direct naar inhoud van Regels
Plan: Langeland, geconsolideerd
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.Langelandgec-0001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Langeland, geconsolideerd van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0542.Langelandgec- met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende al dan niet aangebouwde bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij detailhandel en horeca is uitgesloten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Beroepen die hieronder vallen zijn onder meer: beroepen op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zoals een (tand)arts, notaris, advocaat, makelaar, fysiotherapeut, verzekeringsagent, pedicure, schoonheidsspecialist, kapper, architect, accountant, geestelijk verzorger, dierenarts;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtererfgebied:

gebouwerf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het gebouwerf achter het hoofdgebouw te komen, waarbij als op een perceel meer gebouwen aanwezig zijn die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel toegestane activiteiten of als het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, voor het leggen van deze lijn bepalend is het hoofdgebouw, de woning of een van de andere hiervoor bedoelde gebouwen, waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied;

1.8 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast voorziening

Een bed & breakfast voorziening is een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt. De voorziening maakt deel uit van het hoofdgebouw of is gevestigd in één van de bijgebouwen op hetzelfde perceel en wordt gerund door de eigenaar/bewoner van het betreffende perceel. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi-inrichting:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.22 (bouw)perceel:

aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een functioneel zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 (bouw)perceelsgrens:

een grens van een (bouw)perceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.29 extensieve dagrecreatie:

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen, fietsen of paardrijden, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 geluidzoneringsplichtige inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht;

1.32 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

1.33 halfvrijstaande woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;

1.34 hoekperceel:

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 horeca:

horeca I:

  • een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf) en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, automaten, broodjeszaken en dergelijke), met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

horeca II:

  • een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

horeca III:

  • elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.37 huishouden:

één of meer personen die in vast verband samenleven en gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals bijvoorbeeld een keuken, woonkamer, sanitaire voorzieningen en de entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan;

1.38 kamerverhuur:

woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen wordt bewoond en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte;

1.39 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
  • c. een en ander voor zover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.41 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, religieuze, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.42 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband in de vorm van inwoning en/of afhankelijke woonruimte; als afhankelijke woonruimte wordt aangemerkt een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest;

1.43 onderdoorgang:

een weg of watergang die onder een gebouw doorgaat;

1.44 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg, indien deze weg een dijk betreft: de hoogte van de kruin van de dijk;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.45 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.46 samenvoegen:

het bouwkundig en functioneel samenvoegen van twee of meer bestaande woningen of wooneenheden ten behoeve van de vestiging van een huishouden;

1.47 splitsen:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen of wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan een huishouden;

1.48 uitbouw:

een aangebouwd gebouw dat in functioneel opzicht een onlosmakelijk onderdeel van het hoofdgebouw vormt;

1.49 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.50 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.51 voorgevel:

de (evenwijdig) aan een weg gelegen en naar de weg toe gekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.52 voorgevelrooilijn:

een lijn die zoveel mogelijk aansluit op de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft;

1.53 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.54 webwinkel aan huis:

internetwinkel vanuit huis;

1.55 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de bouwperceelgrens:

tussen de grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is;

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.3 het bebouwingspercentage:

het deel van het aanduidingsvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een nutsbedrijf ten behoeve van het transport en de levering van elektrische energie;
  • b. voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie;
  • c. kabels en leidingen;
  • d. bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. bijbehorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 meter;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 meter en 11 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd; met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bruggen;
  • b. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 50 meter;
  • c. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. bijbehorende verkeers-, water en groenvoorzieningen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen;
    • 2. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten';
  • b. dienstverlening;
  • c. horeca I en II, met uitzondering van een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf), met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten';
  • d. kantoren;
  • e. maatschappelijke voorzieningen;
  • f. bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit bestemmingsplan behorende staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
    • 2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen/benzineservicestation uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor de bestaande woningen vanaf de eerste verdieping;
  • h. bijbehorende verkeers-, parkeer, water- en groenvoorzieningen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, erven, terreinen en terrassen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid en mogen de gronden worden bebouwd tot ten hoogste het percentage dat is aangeduid;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 1 meter voor terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel;
    • 2. maximaal 2 meter voor overige terrein- en erfafscheidingen;
    • 3. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 4. terrasafscheidingen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat het deel van de afscheiding boven 1 m transparant dient te worden uitgevoerd;
    • 5. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de situering van het laden en lossen op het perceel.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van een woning voor kamerverhuur is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. maximaal twee kamers mogen worden verhuurd aan maximaal één persoon per kamer;
  • b. de eigenaar dient in dezelfde woning te wonen;
  • c. de te gebruiken vloeroppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag per perceel niet meer bedragen dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de woning;
  • d. er is sprake van behoud van een goed woon- en leefklimaat;
  • e. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan.'

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. park;
  • c. verkeers- en parkeervoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. fiets- en/of voetpaden;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 15 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van:
    • 1. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 2. maximaal 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca I en II, met uitzondering van een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf);
  • b. een bedrijfswoning;
  • c. bijbehorende verkeers-, parkeer-, water- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, erven, terreinen en terrassen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 9 meter.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 1 meter voor terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel;
    • 2. maximaal 2 meter voor overige terrein- en erfafscheidingen;
    • 3. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 4. terrasafscheidingen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat het deel van de afscheiding boven 1 m transparant dient te worden uitgevoerd;
    • 5. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. bijbehorende verkeers-, parkeer-, water- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, erven en terreinen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 1 meter voor terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel;
    • 2. maximaal 2 meter voor overige terrein- en erfafscheidingen;
    • 3. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 4. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen, waaronder: sport- en spelactiviteiten, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden als ook ondergeschikte detailhandel ten behoeve van deze voorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. sportzalen;
  • d. begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • e. bestaande bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • f. afzonderlijke kantoren die passen binnen de onder 9.1 a genoemde functies, uitsluitend toegestaan voor zover de bestemming is aangeduid met de functieaanduiding 'kantoor';
  • g. bijbehorende verkeers-, parkeer-, water- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen erven en terreinen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van:
    • 1. maximaal 1 meter voor terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel;
    • 2. maximaal 2 meter voor overige terrein- en erfafscheidingen;
    • 3. maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • 4. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. extensieve dagrecreatie;
  • b. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • c. verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie', waarbij geldt dat het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan 24, met dien verstande dat geen standplaatsen zijn toegestaan op de gronden die mede zijn bestemd als 'Leiding - Gas';
  • d. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. bijbehorende verkeers-, parkeer-, water- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, erven en terreinen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Volkstuin

Ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' mogen gebouwen worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de gronden binnen het bouwvlak mogen worden bebouwd tot ten hoogste 70%;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 4 en 6 meter;
  • d. per volkstuin is één gebouw toegestaan, waarvan de oppervlakte per gebouw niet meer mag bedragen dan 25 m2 en de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 en 5 meter.
10.2.2 Verblijfsrecreatie

Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een standplaats mag niet meer bedragen dan 35 m²;
  • b. de hoogte van een kampeermiddel mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • c. bij een standplaats mogen bijbehorende bijgebouwen worden gebouwd, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 6 m² en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter.
10.2.3 Bedrijfswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mogen de gronden worden bebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag niet bedragen dan 50 m²;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het overige mogen ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen en palen en masten mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.

Artikel 11 Verkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. verkeersregelinstallaties met toebehorende bouwwerken;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van:
    • 1. maximaal 8 meter voor vlaggenmasten;
    • 2. maximaal 12 meter voor lichtmasten;
    • 3. maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling of de wegaanduiding.

Artikel 12 Water - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. bruggen en duikers;
  • d. steigers en vlonders;
  • e. verkeer te water;
  • f. gemaal inclusief ondergeschikte verkeers-, water- en groenvoorzieningen, erven en terreinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal'.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de gebouwen binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 9 meter.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze en van aanliggende bestemmingen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • b. steigers en vlonders zijn toegestaan tot een maximum van één per bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 10 m2;
  • c. bouwwerken zijn niet toelaatbaar, indien sprake is van onevenredige afbreuk aan de waterhuishoudkundige belangen;
  • d. er wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 13 Water - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. scheepvaartverkeer en watersport;
  • c. steigers, vlonders en aanlegplaatsen;
  • d. gemaal inclusief ondergeschikte verkeers-, water- en groenvoorzieningen, erven en terreinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • e. recreatief medegebruik;
  • f. ondergeschikte groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' worden gebouwd met dien verstande dat:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter, met uitzondering van bouwwerken, ten behoeve scheepvaartverkeer, welke maximaal 7 meter mogen bedragen;
  • b. steigers en vlonders zijn toegestaan:
    • 1. tot een maximum van één per bouwperceel;
    • 2. tot een maximale oppervlakte per steiger/vlonder van 10 m².

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit (inclusief webwinkels-aan-huis) met inachtneming van het bepaalde in lid 14.5;
  • b. een kinderboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': maatschappelijke voorzieningen, tot maximaal 50% van het oppervlakte van het aanduidingsvlak;
  • d. ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd': kantoren en lichte bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij detailhandel en horeca zijn uitgesloten;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en wegen.
14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

14.2.1 'Hoofdgebouwen en woningen

Binnen deze bestemming mogen woningen worden gebouwd en mogen hoofdgebouwen ten behoeve van functies zoals aangegeven door middel van specifieke aanduidingen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het aantal hoofdgebouwen en woningen mag binnen het bouwvlak niet worden uitgebreid en niet worden verminderd;
  • b. hoofdgebouwen en woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. het splitsen van woningen is niet toegestaan;
  • d. het samenvoegen van woningen is niet toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen maximaal 180 m²;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen en woningen is maximaal 3,5 meter, tenzij anders is aangeduid;
  • g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen en woningen is maximaal 9 meter, tenzij anders is aangeduid;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte maximaal die hoogte zijn;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte maximaal die hoogte zijn;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' moet de richting van de nok evenwijdig aan de lange bouwgrens zijn;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag de bestaande maatvoering van gebouwen en/of bouwwerken niet worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend.
14.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden op het achtererfgebied gebouwd en tenminste 3 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen, ten behoeve van geringe uitbreidingen aan het hoofdgebouw en de woning, bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- of uitbouwen op het voorerfgebied worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevelrooilijn met maximaal 1 meter mag worden overschreden;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 3 meter;
  • d. op ieder perceel moet minstens 25 m² van het achtererfgebied onbebouwd blijven;
  • e. een perceel mag maximaal voor 50% met gebouwen worden bebouwd;
  • f. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 50 m²;
  • g. voor bijbehorende bouwwerken geldt dat indien deze niet plat worden afgedekt, de dakhelling en dakvorm overeen moet komen met de dakhelling en dakvorm van het hoofdgebouw en de woning.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal:
    • 1. 1 meter voor erfafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 meter of minder van openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. 2 meter voor erfafscheidingen elders;
    • 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 4. 7 meter voor palen en masten;
    • 5. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. dakterrassen en balkons zijn niet toegestaan, met uitzondering van dakterrassen en balkons die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en zijn gerealiseerd met een omgevingsvergunning.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering of aan de afmetingen van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.1 onder b, voor bouwen buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van het hoofdgebouw en de woning mag maximaal 25% meer bedragen dan de oppervlakte van het bouwvlak;
    • 2. het bouwen moet aansluitend zijn aan het bouwvlak;
    • 3. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de perceelgrens grenzend aan de openbare ruimte is minimaal 1 meter;
    • 4. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de as van de weg waar het hoofdgebouw en de woning aan gelegen is, mag niet minder zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning;
    • 5. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • b. 14.2.1 f, g, h en/of i voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal 6 meter;
    • 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal 12 meter;
    • 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel;
    • 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • c. lid 14.2.2 onder e voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 2. ten minste 75 m² van het perceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven;
    • 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • d. lid 14.2.2 onder g voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • e. lid 14.2.3 onder a een erfafscheiding van ten hoogste 2 meter bij hoofdgebouwen en woningen, grenzend aan twee wegen, voor één erfafscheiding. De afwijking mag slechts verleend worden tot 1 meter voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen en woningen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast.
14.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijfsactiviteit is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
    • 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
    • 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
    • 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
    • 4. de transactie mag alleen via internet plaatsvinden;
    • 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn, met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
    • 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
    • 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
    • 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • d. het gebruik van een woning voor kamerverhuur is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. maximaal twee kamers mogen worden verhuurd aan maximaal één persoon per kamer;
    • 2. de eigenaar moet in dezelfde woning wonen;
    • 3. de te gebruiken vloeroppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag per perceel niet meer zijn dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de woning;
    • 4. er is sprake van behoud van een goed woon- en leefklimaat;
    • 5. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.6.1 Afwijken met het oog op mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.5 onder a, waarbij wordt toegestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, voor mantelzorg, onder voorwaarde dat:

  • a. de noodzakelijkheid aangetoond is;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van specifieke belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de geldende regeling wat betreft bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte een ruimtelijke samenhang heeft met de bijbehorende woning.
14.6.2 Afwijken met het oog op een bed & breakfast-voorziening

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.1 met het oog op een bed & breakfast-voorziening, onder voorwaarde dat:

  • a. parkeren op eigen terrein plaatsvindt en er geen nadelige effecten op de verkeersafwikkeling plaatsvinden;
  • b. er een nachtregister wordt bijgehouden;
  • c. de oppervlakte van de bed & breakfast maximaal 50 m² is;
  • d. er geen keukenfaciliteiten zijn toegestaan;
  • e. het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de bed & breakfast aan maximaal 5 personen aangeboden mag worden;
  • g. om permanente bewoning te voorkomen een maximale verblijfsduur van zeven dagen per verblijf wordt aangehouden;
  • h. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning of bijbehorend bouwwerk wordt gehandhaafd.
14.7 Wijzigingsbevoegdheid

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van woningbouw, inclusief bijbehorende verkeers-, parkeer-, water- en groenvoorzieningen, erven en terreinen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 15;
  • b. uit nader akoestisch onderzoek dient te blijken dat ter plaatse van de woningen wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder;
  • c. uit nader akoestisch onderzoek dient te blijken dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is;
  • d. de voorwaarden zoals bepaald in lid 30.2 en lid 31.2 in acht worden genomen.

Artikel 15 Woongebied

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen daaronder begrepen een aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsactiviteit (inclusief webwinkels-aan-huis) met inachtneming van het bepaalde in lid 15.5;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd': ook dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en wegen.
15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.2.1 Hoofdgebouwen en woningen

Binnen deze bestemming mogen woningen worden gebouwd en mogen hoofdgebouwen ten behoeve van functies zoals aangegeven door middel van specifieke aanduidingen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het aantal hoofdgebouwen en woningen mag binnen het bouwvlak niet worden uitgebreid en niet worden verminderd;
  • b. hoofdgebouwen en woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. het splitsen van woningen is niet toegestaan;
  • d. het samenvoegen van woningen is niet toegestaan;
  • e. de goothoogte van hoofdgebouwen en woningen is maximaal 6 meter, tenzij anders is aangeduid;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen en woningen is maximaal 5 m meer dan de toegestane goothoogte, tenzij anders is aangeduid;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte maximaal die hoogte zijn;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte maximaal die hoogte zijn;
  • i. de voorgevels van hoofdgebouwen en woningen moeten evenwijdig aan en in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' is bebouwing op de eerste bouwlaag niet toegestaan.
15.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden achter de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen, ten behoeve van geringe uitbreidingen aan het hoofdgebouw en de woning, bijbehorende bouwwerken, alleen in de vorm van aan- of uitbouwen, op het voorerfgebied worden gebouwd, onder voorwaarde dat de voorgevelrooilijn met maximaal 1 meter wordt overschreden;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 3 meter;
  • d. op ieder perceel moet minstens 25 m² van het achtererfgebied onbebouwd blijven;
  • e. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 50 m²;
  • f. voor bijbehorende bouwwerken geldt dat indien deze niet plat worden afgedekt, dat de dakhelling en dakvorm overeen moet komen met de dakhelling en dakvorm van het hoofdgebouw en de woning.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal:
    • 1. 1 meter voor erfafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn of op een afstand van 1 meter of minder van openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. 2 meter voor erfafscheidingen elders;
    • 3. 5 meter voor speelvoorzieningen;
    • 4. 7 meter voor palen en masten;
    • 5. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. dakterrassen en balkons zijn niet toegestaan, met uitzondering van dakterrassen en balkons die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en zijn gerealiseerd met een omgevingsvergunning.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen indien dit noodzakelijk is in verband met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 15.2.1 onder b, voor bouwen buiten het bouwvlak wanneer het om een vrijstaande woning gaat, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het onbebouwde deel van het perceel is minimaal 75%;
    • 2. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de perceelgrens grenzend aan de openbare ruimte is minimaal 1 meter;
    • 3. de afstand van het hoofdgebouw en de woning tot de as van de weg waar het hoofdgebouw en de woning aan gelegen zijn, is minimaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning;
    • 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • b. 15.2.1 e, f, g en/of h voor het bouwen hoger dan de toegestane goot- en/of bouwhoogte, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal 9 meter;
    • 2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal 14 meter;
    • 3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw en de woning is maximaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende gevel;
    • 4. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • c. lid 15.2.2 onder e voor het bouwen van een groter bebouwd oppervlak, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het gezamenlijke bebouwde oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 2. ten minste 75 m² van het perceel achter de voorgevelrooilijn dient onbebouwd te blijven;
    • 3. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • d. lid 15.2.2 onder f voor het bouwen van een andere dakvorm en/of dakhelling, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu, waarbij stedenbouwkundige kwaliteit, woonkwaliteit, bezonning en wegverkeerslawaai worden afgewogen;
  • e. lid 15.2.3 onder a een erfafscheiding van ten hoogste 2 meter bij hoofdgebouwen en woningen, grenzend aan twee wegen, voor één erfafscheiding. De afwijking mag slechts verleend worden tot 1 meter voor de voorgevelrooilijn van de achtergelegen hoofdgebouwen en woningen, indien daardoor het straatbeeld en de verkeersveiligheid niet in onevenredige mate worden aangetast.
15.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
  • b. een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijfsactiviteit is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
    • 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
    • 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • c. webwinkels-aan-huis zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de webwinkel-aan-huis mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
    • 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
    • 4. de transactie mag alleen via internet plaatsvinden;
    • 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken op hetzelfde perceel zijn, met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
    • 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het perceel;
    • 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn volgens de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet;
    • 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • d. het gebruik van een woning voor kamerverhuur is toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. maximaal twee kamers mogen worden verhuurd aan maximaal één persoon per kamer;
    • 2. de eigenaar moet in dezelfde woning wonen;
    • 3. de te gebruiken vloeroppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag per perceel niet meer zijn dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de woning;
    • 4. er is sprake van behoud van een goed woon- en leefklimaat;
    • 5. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
15.6.1 Afwijken met het oog op mantelzorg

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.5 onder a, waarbij wordt toegestaan dat een bijbehorend bouwwerk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, voor mantelzorg, onder voorwaarde dat:

  • a. de noodzakelijkheid aangetoond is;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van specifieke belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte binnen de geldende regeling wat betreft bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • d. de afhankelijke woonruimte een ruimtelijke samenhang heeft met de bijbehorende woning.
15.6.2 Afwijken met het oog op een bed & breakfast-voorziening

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.1 met het oog op een bed & breakfast-voorziening, onder voorwaarde dat:

  • a. parkeren op eigen terrein plaatsvindt en er geen nadelige effecten op de verkeersafwikkeling plaatsvinden;
  • b. er een nachtregister wordt bijgehouden;
  • c. de oppervlakte van de bed & breakfast maximaal 50 m² is;
  • d. er geen keukenfaciliteiten zijn toegestaan;
  • e. het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast;
  • f. de bed & breakfast aan maximaal 5 personen aangeboden mag worden;
  • g. om permanente bewoning te voorkomen een maximale verblijfsduur van zeven dagen per verblijf wordt aangehouden;
  • h. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning of bijbehorend bouwwerk wordt gehandhaafd.

Artikel 16 Wonen - Uit te werken

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. erven en tuinen;
  • c. straten en paden;
  • d. al dan niet ondergrondse parkeervoorzieningen;
  • e. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, zoals beschreven staat in artikel 1 lid 1.3, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op het zelfde perceel bedragen;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 4. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 5. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 6. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • f. webwinkels aan huis, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de webwinkel mag geen ruimtelijke uitstraling van detailhandel hebben, reclame-uitingen op het perceel zijn niet toegestaan;
    • 2. er mogen vanuit huis geen producten tentoongesteld, afgehaald, gekocht en/of worden uitgekozen;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag plaatsvinden;
    • 4. de transactie mag uitsluitend via internet plaatsvinden;
    • 5. de te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw inclusief de bijbehorende bouwwerken op het zelfde perceel bedragen, zulks met een maximum van 50 m², waarbij de uitoefening van het beroep niet op aangrenzende gronden/in aangrenzende bouwwerken mag worden uitgeoefend;
    • 6. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 7. er mag geen onevenredige milieu- of verkeers- en parkeerhinder ontstaan;
    • 8. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
    • 9. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 10. er mag geen buitenopslag plaatsvinden;
  • g. bijbehorende verhardingen, watergangen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
16.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders dienen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening het plan uit te werken, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 15;
  • b. de goothoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 11 meter;
  • d. uit nader akoestisch onderzoek dient te blijken dat ter plaatse van de woningen wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
16.3 Bouwregels

Op of in de in lid 16.1 bedoelde gronden is bebouwing niet toegestaan, tot het moment dat het plan voor de betreffende gronden is uitgewerkt in de zin van artikel 3.6 lid 1 sub b van de Wet ruimtelijke ordening en het desbetreffende uitwerkingsplan in werking is getreden.

Artikel 17 Leiding - Gas 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas 1' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een aardgasleiding.

17.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 17.1 bedoelde gronden, behoudens de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 2' en de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits uit advies van de leidingbeheerder van de gasleiding blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de gasleiding.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Werken en werkzaamheden

Op of in de in lid 17.1 bedoelde gronden, behoudens de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en de bestemming 'Leiding - Gas 2', is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
17.4.2 Uitzondering

Het in lid 17.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
17.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 17.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de gasleiding.

17.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. De regels van Artikel 17 gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de bestemming samenvalt;
  • b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de primaire bestemming.

Artikel 18 Leiding - Gas 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas 2' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een brandstofleiding.

18.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 18.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. uit advies van de leidingbeheerder blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de brandstofleiding;
  • b. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 18.3, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1';
  • c. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 18.3, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Hoogspanning'.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Werken en werkzaamheden

Op of in de in lid 18.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende en hoogopgaande beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
18.4.2 Uitzondering

Het in lid 18.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de brandstofleiding betreffen;
  • b. de in lid 18.4.2 sub a bedoelde werken of werkzaamheden, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1';
  • c. de in lid 18.4.2 sub a bedoelde werken of werkzaamheden, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Hoogspanning';
  • d. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • e. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
18.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 18.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de brandstofleiding;
  • b. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 18.4.3, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1'.
  • c. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 18.4.3, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Hoogspanning'.

Artikel 19 Leiding - Hoogspanning

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de (bescherming van) ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

19.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 19.1 bedoelde gronden, behoudens de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 2', slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 19.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits uit advies van de leidingbeheerder blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1 Werken en werkzaamheden

Op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden, behoudens de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 2', is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
19.4.2 Uitzondering

Het in lid 19.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de ondergrondse hoogspanningsverbinding betreffen;
  • b. de in lid 17.4.2 sub a bedoelde werken of werkzaamheden, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1';
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • d. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
19.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 19.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de (bescherming van) bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

20.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen op de in lid 20.1 bedoelde gronden - behoudens de bestaande bebouwing - slechts hoogspanningsmasten mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 50 meter.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van bebouwing passend binnen de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. uit advies van de beheerder van de hoogspanningsverbindingen blijkt dat er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de hoogspanningsverbindingen;
  • b. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 17.3, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1'.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Werken en werkzaamheden

Op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. het plaatsen van onroerende objecten, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
20.4.2 Uitzondering

Het in lid 20.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen;
  • b. de in lid 17.4.2 sub a bedoelde werken of werkzaamheden, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1';
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • d. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
20.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de hoogspanningsverbindingen;
  • b. wordt voldaan aan het bepaalde in lid 17.4.3, voor zover de gronden tevens zijn bestemd voor 'Leiding - Gas 1'.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

21.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 50 m2 hebben.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 21.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 50 m2 beslaan.

21.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
21.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

21.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

21.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2a

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

22.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 hebben.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 22.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden

maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

22.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
22.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

22.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

22.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2a' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 2b

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2b' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

23.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 8 meter beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 hebben.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 23.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 8 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

23.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
23.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

23.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

23.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 2b' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 3a

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3a' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische

waarden, daar waar mogelijk in de grond.

24.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 1.000 m2 hebben.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 24.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 1.000 m2 beslaan.

24.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
24.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

24.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

24.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3a' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 3b

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3b' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

25.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek, aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 8 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 1.000 m2 hebben.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 25.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 8 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 1.000 m2 beslaan.

25.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
25.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

25.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

25.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3b' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 4

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische

waarden, daar waar mogelijk in de grond.

26.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m2 hebben.
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 26.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 10.000 m2 beslaan.

26.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
26.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

26.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

26.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
26.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 5

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische

waarden, daar waar mogelijk in de grond.

27.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een oppervlakte groter dan 5.000 m2 hebben. De archeologische eisen gelden alleen voor ingrepen waarbij het profiel van de rivier gewijzigd wordt, zoals verdieping of verbreding van de rivier. Baggerwerkzaamheden in het kader van normaal onderhoud zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek;
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 27.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 5.000 m2 beslaan.

27.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
27.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

27.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

27.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 6

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden, daar waar mogelijk in de grond.

28.2 Bouwregels
  • 1. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • 2. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen, dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m2 hebben. De archeologische eisen gelden alleen voor ingrepen waarbij het profiel van de rivier gewijzigd wordt, zoals verdieping of verbreding van de rivier. Baggerwerkzaamheden in het kader van normaal onderhoud zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek;
  • 3. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • b. de verplichting tot het doen van archeologisch vervolg onderzoek;
    • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de hierna onder 28.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 50 cm in de rivierbodem en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 10.000 m2 beslaan.

28.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
28.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

28.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

28.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, dan wel planaanpassingen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  • a. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 29 Waarde - Natuur en Landschap

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijdenrivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijdenrivier samenhangende inrichting van oevers;
  • b. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
29.2 Bouwregels
  • a. Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen damwanden ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    Bouwwerken   Op gronden met het wonen samenhangende bestemmingen   Op gronden met groen- of recreatieve functie samenhangende bestemmingen  
    Damwanden   Maximale bouwhoogte 1 meter   Geen damwanden toegestaan  
  • b. Op de in lid 29.1 bedoelde gronden mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat voor zover er sprake is van de bouw van damwanden, de maatvoering geldt zoals genoemd onder 29.2 a.
29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 a voor de opgenomen hoogtematen voor damwanden tot de bestaande hoogtemaat ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan, indien dit noodzakelijk is voor de voortgang en de instandhouding van de bestaande ruimtelijke situatie en activiteiten.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 29.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

Werken en werkzaamheden   Op gronden met het wonen samenhangende bestemmingen   Op gronden met groen- of recreatieve functie samenhangende bestemmingen  
Het graven, ophogen of egaliseren van de grond   *   *  
Het aanleggen van oppervlakteverhardingen   *   x  
Het aanleggen van een vooroeverconstructie   *   *  

x = verboden

* = vereiste van omgevingsvergunning (voor toelaatbaarheid zie 29.4.3)

29.4.2 Uitzondering

Het in lid 29.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de vaarweg betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
29.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 29.4.1 zijn slechts toelaatbaar, voor zover de waarden van de rivierzone hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Van onevenredige schade is geen sprake indien aan navolgende wordt voldaan:

  • a. de helling van de oever bedraagt ten minste 30º en ten hoogste 45º.

Artikel 30 Waterstaat - Vaarweg

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Vaarweg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het doelmatig functioneren van de rivier als vaarweg;
  • b. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • c. de afvoer en berging van water, sediment en ijs;
  • d. behoud en ontwikkeling van de aan de rivier gebonden landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. de identiteit van de rivier als samenhangend gebied met bijzondere kwaliteiten;
    • 2. de landschappelijke herkenbaarheid van de zoetwatergetijderivier;
    • 3. de visueel-ruimtelijke belevingswaarde (beeldkwaliteit) van de rivier vanaf het water en de dijken;
    • 4. het realiseren van een met de zoetwatergetijderivier samenhangende inrichting van oevers;
  • e. gebruik ten behoeve van de bescherming van de oevers.
30.2 Bouwregels

Op de in lid 30.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 30.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
30.3.2 Uitzondering

Het in lid 30.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de vaarweg betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
30.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 30.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de vaarweg en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de vaarweg, het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.

Artikel 31 Waterstaat - Waterkering

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de waterkering.

31.2 Bouwregels

Op de in lid 31.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in dit artikel bedoelde bestemming worden gebouwd en mogen andere bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 31.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
31.3.2 Uitzondering

Het in lid 31.3.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de waterkering betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
31.3.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 31.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Bestaande afwijkingen

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige goot- en/of bouwhoogte, locatie, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met de in dit plan voorgeschreven maximale dan wel minimale goot- en/of bouwhoogte, locatie, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

33.2 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voorzover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

33.3 Voldoende parkeergelegenheid
33.3.1 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
  • d. Bij de toepassing van het bepaalde onder c wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in CROW-uitgave 2012 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden, waarbij alleen gelet wordt op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Hierbij kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en omvang van de parkeergelegenheid ten behoeve van het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • e. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en c en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
33.3.2 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
33.4 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door installaties voor het opwekken van duurzame energie, mits de overschrijding maximaal 3 meter bedraagt.

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

34.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd een gebruik of laten gebruiken van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van (straat)prostitutie.
34.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    • 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    • 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  • c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie;
  • d. van gebouwen als speelautomaathal;
  • e. als inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
  • f. detailhandel in en opslag van consumentenvuurwerk.

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 Geluidzone (voor industrieterrein bestaand op 1 januari 2007)

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' behoren de gronden overeenkomstig artikel 53 van de Wet geluidhinder tot de bestaande zone waarbuiten de geluidsbelasting de 50 dB(A) niet te boven mag gaan, genaamd 'Industrieterrein EZH/SEP1'. Binnen deze zone gelden voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen overeenkomstig artikel 53 lid 2 van de Wet geluidhinder de op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen, dan wel de naderhand krachtens artikel 55 of 56 van de Wet geluidhinder vastgestelde waarden.

35.2 Boringsvrije zone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' behoren de gronden tot de boringsvrije zone van het milieubeschermingsgebied voor grondwater, genaamd 'Lekkerkerk'. Deze zone is bestemd voor de bescherming van de afdekkende laag van het watervoerende pakket.

35.2.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Binnen deze zone is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de grond dieper dan 2,5 meter onder maaiveld te roeren.

35.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 35.2.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, die:

  • a. het heien van palen betreffen, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt;
  • b. ten behoeve van het grondwaterbeheer worden uitgevoerd.
35.2.3 Toelaatbaarheid

De in lid 35.2.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien uit een advies van de beheerder van het milieubeschermingsgebied blijkt dat door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het milieubeschermingsgebied.

35.3 Veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' behoren de gronden tot het invloedsgebied van het LPG-tankstation.

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

36.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan in afwijking van de bestemmingsregels van het plan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 50 m3 en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 meter;
  • b. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, aanduidingen en oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 10%;
  • c. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 meter mogen worden overschreden;
  • d. het overschrijden van de in de planregels genoemde maximum bouwhoogte ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatie-installaties, installaties voor het opwekken van duurzame energie, antennes, lichtkappen, schoorstenen, torens en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de feitelijke bouwhoogte met niet meer dan 5 meter wordt overschreden;
  • e. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 2 meter, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals erkers, balkons, bordessen, luifels, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen en dergelijke;
  • f. het in geringe mate, doch met niet meer dan 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • g. een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels, mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2;
  • h. een bedrijfsactiviteit van categorie 3, mits de betreffende bedrijfsactiviteiten naar feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie 1 of 2.
36.2 Voorwaarden

Een afwijking als bedoeld in lid 1 is niet mogelijk, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

36.3 Afwijken bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de aanduidingsgrenzen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liften, funderingen, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 meter bedraagt.

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de geluidzone 'Industrieterrein EZH/SEP1' te wijzigen door de aanduiding 'geluidzone - industrie' op te nemen of te laten vervallen met inachtneming van de bepalingen van de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 38.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 38.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
38.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 38.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 38.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 38.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Langeland, geconsolideerd.