direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Supermarkten Europaplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om de bestaande supermarkten aan het Europaplein uit te breiden. Deze uitbreidingsbehoefte komt voort uit de behoefte van consumenten aan meer comfort in de winkels. De uitbreiding van de supermarkten is eveneens noodzakelijk om de verzorgingsfunctie van het Europaplein optimaal en toekomstbestendig te houden.

De wijk Leerdam-West door het Rijk aangemerkt als een zogenaamde 40+ wijk en op grond daarvan heeft de gemeente Leerdam van het Ministerie van BZK én de provincie subsidie ontvangen om de leefbaarheid, sociale samenhang, veiligheid en maatschappelijke participatie in deze wijk te verbeteren. Het Europaplein is het bruisend hart van deze wijk. Het draagt sterk bij aan de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. Investeren in het behoud en uitbreiding van de winkelfunctie van dit vitale centrum is essentieel voor de wijk als geheel. Niet alleen voor de boodschappen, maar ook als ontmoetingsplek en locatie voor sociale activiteiten.

De gewenste uitbreiding is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Leerdam West'. De strijdigheid zit in het feit dat de uitbreidingen zijn voorzien binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'.

Op basis van de benodigde onderzoeken dient een verantwoorde basis voor een toepasselijke bestemmingsregeling te worden ontworpen, waarbij de uitbreiding van de supermarkten met bijbehorende parkeerfaciliteiten juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt en waarbij voldoende rechtszekerheid voor omwonenden wordt geboden.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit de bestaande supermarkten, de naastgelegen winkelfuncties met parkeervoorzieningen op het Europaplein en de Quirinus de Palmelaan in Leerdam West. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0001.jpg"

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Een onderbouwing met betrekking tot de uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Uitbreiding supermarkten en realisatie passage

Het plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande supermarkten aan het Europaplein. De Aldi en Plus supermarkt krijgen straks beiden tussen de 300 en 400 m2 extra winkelruimte, terwijl er een overdekte passage tussen de twee supermarkten in komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0002.png"Bestaande situatie ter plaatse van geplande overdekte passage

In de 10 m brede passage komt een speelhoekje voor de allerkleinsten, terwijl de passage zelf zo transparant mogelijk wordt. De passage sluit als de winkels ook sluiten, om overlast te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0003.png"

Impressie nieuwe entree supermarkten met passage (Bron: Het kontakt)

Parkeren

Naast realisatie van een nieuwe passage zullen er extra parkeervoorzieningen worden aangelegd. Om ruimte te maken voor deze extra parkeervoorzieningen zal een deel van de Quirinus de Palmalaan in oostelijke richting worden verlegd. Aan de westzijde van het Europaplein zal door aanpassing van het bestaande wegprofiel eveneens ruimte worden gevonden voor extra parkeerplaatsen.

De parkeernorm wordt bepaald door het gemeentelijke parkeernormenbeleid (2011). Het plangebied kan worden aangewezen in de categorie 'rest bebouwde kom' waar de maximale norm op van 4,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte op van toepassing is. Op grond van de toename van 786 m2 bedrijfsvloeroppervlakte dienen er 35 extra parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. In totaal zullen 39 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waardoor ruimschoots wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Barro en SVIR

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.1.6.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder) toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Conclusie ten aanzien van het Barro en SVIR

Het Barro en de SVIR bevatten, naast de hieronder uitgewerkte ladder voor duurzame verstedelijking, geen relevante passages voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat in de toelichting van een bestemmingsplan dat 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, een verantwoording moet plaatsvinden volgens de systematiek van de ladder voor duurzame verstedelijking – ook wel de “SER-ladder”. Uit de Nota van Toelichting op het besluit valt af te leiden dat een detailhandelsontwikkeling moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Is er zowel kwalitatief als kwantitatief actuele regionale behoefte aan de beoogde detailhandelsontwikkeling? In de onderbouwing daarvan moet er ook rekening mee worden gehouden dat de beoogde ontwikkeling geen zodanige toename van de winkelleegstand tot gevolg heeft dat dit leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in Leerdam.
  • 2. Kan in deze behoefte worden voorzien in de bestaande winkelcentra?
  • 3. Indien blijkt dat de winkelontwikkeling niet binnen de bestaande centra kan plaatsvinden, kan een nieuwe locatie worden gezocht die past binnen een optimale detailhandelsstructuur, die beschikt over verschillende middelen van vervoer en passend ontsloten is.

In paragraaf 3.4 wordt geconcludeerd dat sprake is van een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling. Bij realisatie ervan zijn geen onaanvaardbare gevolgen voor de leegstand in Leerdam te verwachten. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Omdat de ontwikkeling een uitbreiding betreft van de supermarkten in het wijkwinkelcentrum van Leerdam-West, wordt ook voldaan aan stap 2 van de SER-ladder. Dit betekent dat het doorlopen van stap 3 niet aan de orde is.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland (2007)

De provincie voert een actief detailhandelsbeleid vanwege de veelal bovenlokale gevolgen van bestemmings- of bouwplannen voor omvangrijke winkelcentrumprojecten of perifere detailhandel. De Structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland 2007 heeft als doelstelling een toetsingskader voor zulke plannen te bieden, de dynamiek in de detailhandel te bevorderen en de bestaande structuur te versterken. Daartoe stelt de provincie dat nieuwe voorzieningen regionaal moeten worden afgestemd op de verzorgingsfunctie en het inwonertal van steden en dorpen, waarbij rekening moet worden gehouden met de effecten op de functie van nabijgelegen centra. Daarbij mogen nieuwe voorzieningen niet leiden tot een structurele aantasting van het voorzieningenniveau elders. En moeten nieuwe voorzieningen worden gerealiseerd in de centra van steden, dorpen en wijken. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk maar deze zijn voor de beoogde ontwikkeling niet aan de orde.

Provinciale Structuurvisie (2010 – actualisering 2012)

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland ontwikkeld. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Detailhandel

De provincie wil de bestaande detailhandelsstructuur versterken, vooral in de stedelijke centra, stadsdeel- en wijkcentra. De provincie zet het huidige detailhandelsbeleid voort, zoals neergelegd in de Structuurvisie Detailhandel 2007.

Conclusie ten aanzien van provinciale structuurvisie

Omdat het project is gericht op versterking van de bestaande detailhandelsstructuur, sluit de ontwikkeling aan op de doelstellingen van de provinciale structuurvisie.

Verordening Ruimte (2010 – actualisering 2012)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De artikelen 2 en 9 uit de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling. Gezien de ligging, aard en omvang van het project zijn de overige artikelen van de Verordening niet relevant.

 

Artikel 2 Algemene regels ter zake van bestemmingsplannen

Lid 1 regionale afstemming

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

Lid 2 ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a;
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a.

De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording. Als het bestemmingsplan betrekking heeft op een ontwikkeling met zelfstandige kantoren, gaat de toelichting mede in op de mogelijkheden om ter compensatie elders kantoorruimte te beperken door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wijzigen van de bestemming van nog niet gerealiseerde kantoorbestemmingen.

Lid 3 ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren, zoals aangegeven op kaart 1, of voor gronden binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt waarvan ruimtelijke effecten zijn te verwachten in het buitengebied of met uitstraling naar het buitengebied, levert een bijdrage aan de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf.

Conclusie ten aanzien van artikel 2 Verordening Ruimte

In het bestemmingsplan moet een verantwoording worden opgenomen van de behoefte aan de ontwikkeling van de detailhandel. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de behoefte. Zoals met het project beoogd, moet de ontwikkeling worden gefaciliteerd op een locatie voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Gezien de ligging van de locatie is lid 3 van artikel 2 niet van toepassing.

Artikel 9 Detailhandel

Lid 1 geen detailhandel buiten de centra

Een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, wijst geen bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken.

Lid 2 uitzonderingen

Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat de volgende ontwikkelingen mogelijk maakt:

  • a. detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano's surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. tuincentra;
  • c. bouwmarkten;
  • d. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2 en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's; mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel;
  • e. kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m2, zoals buurt- en gemakswinkels;
  • f. de beperkte verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen), mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen;
  • g. detailhandel als leerwerkplaats bij beroepsonderwijs, met een omvang die past bij de schaal van de onderwijsinstelling;
  • h. de aflevering van door consumenten bestelde producten uitgezonderd dagelijkse artikelen aan een afhaalloket of
  • i. uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging.

Lid 3 nevenassortimenten

Bestemmingsplannen voor gronden die zijn bestemd voor detailhandel, zoals bedoeld in lid 2, onder a, b, c en d, stellen regels aan de nevenassortimenten. De oppervlakte van deze winkelvoorzieningen mag voor een deel voor de verkoop van nevenassortiment worden gebruikt. Hiervoor moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment;
  • b. het nevenassortimentsdeel neemt niet meer ruimte in beslag dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak én
  • c. uit distributieplanologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur.

Lid 4 ontwikkelingen groter dan 2.000 m² binnen de centra

Een bestemmingsplan dat detailhandel mogelijk maakt op gronden die zijn gelegen binnen de in lid 1 bedoelde bestaande en nieuwe winkelconcentraties gaat bij detailhandelsontwikkelingen die groter zijn dan 2.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).

Lid 5 ontwikkelingen groter dan 1.000 m² met perifere detailhandel

Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling van perifere detailhandel mogelijk maakt, zoals bedoeld in lid 2 onder b, c en d, gaat bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² (bruto vloeroppervlak) vergezeld van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).

Conclusie ten aanzien van artikel 9 Verordening Ruimte

Het provinciaal beleid is gericht op concentratie van de detailhandel in de bestaande winkelgebieden, hetgeen verwoordt is in artikel 9 lid 1. Wijkwinkelcentrum Europaplein is een bestaand winkelgebied. De beoogde ontwikkeling past daarom binnen het provinciaal beleid. Omdat de ontwikkeling kleiner is dan 2.000 m2, is geen advies nodig van het REO.

Visie Ruimte en Mobiliteit (ontwerp, 8 januari 2014)

De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van verschillende functies. Dat doet zij met de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit.

Deze instrumenten komen in de plaats van de huidige Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en het provinciaal Verkeer- en vervoersplan.

De planning is dat provinciale Staten de nieuwe Visie, Verordening en de Programma's in juli 2014 zullen vaststellen.

Ruimte voor de gebruikers van stad, land en infrastructuur

Met de Visie Ruimte en Mobiliteit richt de provincie zich op het op orde brengen, beter benutten en verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen het vertrekpunt voor de provincie.

De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. Het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag. De provincie biedt een uitnodigend perspectief aan markt, samenleving en mede-overheden, ook nu investeringsmiddelen schaars zijn.

Belangrijk is dat er behoefte (vraag) bij gebruikers en aanbieders bestaat aan de beoogde ontwikkeling. In die zin sluit de beoogde ontwikkeling aan de op de ontwerpvisie.

Beter benutten van bebouwde ruimte

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden.

Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Dit wil de provincie onder meer doen door het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie. Daarbij wil de provincie met andere overheden en marktpartijen verkennen waar kennis en best practices kunnen worden gedeeld en waar belemmeringen kunnen worden weggenomen.

De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied.

Detailhandel

Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsmarkt, waarbij leegstand wordt voorkomen. Ook wordt gestreefd naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra.

De provincie richt zich op het terugbrengen van het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad op die plaatsen waar ruimtelijk gezien de minste vraag is. Toevoeging van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande provinciale detailhandelsstructuur aan de orde zijn.

Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling in te ontwikkelen locaties, te optimaliseren locaties en overige locaties is uitgewerkt in het Programma Ruimte.

Programma Ruimte (ontwerp, 8 januari 2014)

In het Programma Ruimte is door de provincie het strategische beleid uit de visie doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren.

De volgende operationele doelen zijn relevant voor het project.

  • Beter benutten bestaande stads- en dorpsgebied: De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente hier een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De projectlocatie maakt onderdeel uit van het bestaand stads- en dorpsgebied.
  • Detailhandel bundelen binnen de provinciale hoofdstructuur detailhandel: Het provinciale detailhandelsbeleid is er op gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Een optimaal functionerende detailhandelsstructuur draagt bij aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. De beoogde ontwikkeling is gericht op verbetering van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. De beperkte uitbreiding van het winkeloppervlak is ingegeven door wens om de verzorgingsfunctie in eerste levensbehoeften te behouden voor de wijk. Van een substantiële kwantitatieve groei (en/of marktaandeel) van de omzet is geen sprake.
  • Overige aankoopplaatsen: De projectlocatie is aangemerkt als 'overige aankoopplaats'. De provincie stelt dat deze soms niet meer kunnen groeien. Deze aankoopplaatsen komen in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. De beoogde ontwikkeling is gericht op het behoud van de wijkvoorziening voor Leerdam-West, hetgeen bijdraagt aan de leefbaarheid en de sociale samenhang voor de wijk. Door de winkels in staat te stellen hun verzorgingsfunctie voor de wijk te behouden, sluit de beoogde ontwikkeling uitstekend aan op de (ontwerp) doelstellingen van de provincie.

Verordening Ruimte 2014 (ontwerp, 8 januari 2014)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. Met de verordening richt de provincie zich op doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid. De verordening bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zijn de volgende regels relevant.

  • Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking: Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder verduidelijkt voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder bestaat uit drie stappen, welke worden doorlopen in paragraaf 3.4.

  • Artikel 2.1.4 Detailhandel: Het provinciale detailhandelsbeleid is er enerzijds op gericht om de hoofdstructuur zoveel als mogelijk te versterken en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Anderzijds wordt de dynamiek in de detailhandel bevorderd vanwege het grote economische belang van deze sector. In de verordening is bepaald dat nieuwe detailhandel primair gevestigd wordt binnen of direct aansluitend aan de bestaande winkelgebieden en de centra van steden, dorpen en wijken. Voor alle winkelgebieden geldt daarom dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Uitbreiding van het winkelareaal is hoofdzakelijk nog aan de orde binnen de 'te ontwikkelen centra'. De projectlocatie bevindt zich in een bestaand winkelgebied. De beoogde ontwikkeling is uitsluitend gericht op kwalitatieve verbetering ten behoeve van behoud van de wijkvoorziening. Het plan sluit daarom uitstekend aan op de ontwerp Verordening van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Gemeente Leerdam 2020, Hart voor Kwaliteit aan de Linge (2012)

Op 11 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Leerdam de gemeentelijke Structuurvisie vastgesteld. Met de structuurvisie streeft de gemeente ernaar dat ontwikkelingen in de stad in algemene zin bijdragen aan het behoud en het versterken van het ruimtelijk raamwerk van de stad. In de structuurvisie zijn daartoe de volgende hoofddoelstellingen geformuleerd:

  • 1. versterken en zichtbaar maken van ruimtelijk raamwerk: lijnen (dijken, wegen en waterlopen), vlakken (kernen, wijken en gebiedsdelen) en elementen (bijzonderheden en beeldbepalende gebouwen);
  • 2. versterken relaties stad en buitengebied door nieuwe invulling en vormgeving van stadsranden en overgangszones;
  • 3. ruimtelijke ontwikkelingen enten op de kwaliteiten en potenties van het ruimtelijk raamwerk;
  • 4. kwaliteiten van water en ecologie benutten als sturend planelement;
  • 5. streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik.

Uitgangspunten voor ruimtelijk beleid Leerdam West

In het woongebied West, ten zuiden van de spoorlijn, is het beleid gericht op versterking van het woon- en leefklimaat door herstructurering van woningvoorraad en woonomgeving in combinatie met flankerend sociaal-economisch beleid. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten hier aan bijdragen.

Het wijkontwikkelingsplan (WOP) voor Leerdam-west dat in 2002 is vastgesteld is gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en toekomstwaarde van de wijk West. In dit plan vormen drie met elkaar samenhangende hoofdthema's het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid:

  • de ontwikkeling van een ruimtelijk samenhangend plan met meer openbare ruimte in de directe nabijheid van de woning;
  • de afstemming van het woningaanbod en het voorzieningenaanbod op de huidige en toekomstige sociaal-maatschappelijke identiteit van de wijk;
  • de realisatie van een duurzame leefomgeving met een groter oppervlak aan groen en water.

Conclusie ten aanzien van Structuurvisie

Geconcludeerd wordt dat het versterken van de boodschappenvoorziening in het wijkwinkelcentrum van Leerdam-West aansluit bij het gemeentelijk beleid gericht op versterking van het woon- en leefklimaat.

Leerdam-West: 40+ wijk

Winkelcentrum Europaplein ligt in wijk West in Leerdam. Wijk West is een wijk met veel sociaal economische achterstanden. Het gaat daarbij om problemen achter de voordeur, beperkte sociale betrokkenheid, overlast, etc. Ook ligt er een ruimtelijke opgave (weinig ruimte en groen, verouderd openbaar gebied en veel verouderde woningen). De wijk is niet voor niets door het Rijk aangemerkt als een zogenaamde 40+ wijk en op grond daarvan heeft de gemeente Leerdam van het Ministerie van BZK én de provincie subsidie ontvangen om de leefbaarheid, sociale samenhang, veiligheid en maatschappelijke participatie in deze wijk te verbeteren. De gemeente heeft een wijkontwikkelingsplan (WOP) voor Leerdam West vastgesteld in 2002. Dit plan vormt de basis voor de projecten die de afgelopen jaren uitgevoerd zijn of de komende jaren nog uitgevoerd gaan worden.

Een project gerelateerd aan het WOP is 'Mensen maken de wijk'. Dit project richt zich op de veiligheid, leefbaarheid en sociale samenhang in Leerdam West en loopt vanaf 2011. Bij veel initiatieven en activiteiten heeft het Europaplein een centrale rol. Zowel qua fysieke locatie als de inzet van de ondernemers van het Europaplein. Deze ondernemers hebben zich verenigd in 'Europaplein Samen actief' en hebben bijvoorbeeld de evenementen Kijkse, Sportse, Eetse, Klinkse en Schaatse georganiseerd. Tijdens deze evenementen is bijvoorbeeld door sportverenigingen hun sport gepresenteerd, was er het beste eten van de verschillende culturen in de wijk, is er geschaatst of stond muziek en zang centraal. Behalve de ondernemers van het Europaplein stonden ook vele wijkbewoners, verenigingen en vrijwilligers paraat tijdens deze evenementen. Dit is overigens slechts een kleine greep uit de (jaarlijkse) activiteiten die georganiseerd of gesponsord worden door Europaplein Samen actief.

Kortom, het Europaplein is het bruisend hart van de wijk. Het draagt sterk bij aan de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. Investeren in het behoud en uitbreiding van de winkelfunctie van dit vitale centrum is volgens ons essentieel voor de wijk als geheel. Niet alleen voor de boodschappen, maar ook als ontmoetingsplek en locatie voor sociale activiteiten.

Ruimtelijke opgave

Behalve inzet op het sociale domein is de gemeente samen met woningbouwcorporatie KleurrijkWonen bezig met een aantal fysieke herstructureringsprojecten. Het gaat onder meer om sloop en nieuwbouw van verouderde woningen en het opfrissen van de openbare ruimte. De projecten Raadsliedenbuurt en Schoolstraat/Talmastraat zijn al in uitvoering en de komende jaren volgen nog een aantal van deze projecten (o.a. Siemensstraat en Joost de Jongestraat). Ook het Europaplein kan een ruimtelijke impuls gebruiken wil het de status van bruisend centrum van de wijk kunnen behouden. Er zijn rond het winkelcentrum plekken waar de openbare ruimte verouderd is en het gevoel van onveiligheid wordt versterkt (o.a. door hangjongeren).

De uitbreiding van het Europaplein voorziet niet alleen in extra m2 wvo voor de twee supermarkten, maar in een upgrade van het hele openbare gebied rondom het winkelcentrum. Het is daarmee een extra particuliere investering voor de ruimtelijke opgave in de wijk.

Concreet komt dat tot uiting door:

  • De supermarkten worden verbonden door een overdekte passage. Zowel de voor- als de achterkant van het bouwwerk krijgt daardoor een kwaliteitsimpuls en een herkenbaar aangezicht.
  • Het openbaar gebied rond de Esdoornstraat wordt opgeknapt o.a. door de verbetering van de parkeerplaats. De achterkanten van de winkelstrip aan het Europaplein en de bergingen die daarbij horen (zijde van het Spartaveld) worden volledig opgeknapt en voorzien van een nieuwe gevel. Een deel van de bergingen wordt gesloopt (circa 200 m2).

Het plan voorziet in een kwaliteitsimpuls voor het hele gebied rondom het Europaplein. Sociaal onveilige plekken worden voorkomen, het hele aanzicht wordt verbeterd en vooral ook de aanrij route via de Esdoornstraat krijgt een upgrade. Dit is bijvoorbeeld van belang voor de nieuwe wijk Broekgraaf die momenteel in ontwikkeling is en aan deze zijde verbonden is aan wijk West.

Broekgraaf

Zoals aangegeven is de uitbreiding van de supermarkten van het Europaplein gericht op de bestaande klanten en om te voldoen aan de wensen en behoefte van de hedendaagse consument. De gemeente is echter bezig met de ontwikkeling van nieuwbouwwijk Broekgraaf die direct ten westen van Leerdam West gerealiseerd wordt. Tot 2028 zijn er ruim 900 nieuwe woningen voorzien in het plan. In deze wijk wordt geen detailhandel gesitueerd. Gezien de ligging van Broekgraaf neemt het verzorgingsgebied van het Europaplein toe. Een volwaardig wijkwinkelcentrum dat in staat is te voldoen aan de hedendaagse behoeften van de consument is daarom extra van belang van Leerdam-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0004.png"

Figuur 3.1 Ligging Europaplein ten opzichte van Broekgraaf en centrum

Detailhandelsvisie

De gemeente Leerdam heeft in 2011 een 'Detailhandelsstructuurvisie binnenstad Leerdam' vastgesteld.

Uit de visie is gebleken dat het aantal supermarkten uitstekend is verdeeld over de verschillende gebieden in Leerdam. Het belangrijkste winkelgebied in Leerdam bevindt zich in de binnenstad en daarin is fysiek ruimte en plaats voor de drie bestaande supermarkten (AH, Nettorama en Emté). De 'detailhandelsstructuurvisie binnenstad Leerdam' laat zien dat de supermarkten evenredig zijn verdeeld over Leerdam. Ook is geconstateerd dat de Leerdamse supermarkten gemiddeld een te kleine schaalgrootte hebben om aan de eisen van de moderne consument te voldoen. De AH heeft eerder al een schaalsprong gemaakt en is in de periode 2011 naar 2014 gegroeid van 1.208 m2 naar 1.371 m2 wvo. In 2011 is ook al voorzien dat met name de Nettorama, maar ook de Aldi en de Plus op het Europaplein een schaalsprong nodig hebben. Er is geen ruimte voor een zesde supermarkt, maar de gemeente heeft wel het standpunt ingenomen om de bestaande supermarkten te willen faciliteren naar de voor hen noodzakelijke schaalgrootte. De uitbreiding van de Aldi en Plus op het Europaplein past in deze visie om de structuur in Leerdam te versterken. Het gaat daarbij primair om een uitbreiding ten behoeve van de wensen van de bestaande klant en het borgen van economisch-duurzame supermarkten.

Belangrijk uitgangspunt is dat de gemeente, conform bijvoorbeeld het beleid van de provincie, kiest voor het versterken van de bestaande structuur en daarbij gaat kwalitatieve versterking voor kwantitatieve groei. Uitzondering daarop is het faciliteren van te kleine supermarkten naar een omvang die het voor hen mogelijk maakt te voldoen aan de eisen van de moderne consument.

3.4 Detailhandel

Toetsingskader

Er wordt gestreefd naar een duurzame stedelijke ontwikkeling. Hiertoe in art. 3.1.6. lid 2 Bro de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (zie ook paragraaf 3.1) . Bij de eerste trede van de ladder moet worden ingegaan op de actuele regionale behoefte – zowel kwalitatief als kwantitatief. Belangrijke overweging daarbij is het effect van de ontwikkeling op de winkelleegstand in relatie tot het woon- en leefklimaat.

De minister van I&M (mevrouw Schultz van Haegen) heeft per brief van 9 januari 2014 aangegeven dat het onderzoek naar de actuele regionale behoefte aan een activiteit geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van een met een bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit maakt dat uitsluitend ruimtelijke overwegingen van belang zijn bij het bepalen van de behoefte aan de beoogde supermarktontwikkeling.

Recente jurisprudentie schrijft voor dat in een bestemmingsplan gericht op ontwikkeling van detailhandel in eerste levensbehoeften (zoals een supermarkt) de vraag wordt beantwoord of de ontwikkeling geen duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur tot gevolg heeft.

De navolgende analyse is gericht op de volgende aspecten:

  • actuele regionale behoefte (kwalitatief en kwantitatief);
  • gevolgen voor de detailhandelsstructuur;
  • effect op de leegstand.

Ruimtelijke analyse beoogde ontwikkeling (kwalitatief)

Het winkelcentrum Europaplein is de wijkvoorziening voor het westen van de kern Leerdam (figuur 3.1). Consumenten bezoeken het wijkcentrum voor de dagelijkse aankopen / de boodschappen. Voor veel van de overige aankopen kunnen zij bijvoorbeeld terecht in het centrumgebied van Leerdam.

Supermarkten zijn de belangrijkste dragers van de boodschappenfunctie van het wijkwinkelcentrum. Het Europaplein beschikt over twee supermarkten in een complementair segment:

  • Aldi: met een beperkt / incompleet assortiment in het allerlaagste prijssegment;
  • Plus: met een compleet assortiment in vers en verpakte kruidenierswaren in een hoger prijssegment.

Dit maakt dat de supermarkten elkaar aanvullen, wat de aantrekkingskracht van het Europaplein ten goede komt. Hetgeen positief is voor het functioneren van alle winkels in het wijkcentrum. Uit recent onderzoek (DTnP, 2011) blijkt namelijk dat 65% van de bezoekers aan een supermarkt ook winkels nabij de supermarkt bezoeken.

Consumenten bezoeken bij voorkeur de supermarkt om-de-hoek. Als deze niet voldoet aan de wensen dan zal de mobiele consument uitwijken naar een verderop gelegen supermarkt. Belangrijk hierbij is – naast de gevoerde formule – het geboden 'comfort' in de winkel. Consumenten wensen namelijk bredere gangpaden, lagere schappen, een ruimer assortiment, meer versartikelen, bediening bij de versafdelingen en ruim voldoende kassa's. Hiervoor is ruimte benodigd, waardoor reeds jaren sprake is van schaalvergroting bij supermarkten. Hedendaagse fullservice-supermarkten in wijkwinkelcentra hebben daarom een omvang van 1.200-1.500 m² winkelvloeroppervlak (wvo: het voor consumenten toegankelijke deel van de winkel – doorgaans 80% van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo)). Ook discountsupermarkten breiden uit. Een volwaardige discounter heeft momenteel een omvang van circa 1.000-1.250 m² wvo.

De beide supermarkten aan het Europaplein voldoen nog niet aan deze omvang. De wens bestaat dan ook de beide supermarkten uit te breiden om de consumenten optimaal te kunnen blijven bedienen, waarmee een economisch-duurzaam functioneren van het wijkwinkelcentrum voor langere tijd is gewaarborgd. De volgende ontwikkeling is beoogd:

  • Plus: een uitbreiding van 850 m² wvo naar 1.270 m² wvo;
  • Aldi: een uitbreiding van 692 m² wvo naar 1.058 m² wvo.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde uitbreiding van de supermarkten is ingegeven door de behoefte van consumenten aan meer comfort in de winkel. In kwalitatieve zin is er dan ook sprake van een behoefte aan de beoogde ontwikkeling bij consumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0005.png"

Figuur 3.1 Winkelstructuur kern Leerdam met supermarkten naar formule

Uitgangspunten ruimtelijk-economische (distributieplanologische) analyse

In tabel 3.1 zijn de actuele uitgangspunten voor de economische (distributieplanologische) analyse weergegeven met daarbij de overwegingen die van invloed zijn op het gebruikte uitgangspunt. De uitgangspunten zijn afkomstig uit de voor dit doel gebruikelijke, actuele en herleidbare bronnen, zoals de gemeente Leerdam, het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de winkeldataleverancier Locatus.

Tabel 3.1 Uitgangspunten actuele ruimtelijk-economische analyse kern Leerdam

variabele   overwegingen   actueel uitgangspunt   actuele bron  
inwonertal   87,5% van de inwoners van de gemeente Leerdam woont in de kern Leerdam. Gegevens per 1-1-2012   18.080 inwoners   CBS, 2013  
bestedingen   De meeste recente HBD-cijfers dateren van december 2013. Hierin is het effect van zowel de economische conjunctuur als de internetverkoop op de bestedingen in de winkels meegenomen.   € 2.270,- per persoon per jaar   HBD, december 2013  
na correctie op gemiddeld inkomen per inwoner   De winkelbestedingen in de relevante branches kennen een maximum inkomenselasticiteit van 0,25. In de kern Leerdam bevindt het gemiddeld inkomen per persoon zich 7,9% onder het landelijk gemiddelde hetgeen een correctiefactor oplevert van -2,0%.   € 2.270,- x 98% =
€ 2.225,- per persoon per jaar  
HBD, december 2013 en CBS, 2013  
omvang winkelaanbod   De analyse wordt uitgevoerd voor de gehele sector dagelijkse goederen: supermarkten + versspecialisten + winkels in persoonlijke verzorging.
De huidige omvang van het winkelaanbod in deze sector in de gemeente Leerdam is: 8.310 m² wvo. Hiervan bevindt 7.845 m² wvo zich in de kern Leerdam (94%).  
7.845 m² wvo   Locatus, juli 2013  
koopstromen   In het meest recente Koopstromenonderzoek Randstad is eveneens de gemeente Leerdam meegenomen. Op gemeenteniveau zijn de koopstromen als volgt:
- omzet uit binding: € 41,0 mln.;
- omzet uit toevloeiing: € 26,0 mln.
Omdat 94% van het winkeloppervlak in dagelijkse goederen van de gemeente zich in de kern Leerdam bevindt (zie tekst bij de variabele “omvang winkelaanbod”), wordt ervan uitgegaan dat ook circa 94% van de totale winkelomzet van de gemeente in deze kern terecht komt.
Dit geeft de volgende koopstromen:
- koopkrachtbinding: € 38,5 mln. = 96% van het bestedingspotentieel;
- koopkrachttoevloeiing: € 24,4 mln. = 39% van de totale winkelomzet in dagelijkse goederen.  
koopkrachtbinding van inwoners van de kern Leerdam: 96%

koopkracht toevloeiing: 39% van de omzet  
Koopstromen-onderzoek Randstad (november, 2011)  
gem. vloer productiviteit voor economisch duurzaam functioneren   De meeste recente HBD-cijfers dateren van december 2013. Hierin is het effect van zowel de economische conjunctuur als de internetverkoop op de bestedingen in de winkels meegenomen.   € 7.090,- per m² wvo per jaar   HBD, december 2013  

Economische analyse huidige marktomstandigheden

In tabel 3.2 is de analyse van de huidige marktomstandigheden in Leerdam weergegeven. Deze is gebaseerd op de uitgangspunten in tabel 3.1.

Tabel 3.2 Analyse marktomstandigheden dagelijkse goederen kern Leerdam

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0006.png"

Momenteel functioneert de detailhandel in dagelijkse goederen in de kern boven het gemiddelde (+13%) dat verwacht mag worden; uitgaande van de landelijke gemiddelden. Dit betekent dat er – bij gelijkblijvende koopstromen – ruimte is voor ontwikkeling in deze sector van circa 1.030 m² wvo in 2013.

Bevolkingsprognose

Supermarkten worden gebouwd om langere tijd economisch duurzaam te functioneren. Ook het bestemmingsplan wordt opgesteld voor een periode van 10 jaar. Het is daarom van de belang de bevolkingsontwikkeling in de analyse mee te nemen.

Tabel 3.3 Bevolkingsprognose kern Leerdam

jaar   inwoners  
2013   18.080  
2014   18.210  
2015   18.340  
2016   18.470  
2017   18.600  
2018   18.730  
2019   18.860  
2020   18.990  
2021   19.120  
2022   19.250  
2023   19.380  

In de kern Leerdam wordt geprognosticeerd dat er sprake is van een groei van de bevolking welke leidt tot een groeiende vraag naar woningen. Vanwege de stagnerende woningmarkt is de woningbouwproductie uit de gemeentelijke Structuurvisie ten opzichte van eerdere ramingen naar beneden bijgesteld.

De gemeente Leerdam gaat, voor de periode 2011-2020, per saldo uit van een toename met 876 woningen, waarbij de woningproductie een variabel tempo kent. Bij een gemiddelde woningbezetting (NL-gemiddelde: 2,24) geeft dit de (indicatieve) prognose voor de komende bestemmingsplanperiode die is weergegeven in tabel 3.3.

Aangezien een fors deel van de omzet van de winkels in Leerdam afkomstig is van bestedingen van consumenten van buiten de kern wordt in de analyse ook het effect van de bevolkingsontwikkeling meegenomen in de gemeenten waarvan de inwoners bestedingen doen in de kern Leerdam (tabel 3.4). De herkomstgegevens zijn afkomstig van het Koopstromenonderzoek Randstad (2011).

Tabel 3.4 Ontwikkeling omzet uit toevloeiing onder invloed van bevolkingsontwikkeling (CBS, 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0007.png"

Ontwikkeling marktomstandigheden

In tabel 3.5 is de ontwikkeling van de marktomstandigheden onder invloed van de bevolkingsontwikkeling meegenomen.

Tabel 3.5 Analyse ontwikkeling marktomstandigheden dagelijkse goederen kern Leerdam (2013, 2018 en 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0008.png"

Onder invloed van de groei van de inwonertal in de kern Leerdam groeit de economische ruimte voor ontwikkeling van 1.030 in 2013 naar circa 1.500 m² wvo in 2023.

Anders gezegd: er bestaat bij consumenten in kwantitatieve zin behoefte aan de uitbreiding van de detailhandel in dagelijkse goederen in Leerdam. Het provinciaal en gemeentelijk beleid zet erop in om deze behoefte te faciliteren binnen de huidige winkelstructuur – voor zover mogelijk.

Economische analyse marktomstandigheden na uitbreiding supermarkten Europaplein

De beoogde uitbreiding van de supermarkten aan het Europaplein is als volgt:

  • Plus: + 420 m² wvo;
  • Aldi: + 366 m² wvo;
  • totaal: + 786 m² wvo.

Deze uitbreiding is ingegeven om aan de huidige klanten meer comfort te bieden, zoals bredere gangpaden, lagere schappen, meer vers en meer kassa's. Dit betekent dat huidige koopstromen in en naar de kern in ieder geval gehandhaafd zullen blijven, omdat de supermarkten aan het Europaplein ook in de toekomst aantrekkelijk blijven om te bezoeken vanuit de wijk, vanuit de gehele kern (dit geldt met name voor de discounter) en vanuit de regio.

In tabel 3.6 is de economische analyse weergegeven van de marktomstandigheden na realisatie van de supermarktplannen aan het Europaplein.

Tabel 3.6 Analyse marktomstandigheden dagelijkse goederen kern Leerdam na realisatie uitbreiding supermarkten Europlein (2018 en 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0545.BPEuropaplein-VS01_0009.png"

Ook na realisatie van de beoogde uitbreiding van de supermarkten aan het Europaplein functioneert de detailhandel in dagelijkse goederen in de kern Leerdam bovengemiddeld. Dit betekent dat er voor alle winkels in deze sector (supermarkten, speciaalzaken en winkels in persoonlijke verzorging) ruim voldoende omzet te behalen is voor economisch-duurzaam functioneren. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen in enkel gevolg voor de leegstand in Leerdam.

Het is juist zo dat door realisatie van de supermarktplannen aan het Europaplein Leerdam zich voor langere tijd verzekert van een gevarieerd aanbod aan volwaardige, toekomstgerichte supermarkten in het wijkwinkelcentrum. Hiermee is de verzorgingsfunctie voor de wijk optimaal.

De ontwikkeling aan het Europaplein heeft geen substantiële invloed op de mate van koopkrachttoevloeiing, waardoor de regionale concurrentieverhoudingen niet wijzigen. Dit betekent dat de ontwikkeling geen effect heeft op de omvang van het winkelaanbod (in de kleinere kernen) in de regio.

Omdat de beoogde ontwikkeling aan het Europaplein geen effect heeft op de winkelstructuur van Leerdam (en van de regio), kunnen de inwoners op dezelfde, aanvaardbare afstand blijven voorzien in hun dagelijkse aankopen. Er is daarom geen sprake van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur.

Relatie met overige uitbreidingswensen supermarkten Leerdam

Naast de uitbreiding van de supermarkten aan het Europaplein is ook bij andere supermarkten sprake van uitbreidingswensen. Algemeen bekend is bijvoorbeeld de langgekoesterde wens van Nettorama om uit te breiden en te verplaatsen naar een beter autobereikbare locatie. De marktruimte in m² wvo die naar voren komt uit de berekening in tabel 3.6 laat zien dat er ook na de ontwikkeling aan het Europaplein ruimte blijft voor versterking van de detailhandel in dagelijks goederen.

Een verdere versterking van de supermarkten in het centrum van Leerdam zorgt er niet alleen voor dat zij economisch-duurzaam kunnen blijven functioneren, maar het zorgt naar verwachting ook voor behoud en versterking van de koopstromen richting het centrumgebied. Er is voor inwoners van de kern Leerdam dan (nog) minder reden supermarkten buiten de eigen kern te bezoeken. Ook krijgen de supermarkten in de kern een betere concurrentiepositie in de regionale markt, waardoor inwoners van de omliggende kernen er vaker voor zullen kiezen om de boodschappen in Leerdam te doen. Dit betekent dat bij een verdere versterking van de detailhandel de economische ruimte voor uitbreiding verder wordt vergroot. Van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur zal daarom ook dan geen sprake zijn.

3.5 Conclusie

Ten aanzien van het aspect detailhandel bij beoogde uitbreiding van de supermarkten wordt het volgende geconcludeerd.

Actuele regionale behoefte (kwalitatief en kwantitatief)

De beoogde uitbreiding van de supermarkten is ingegeven door de behoefte van consumenten aan meer comfort in de winkel. Om aan deze wensen te voldoen is meer ruimte benodigd. In kwalitatieve zin is er dan ook sprake van een behoefte aan de beoogde ontwikkeling bij consumenten.

Ook de economische (distributieplanologische) analyse wordt geconcludeerd dat er ruimte is voor ontwikkeling van de detailhandel in dagelijkse goederen van circa 1.030 m² wvo in 2013 oplopend tot circa 1.500 m² wvo in 2023.

Anders gezegd: er bestaat bij consumenten uit Leerdam en uit de regio in kwantitatieve zin behoefte aan de uitbreiding van de detailhandel in de totale sector dagelijkse goederen (inclusief versspeciaalzaken en drogisterijen) in Leerdam. De relatief ruime mate van koopkrachttoevloeiing laat namelijk zien dat ook in de regio actuele behoefte bestaat aan de uitbreiding. De non-foodsector is niet meegenomen in de analyse. De conclusies hebben hier ook geen betrekking op.

Gevolgen voor de detailhandelsstructuur

De totale uitbreiding van de supermarkten aan het Europaplein heeft een omvang van 786 m² wvo. Dit past ruimschoots binnen de (economische) ruimte voor ontwikkeling. Er blijft na de ontwikkeling voor de overige detailhandel in Leerdam dan ook ruim voldoende omzet te behalen voor economisch-duurzaam functioneren. De ontwikkeling aan het Europaplein heeft geen substantiële invloed op de koopkrachttoevloeiing, waardoor de regionale concurrentieverhoudingen niet wijzigen. Dit betekent dat de ontwikkeling ook geen effect heeft op de omvang van het winkelaanbod (in de kleinere kernen) in de regio.

Omdat de beoogde ontwikkeling aan het Europaplein geen effect heeft op de winkelstructuur van Leerdam (en van de regio), kunnen de inwoners op dezelfde, aanvaardbare afstand blijven voorzien in hun dagelijkse aankopen. Er is daarom, hoe dan ook, geen sprake van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur.

Effect op de leegstand

Omdat er voor alle winkels in Leerdam en omgeving voldoende omzet te behalen valt voor economisch-duurzaam functioneren, zal de leegstand in Leerdam niet toenemen als gevolg van de ontwikkeling aan het Europaplein. Van negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat is dan ook geen sprake. Er wordt juist geconcludeerd dat door de realisatie van de supermarktplannen aan het Europaplein Leerdam zich voor langere tijd verzekert van een gevarieerd aanbod aan volwaardige, toekomstgerichte supermarkten in het wijkwinkelcentrum. Hiermee is de verzorgingsfunctie voor de wijk optimaal, hetgeen het woon- en leefklimaat ten goede komt.

Uitbreiding woongebied Broekgraaf

Door realisatie van het woongebied Broekgraaf zal het verzorgingsgebied van de supermarkten groter worden. Deze ontwikkeling is echter niet meegenomen in bovenstaande analyse. Door de ontwikkeling van Broekgraaf zal de behoefte aan uitbreiding van de supermarkten alleen maar toenemen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 800 m2 (een uitbreiding van beide supermarkten met 300-400 m2). De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen: er ontstaan geen negatieve effecten op het gebied van ecologie, er vindt geen grote toename in verharding plaats waardoor watercompensatie ook niet vereist is, de akoestische situatie rond het plangebied verslechtert niet, het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, de beoogde ontwikkeling is niet van invloed op het aspect externe veiligheid en de supermarkten komt niet dichterbij de omliggende woningen te liggen waardoor het woon- en leefklimaat niet verslechtert.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
  • het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

In de Keur heeft het waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 30 cm stijgen. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Leerdam heeft in nauwe samenwerking met het Waterschap Rivierenland het Gemeentelijk Waterplan Leerdam, Glashelder Water (2007) opgesteld. De aanleiding voor het waterplan zijn de knelpunten, ontwikkelingen, maar ook kansen op watergebied, waar gemeenten in de 21ste eeuw mee geconfronteerd worden. Zo is er bijvoorbeeld periodiek sprake van grondwateroverlast, treden waterkwaliteitsproblemen op bij riooloverstortingen en wordt de kwelafhankelijke natuur bedreigt door verdroging.

Met het opstellen van het waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Deze heeft een inhoudelijke dimensie - de samenhang - en een procesmatige dimensie - de samenwerking. Door zowel de samenhang als de samenwerking te versterken, kunnen ambities op het gebied van integraal waterbeheer en de kwaliteit van de leefomgeving worden vergroot.

De doelstelling van het waterplan is het realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem, gebaseerd op een gezamenlijke visie van de gemeente en het waterschap op de inrichting, het gebruik en het beheer en onderhoud van de waterhuishouding.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt aan het Europaplein te Leerdam en bestaat in de huidige situatie uit verharding.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +0,4 m.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een rioleringsstelsel. Dit rioleringsstelsel is getoetst op de verwerking van een T=10+40% bui. Daarnaast wordt het plangebied doorkruist door een riooltransportleiding. Deze riooltransportleiding is voorzien van het benodigde beschermingsregime middels een dubbelbestemming. De riooltransportleiding is niet van invloed op de ontwikkelingen in het plangebied.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van bestaande supermarkten en de aanleg van enkele parkeervoorzieningen.

Waterkwantiteit

Het plangebied is in de huidige situatie geheel verhard met uitzondering van enkele nieuw te realiseren parkeerplaatsen aan de oostzijde van het plangebied. Deze toename aan verharding is echter minder dan 500 m2 en is hiermee vrijgesteld van compensatie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied zal worden aangesloten op een rioleringsstelsel waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Ecologie

Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een wijkwinkelcentrum met bijbehorende parkeervoorzieningen.

Beoogde ontwikkelingen

De plannen bestaan uit de uitbreiding van de bestaande supermarkten en de aanleg van extra benodigde parkeerplekken. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verbouwwerkzaamheden;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en Normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit ruimtelijk plan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De natuurgebieden Lingedijk en Diefdijk liggen op dusdanige afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep in de bebouwde kom van Leerdam.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In het plangebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Door het ontbreken van geschikte overstekken en dakpannendaken worden hier geen vaste nesten van broedvogels verwacht.

Zoogdieren

In het plangebied zijn incidenteel algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als huisspitsmuis en veldmuis aanwezig. Ook de bebouwing met platte daken en dichte gevels is niet geschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het weinige groen in het plangebied vormt mogelijk marginaal foerageergebied, in de directe omgeving is voldoende groen aanwezig om deze functie op te vangen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vaatplanten, vissen, amfibieën, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellings regeling Ffw   tabel 1     huisspitsmuis, veldmuis
 
nee  
Ontheffings regeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen (marginaal foerageergebied)   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Bodem

Ten behoeve van de herontwikkeling van het Europaplein en de bijbehorende realisatie van een nieuw riooltracé, zijn op de locatie, een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd (Verkennend en Nader bodemonderzoek Europaplein te Leerdam, project 20418, d.d. 01 november 2013, Grondslag). Een volledige rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt dat zich op de locatie een gedempte watergang bevindt. Het dempingmateriaal en de sliblaag zijn sterk verontreinigd. Het dempingsmateriaal en de sliblaag zijn geclassificeerd als een ernstig geval van bodemverontreiniging conform de Wbb.

Op de locatie zullen sanerende maatregelen worden getroffen. Lokaal zal het verontreinigd dempingsmateriaal (inclusief slib) verwijderd worden door middel van ontgraving. Een gedeelte wordt voorzien van en duurzame afdeklaag (fundering nieuwbouw).

Ter plaatse van het nieuwe riooltracé is een insitu partijkeuring uitgevoerd (Partijkeuring grond Europaplein te Leerdam, project 20418). Op basis hiervan wordt vrijkomend klei en veen, gelegen buiten de loop van de gedempte watergang, geclassificeerd als 'achtergrondwaarde'. Dit betekent dat de bodemkwaliteit vrij toepasbaar is.

4.6 Geluid

4.6.1 Wegverkeerslawaai

Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van supermarkten Aldi en Plus en de hieraan gekoppelde uitbreiding van parkeerplaatsen en wijziging van de Quirinus de Palmelaan (Milieuadvies bestemmingsplan Herontwikkeling Europaplein Deelrapport: geluid, projectnummer 117429, d.d. 9-10-2013). In dit akoestisch onderzoek wordt ingegaan op het onderdeel wegverkeerslawaai. Een volledige rapportage van het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Wettelijk kader

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke zone van de Tiendweg. Omdat er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd is onderzoek naar wegverkeerslawaai in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) niet noodzakelijk.

Binnen het plangebied zijn verder enkel wegen gelegen met een maximum snelheid van 30 km/h. In het kader van goede ruimtelijke ordening is, conform de systematiek van een reconstructie Wgh, op de aan- en afrijdroutes bekeken of er sprake is van een relevante toename van het geluid ten opzichte van het basisjaar 2013. Conform de Wgh is er sprake van een reconstructie als er een toename van geluid is van 2 dB in het te onderzoeken jaar (2023). Dit wordt gezien als een relevante toename van het geluid.

Onderzoek en resultaten

De volgende wegen zijn onderzocht:

  • Marnix van Sint Aldegondestraat
  • Esdoornstraat
  • Europaplein
  • Joost de Jongestraat.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er door de ontwikkelingen (toename verkeersbewegingen door autonome groei en 35 extra parkeervakken, geen sprake is van een relevante toename (toename maximaal 1 dB).

Verder vindt er een fysieke wijziging plaats aan de Quirinus de Palmelaan vanwege de aanleg van extra parkeervakken. In het akoestisch onderzoek is ter plaatse van de bestaande woningen berekend wat de toename van het geluid is vanwege de fysieke reconstructie. De toename van de geluidbelasting bedraagt 7 dB. Derhalve kan gesproken worden over een relevante toename van het geluid.

Conclusie

Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting is er sprake van een 'matig' woonklimaat na de aanpassing van de Quirinus de Palmelaan. Gezien het huidige straatbeeld is in het akoestisch onderzoek het effect bepaald van stille klinkers. Op sommige woningen neemt de geluidbelasting dan toch nog toe. De toename bedraagt maximaal 5 dB.

De gemeente zal de geluidbelasting reduceren door het toepassen van “stille klinkers” voor de Quirinus de Palmelaan en Europaplein. Het geluidniveau vanwege de Quirinus de Palmelaan bedraagt dan maximaal 54 dB Lden op de voorste flat, maximaal 51 dB Lden op de tweede flat en maximaal 52 dB Lden op de rijwoningen. Hiermee is sprake van een 'redelijk' woonklimaat.

4.6.2 Railverkeerslawaai

Het aspect railverkeerslawaai speelt geen rol bij de geplande ontwikkeling. Enerzijds omdat er geen sprake is van woningbouw, anderzijds omdat de locatie niet gelegen is binnen de geluidzone rondom het spoor.

4.6.3 Industrielawaai

De geplande ontwikkeling is gelegen binnen de zone van het wettelijk gezoneerd industrieterrein IT Glasfabriek Leerdam. Het aspect industrielawaai speelt in het kader van de Wet geluidhinder echter geen rol. Dit omdat er geen sprake is van nieuwe woningbouw.

Er is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel indicatief bekeken wat de invloed is op de geluidbelasting vanwege de veranderingen aan de twee supermarkten ter plaatse van de bestaande woningen. Aangegeven is dat de uitbreiding enkel bedoeld is voor het mogelijk maken van het ruimer opzetten van de bestaande inrichting van de supermarkt. Door de uitbreiding vindt afscherming plaats van de activiteiten in het winkelcentrum naar de ten noorden gelegen woningen. Dit kan akoestisch als een verbetering van de huidige situatie worden beschouwd. Aan de andere kant is het mogelijk dat er meer klanten met winkelwagens naar de uit te breiden verkeersvoorzieningen aan de Quirinus de Palmelaan lopen langs de noordelijk gelegen woningen. Naar verwachting zal de akoestische situatie echter verbeteren door de afscherming.

Vanwege de uitbreiding van de supermarkten zullen deze in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer een nieuwe melding moeten indienen. In het Activiteitenbesluit zijn geluidnormen opgenomen, waaraan de supermarkten dienen te voldoen.

4.7 Luchtkwaliteit

Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is een luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van de supermarkten en de hieraan gekoppelde uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen. Beoordeeld is of na realisatie van het voorgenomen plan voldaan wordt aan de luchtkwaliteitseisen zoals die zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.

Wettelijk kader

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.

Verkeersaantrekkende werking

In de bestaande situatie zijn de supermarkten reeds aanwezig. Het is mogelijk dat door de uitbreiding extra motorvoertuigbewegingen gaan plaatsvinden van en naar het plangebied. Hierbij is uitgegaan van de kengetallen die zijn opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (publicatie 317, oktober 2012) voor de categorie "discount supermarkten in weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom". De verkeersgeneratie bedraagt op maximaal 151,4 mvt/etmaal per 100 m2 supermarkt. Bij een uitbreiding van 400 m2 komt dit neer op maximaal 606 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal. Omdat de supermarkten reeds aanwezig zijn is aannemelijk dat er geen sprake is van extra vrachtverkeer voor bijvoorbeeld bevoorrading.

Effect van het extra verkeer

Met de NIBM-tool (versie 21-05-2013) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en Infomil is berekend wat het maximale effect is van de verkeerstoename als gevolg van de voorgenomen uitbreiding. De NIBM-tool rekent met de voor luchtkwaliteit meest ongunstige weg- en omgevingskenmerken waardoor altijd het maximale effect wordt berekend. Hieruit volgt dat de bijdrage van het extra verkeer 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, er is geen nader onderzoek nodig.

Concentraties ter plaatse van het plangebied

Met behulp van de Monitoringstool (versie 2013) zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van het plangebied beoordeeld. Hiervoor is gebruik gemaakt van de berekende concentraties langs de relatief drukke Tiendweg (ruim 10.000 mvt/etmaal) voor de NSL jaren 2012 en 2015. Voor het zichtjaar 2012 zijn de hoogst berekende concentraties NO2 en PM10 respectievelijk 29,5 en 23,9 µg/m3 en voor 2015 is dit respectievelijk 24,8 en 15,2 µg/m3. Hieruit blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 ruim onder de voor beide stoffen maatgevende grenswaarden liggen (40 µg/m3 voor NO2 en 31,3 µg/m3 voor PM10).

Gezien de beperkte hoeveelheid verkeer op de wegen rondom het Europaplein (gemiddeld circa 1.500 mvt/etmaal op het Europaplein, maximaal 1.000 mvt/etmaal op de Esdoornstraat en gemiddeld circa 2.500 mvt/etmaal op de Marnix van Sint Aldegondestraat en circa 1.300 mvt/etmaal op de Quirinus de Palmelaan) is aannemelijk dat de concentraties ter plaatse van het plangebied zelf nog lager zullen zijn. Gezien het grote gat tot de maatgevende grenswaarden is aannemelijk dat, ondanks de mogelijke toename van verkeer als gevolg van de voorgenomen uitbreiding, na uitvoering van het plan wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden zoals die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het gedeeltelijk verleggen van de Quirinus de Palmelaan kan ter hoogte van dit wegdeel leiden tot een wijziging van de concentraties. Gezien de lage concentraties in de omgeving en de beperkte hoeveelheid verkeer op deze weg, is aannemelijk dat ook het verleggen van de weg niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden.

Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer draagt 'niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig.

Aannemelijk is dat na uitvoering van het voorgenomen plan wordt voldaan aan de grenswaarden zoals die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit staat verdere besluitvorming dan ook niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij toename van het aantal personen binnen het invloedgebied of een toetsingszone van een risicobron.

Plaatsgebonden risico (PR)

De kans dat één persoon buiten het inrichtingsterrein overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. De Nederlandse overheid heeft bepaald dat in principe nergens in Nederland iemand een groter plaatsgebonden risico mag lopen dan 1 op de 1 miljoen per jaar (10-6/jaar).

Groepsrisico (GR)

De kans dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is een maat voor de matschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico wordt een oriëntatiewaarde gegeven en geldt voor nieuwe situaties een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.

Wettelijk kader

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het besluit bevat eisen voor het PR en GR. In het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (activiteitenbesluit) worden veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Daarnaast zijn voor de omgeving van transportassen (weg, water en spoor) en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.

Beoordeling plangebied

Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is er een analyse gemaakt van de externe veiligheidssituatie rondom het plangebied, met behulp van de provinciale risicokaart. Hieruit blijkt het volgende:

  • Er zijn in het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook buiten het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die hun invloed in het plangebied doen gelden;
  • In of nabij het plangebied zijn geen routes gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water plaatsvindt. De afstand tot de dichtstbijzijnde routes is zodanig groot dat deze hun invloed niet in het plangebied doen gelden. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen buisleidingen aanwezig waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.9 Milieuzonering

Beleidskader

Door toepassing van milieuzonering worden milieubelastende en milieugevoelige functies van elkaar gescheiden. De VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen. in de handreiking worden richtafstanden gegeven voor milieubelastende activiteiten gerangschikt naar SBI-code ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstanden zijn bepaald voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De gegeven richtafstanden kunnen met één stap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, wanneer er sprake is van een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. In de VNG handreiking is ook een aparte lijst van bedrijven opgenomen die op korte afstand van woningen gevestigd kunnen worden wanneer sprake is van een gemengd gebied.

Onderzoek en conclusie

De omgeving van het Europaplein is door de aanwezigheid van andere functies dan wonen, te kenschetsen als een gemengd gebied. Volgens de VNG handreiking is een supermarkt een van de bedrijven die zich lenen voor vestiging in een gemengd gebied zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat. Daarbij wordt geadviseerd dat er sprake moet zijn van het bouwkundig gescheiden zijn van de supermarkt en de woningen. Tevens is de beperkte uitbreiding van de supermarkten is niet van invloed op de afstanden ten aanzien van omliggende woningen.

Het aspect milieuzonering staat hierdoor de uitvoering van het plan niet in de weg. Ter plaatse van de woningen in de omgeving van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de herinrichting, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen. In de regels zijn de exacte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden gereguleerd. De inhoud van de bestemmingen zijn opgenomen conform het vigerende bestemmingsplan 'Leerdam West'. Hierdoor zullen de gebruiks- en bouwmogelijkheden niet wezenlijk wijzigen.

Gemengd 1

Overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan hebben de supermarkten en bovengelegen bebouwing de bestemming 'Gemengd 1' toebedeeld gekregen. Hiermee blijven de gebruiksmogelijkheden gelijk aan het vigerende bestemmingsplan 'Leerdam West', maar wordt wel voorzien in een uitbreiding van de bouwmogelijkheden (uitbreiding supermarkten).

Groen

De aanwezige en te behouden plantsoenen zijn vastgelegd met de bestemming 'Groen'. Hierbij is specifiek bepaald dat ter plaatse van deze bestemming niet mag worden geparkeerd.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestaande en/of nieuw aan te leggen wegdelen, parkeerplaatsen en paden hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn bouwregels opgenomen voor de bouw van de benodigde voorzieningen als straatverlichting en afvalvoorzieningen.

Leiding - Riool (dubbelbestemming)

In het plangebied liggen planologisch relevante rioolleiding. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leiding zijn verankerd in de regels. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen dient plaats te vinden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisering van het plan betreft een particuliere ontwikkeling. Met betrekking tot deze ontwikkeling is een overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Leerdam. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is tevens een planschadeovereenkomst afgesloten omtrent het uitkeren van eventuele planschadevergoedingen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan diverse instanties. Hierbij heeft de provincie aangeven dat het plan niet geheel in lijn is met de provinciale structuurvisie en de verordening ruimte. Naar aanleiding van deze reactie is het plan aangepast.

Daarnaast heeft het waterschap aangegeven positief over het plan te adviseren, mits de in het plangebied aanwezige riooltransportleiding in de toelichting wordt opgenomen. De aanpassingen en aanvullingen die voortvloeiden uit het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Supermarkten Europaplein' heeft gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Op het ontwerpbestemmingsplan is door de provincie Zuid-Holland een zienswijze ingediend, omdat het plan in strijdt is met het (ten tijde van terinzage liggen van het ontwerpbestemmingsplan) geldende beleid uit de Provinciale Structuurvisie. In de nieuwe Verordening Ruimte, waarover in juli 2014 wordt besloten, wordt een uitzonderingspositie voor supermarkten in wijkcentra mogelijk gemaakt voor wat betreft uitbreidingen. Na overleg met de provincie is besloten de procedure van het bestemmingsplan af te stemmen op de procedure van vaststelling van de nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit. Hierdoor zal het vastgestelde bestemmingsplan in lijn zijn met het beleid van de provincie Zuid-Holland.

Daarnaast is door een tweede reclamant een zienswijze ingediend tegen de voorgenomen uitbreiding van de supermarkten. Een samenvatting van deze en de zienswijze van de provincie Zuid-Holland is opgenomen in het 'zienswijzenrapport bestemmingsplan Supermarkten Europaplein' (zie Bijlage 3). In dit zienswijzenrapport zijn de zienswijzen tevens van een passende beantwoording voorzien.

6.3 Handhaving

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is de laatste jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels. Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan.

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.