Plan: | Parallelweg 39-41 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0545.BPPARALLELWEG3941-VS01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de recente bedrijfsverplaatsing van een intensieve veehouderij van de Parallelweg 39 naar nummer 41. Deze verplaatsing is juridisch mogelijk gemaakt op basis van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3 van de Wabo. Met deze vergunde verplaatsing zijn op de locatie Parallelweg 39 drie vleeskuikenschuren en twee bedrijfswoningen achtergebleven. De drie vleeskuikenschuren moeten worden gesloopt en de twee achterblijvende bedrijfswoningen moeten worden bestemd tot burgerwoningen (functiewijziging). Deze functiewijziging dient met een bestemmingsplan mogelijk te worden gemaakt waarbij de nieuwe locatie een bouwblok voor intensieve veehouderij krijgt en de twee bedrijfswoningen een bestemming tot burgerwoning krijgen.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Leerdam, ten noorden van de nieuwbouwwijk Broekgraaf. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 ligging plangebied
Hoofdstuk 2 beschrijft de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Een onderbouwing met betrekking tot de uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Vergunde situatie
Het agrarisch bedrijf lag aanvankelijk direct aan de Parallelweg en is in de nieuwe situatie achterop de kavel geplaatst aangrenzend aan de Bruininxdeelsekade. Een aanleiding van de verplaatsing van het agrarisch bedrijf is de realisatie van de nieuwe woonwijk Broekgraaf. In de aanvankelijke situatie heeft een aantal woningen van de wijk een geurbelasting die hoger ligt dan de landelijke norm. De verplaatsing van het agrarische bedrijf van Parallelweg 39 naar nummer 41 leidt tot een lagere geurbelasting voor de nieuwe woonwijk. Daarnaast biedt de nieuwe locatie voldoende ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst van het agrarische bedrijf. De verplaatsing is daarmee een zogenoemde win-win situatie.
Op de nieuwe locatie bestaat het agrarisch bedrijf uit een pluim- en melkveehouderij. Op de nieuwe locatie is een vergunde ruimte voor maximaal 84.400 stuks pluimvee, 197 melkkoeien, 123 stuks jongvee en 30 stuks overig rundvee. Op de locatie komt ook een nieuwe bedrijfswoning. Ten behoeve van de verplaatsing is ook een nieuwe in- en uitrit noodzakelijk.
Figuur 2.1 is een weergave van de vergunde situatie. Hierbij is in het noordelijke deel van het plangebied het nieuwe agrarische bedrijf gelegen. Dit bestemmingsplan legt dan ook de bestaande (vergunde) situatie vast. Tegen deze situatie kunnen dan ook geen zienswijzen worden ingediend.
In het zuidelijke deel van het plangebied worden de woningen van het voormalige bedrijf weergegeven. Deze woningen zullen middels dit bestemmingsplan worden bestemd met een woonbestemming. Deze functiewijziging is dan ook de enige ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Figuur 2.1 situatieschets
Toekomstige situatie
In deze vergunde situatie zijn de oude bedrijfswoningen en schuren blijven staan. Deze drie voormalige vleeskuikenschuren moeten worden gesloopt. De twee voormalige bedrijfswoningen worden voortaan als burgerwoningen gebruikt. Hiermee voorziet het plan in een functiewijziging. Daarnaast wordt de oprit naar het nieuwe bedrijf een openbare weg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de structuurvisie formuleert het Rijk vier hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Deze ontwikkeling is niet strijdig met het beleid zoals geformuleerd in de structuurvisie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012
Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de regels in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro), 2012
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende stappen:
Toetsing
Met voorliggend plan worden reeds bestaande en vergunde bedrijfswoningen bestemd tot burgerwoning. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4) blijkt dat het toevoegen van 6 burgerwoningen in het buitengebied niet wordt gezien als nieuwe verstedelijking. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk. In het kader van de uitvoerbaarheid moet de behoefte wel worden aangetoond. In dit geval is behoefte aan een nieuwe woonfunctie in twee bestaande vrijkomende bedrijfswoningen in het buitengebied. De locatie is passend ontsloten voor burgerwoningen.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Toetsing
De ruimtelijke kwaliteit wordt met de sloop van de vleeskuikenschuren ter plaatse verbeterd omdat het verhard oppervlakte afneemt. Het plan voorziet niet in nieuwe woningen (bijvoorbeeld een compensatiewoning). De ontwikkeling voorziet in een nieuwe duurzame functie voor vrijkomende bedrijfswoningen. Zodoende staat de Visie Ruimte en Mobiliteit de ontwikkeling in het plangebied niet in de weg.
Verordening Ruimte (2014)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
Uit jurisprudentie blijkt dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie paragraaf 3.1). Met het toestaan van burgerwoningen wordt invulling gegeven aan de behoefte aan een nieuwe duurzame functie voor vrijkomende bedrijfswoningen in het buitengebied. Er is sprake van benutting van bestaande bebouwing. De ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied en is passend ontsloten voor burgerbewoning. De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de locatie is niet groter dan 3 hectare.
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Toetsing
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied, maar maakt gebruik van bestaande bebouwing.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
Regionale afstemming over twee burgerwoningen wordt, aangezien het twee bestaande woningen betreft, niet noodzakelijk geacht.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing
Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'Herkenbaar waterrijk veen(weide)'. In dit geval is sprake van inpassen, omdat twee bestaande bedrijfswoningen in het buitengebied een nieuwe duurzame woonfunctie krijgen. Er is geen sprake van nieuwe verstedelijking in het buitengebied. Dit past binnen de uitgangspunten van de kwaliteitskaart.
Uitsnede kwaliteitskaart
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Toetsing
Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.
Uitsnede kaart beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Toetsing
De ontwikkeling maakt een nieuwe woonfunctie mogelijk in bestaande bedrijfswoningen in het buitengebied. Extra aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing
De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.
Artikel 2.3.1 Agrarische bedrijven
Lid 1 Algemene regels agrarische bedrijven
Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Met ingang van 17 juni 2016 heeft gedurende vier weken een ontwerp actualisering 2016 van de Verordening ruimte ter inzage gelegen. De regeling over certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid is daarbij geschrapt. Op 14 december 2016 heeft Provinciale Staten de Actualisatie 2016 van de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Besluitvorming voor het onderwerp intensieve veehouderij is uitgesteld. Reden voor uitstel waren op dat moment nog lopende gesprekken met sectorale partijen over een vrijwillig maatregelenpakket met betrekking tot dierenwelzijn en duurzaamheid. Die gesprekken zijn afgerond en de resultaten daarvan zijn doorgestuurd naar Provinciale Staten. De provincie is voornemens dit resterende onderdeel Actualisering 2016 alsnog vast te stellen. Het onderdeel over certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid komt daarmee te vervallen. Artikel 2.3.1 lid 1 onder i bepaalt dat uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid Holland bestaande hoofdtak intensieve veehouderij kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van 2 hectare.
Regionale Woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden
In de Regionale Woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden is een toetsingskader opgenomen aan de hand waarvan woningbouwinitiatieven kwalitatief en kwantitatief worden beoordeeld. Voor Leerdam is bepaald dat woningbouwinitiatieven niet te hoeven worden afgestemd met de regio indien de met het initiatief gemoeide groei onder de 0,7% blijft en het aantal toegevoegde aantal woningen onder de 50 blijft. Het nu voorliggende initiatief behelst de omzetting van twee agrarische woningen naar 2 burgerwoningen, per saldo is er dus ook geen uitbreiding van de woningvoorraad. Dit plan hoeft dan ook niet te worden voorgelegd aan de regio, maar kan achteraf worden gemeld in de halfjaarlijkse rapportage.
Structuurvisie Gemeente Leerdam 2020, Hart voor Kwaliteit aan de Linge (2012)
Met de structuurvisie streeft de gemeente ernaar dat ontwikkelingen in algemene zin bijdragen aan het behoud en het versterken van het ruimtelijk raamwerk van Leerdam. In de structuurvisie zijn daartoe de volgende hoofddoelstellingen geformuleerd:
Agrarische bedrijven zijn en blijven een belangrijke economische drager van het landelijk gebied. Het bieden van duurzame ontwikkelingsmogelijkheden aan de veehouderij, met daarbij oog voor milieu en effecten op de landschappelijke kwaliteiten, is een belangrijk uitgangspunt van het beleid. Het voorliggende plan voorziet in de mogelijkheid om het agrarische bedrijf in de toekomst te kunnen voortzetten. De twee vrijkomende agrarische bedrijfswoningen worden opnieuw benut maar dan als burgerwoningen. De oude vleeskuikenschuren worden gesaneerd waardoor het landschap minder ontsierd wordt omdat er een open ruimte ontstaat. Hiermee ligt het bestemmingsplan in lijn met de gemeentelijke structuurvisie en staat dit beleid de ontwikkeling niet in de weg.
Bestemmingsplan Buitengebied
Op 13 februari 2014 is een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Leerdam' welke is vastgesteld op 30 september 2010.
Het plangebied heeft hierin in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch met waarden' en 'Agrarisch - Bouwvlak'. Het plangebied heeft verder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', de functieaanduidingen 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van waarde - 3', 'specifieke vorm van waarde - 6' en 'specifieke vorm van agrarisch - caravanstalling 2'. Binnen het plangebied is het beleid gericht op het beschermen en verder ontwikkelen van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden maar ook op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw en het behoud van bedrijfsvoering van de aanwezige landbouw.
De gewenste ontwikkeling is op basis van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Met voorliggend plan wordt de nieuwe situatie juridisch-planologisch vastgelegd.
Gebiedsindeling buitengebied Leerdam
In de integrale visie voor het buitengebied van Leerdam worden vier gebiedstypen onderscheiden. Voor het onderhavige plan zijn type 3 en type 4 relevant.
Type 3 zijn gebieden waar landschap, cultuurhistorie, landbouw en recreatie naast elkaar voorkomen en met elkaar verweven zijn. Binnen deze zones rondom de kern van Leerdam liggen diverse opgaven voor met name recreatie, dit in combinatie met behoud van waarden van landschap, natuur en cultuurhistorie. Het zijn de zones waar het grondgebruik veelal agrarisch is, maar waar sterk de behoefte bestaat aan een nieuwe functie vanwege de directe nabijheid van de stad (behoefte aan recreatie, wonen, werken en maatschappelijke voorzieningen) en vanwege de afnemende draagkracht van de agrarische sector.
Type 4 zijn gebieden zijn de potentiële stedelijke ontwikkelingsgebieden. De ontwikkelingslocatie Broekgraaf maar ook het onderhavige plangebied Parallelweg 39-41 ten noorden van het spoor behoren tot dit type locatie. Volgens het vigerende beleid zullen de agrarische bedrijven in deze gebieden worden afgebouwd en wordt nieuwsvestiging van agrarische bedrijven hier niet toegestaan.
Volgens de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied" krijgen de agrarische bouwvlakken in de hierboven bedoelde gebieden de aanduiding Wro-zone – 'wijziging kernrandzone' en krijgt het gehele gebied de aanduiding 'Wro-zone wijzigingsgebied nieuwvestiging agrarische bedrijven niet toegestaan". Met deze aanduiding wordt voorkomen dat er zich nieuwe bedrijven vestigen en dat bij omschakeling van bedrijven er functies worden toegevoegd die zich niet verhouden tot het nagestreefde streefbeeld (zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan Buitengebied pag. 32-33). Beide Wro-zones worden als wetgevingzones opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Ten behoeve van de verplaatsing van het agrarisch bedrijf is in 2011 een MER beoordeling uitgevoerd. In het rapport 'MER aanmeldingsnotitie voor de inrichting gelegen nabij Parallelweg 39 te Leerdam' is inzichtelijk gemaakt welke milieugevolgen te verwachten zijn.
In deze aanmeldingsnotitie is vastgesteld dat, in totaliteit bezien, de door het bedrijf veroorzaakte milieubelasting binnen de wettelijke kaders blijft. De effecten die de bouw van de stallen op de directe omgeving hebben is gering. Deze reeds vergunde situatie is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Met voorliggende bestemmingsplan wordt het planologisch-juridische kader vastgelegd voor de vergunde situatie en wordt de functiewijziging van de twee bedrijfswoningen naar burgerwoningen mogelijk gemaakt. Hiervoor is geen MER nodig.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's en wetgeving, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de Keur heeft het waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30 cm stijgen. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Leerdam heeft in nauwe samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Gemeentelijk Waterplan Leerdam, Glashelder Water (2007) opgesteld. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen, maar ook kansen op watergebied, waar gemeenten in de 21ste eeuw mee geconfronteerd worden. Zo is er bijvoorbeeld periodiek sprake van grondwateroverlast, treden waterkwaliteitsproblemen op bij riooloverstortingen en wordt de kwelafhankelijke natuur bedreigt door verdroging.
Met het opstellen van het waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Deze heeft een inhoudelijke dimensie - de samenhang - en een procesmatige dimensie - de samenwerking. Door zowel de samenhang als de samenwerking te versterken, kunnen ambities op het gebied van integraal waterbeheer en de kwaliteit van de leefomgeving worden vergroot.
De doelstelling van het waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op een gezamenlijke visie van de gemeente en het waterschap op de inrichting, het gebruik en het beheer en onderhoud van de waterhuishouding.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Leerdam. Het betreft een agrarisch bedrijf met pluimvee- en veehouderij met bedrijfswoning. Binnen het plangebied liggen ook twee voormalige bedrijfswoningen.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware klei. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +0,4 m. Voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt een toegestane peilstijging van 20 cm.
Waterkwantiteit
Het plangebied is ten noorden ontsloten door een A watergang met gedeeld onderhoud. Ten oosten, zuiden en westen van het plangebied is een C watergang gelegen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergang behoort niet tot de Kader Richtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit het verplaatsen van het agrarisch bedrijf, de sloop van drie vleeskuikenschuren en de twee bestaande bedrijfswoningen worden bestemd als burgerwoningen.
Waterkwantiteit
Bergingsvijver
In de aanvankelijke situatie in het plangebied is sprake van 7.700 m2 bebouwing en erfverharding die verdwijnt. De nieuw gerealiseerde bebouwing bestaat uit 12.517 m2. Dit leidt tot een toename in verharding van 4.817 m2. Voor een toename van 1500 m2 verharding in het buitengebied is compensatie niet nodig. Dit betekent dat de toename van 3.317 m2 verhard oppervlakte gecompenseerd dient te worden.
Ter compensatie van de toename aan verharding is een retentievijver gerealiseerd in het noordelijk deel van het plangebied achter de nieuwe bebouwing. De vuistregel bij berging in open water is dat bij plannen tussen de 500 m2 en 5 hectare is dat per hectare de toename van verhard oppervlak met 436 m3 waterberging moet worden gecompenseerd. Het plangebied is gelegen in het peilgebied Leerdam-West. Hier mag gerekend worden met een maximale peilstijging van 0,30 m.
Het oppervlak voor watercompensatie is als volgt berekend: 3.317 m2 x0,0436 m3 = 145 m3 /0,3 = 482 m2.
De bergingsvijver is aangesloten op de B watergang van het bestaande watersysteem aan de noordzijde van het plangebied. De bergingsvijver heeft hetzelfde waterpeil als de omringende sloten.
Dempen C watergang
Door het midden van het plangebied is een C-watergang gelegen. Deze watergang is over een lengte van 130 meter gedempt. Het ten compenseren oppervlak voor het dempen bedraagt 390 m2. Deze sloot is verlengd en verbreed.
In Bijlage 1 is een overzichtstekening opgenomen van de nieuwe watergangen.
Wateroverlast
Er is rekening gehouden met de kans op wateroverlast door overstromingen. Het plangebied ligt aan de zuidzijde, grenzend aan de Parallelweg, ligt op circa 0,5 m boven NAP. Het plangebied loopt af tot op NAP. Het nieuwe bouwvlak is opgehoogd met 0,5 meter, gelijk aan het niveau van de weg, om wateroverlast in de toekomst te voorkomen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Hemelwater wordt apart afgevoerd van het vuile water van sanitaire voorzieningen dat wordt afgevoerd via het riool.
Watervergunning
Voor het aanpassen van het bestaande watersysteem is bij het waterschap een vergunning aangevraagd op grond van de "Keur". Deze vergunning is verleend.
Door Exlan Consultants is ten behoeve van de omgevingsvergunning voor de verplaatsing van het agrarisch bedrijf een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten hiervan zijn overgenomen in onderstaande paragraaf. Voor een volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 .
Huidige situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Leerdam in de Polder Hoog- of Klein-Oosterwijk. De huidige situatie bestaat het plangebied uit een intensieve veehouderij die verplaatst is naar de achterzijde van de kavel. Aan de voorzijde van de kavel staat de huidige bebouwing dat bestaat uit twee voormalige bedrijfswoningen en drie vleeskuikenschuren.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van de drie vleeskuikenschuren, de aanleg van een in- en uitrit en het veranderen van de bestemming 'Agrarisch - Bouwvlak' naar 'Wonen'. De werkzaamheden bestaan uit slopen van de drie vleeskuikenschuren en het verwijderen van het verhard oppervlak.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten westen van het plangebied is op circa 100 meter afstand een groenstrook gelegen welke is opgenomen in de EHS. De plannen hebben geen invloed op de realisatie en het functioneren van de EHS. Het dichtstbijzinde Natura-2000-gebied is gelegen op circa 1,8 kilometer ten zuiden van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Lingedijk & Diefdijk (figuur 4.1).
Gezien de ontwikkeling in relatie tot de afstand van het Natura 2000-gebied en de verleende Nb-vergunningen worden significant negatieve effecten uitgesloten.
Figuur 4.1 Ligging plangebied (rood gearceerd) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Vaatplanten
Het plangebied bevat geen beschermde plantensoorten. De voorgenomen ingreep heeft dan ook geen negatief effect op de instandhouding van beschermde plantensoorten.
Vogels
Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van broedplaatsen tijdens de broedtijd (15 maart –15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van de reproductie. Verstorende werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend. Verstorende werkzaamheden dienen hierdoor buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Binnen het plangebied zijn geen nesten van (weide)vogels aangetroffen. Het plangebied is niet aanwezen als weidevogelgebied. In de directe omgeving van het plangebied is voldoende vervangende biotoop aanwezig. Er wordt niet verwacht dat de ingreep invloed heeft op de instandhouding van de voorkomende vogelsoorten.
Zoogdieren
Verstoring van zoogdieren kan plaatsvinden met de aanvang van de werkzaamheden. Vaste verblijfplaatsen van algemene soorten als muizen en de mol kunnen worden vernield. Deze dieren zullen vanwege de onrust hun vaste verblijfplaats verlaten en naar omliggende gebieden trekken.
Tijdens de werkzaamheden dient zorgvuldig aandacht te worden besteedt aan het in stand houden van vluchtmogelijkheden voor eventueel aanwezige zoogdieren. Het betreft algemeen voorkomende soorten die niet strikt beschermd zijn. De voorgenomen ingreep zal geen negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.
Amfibieën
Overwinteringsplaatsen en voortplantingsplaatsen van amfibieën en reptielen bevinden zich in oppervlaktewater. Werkzaamheden in het plangebied tijdens het voortplantingsseizoen (maart t/m augustus) zullen negatieve effecten hebben op de meeste amfibie- en reptielensoorten. Buiten het voortplantingsseizoen zal de schade beperkt blijven.
Tijdens de werkzaamheden dient zorgvuldig aandacht te worden besteedt aan het in stand houden van vluchtmogelijkheden voor eventueel aanwezige reptielen en amfibieën. Het dempen van sloten dient zodanig te geschieden dat vluchtroutes open blijven. Het betreft algemeen voorkomende soorten die niet strikt beschermd zijn. De voorgenomen ingreep zal geen negatief effect hebben op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.
Overige soorten
Omdat er geen beschermde soorten zijn aangetroffen, hoeven deze soorten niet in een eventuele ontheffingsaanvraag te worden opgenomen.
Naast het onderzoek als genoemd in paragraaf 4.3.1 is ten behoeve van de sloopwerkzaamheden van de bestaande schuren een vleermuisonderzoek uitgevoerd en is een compleet beeld verkregen van de aanwezige en te verwachten beschermde soorten. In Bijlage 3 is een volledige rapportage van dit onderzoek opgenomen. In onderstaande paragraaf zijn de conclusies die voortvloeien uit dit onderzoek opgenomen.
Resultaten onderzoek
Uit het uitgevoerde veldonderzoek blijkt dat:
Conclusie
Naar aanleiding van het uitgevoerde vleermuisonderzoek ten behoeve van de sloop van 5 schuren dient een ontheffing aangevraagd te worden voor de gewone dwergvleermuis. De ontheffing wordt aangevraagd voor artikel 9 (doden/verwonden van dieren) en artikel 11 (vernielen/wegnemen van vaste rust- en verblijfplaatsen van dieren) van de Flora- en faunawet. Daarnaast dienen voorzorgs- en mitigerende maatregelen genomen te worden. Ten behoeve van de rugstreeppad dienen voorzorgsmaatregelen te worden genomen.
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en er moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft een verkennend bodemonderzoek (Verkennend bodemonderzoek voor de locatie gelegen aan de Parallelweg 39 en 40 te Leerdam, G&O consult, 3101bo0111, d.d. 13-12-2011) en een aanvullend asbestonderzoek ter plaatse van de puinverharding (Aanvullend asbestonderzoek Parallelweg 39 en 40 te Leerdam, G&O consult, 3101bo0111, d.d. 9 januari 2011). Deze bodemonderzoeken zijn beoordeeld door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ).
Uit deze bodemonderzoeken blijkt dat de grond ter plaatse van het noordelijk en het zuidelijk deel van het plangebied maximaal licht verontreinigd is met de onderzochte stoffen. De OZHZ verwacht op basis van deze gegevens dat de kwaliteit van de grond ter plaatse van de schuren niet anders zal zijn.
De vleeskuikenhouderij wordt niet als bodembedreigend beschouwd. Dit blijkt uit algemene jurisprudentie omtrent bodemonderzoek bij agrarische bedrijven.
Ter plaatse van de schuren zijn nog wel een aantal voormalige sloten aanwezig. Uit de ervaring van OZHZ blijkt dat de gedempte sloten in dit deel van Leerdam minder verdacht zijn op het voorkomen van bodemvreemd dempingsmateriaal. Om deze reden acht de OZHZ het onderzoeken van deze sloten, gezien de toekomstige bestemming zijnde grasland, in het kader van de bestemmingswijziging niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Spoorweglawaai
Het plangebied is gelegen nabij de spoorlijn Gorinchem-Leerdam. Dit betreft een enkel spoor met een onderzoekszone van 100 meter. De nieuwe bedrijfswoning ligt op een afstand van circa 200 meter tot het spoor en daarmee ruim buiten de onderzoekszone. Het aspect spoorweglawaai staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wegverkeerslawaai
De planwijziging (het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen) wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hierdoor hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. Het aspect wegverkeerslawaai staat daarmee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | vanaf 1 januari 2015 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Zowel de veehouderijen zelf als de verkeersgeneratie die door de ontwikkeling ontstaat zijn van invloed op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het kader van de vergunningverlening voor de verplaatsing van de veehouderij zijn reeds luchtkwaliteitberekeningen uitgevoerd (Bijlage 4). Deze berekeningen zijn ten behoeve van voorliggende bestemmingsplan geactualiseerd (Bijlage 5).
In onderstaande tabel is de toetsing van de concentraties luchtverontreinigende stoffen na verplaatsing van de veehouderij opgenomen ter plaatse van de omliggende woningen. Hieruit blijkt dat ter plaatse van alle omliggende woningen en de nieuwe wijk wordt voldaan aan de grenswaarden voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Tabel 4.2 Toetsing luchtkwaliteit ter plaatse van omliggende woningen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Parallelweg en Koenderseweg (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer lagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Onderzoek en conclusie
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 moet worden aangetoond dat de in het bestemmingsplan geboden ontwikkelingsruimte geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden tot gevolg heeft. Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS biedt per periode van 6 jaar stikstofdepositieruimte voor ontwikkelingen. De depositieruimte voor de hier relevante natura-2000 gebieden (waaronder de Zuider Diefdijk/Lingedijk Zuid en de Biesbosch) is relatief beperkt. Het is niet mogelijk om in een bestemmingsplan ontwikkelingsruimte te reserveren uit het PAS. De toestemmingsbesluiten waarmee ontwikkelingsruimte uit het PAS aan projecten of handelingen wordt toegedeeld zijn opgesomd in artikel 19km Nbw. Het voorliggende bestemmingsplan is geen project of handeling in de zin van artikel 19km Nbw. Daarom kan het bestemmingsplan (waarin een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen) geen ontwikkelingsruimte uit het PAS claimen. Indien in de toekomst wordt meegewerkt aan een uitbreiding of wijziging van de veestapel van het agrarisch bedrijf, dient te zijner tijd onderbouwd te worden of dat past binnen de beschikbare stikstofdepositieruimte uit het PAS. Uitbreiding van een intensieve veehouderij kan dan ook niet bij recht worden mogelijk gemaakt.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect stikstofdepositie de uitvoering van het plan niet in de weg staat aangezien uitbreiding van de intensieve veehouderij niet mogelijk wordt gemaakt op basis van het voorliggende bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrand- aandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt door Geling Advies van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de nationale risicokaart. Een rapportage van deze analyse is opgenomen in Bijlage 8. Hieruit blijkt het volgende:
Op het agrarisch bedrijf is wel een propaantank gerealiseerd met een omvang van 13 m3. De afstand van deze tank tot gevoelige objecten dient meer dan 15 meter te bedragen. Zowel in de aanvankelijke als nieuwe situatie zijn de aanwezige gevoelige inrichtingen op zodanige afstand gelegen dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.3 Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ |
max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek
In de directe omgeving van de woningen aan de Parallelweg 39 en 40 zijn een aantal milieubelastende inrichtingen gelegen of planologisch mogelijk. Het gaat hierbij om een manege ten westen van het plangebied, de functie sport ten zuiden van het plangebied en een nutsbedrijf en maatschappelijke functie ten zuidwesten van het plangebied.
Voor maatschappelijke functies en nutsvoorzieningen geldt op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) over het algemeen een maximale richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m ten opzichte van woningen in gemengd gebied. Door de menging van de verschillende functies in en rondom het plangebied en de ligging direct naast de spoorlijn is sprake van een verhoogd achtergrondgeluid waardoor het gebied aan te duiden is als een gemengd gebied en de verkorte afstanden gelden. De afstand is ruim 100 m. Voor deze functies wordt aan de richtafstand voldaan.
Voor zowel maneges als veldsportcomplexen geldt een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m in gemengd gebied. Zoals eerder is aangegeven is het gebied in te delen als gemengd gebied waardoor de verkorte afstanden gelden. De kortste afstand van de sportfunctie en manege tot het plangebied is 45 m. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstand voor de functies ten opzichte van woningen in een gemengd gebied. Door de omvorming van bedrijfswoningen naar burgerwoningen worden de woningen ook niet gevoeliger voor bedrijfsactiviteiten van derden. Ter plaatse zal dan ook sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende activiteiten zullen door de ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Voor voorliggende plan zijn indicatieve geurberekeningen uitgevoerd om het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te kunnen bepalen in het kader van de aanwezigheid van de intensieve veehouderij (op basis van de geurberekeningen die zijn uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening voor de verplaatsing van de intensieve veehouderij). Hieruit blijkt dat ter plaatse van de woningen aan de Parallelweg 39 en 40 sprake is van een geurbelasting van respectievelijk 3,2 en 3,5 uE/m³. Daarmee wordt voldaan aan de geurbelasting van 8 uE/m³. De berekening is opgenomen in Bijlage 6.
In het kader van de bedrijfsverplaatsing is destijds akoestisch onderzoek uitgevoerd door G&O consult. Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeven van de verlening van de omgevingsvergunning. Het onderzoek is weliswaar gedateerd uit 2011, maar de bedrijfsactiviteiten zijn tussentijds niet gewijzigd, evenals de omgeving. De uitkomsten uit het onderzoek zijn dan ook opnieuw getoetst aan de nu geldende normen, voor de functies die nu mogelijk gemaakt worden. De rapportage is opgenomen in Bijlage 7.
Uit het onderzoek blijkt dat op de voormalige bedrijfswoningen Parallelweg 39 en 40 geen overschrijding plaats vindt van de normen zoals opgenomen in de VNG-brochure voor een gemengd gebied. De geluidsbelasting op de Parallelweg 39 en 40 zijn, evenals het toetsingskader hieronder benoemd.
Tabel 4.4: Geluidnormen VNG-brochure voor gemengd gebied
Periode | Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) | Maximale geluidbelasting (LA,max) |
Dagperiode (07:00 - 19:00) | 50 dB(A) | 70 dB(A) |
Avondperiode (19:00 - 23:00) | 45 dB(A) | 65 dB(A) |
Nachtperiode (23:00 - 07:00) | 40 dB(A) | 60 dB(A) |
Parallelweg 39
Parallelweg 40
Conclusie
Aan de normen zoals gesteld in tabel 4.4 wordt voldaan. In het kader van de omgevingsvergunning is onderzoek naar de geluidsbelasting op de woningen aan Parallelweg 39 en 40 gedaan. Daaruit komen de volgende resultaten naar voren:
In de directe omgeving van de burgerwoningen zijn milieubelastende functies aanwezig. Voor alle omliggende functies geldt dat er aan de richtafstanden zoals deze gelden voor woningen in een gemengd gebied wordt voldaan. Voor de veehouderij is tevens gebruik gemaakt van een geuronderzoek en een akoestisch onderzoek. Deze onderzoeken zijn reeds verricht in het kader van een eerdere omgevingsvergunning. Uit deze onderzoeken blijkt tevens dat aan de normen wordt voldaan. Daarmee kan gesteld worden dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat en de omliggende functies niet in het functioneren worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid
Sinds de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 is de verantwoordelijkheid ten aanzien van het bodemarchief gedecentraliseerd naar de gemeente. De provincie Zuid-Holland blijft hierbij bestemmingsplannen (en ontheffingen hierop) toetsen op archeologie en cultuurhistorie, maar gaat er daarbij wel vanuit dat de gemeente zijn eigen taak naar behoren zelfstandig zal uitvoeren. De gemeente Leerdam heeft een eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en rapport voor haar grondgebied laten op stellen.
Het beleid van de rijksoverheid (Wet op archeologische monumentenzorg) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta (Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'. Door ADC ArcheoProjecten is in 2011 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9. Dit onderzoek is uitgevoerd voor het noordelijke gedeelte van het plangebied.
Tijdens het veldonderzoek is bevestigd dat in het plangebied zich komafzettingen bevinden. De consistentie van de komklei en de aanwezigheid van rietveen wijst op natte omstandigheden in het verleden. In dit type gebieden wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten klein geacht omdat het plangebied waarschijnlijk te nat was om in te vestigen. Hierbij adviseert ADC ArcheoProjecten om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het zuidelijk deel van het plangebied vindt uitsluitend een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoningen naar burgerwoning plaats. Deze functiewijziging zal niet leiden tot bodemingrepen, waardoor de archeologische waarden niet zullen worden aangetast.
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is dit bestemmingsplan eveneens voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' conform het vigerende bestemmingsplan.
Bij grondwerkzaamheden wordt verwezen naar artikel 53 van de Monumentenwet, de plicht om archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag indien deze gevonden worden. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Door Geling Advies is onderzoek gedaan naar de verkeerskundige aspecten van de verplaatsing van het agrarisch bedrijf. De conclusies zijn in deze paragraaf opgenomen. Een rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.
Verkeersstructuur
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Parallelweg. Aangezien de logistieke route op het terrein verbeterd wordt zal een nieuwe in/uitrit op de Parallelweg gerealiseerd worden. De Parallelweg sluit in westelijke richting aan de Koenderseweg en in oostelijke richting op de Westelijke Parallelweg richting de kern van Leerdam.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
In de aanvankelijke situatie is (op basis van tellingen) gebleken dat in een jaar tijd circa 390 verkeersbewegingen plaats vonden op het agrarisch bedrijf. Dit is gemiddeld iets meer dan één verkeersbeweging per dag van een voertuig dat naar het bedrijf rijdt en vertrekt. In de nieuwe situatie zal het aantal verkeersbewegingen toenemen tot circa 1.300 per jaar. Dit is een gemiddelde van 3,5 verkeersbewegingen per dag. Dit aantal is gebaseerd op landelijke gemiddelden voor (burger)woningen. Hiermee is sprake van een aanvaardbare verkeerskundige situatie. Het toegenomen verkeer kan goed worden afgewikkeld op de omliggende ontsluitingswegen.
Parkeren
Al het rangeren en parkeren gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien en hier is geen hinder voor de omgeving te verwachten.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. De inhoud van de bestemmingen zijn opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Hierdoor zullen de gebruiks- en bouwmogelijkheden niet wezenlijk anders zijn dan de omliggende woningen en agrarische bedrijven.
Agrarisch - Bouwvlak
Het nieuwe agrarisch bedrijf met intensieve veehouderij behoudt zijn bestemming, weliswaar op een andere plaats in het plangebied.
Agrarisch met waarden
Het bij het agrarisch bedrijf behorende kavel krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Dit betreft onder andere de locatie van de voormalige vleeskuikenschuren.
Groen
De gerealiseerde watercompensatie die plaats vindt voor de verplaatsing van het agrarisch bedrijf is opgenomen in het noordelijk deel van het plangebied. Aan dit deel van het plangebied is de bestemming 'Groen' toegekend.
Verkeer
De aan te leggen in- en uitrit is voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Deze in- en uitrit wordt beschouwd als openbare weg.
Wonen
De voormalige bedrijfswoningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'.
Aanleiding voor het bestemmingsplan is de verplaatsing van de pluimveehouderij aan Parallelweg 39 naar Parallelweg 41, die met een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 eerste lid onder a, onder 3 ondertussen is gerealiseerd. Met het bestemmingsplan wordt het planologisch juridisch kader geschapen voor een bouwblok voor het nieuwe bedrijf aan de Parallelweg 41 en worden de twee achterblijvende bedrijfswoningen gewijzigd in woonbestemmingen. Het huidige agrarische bouwblok komt te vervallen en de achtergebleven schuren zullen worden gesloopt. De gemeente is met de initiatiefnemer tot overeenstemming gekomen over de financiële voorwaarden voor de verplaatsing van het bedrijven de sloop van de schuren. De kosten voor de verplaatsing, welke de gemeente voor haar rekening neemt en onderdeel zijn van de overeenkomst, passen binnen de financiële kaders van de grondexploitatie van Broekgraaf. Daarmee zijn de kosten voor de gemeente afgedekt. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten een exploitatieplan vast te stellen, tenzij de kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins verzekerd zijn. De gemeente komt tot de conclusie dat de economische uitvoerbaarheid is verzekerd door de anterieure overeenkomst en dat er derhalve geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan toegezonden naar de vooroverlegpartners. De ingekomen reacties zijn samengevat en voorzien van een beantwoording in de 'Nota van het bestuurlijk vooroverleg "Parallelweg 39-41" in Leerdam'. Deze nota is opgenomen in Bijlage 10. De opmerkingen die voortvloeien uit het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Het plan is tevens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Binnen de hiervoor gestelde termijn zijn twee zienswijzen ingediend. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Nota van zienswijzen en wijzigingen bestemmingsplan "Parallelweg 39-41" in Leerdam'. Deze nota is opgenomen in Bijlage 11. Naar aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan niet gewijzigd. Wel is het plan op enkele onderdelen ambtshalve gewijzigd zoals beschreven in de nota.