
 
De gemeente Leerdam heeft voor haar grondgebied een archeologische verwachtingskaart opgesteld als onderdeel van haar beleidsnota Archeologie zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 28 januari 2010.
  
[image]
 
Uit deze gemeentelijke archeologische verwachtingskaart blijkt dat het plangebied een hoge verwachtingswaarde aan of nabij het oppervlak. Dit houdt in dat bij ingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Bestemmingsplan
 
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leerdam’ is voor het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie – 2’ ter bescherming van de archeologische waarden opgenomen. De regels van de bestemming schrijven voor dat, bij bouwplannen waarbij het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 50 m² en/of het werkzaamheden in de bodem dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld, niet gebouw mag worden. Van dit bouwverbod kan ontheffing worden verkregen indien uit een archeologisch onderzoek is gebleken dat mogelijk aanwezige resten voldoende zijn beschermd. Omdat er ingrepen in de bodem plaatsvinden als gevolg van het initiatief is nader onderzoek in het kader van dit wijzigingsplan noodzakelijk.
 
Bureau- en booronderzoek
 
Aangezien met voorliggend initiatief bodemroerende activiteiten zullen plaatsvinden die groter zijn dan zonder meer zijn toegestaan op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid en de dubbelbestemming is door Bureau voor Archeologie een bureau- en booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Tijdens het bureauonderzoek is geconstateerd dat mogelijk archeologische resten als gevolg van oeverafzettingen van de Schoonrewoerd stroomgordel aanwezig kunnen zijn. Om deze verwachting te toetsen is in het plangebied een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. In het plangebied zijn in totaal elf boringen uitgevoerd. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren/lagen aangetroffen. In de bouwvoor zijn enkele baksteenfragmentjes aangetroffen. Vanwege de ligging in een geroerde laag worden deze niet beschouwd als archeologische indicator.
 
In het onderzoeksrapport (zie bijlage 3) wordt geconcludeerd dat, hoewel er sprake blijkt te zijn van een intacte bodemopbouw, er geen aanwijzingen voor archeologische waarden zijn aangetroffen. Bureau voor Archeologie adviseert daarom het gebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Een vervolg onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet nodig.
 
Conclusie
 
Er kan worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling geen aantasting van cultuurhistorische of archeologische waarden tot gevolg zal hebben. Er hoeft dan ook geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van artikel 53 van de Monumentenwet geldt echter wel een meldingsplicht. Eventuele vondsten, gedaan tijdens bijvoorbeeld graafwerkzaamheden in de uitvoeringsfase, dienen gemeld te worden.
  
Paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren
 
Subparagraaf 4.3.1 Verkeer
De planlocatie is gelegen aan de Overheicop in het buitengebied van de gemeente Leerdam. De Overheicop kent een snelheidregime van 60 km/uur. De Overheicop is voor gemotoriseerd verkeer een doodlopende weg. De verkeersbeweging op de Overheicop zijn uitsluitend voor bestemmingsverkeer van de aanwezige woningen en (agrarische) bedrijven.
 
De Overheicop is door het Waterschap Rivierenland aangewezen als ’15 tons zone’. Voor wegen in deze zone geldt een geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan 15 ton. In de basis betekent dit dat het vrachtverkeer van en naar de nieuwe bedrijfslocatie niet over de Overheicop mag rijden. Het waterschap kan echter onder voorwaarden ontheffing verlenen voor aangrenzende bedrijven.
 
Navraag bij het Waterschap heeft uitgewezen dat voorgenoemde geslotenverklaring uitsluitend tot doel heeft om sluipverkeer van vrachtverkeer tegen te gaan. Ten behoeve langs dergelijke wegen gelegen bedrijven zal ontheffing altijd worden verleend. Zeker in voorliggende geval aangezien er geen andere ontsluiting van het perceel mogelijk is.
 
Subparagraaf 4.3.2 Verkeersgeneratie
Door voorgenomen initiatief zal de verkeersintensiteit enigszins toenemen
 
Bedrijfswoning
 
Als gevolg van het toevoegen van een woning aan de Overheicop zal het aantal vervoerbewegingen toenemen. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied wordt in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW Publicatie 317) uitgegaan van een ritgeneratie van maximaal 8.6 motorvoertuigen per dag. In de publicatie wordt geen onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen.
 
Fruitteeltbedrijf
 
Ten aanzien van een fruitteeltbedrijf zijn geen specifieke kengetallen opgenomen in de VNG-publicatie. Om de verkeergeneratie van voorliggende initiatief in te schatten wordt daarom uitgegaan van de kencijfers van een arbeidsextensief bedrijf (zoals loods, opslag, transportbedrijf). Voor een arbeidsextensief bedrijf in het buitengebied wordt uitgegaan van minimaal 3,9 en maximaal 5,7 motorvoertuigen (mvt) per etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Het geplande fruitteeltbedrijf heeft een omvang van 1.400 m2. De ritproductie voor de bedrijfsfunctie wordt dan ook geschat op minimaal 54,6 mvt/etmaal en maximaal 79.8 mvt/etmaal.
 
Door het totale initiatief (incl. bedrijfswoning) zal de verkeersintensiteit ter plaatse toenemen naar schatting dan ook toenemen met minimaal 63 mvt/etmaal en maximaal 88.4 mvt/etmaal.
 
Huidige vervoersbewegingen bedrijf-plangebied
 
Om een reële schatting te kunnen geven van de verkeergeneratie van voorliggende initiatief is het verder zinvol om te kijken naar de beschikbare praktijkcijfers van de huidige bedrijfsvoering. In de huidige situatie vinden namelijk al dagelijks vervoersbewegingen plaats tussen het bedrijf met huiskavel (circa 4 hectare) in de kern naar en het plangebied aan de Overheicop. Als gevolg van de verplaatsing van het fruitteeltbedrijf naar de nieuwe locatie zal het grootste deel van deze vervoersbewegingen voor de bedrijfsvoering niet meer noodzakelijk zijn. Daarnaast is een fruitteeltbedrijf, met uitzondering van de oogstperiode, over het algemeen arbeidsextensief. De reële verwachting is dan ook dat het aantal eerder in de buurt van het minimum zit dan aan de kant van het maximale aantal.
 
Conclusie
 
Wanneer uitgegaan wordt van de parakijkcijfers van het betreffende bedrijf ontstaat een genuanceerde beeld van de te verwachten verkeersstromen. In deze cijfers is meegewogen dat er in de huidige situatie reeds verkeersbewegingen zijn van een naar het plangebied. Door het totale initiatief zal de verkeersintensiteit ter plaatse van de nieuwe locatie toenemen naar schatting dan ook toenemen met circa 63 mvt/etmaal. Door de beperkte verkeersintensiteit (circa 300 mvt/etm.) op de Overheicop in de huidige situatie, zal deze beperkte toename van verkeer niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkeling in de buurt van het plangebied. Verder is van belang dat nabij de huidige bedrijfslocatie in de dorpskern Schoonrewoerd dientengevolge het aantal verkeersbewegingen zullen afnemen.
 
Subparagraaf 4.3.3 Parkeren
Om de behoefte aan parkeerplaatsen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen eenduidig te maken voor de gehele gemeente heeft de gemeente Leerdam in 2009 de ‘Beleidsnota Parkeernormen Leerdam’ vastgesteld. Voor nieuwe vrijstaande woning in het buitengebied wordt in de beleidsnota uitgegaan van een parkeerbehoefte van 2,20 auto’s per woning.
 
Ten aanzien van een fruitteeltbedrijf zijn geen specifieke kengetallen opgenomen in beleidsnota. Om de parkeerbehoefte van voorliggende initiatief in te schatten wordt daarom uitgegaan van de parkeernorm van een arbeidsextensief bedrijf (zoals loods, opslag, transportbedrijf). Voor een arbeidsextensief bedrijf in het buitengebied wordt uitgegaan van minimaal 0,8 en maximaal 0,9 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Voor nieuwe ontwikkeling in het buitengebied schrijft de beleidsnota voor dat uitgegaan een parkeerbalans opgesteld moet worden waarin uitgegaan wordt van de maximale parkeernorm. Er moet dus vanuit worden gegaan dat er maximaal 12,6 (=(1.400/100)x0.9) parkeerplaatsen benodigd zijn.
 
Het perceel biedt voldoende ruimte op parkeren, ten behoeve van de bedrijfswoning en de agrarische functie, op eigen terrein mogelijk te maken. Aangenomen mag dan ook worden dat er in de nieuwe situatie geen extra parkeerbehoefte in openbaar gebied zal bestaat ten opzichte van de huidige situatie.
 
Conclusie
 
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
 
Paragraaf 4.4 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
 
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOx), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6).
 
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
     
  • de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
     
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
     
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
     
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
 
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
 
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van NIBM, zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. In de AMvB-NIBM is vastgelegd dat een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit (c.q. een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ kan worden beschouwd.
 
Initiatief is NIBM
 
Zoals reeds is vastgesteld zal het aantal voertuigbewegingen als gevolg van voorliggend plan toenemen met maximaal 5,5 motorvoertuigen per etmaal. Om voor kleine projecten te kunnen bepalen of het project als 'niet in betekenende mate' beschouwd mag worden heeft het toenmalige ministerie van VROM in de NIBM-tool (en handleiding) gepubliceerd op de website van InfoMil (www.infomil.nl).
 
De invoer van de maximaal te verwachten toename van verkeersbewegingen van de gewenste nieuwe ontwikkeling in de NIBM-tool leidt tot onderstaande uitkomst. Geconcludeerd kan worden dan het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. [image]
 
Output NIBM-Tool (Bron: www.InfoMil.nl)
  
Conclusie
 
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
Paragraaf 4.5 Bodemkwaliteit
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft, in samenhang met de Wet ruimtelijke ordening, Besluit ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht, voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien op de planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden van het plangebied worden gewijzigd van een agrarische functie zonder bebouwing naar een agrarische bedrijfslocatie met werk-, woon- en verblijfsfunctie. Door middel van een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 4) is door Bakker Milieuadviezen Waalwijk in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Naar aanleiding van het verkennend onderzoek is vastgesteld dat:
  • in de bovengrond van het noordelijk deel van het plangebied gehalten aan lood, koper en DDE zijn aangetroffen;
     
  • in de bovengrond van het zuidelijke deel van het plangebied gehalten van alle parameters uit het standaardpakket beneden de AW 2000 zijn aangetroffen. Aangenomen wordt dat deze toplaag ook licht verontreinigd zal zijn met DDE.
     
  • in de kleiig zandige ondergrond de gehalten van alle parameters uit het standaardpakket beneden de AW 2000 zijn aangetroffen;
     
  • in het grondwater het gehalte aan barium boven de streefwaarde is aangetroffen. Dit is een gangbare niet relevante verhoging.
     
In het rapport wordt geconcludeerd dat de aangetroffen lichte verhogingen geen consequenties hebben voor de voorgenomen woon- en bedrijfsbestemming Op grond van de verkregen resultaten vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting, waaronder de nieuwbouw van een woning en een fruitloods.
 
Conclusie
 
Er zullen geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.
  
Paragraaf 4.6 Geluidhinder
 
Subparagraaf 4.6.1 Verkeerslawaai
Voorliggend wijzigingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden.
 
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregiem van maximaal 30 km/h geldt.
 
De Overheicop kent een snelheidsregime van 60 km/h en bevindt zich buiten de bebouwde kom. Voor deze weg geldt een zone van 250 meter in het kader van de Wet geluidhinder. De nieuwe bedrijfswoning is geprojecteerd binnen de zone van de Overheicop en dient als een geluidsgevoelige functie in het kader van de wet geluidhinder beschouwd te worden. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk.
 
Normstelling
 
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde ontwikkeling geldt een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 53 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm va 33 dB.
 
Onderzoek
 
Het projectgebied is gelegen binnen de geluidszone van de Overheicop. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Uit de gegevens van de Regionale verkeers-milieukaart (RVMK) blijkt dat de Overheicop een verkeerintensiteit kent van 296 mvt/etmaal (prognosejaar:2025) . Om te bepalen of er sprake is van geluidsoverlast als gevolg van het verkeer is daarom door SPAingenieurs een akoestisch onderzoek verkeerslawaai uitgevoerd. (zie ook bijlage 5). Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid.
 
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting (Lden) zal ondervinden van maximaal 43 dB ten gevolge van het verkeer op de Overheicop. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het verkeer op de Overheicop vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan. De geluidbelasting, zonder aftrek volgens artikel 110g uit de Wet geluidhinder, bedraagt maximaal 48 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
 
Conclusie
 
In het akoestische onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen gelden tegen onderhavige planontwikkeling. Er kan ruimschoots voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh..
 
Subparagraaf 4.6.2 Industrielawaai
Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het is dan ook niet noodzakelijk om de geluidsbelasting op de woningen ten gevolge van industrielawaai te berekenen en te toetsen aan de normen van de Wet geluidhinder. In het kader van bedrijven en milieuzonering in de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op het (industrie)lawaai van overige bedrijven in de nabijheid van het plangebied.
 
Conclusie
 
Gezien bovenstaande, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
 
Paragraaf 4.7 Bedrijven en milieuzonering
Het plangebied bevindt zich in gebied waar hoofdzakelijk agrarische bedrijven en (bedrijfs)woningen staan. In het kader van de bedrijven en milieuzonering zijn de nabij gelegen agrarische bedrijven en woningen van belang.
 
Richtafstanden
 
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering zijn richtafstanden opgenomen tussen bedrijfsmatige activiteiten en woningen. Beoordeeld moet worden of de nieuwe functie hinder oplevert voor nabij gelegen woningen van derden. Voor fruitteeltbedrijven is een richtafstand opgenomen van 30 meter. Deze afstand is vooral gebaseerd op de factor geluid. Van deze richtlijn kan indien nodig gemotiveerd worden afgeweken. De dichtstbijzijnde woning (Overheicop 44) in de omgeving van het plangebied is gelegen op circa 35 meter van het voorgenomen bouwperceel (de feitelijke bedrijfsactiviteiten vinden overigens verder achter op het bouwperceel plaats). Er wordt vanuit de gewenste nieuwe inrichting dan ook voldaan aan de richtafstand.
 
Anderzijds zal moeten worden beoordeeld of de nieuwe bedrijfswoning in het plangebied hinder ondervindt van omliggende (agrarische) bedrijfsfuncties. Het dichtbijgelegen gelegen (agrarisch) bedrijf is het is aan de overzijde van de Overheicop gelegen veehouderijbedrijf. In het ontwerp van het ontwikkelingsplan is de bedrijfswoning op tenminste 45 meter afstand van de inrichting gepland. In het kader van bedrijven en milieuzonering geldt voor agrarische bedrijven een richtafstand voor de aspecten: stof, geluid en gevaar een maximale richtafstand van 30 meter. In de nabijheid van de nieuwe bedrijfswoning zijn geen ander type bedrijven (met een hoger milieucategorie) toegestaan. De afstand van de bedrijfswoning tot de omliggende bedrijven is dan ook ruim voldoen om te kunnen voldoen aan de richtafstanden van de VNG.
 
Geurhinder
 
Tevens zal moeten worden beoordeeld of de nieuwe bedrijfswoning in het plangebied hinder ondervindt van geur van omliggende agrarische bedrijfsfuncties. Het dichtbijgelegen gelegen (agrarisch) bedrijf is het is aan de overzijde van de Overheicop gelegen veehouderijbedrijf. In het ontwerp van het ontwikkelingsplan is de bedrijfswoning op tenminste 45 meter afstand van de inrichting gepland. De gemeenteraad Leerdam heeft op 16 juni 2010 de ‘Geurverordening gemeente Leerdam’ vastgesteld. In deze verordening is voorgeschreven dat, in afwijking van de Wet geurhinder en veehouderij, de afstanden tussen een gevoelige functie en een veehouderijbedrijf tenminste 25 meter moet bedragen. De nieuwe bedrijfswoning bevindt zich dan ook op voldoende afstand van de omliggende veehouderijbedrijven.
 
Spuitzone
 
In de boomgaard wordt eveneens met bestrijdingsmiddelen gewerkt. Ten aanzien van spuitzones van agrarische percelen dient gemotiveerd te worden dat de nieuwe functie inpasbaar is. Voor spuitzones bestaat geen afzonderlijke, specifieke wettelijke regelgeving. Wel heeft zich jurisprudentie ontwikkeld ten aanzien van spuitzones om de volksgezondheid voldoende te kunnen garanderen wanneer woningen en agrarische functies nabij elkaar gelegen zijn. Als vuistregel kan op basis hiervan worden gesteld dat in verband met drift bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een afstand van tenminste 25 meter aangehouden moet worden tussen woningen van derden en open teelt van omliggende fruitteeltbedrijven. In het onderhavige bestemmingsplan wordt geen nieuwe boomgaard mogelijk gemaakt. De afstand tussen de bestaande boomgaard en de woningen van derden is (en blijft) tenminste 30 meter. Daarnaast is er sprake aan de noordzijde van de boomgaard een coniferenhaag aanwezig die de drift van gewasbeschermingsmiddelen in de richting van de woningen aan de overzijde van de Overheicop en de watergang langs de weg beperkt.
 
De nieuwe bedrijfswoning is in milieutechnisch opzicht niet beschermd tegen de drift van de eigen boomgaard. Maar gezien de geprojecteerde ligging in de noordoostelijke hoek van het bouwvlak zal de woning op voldoende afstand van de boomgaard realiseert kunnen worden. Hiermee kan tenminste worden voldaan aan de afstand van 25 meter. Daarnaast zal er een gedeeltelijk afscherming optreden als gevolg van het geplande bedrijfsgebouw. Het plangebied grenst niet aan andere fruitteeltbedrijven en/of boomgaarden. Voor de bedrijfswoning zijn dan ook geen spuitzones van omliggende bedrijven van belang.
 
In milieutechnisch zin zijn er voor het voornomen plan geen belemmeringen in het kader van spuitzones als gevolg van de eigen boomgaard en/of omliggende fruitteeltbedrijven.
 
Conclusie
 
Het voorgenomen plan zal in het kader van bedrijven en milieuzonering, als mede vanuit de aspecten geur en spuitzones geen belemmering opleveren. Gesteld kan worden dat in dat geval sprake is van een goede woon- en leefklimaat. Ook zal er geen milieuhinder voor omliggende woningen optreden als gevolg van voorgenomen vestiging van het fruitteelt bedrijf. Omgekeerd ondervind de geplande bedrijfswoning geen onevenredige hinder van omliggende bedrijven. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bouwplan.
 
Paragraaf 4.8 Externe veiligheid
Een (bedrijfs)woning is een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid.
 
Wettelijk kader
 
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
 
  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.  
 
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies te binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
 
  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.  
 
Transport gevaarlijke stoffen
 
Risico’s verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.[image]
  
Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
  
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
 
  • Transport over water
    Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
 
  • Transport over spoor
    Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
 
  • Wegtransport
    Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt.
 
  • Transport per buisleiding
    Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
 
Inrichtingen
 
Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het perceel zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
 
Anderzijds is een fruitteeltbedrijf en een (bedrijfs)woning geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
 
Conclusie
 
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
 
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat de norm voor het PR bij realisatie van dit bouwplan niet wordt overschreden en derhalve geen beperkingen oplegt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat de realisatie van dit voornemen dan ook niet in de weg.
 
Paragraaf 4.9 Kabels en leidingen
Op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam' is aangegeven dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
  

 
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
 
Paragraaf 5.1 Beleidsregels
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
Paragraaf 5.2 Huidige situatie
Waterhuishouding
 
Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Leerdam. In de directe omgeving van de projectlocatie is zijn watergangen aanwezig waardoor de mogelijkheden voor infiltratie (inzijging) van hemelwater daardoor voldoende zijn.
 
In de huidige situatie kent het plangebied relatief hoge waterstanden. Het projectgebied ligt op relatief laaggelegen veengronden (laagveen) en ligt nagenoeg op NAP. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt 25 tot 80 cm beneden maaiveld. De Gemiddeld Laagste grondwaterstand (GLG) ligt 50-80 cm beneden maaiveld. Dit komt overeen met Grondwatertrap II.
 
[image]
 
Ligging waterlopen en beschermingszones met plangebied in rood (bron: Waterschap Rivierenland)
  
Het plangebied wordt aan de noordzijde gescheiden van de Overheicop door een A-watergang. Voor dit type watergang geldt een beschermingszone van 5 meter, die obstakel vrij gehouden dient te worden. A-watergangen zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden door het waterschap onderhouden.
 
De kavelsloot aan de oostzijde van de boomgaard betreft gedeeltelijk een B(min)-watergang. Grenzend aan het plangebied heeft deze watergang geen status. B-wateren zijn van secundair belang voor het waterbeheer en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden.
 
Riolering
 
In het plangebied is in de huidige situatie geen bebouwing aanwezig die is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Ter plaatse langs Overheicop ligt een drukrioleringsstelsel. Dit stelsel bestaat uit een persleiding met minigemalen en eventueel vrijvervalriool dat aangesloten is op de minigemalen.
 
Paragraaf 5.3 Nieuwe situatie
Waterhuishouding
 
De waterhuishouding verandert ten opzichte van de bestaande situatie zoals hierboven omschreven. Met voorgenomen plan wordt circa 1450 m2 aan bebouwing gerealiseerd. Daarnaast zal er maximaal 2960 m2 oppervlakte erfverharding worden aangelegd. In totaal neemt het verhard oppervlakte met voorliggend plan toe met 4410m2.
 
Het voornemen betreft uitsluitend het realiseren van een nieuwe bedrijfslocatie op de bestaande boomgaard. De agrarische functie van de boomgaard zal niet worden gewijzigd. Voor het voornemen zal geen wijziging in de maling, c.q. de grondwater stand nodig zijn.
 
Waterbergingscompensatie
 
De aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat, schrijft het beleid van Waterschap Rivierenland voor dat, voor plannen in het landelijk gebied waarbij meer dan 1.500 vierkante meter extra verharding wordt aangelegd, compenserende waterberging moet worden aangelegd. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. De compensatieplicht is opgenomen in de Keur van het waterschap. Dat betekent dat er ook een keurontheffing moet worden aangevraagd.
 
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename aan verharding tot 5000 vierkante meter kan de vuistregel van 436 kubieke meter waterberging per hectare verharding worden gebruikt. Hierbij kan het bedrijf eenmalig een vrijstelling van compensatie voor 1.500m2 verharding krijgen. Voor de Alblasserwaard en Vijheerenlanden geldt een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,20 meter vanwege de beperkte drooglegging in dit gebied.
 
De benodigde waterberging voor voorliggende ontwikkeling bedraagt (4.410-1.500) x 436 m3/ha = 127 m3. Uitgaande van een toelaatbare peilstijging van 0,20 m bedraagt het te realiseren wateroppervlak 634 m2. Deze waterbergingsopgave (exclusief oevers) zal worden gerealiseerd door het verbreden en verlengen van de bestaande B(min)-watergang aan de oostzijde van het perceel. In het kader van de aanvraag van de keurontheffing zal verder zal de specifieke dimensionering worden afgestemd met het waterschap.
 
Riolering
 
Ten behoeve van de bedrijfswoning en het bedrijfsloods zal op het perceel nieuwe riolering worden aangelegd die wordt aangesloten op het bestaande drukriool aan de Overheicop. Gezien de afstand tot de persleiding Ø 63 mm (gelegen aan de noordzijde van Overheicop) wordt het pand doormiddel van een minigemaal aangesloten. Vanaf het minigemaal wordt met een drukleiding de aansluiting gerealiseerd op de (hoofd)persleiding gelegen langs Overheicop.
 
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. Alleen het huishoudelijk water (DWA) van de nieuwe bebouwing wordt op de drukriolering geloosd. De hemelwaterafvoeren zullen niet worden aangesloten op de vuilwaterriolering. Deze worden volgens het principe van scheiden en bergen aangesloten op de bestaande kavelsloten. Zoals hiervoor reeds beschreven zal hierbij extra bergingscapaciteit worden aangelegd in de vorm van een kavelsloot. Bij de bouw van de gebouwen zullen geen materialen gebruikt worden die milieuverontreinigend zijn zoals lood, zink en koper. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen. Bij de nieuwbouw zullen geen uitlogende materialen gebruikt worden
 
Paragraaf 5.4 Conclusie
Voorliggend plan voorziet in de aanleg van extra verhard oppervlak. Voor deze toename zal in overleg het waterschap compenserend water worden aangelegd binnen het plangebied, bijvoorbeeld door verbreding van de bestaande kavelsloten. De hemelwaterafvoeren zullen niet afwateren op de vuilwaterriolering. Er bestaan er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren tegen de gevraagde ontwikkeling.
 

 
Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Paragraaf 6.1 Economische uitvoerbaarheid
De integrale planontwikkeling voor het gehele project komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
 
Paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
Paragraaf 6.3 Overleg met overheidsinstanties
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een wijzigingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
 
Artikel 3.1.1 Bro wordt over het algemeen zo uitgelegd dat vooroverleg alleen verplicht is wanneer sprake is van provinciale of rijksbelangen. Gelet op het feit dat het hier gaat om het realiseren van een enkel agrarisch bedrijf met bedrijfswoning, is er geen sprake van rijksbelang. Er is dan ook geen (voor)overleg nodig met de Rijksoverheid. Het wijzigingsplan is gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het waterschap Rivierenland. Van het waterschap is een reactie, c.q. zienswijze ontvangen. De opmerkingen van het waterschap zijn in de nota beantwoording zienswijzen, die als bijlage bij dit wijzigingsplan is gevoegd, opgenomen en voorzien van een reactie. De zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van de toelichting voorafgaand aan de vaststelling.