Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Horn Lint fase 3
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0537.bpRGBlintfase3-va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de rand van de kern Rijnsburg, in de gemeente Katwijk, bevindt zich een braakliggend terrein. Het voornemen is hier een rustige, kleinschalige woonwijk bestaande uit 25 woningen te realiseren. De ontwikkeling staat bekend onder de projectnaam 'Lint fase 3'. Tevens wordt de woning Moleneind 42 meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
 
De ontwikkeling maakt deel uit van de grootschalige woningbouwontwikkeling 'De Horn'. De beoogde sfeer van de woningen en de openbare ruimte is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan 'BKP De Horn - Het Lint fase 3', dat de raad van de gemeente Katwijk heeft vastgesteld als uitwerking van de welstandsnota. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlagen bij toelichting bijlage 1.
 
Bestemmingsplan 'De Horn', waarin de ontwikkeling zich bevindt, beschikt over een uit te werken woonbestemming met bijbehorende uitwerkingsregels. Enkele woningen zijn (gedeeltelijk) buiten de uit te werken woonbestemming voorzien. Hierdoor kan de uitwerkingsbevoegdheid niet toegepast worden. Daarom dient de ontwikkeling door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt te worden, waarbij aangetoond moet worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen in het oosten van de gemeente Katwijk, aan de rand van het dorp Rijnsburg. Het plangebied bestaat uit het beoogde woongebied Het Lint fase 3, grotendeels begrensd als de in het bestemmingsplan opgenomen uit te werken bestemming, met aanvullend de gronden achter de Oegstgeesterweg 233 en het perceel van de woning Moleneind 42. De oppervlakte van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan bedraagt circa 6.000 m².
   
De navolgende afbeeldingen tonen achtereenvolgens de globale ligging en begrenzing van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
   
Globale ligging van het plangebied (wit omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan (rode omkadering) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden die onderdeel zijn van het voorliggende bestemmingsplan geldt het bestemmingsplan 'De Horn', vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Rijnsburg op 30 november 2006. In dit bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming ‘Wonen (uit te werken)' en 'Wonen', zoals te zien is op de navolgende uitsnede van de plankaart.
 
Globale begrenzing plangebied binnen bestemmingsplan 'De Horn' (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen (uit te werken)' uitwerken, met inachtneming van de uitwerkingsregels van artikel 11 lid 3. Echter, liggen enkele woningen van de verkaveling van 'Lint fase 3' buiten de uit te werken woonbestemming en binnen de bestemming 'Wonen'. Daarom kan de uitwerkingsbevoegdheid niet toegepast worden en dient een partiële herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
Ter plaatse van de woning Moleneind 42 geldt tevens de bestemming 'Wonen (uit te werken)', terwijl deze woning in de huidige situatie reeds aanwezig is. Met onderhavig bestemmingsplan wordt deze woning van de bestemming 'Wonen' voorzien.
 
Afgezien van het bestemmingsplan 'De Horn' gelden er nog enkele bestemmingsplannen voor het plangebied. Deze worden navolgend beschouwd.
 
Bestemmingsplan Archeologie gemeente Katwijk
Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Archeologie gemeente Katwijk' regelt dat alle geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Katwijk voorzien worden van een archeologisch protocol met bijbehorende regels.
 
Parapluplan Parkeren Katwijk
Met het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Katwijk' is geregeld dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet kan worden gebouwd wanneer op eigen terrein niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Hierbij moet voldaan worden aan de normen van het 'Parkeernormenbeleid Katwijk' of diens rechtsopvolger, wat in dit geval de Nota Parkeernormen 2020 (update juni 2021) betreft.
 
Parapluplan Standplaatsen Katwijk
Het bestemmingsplan 'Parapluplan Standplaatsen Katwijk' voorziet in een eenduidige regeling voor standplaatsen in de gemeente Katwijk. Hierdoor wordt voorkomen dat vergunningaanvragen voor het innemen van een standplaats in de toekomst moeten worden geweigerd.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de omgevingsaspecten en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 bevat de economische uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onbebouwd en ingevuld met grasland, bomen en struiken. Voorheen bestond het gebied deels uit bedrijfsbebouwing, die inmiddels gesloopt is. Wel zijn er nog restanten van een kas aanwezig.
 
De planlocatie ligt in het noordoosten van Rijnsburg, met een diversiteit aan grondgebonden woningen in de omgeving. Verder wordt de planlocatie geflankeerd door het lint van de Oegstgeesterweg aan de oostzijde, de Rijnsburgervliet aan de westzijde en de Karel de Grotelaan aan de noordzijde. Ten noorden en westen van de planlocatie bevinden zich enkele deellocaties van De Horn die al ontwikkeld zijn. Deze woonwijk bestaat uit rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen.  Aan de oostzijde bevinden zich voornamelijk bestaande woningen die geen deel uitmaken van De Horn.
 
Tevens bevindt het perceel van de woning Moleneind 42 zich binnen het plangebied. Deze woning ligt aan de overzijde van de Rijnsburgervliet en is met de voorzijde op de rest van het plangebied gericht. Navolgende afbeeldingen geven de huidige situatie weer.
 
Impressie huidige situatie Moleneind 42 (bron: Google Streetview)
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf het Moleneind (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling voorziet in een kleinschalige woonwijk met 25 woningen. De situatietekening van het plan vormt de basis voor het voorliggende bestemmingsplan. De hoofdstructuur van dit plan is gebaseerd op de bestaande structuren in de vorm van de watergangen, de Karel de Grotelaan en de bestaande bebouwing. Navolgende afbeelding geeft de situatietekening weer.
 
Situatietekening (bron: Venster architecten)
 
De ontwikkeling kent een gevarieerd beeld met verschillende woningtypen (vrijstaand, twee-onder-een-kapwoningen, rij- en hoekwoningen en appartementen). Er worden zowel sociale (huur)woningen gerealiseerd als koopwoningen en vrije kavels. In navolgende tabel staat het woningbouwprogramma weergegeven. 
 
Woningtype
Totaal
vrijstaande woningen (vrije kavels)
3
twee-onder-een-kapwoningen (koop)
2
rij- en hoekwoningen (koop)
8
sociale huurwoningen (appartementen)
12
totaal
25
     
Het plangebied wordt via de Karel de Grotelaan aan de noordzijde van het plangebied ontsloten. Binnen het plangebied wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd die op deze hoofdontsluiting aansluit. De openbare parkeerplaatsen worden verspreid door het plangebied gerealiseerd en aangegeven. Verkeer en parkeren worden verder toegelicht in toelichting paragraaf 4.4.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling moet echter wel in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking verantwoord worden. Deze verantwoording is opgenomen in toelichting paragraaf 3.1.3.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de indicatieve zone van de Romeinse Limes, dat een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde is. Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten van dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde uitgewerkt en geobjectiveerd. In toelichting paragraaf 3.2.2 en toelichting paragraaf 4.6 wordt dit nader toegelicht. De voorgenomen ontwikkeling raakt verder niet aan één van de nationale belangen zoals benoemd in het Barro. 
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
 
Het voorgenomen plan bestaat uit 25 woningen, exclusief de bestaande woning aan het Moleneind 42. Het voorgenomen plan wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
 
Behoefte
De behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling dient beschreven te worden. Uit het Programma ruimte van de provincie Zuid-Holland (zie toelichting paragraaf 3.2.3) volgt dat er in de Duin- en Bollenstreek tot 2030 een regionale woningbouwbehoefte van 11.000 woningen en een bovenregionale woningbouwbehoefte van 4.600 woningen is. In de Regionale Woon Agenda Holland Rijnland (zie toelichting paragraaf 3.3.2) wordt de woningbouwbehoefte nader uitgewerkt en gefaseerd. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin tegemoet komt aan de woningbouwbehoefte.
  
Bestaand stedelijk gebied
De gronden waarop de woningen zijn voorzien zijn in het verleden grotendeels gebruikt voor (agrarische)bedrijfsdoeleinden. In het thans geldende bestemmingsplan hebben de gronden een al dan niet uit te werken woonbestemming. Volgens artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Uitgaande van deze definitie kunnen de gronden in het plangebied aangemerkt worden als het bestaand stedelijk gebied van Rijnsburg. In het geldende bestemmingsplan 'De Horn' is een uitwerkingsplicht voor woningbouw opgenomen. Het plan voorziet daarmee in woningbouw op een locatie die reeds voor woningbouw bestemd was.
   
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 2 februari 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet direct van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit van belang. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten. Deze vinden hun grondslag in de drie onderscheiden deltalandschappen. Het plangebied is gelegen in het Zuid-Hollandse kustlandschap. De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. Navolgend wordt ingegaan op de relevante kaartlagen hiervan.
 
Laag van de ondergrond
Op de laag van de ondergrond is de planlocatie aangewezen als 'rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. De gronden in het rivierdeltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Met het beoogde plan worden geen aanpassingen aan de waterstructuur zoals die aanwezig is voorzien. Wel is in het kader van het plan 'De Horn' een nieuwe watergang aangelegd. Hiermee ontstaan er mogelijkheden voor natuurlijke processen.
 
Laag van de beleving
De Oegstgeesterweg, nabij het plangebied, is aangewezen als fiets- en wandelroute. Aan deze weg zijn geen ingrepen voorzien.
  
Laag van de stedelijke occupatie
Op de laag van de stedelijke occupatie is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Ontwikkelingen dienen hier bij te dragen aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp en versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur. De groen- en waterstructuur die in de omgeving aanwezig is wordt met het plan doorgetrokken in het plangebied. Stedenbouwkundig gezien wordt aangesloten op de omgeving. Hiermee wordt voortgebouwd op het bestaande stads- en dorpsgebied en wordt de overgangskwaliteit van het gebied als nieuwe dorpsrand versterkt. 
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit' en 'verstedelijking en wonen'.
 
Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Uit de toetsing van het voorgenomen plan aan de kwaliteitskaart volgt dat het plan grotendeels voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Met het plan wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving gerealiseerd, waar ruimte is voor groen en water. Het woningbouwprogramma bestaat uit passende woningen voor verschillende doelgroepen. 
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie en past binnen de provinciale ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en wonen. Daarmee vormt de Omgevingsvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de herziene Omgevingsverordening op 2 februari 2022 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen. 
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.  
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van aanpassen (sub b). De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit maar voorziet wijziging op structuurniveau. Planologisch gezien geldt een uit te werken woonbestemming, welke in de omgeving al grotendeels uitgewerkt is. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet. Met het stedenbouwkundig ontwerp (zie toelichting paragraaf 2.2) is er aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 6.10 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in de Omgevingsverordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In lid 1 staat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.'
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking (sub a). Sub b is niet van toepassing, omdat  de stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied wordt voorzien en de locatie niet groter is dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
 
Archeologie en Romeinse Limes
Artikel 6.27 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde. De gronden in het plangebied zijn op de kaart bij de Omgevingsverordening niet aangewezen als Romeinse Limes of gebied met (zeer) hoge archeologische waarde.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte. 
- Wateroverlast
Uit de Klimaatatlas van de provincie Zuid-Holland blijkt dat op de beoogde locatie van de woningen mogelijk sprake is van overlast bij extreme neerslag. Met name direct langs de Rijnsburgervliet kan bij extreme neerslag een waterdiepte van 20 cm en meer bereikt worden. Het plangebied zal opnieuw ingericht worden, naar verwachting worden daarbij de mogelijke problemen met wateroverlast opgelost.
 
- Overstroming
Uit raadpleging van de overstromingskaart van de Klimaatatlas van Zuid-Holland blijkt dat ter plaatse van het plangebied een extreem kleine overstromingskans (1/30.000 per jaar) van toepassing is. Voor zowel de primaire als de regionale waterkeringen geldt ter plaatse een diepte van ca. 0 m. Specifieke maatregelen met betrekking tot overstroming worden daarom niet nodig geacht.
 
- Hitte
Ter plaatse van het plangebied is het op dit moment koeler dan in de omgeving. De hittestress zal mogelijk toenemen wanneer de nieuwe woningen gerealiseerd worden. Tegelijkertijd wordt er in het plangebied nieuw groen gerealiseerd en grenst het aan een watergang. Mogelijk wordt hierdoor de hittestress beperkt.
 
- Droogte
In het plangebied lijkt, op basis van de Klimaatatlas, droogte geen probleem te vormen. Tevens wordt zoveel mogelijk het effect van droogte beperkt, door hemelwater in de bodem te infiltreren. Daarnaast is er ook voldoende oppervlaktewater aanwezig rondom het plangebied.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
 
3.2.3 Programma ruimte
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. De Actualisering 2018 is vastgesteld op 30 mei 2018. Op 15 februari 2019 is de meest recente geconsolideerde versie gepubliceerd.
 
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. Gedeputeerde Staten kunnen echter voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken. 
 
De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, kan daarnaar worden verwezen bij de beschrijving van de behoefte als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau volgens de provincie geheel of gedeeltelijk is doorlopen (zie toelichting paragraaf 3.3.1).
 
Stedelijke ontwikkelingen buiten BSD groter dan 3 ha 
Volgens de Verordening ruimte 2014 moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten BSD van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vastgestelde Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij PS. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter zijn dan 3 ha, dienen die dus door PS in het Programma ruimte te worden opgenomen, voor zover zij daar al niet in opgenomen zijn. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het programma leidend.
 
Planspecifiek
Op de kaarten bij het Programma ruimte is de planlocatie aangemerkt als 'bebouwde ruimte'. De ambitie van de provincie is dat het bestaand stads- en dorpsgebied beter benut wordt. Het voorgenomen plan geeft invulling aan deze ambitie. De planlocatie wordt in het Programma ruimte niet specifiek genoemd.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Regio Holland Rijnland is gelegen in de Randstad en bestaat uit de gemeenten Hillegom, Kaag en Braasem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Gezamenlijk geven zij hun ruimtelijke visie op de regio. In deze visie wordt gestreefd naar een regio waar het prettig wonen, werken en recreëren is en die kansen benut en bedreigingen tegengaat. De vijftien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter.
 
In de structuurvisie zijn zeven kernbeslissingen opgenomen waarin de gemeenten hun belangrijkste keuzes weergeven. De zeven kernbeslissingen zijn:
  1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
  2. Leiden vervult een centrumfunctie;
  3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. groene-blauwe kwaliteit staat centraal;
  5. het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open,
  6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan draagt bij aan kernbeslissing 1 van de Regionale Structuurvisie, door het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad. Het woonmilieu dat hierbij beoogd is betreft een gevarieerde wijk met een dorpse schaal. Daarmee worden woningen in een aantrekkelijke omgeving gerealiseerd, waar sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
    
Met het voorgenomen plan wordt aangesloten bij de ontwikkeling 'De Horn'. Deze ontwikkeling wordt niet specifiek genoemd in de Regionale Structuurvisie 2020. Wel is de ontwikkeling in het kader van het geldende bestemmingsplan reeds regionaal afgestemd.
 
3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 3 en 9. Het plan komt tegemoet aan de regionale en bovenregionale vraag naar woningen. Het woningbouwprogramma bestaat uit verschillende woningtypen, waarvan in ieder geval minimaal 25% sociale huurwoningen betreft.
 
De woningbehoefte in de gemeente Katwijk in de periode 2017-2022 bedraagt 1.290 extra woningen. In de periode 2022-2030 is de behoefte 1.500 extra woningen. De totale behoefte tot 2030 bedraagt daarmee 2.790 woningen. Van dit woningaantal zijn 1.760 woningen indicatief voorzien in het woonmilieu 'rustig stedelijk', woonwijk laagbouw'. De overige 1.030 woningen zouden in het woonmilieu 'luxe woonwijk, dorps, landelijk' gerealiseerd moeten worden.
 
Er wordt een gevarieerde wijk met een dorpse schaal nagestreefd. De beoogde woningen bestaan uit verschillende typen grondgebonden woningen en gestapelde woningen (drie bouwlagen). Het woonmilieu dat hiermee ontstaat is vergelijkbaar met 'rustig stedelijk', 'woonwijk laagbouw' en in het noordelijk deel 'luxe woonwijk, dorps, landelijk'.
 
3.3.3 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016
In juli 2016 is door de betrokken gemeenteraden de herziening van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 (ISG2016) vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is drieledig:
  • het gedetailleerder dan in de Regionale StructuurVisie (RSV) vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het, in tegenstelling tot de RSV, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
  • het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De ISG2016 heeft een integraal karakter en geldt voor nagenoeg het hele buitengebied van de zes greenportgemeenten. Het beleid richt zich hoofdzakelijk op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. Met als doel een gemeenschappelijk inzet voor de herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijk en recreatieve kwaliteiten.
 
Om het doel te bereiken hanteren de gemeenten een aantal pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030, te weten: 
  • faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap;
  • realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek;
  • bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten;
  • bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland. 
Aantrekkelijke woonregio
De Duin- en Bollenstreek is een aantrekkelijke regio om te wonen. In het verleden is de Duin- en Bollenstreek regelmatig in beeld geweest om te voorzien in een deel van de woningbehoefte van de noordvleugel van de Randstad. Deze planologische schaduwwerking is ongunstig gebleken voor de investeringen in de kwaliteit van het landschap en de vitaliteit van het bollencomplex. Met de aanwijzing tot Greenport in de Nota Ruimte (januari 2006) en het vaststellen van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (mei 2006) is erkend dat er slechts ruimte is voor een beperkte woningbouwopgave en dat het accommoderen van een gezonde ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek voorop staat. Daarmee is de planologische rust en duidelijkheid voor het buitengebied geboden die nodig is om investeringen in kwaliteit en vitaliteit mogelijk te maken en de herstructurering op gang te brengen. Hierbij is het van groot belang dat er tegelijkertijd duidelijkheid is over waar stedelijke functies zich kunnen ontwikkelen.
 
Planspecifiek
De regio gaat selectief om met het aanwijzen van gebieden waar zich stedelijke functies kunnen ontwikkelen, om zo meer zekerheid voor investeerders in het buitengebied te scheppen. Om die reden heeft de regio specifieke ontwikkellocaties voor wonen en werken aangegeven op de kaart 'wonen en werken' (zie navolgende afbeelding).
 
Uitsnede ontwikkellocaties kaart 'wonen en werken'
 
De locatie van voorliggende planontwikkeling is op de kaart aangegeven met nummer 2 (Katwijk - De Horn) en benoemd als ontwikkellocatie voor woningbouw. Omdat het voornemen is woningen te ontwikkelen, is voorliggend plan in lijn met de bepalingen van de ISG2016.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Katwijk
De 'Omgevingsvisie Katwijk: Zelfverzekerd in de regio', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Katwijk op 1 februari 2018 (geactualiseerd in 2021), biedt een samenhangende visie van de ambities op de volgende thema’s: gezondheid, wonen en werken, maatschappelijke voorzieningen, duurzaamheid en mobiliteit.
 
Het document is een voorbereiding op de Omgevingswet, die in 2023 in werking zal treden. In de omgevingsvisie regelt iedere gemeente hoe zij zich in de toekomst wil ontwikkelen. Daarmee functioneert deze als afwegingskader voor initiatiefnemers en de gemeente.
 
De omgevingsvisie weerspiegelt de ambities van de gemeente om zich de komende jaren duidelijk te profileren in de regio. De gemeente positioneert zichzelf in de regio vanuit drie ambities: sociaal, innovatief en duurzaam. Sociaal, omdat de sterke gemeenschappen in Katwijk de basis vormen voor het woon- en leefklimaat. Innovatief, omdat Katwijk ruimte biedt aan trends en ontwikkelingen in de van oudsher aanwezige bedrijvigheid, zoals de sierteelt, maar ook nieuwe initiatieven kunnen zich ontplooien in de gemeente. Zo blijft de werkgelegenheid binnen de gemeente behouden. En duurzaam, omdat Katwijk qua ligging aan de kust en aan de monding van de Oude Rijn diverse mogelijkheden heeft voor innovatieve methoden van energieopwekking.
 
Katwijk groeit
Katwijk telt nu zo’n 64.500 inwoners. De verwachting is dat dit de komende jaren groeit naar circa 80.000 inwoners. Dit betekent dat er circa 7.500 nieuwe woningen nodig zijn. 5.000 woningen daarvan zijn voorzien in Valkenhorst. De opgave is om de andere 2.500 woningen via binnenstedelijke verdichting te realiseren. Er is zowel een tekort aan woningen in stedelijke als in meer suburbane woonmilieus.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan levert een bijdrage aan de woningbehoefte van Katwijk, door 25 nieuwbouwwoningen mogelijk te maken. Bij de uitwerking van Lint fase 3 is tevens rekening gehouden met de ambities van de gemeente Katwijk op sociaal-maatschappelijk vlak, op het terrein van de fysieke leefomgeving en op het gebied van duurzaamheid.
 
Het beoogde woonmilieu is een gevarieerde wijk met een dorpse schaal, waarin het woningaanbod gedifferentieerd is, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 2.2. Tevens wordt er voldoende ruimte voor bewegen geboden door een speelplek aan te leggen en langzaamverkeersverbindingen te realiseren. Daarbij krijgt de wijk een groen karakter gelegen aan het water. Uit toelichting paragraaf 4.8 blijkt voorts dat de woningen duurzaam, laag energetisch en gasloos ontwikkeld worden. Dit sluit aan bij de opgaven omtrent duurzaamheid in de gemeente Katwijk.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de bepalingen van de Omgevingsvisie Katwijk.
 
3.4.2 Woonagenda 2020-2024
Katwijk staat voor een aantal forse opgaven. Er moeten duizenden woningen bijkomen in Katwijk om te voorzien in de lokale woningbehoefte en deels ook in de regionale behoefte. De ruimte om te bouwen is echter schaars en de woningbouw staat onder druk door gebrek aan menskracht en materialen. Met de Woonagenda 2020-2024, die in 2020 vastgesteld is, biedt de gemeente een beleidsmatig vertrekpunt voor prestatieafspraken die met Dunavie en Stichting Huurdersbelangen De Duinstreek (SHD) worden gemaakt.
 
Op basis van eerdere kaderstellende (beleids)documenten als de Omgevingsvisie Katwijk, Maatschappelijke Agenda, concept Strategische Agenda Duurzaamheid, Regionale Woon Agenda 2017 Holland Rijnland, Regionale Agenda Omgevingsvisie 2040 Het Hart van Holland en het Coalitieakkoord 2018-2022 hanteert de gemeente vijf uitgangspunten voor wonen in Katwijk: 
  • wijken waar mensen in alle levensfases kunnen wonen;
  • woonlasten passen bij hun betaalmogelijkheden;
  • alle wijken hebben woonruimte voor kwetsbare groepen;
  • woningen en woonomgevingen moeten naar uitstraling, bouw- en woontechnische kwaliteiten goed zijn;
  • woningen en woonomgevingen dragen bij aan klimaatbestendigheid en een energiezuinige woningvoorraad.
Afwegingskader en woningbouwprogrammering
De gemeente Katwijk geeft ruimte aan investeerders om binnen limitatieve kaders bij te dragen aan de versnelling van woningbouw. De kaders zijn gericht op levensloopgeschiktheid, duurzaamheid en segmenten die niet vanzelf vanuit marktpartijen tot stand komen: sociale huur, sociale koop, middeldure huur en betaalbare koop. Daarbij richt de gemeente Katwijk zich op een hogere beschikbaarheid door in deze categorieën meer woningen toe te voegen en eventueel door het bevorderen van doorstroming in het sociale huursegment (mits aantoonbaar).
 
De gemeente wenst de 1.700 nieuwe woningen die tot 2030 gerealiseerd moeten worden in de kernen te verdelen volgens de volgende sleutel over de verschillende categorieën:
 
Verdeling categorieën woningen (bron: Woonagenda Katwijk 2020-2024)
 
Planspecifiek
Zoals blijkt uit toelichting paragraaf 3.3.2 wordt een gedifferentieerd woningaanbod nagestreefd, waarmee verschillende doelgroepen bediend worden. In de Woonagenda is aangegeven dat ten minste 50% van de woningen in een nieuwbouwproject als sociaal/maatschappelijk moet worden uitgevoerd. In voorliggend plan worden 12 van de 25 woningen (48%) uitgevoerd als sociale huurwoning. Dit wijkt af van de verdeling die voorgeschreven is in de Woonagenda. Het beperkte tekort aan sociale woningen in het plan wordt daarom gecompenseerd in het plan 'Rustig Water', dat ook onderdeel is van de bredere gebiedsontwikkeling De Horn, door hier een hoger aandeel in het betaalbare segment te realiseren.
 
Voorliggend plan levert een bijdrage aan drie van de vijf uitgangspunten uit de Woonagenda 2020-2024. Er worden in Lint fase 3 zowel koopwoningen in diverse prijsklassen als sociale huurwoningen aangeboden, waardoor voor verschillende doelgroepen passende woonvormen beschikbaar zijn. Daarbij krijgt de beoogde woonwijk, zoals blijkt uit toelichting paragraaf 2.2, een kwalitatief goede woonomgeving die uitnodigt tot ontmoeting en gezond gedrag. Bovendien is klimaatadaptiviteit in het plan geborgd door de hoogwaardige groen-blauwe structuur. Tevens voldoen de woningen aan de BENG-eisen, waardoor ze energiezuinig zijn. Er wordt daarmee voldaan aan de kwalitatieve opgave.
    
Uit de Katwijkse woningbehoefteraming, waarvan in de Woonagenda 2020-2024 uitgegaan wordt, blijkt een behoefte van in totaal 4.000 woningen tot aan 2040. Voorliggend plan levert een bijdrage aan de woningbehoefte.
 
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan niet geheel in lijn is met de ambities van de Woonagenda 2020-2024, maar het in dit kader desondanks uitvoerbaar is.
  
3.4.3 Verordening doelgroepen woningbouw Katwijk
De raad van de gemeente Katwijk heeft op 26 november 2020 de Verordening doelgroepen woningbouw Katwijk vastgesteld. In deze verordening zijn de maximale huur- en koopprijzen van sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen, sociale koopwoningen en betaalbare koopwoningen vastgelegd. Daarnaast is in de verordening opgenomen welke doelgroepen (inkomensgrenzen) in aanmerking komen voor sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen, sociale koopwoningen en betaalbare koopwoningen en wat de instandhoudingstermijnen van deze woningtypen zijn.
 
In de Woonagenda 2020-2024 heeft de gemeenteraad van Katwijk geconstateerd dat de schaarse ruimte geleid heet tot prijsstijgingen, waardoor verdringing is ontstaan van groepen met een laag inkomen en middeninkomen. Daarbij is de ambitie uitgesproken nadrukkelijk te sturen op gedifferentieerde woningbouwplannen.
 
Met de vaststelling van de doelgroepenverordening heeft de gemeente een extra instrument om te borgen dat in het bouwplan een deel van de woningen gerealiseerd wordt in de sociale huur en middeldure huur. De verordening maakt het vervolgens mogelijk dat de woningen bij de juiste doelgroep terecht komen. Door instandhoudingstermijnen vast te stellen van 30 jaar (sociale huur) en 20 jaar (middeldure huur) blijven woningen langdurig behouden voor de doelgroep.
 
Planspecifiek
In Lint fase 3 is tegemoet gekomen aan de behoefte aan meer differentiatie door 48% sociale huurwoningen te realiseren, die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn. Dit is in lijn met de doelgroepenverordening.
 
4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van een oppervlakte van 100 ha of meer en 2.000 of meer woningen van een oppervlakte van 100 ha of meer. De voorgenomen ontwikkeling omvat namelijk een oppervlakte van circa 5.400 m² en ten hoogste 25 woningen, exclusief de bestaande woning Moleneind 42. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r. en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch voor een m.e.r. gekozen worden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zullen de belangrijkste milieugevolgen, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, aan de hand van de relevante selectiecriteria van bijlage III bij de Europese m.e.r.-richtlijn, in beeld gebracht in een aparte aanmeldingsnotitie (Buro SRO, d.d. 12 december 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Hoewel het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend betrekking heeft op het deel Lint fase 3 van De Horn, is in de aanmeldnotitie aandacht voor de milieugevolgen van de gehele ontwikkeling De Horn, waarmee cumulatie-effecten meegewogen zijn.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldingsnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
   
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van bodem en het grondwater geschikt is of geschikt te maken is voor het beoogde gebruik (wonen) is bodemonderzoeken noodzakelijk. In het plangebied zijn reeds enkele bodemonderzoeken uitgevoerd, namelijk voor de Oegstgeesterweg 241 (Soilution, 2203117, 14 april 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3) en de Oegstgeesterweg 233 (Soilution, 2110185, 29 november 2021, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Uit deze onderzoeken zijn geen verontreinigingen naar voren gekomen die het voorgenomen gebruik beperken. Wel is, uit een eerder onderzoek van IDDS, in het onderzoeksgebied een ernstige verontreiniging aangetoond. Deze verontreiniging is inmiddels gesaneerd. Uit de gegevens van het eindevaluatierapport blijkt dat na sanering een restverontreiniging boven de interventiewaarde met een omvang van circa 23 m³ is achtergebleven in de grond. Deze restverontreiniging bevindt zich op een diepte van 5,0-5,2 m-mv. Op navolgende afbeelding is de locatie van de restverontreiniging weergegeven.
 
Locatie restverontreiniging (bron: Soilution)
 
In verband met de aanwezigheid van deze restverontreiniging gelden voor de locatie enkele gebruiksbeperkingen. Deze gebruiksbeperkingen houden in dat: 
  • Op de locatie dient ter plaatse van de restverontreiniging een schone leeflaag van minimaal 1,0 m in stand te worden gehouden.
  • Graafwerkzaamheden dieper dan 4,0 m-mv vergunningsplichtig zijn. 
Aangezien ter plaatse van de verontreiniging een ontsluitingsweg en parkeerplaatsen zijn voorzien kan aangenomen worden dat er geen strijdigheid met de gebruiksbeperkingen ontstaat.
 
Enkele delen van het plangebied waren geen onderdeel van de onderzoeken, namelijk delen van de tuinen behorende bij de woningen Oegstgeesterweg 229 en 231, en het gehele perceel behorende bij Moleneind 42. Omdat deze percelen reeds een woongebruik kennen wordt het bodemgebruik niet strenger. Daarnaast zijn op deze gronden geen bodemingrepen voorzien.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. 
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden ten hoogste 25 woningen mogelijk gemaakt. Het project is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
   
De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,9 μg/m³ PM10, 8,7 μg/m³ PM2,5 en 15,9 μg/m³ NO2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning). 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB. Voor een buitenstedelijke weg geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
   
Planspecifiek
Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de omliggende wegen is er een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de beoogde woningen (Adviesburo Van der Boom, 22-186, d.d. 2 november 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5) uitgevoerd. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km/uur wegen zonder geluidzone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met het onderzoek tevens inzichtelijk gemaakt wat de geluidbelasting vanwege werkverkeer op de ontsluitingsweg in het plangebied op de beoogde woningen is.
 
Wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek wegverkeer blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Brouwerstraat ten hoogste 32 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. De geluidbelasting op alle 30 km/u wegen samen bedraagt ten hoogste 47 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ook door de geluidbelasting van 30 km/u wegen niet overschreden.
 
Bij het toetsen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het beleid van de gemeente. Omdat de geluidbelasting door alle wegen samen lager is dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan zonder maatregelen aan dit toetsingskader kan worden voldaan. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
De hoogste geluidbelasting op de gevels van de woningen bedraagt 52 dB zonder aftrek. Voor de geveldelen met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k voor de gevels van de woningen bedraagt 20 dB, wat de minimale waarde conform het Bouwbesluit is. Voor de geluidluwe gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op een afstand van ca. 2,9 km van het plangebied. Railverkeerslawaai is daarmee uit te sluiten.
 
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in toelichting paragraaf 4.2.4
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is het bestemmingsplan uitvoerbaar vanuit het aspect geluid. 
 
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Direct naast woningen komen ook andere functies voor. In het plangebied komen hoofdzakelijk woonbestemming voor, daarom dient uitgegaan te worden van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
 
Het voorgenomen plan betreft het toevoegen van gevoelige bestemmingen (woningen). Er dient daarom onderzocht te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied toegestaan/aanwezig zijn, of deze milieubelastende activiteiten een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en of deze milieubelastende activiteiten beperkt (kunnen) worden in hun mogelijkheden. Daarom is aan de hand van de geldende bestemmingsplannen in het gebied bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. In het geldende bestemmingsplan 'De Horn' zijn de bedrijven in de directe omgeving reeds in kaart gebracht. In de nabijheid van het plangebied komen geen bedrijfsbestemmingen voor. Ten oosten van het plangebied ligt Kamphuizerpolder, een bedrijventerrein rond Bloemenveiling FloraHolland. Voor het bestemmingsplan Kamphuizerpolder geldt dat bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan tot en met categorie 4 (200 m). In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat aan de richtafstanden ten opzichte van woningen voldaan moet worden. Omdat er reeds woningen op kortere afstand van Kamphuizerpolder gelegen zijn kan aangenomen worden dat ook voor de beoogde woningen in Lint fase 3 aan de vereiste afstanden voldaan wordt.
 
Gezien het voorgaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen in het plangebied en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd in hun mogelijkheden en bedrijfsvoering.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland
Het bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland geeft invulling aan de keuzes die mogelijk zijn bij externe veiligheid. Uitgaande van de principes 'scheiden' en 'clusteren' bepaalt deze visie dat risicobedrijven moeten worden geclusterd op daarvoor aangewezen bedrijventerreinen, die goed ontsloten zijn. Daarmee blijft het verdere gebied gevrijwaard van (nieuwe) risico’s. De verantwoording van het groepsrisico is in deze visie geoperationaliseerd met het zogenaamde stoplichtmodel: een laag GR (groen) betekent in beginsel een 'ja', een relevant GR (geel) betekent een 'ja', mits er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om de veiligheid te bevorderen en een hoog GR (oranje) betekent een 'nee', tenzij aan een aantal strikte voorwaarden wordt voldaan. De grens tussen het gele en het oranje gebied is de door de wetgever vastgestelde oriëntatiewaarde.
 
Het bestuurlijk kader vereenvoudigt de verantwoording groepsrisico, omdat deze de meeste aspecten van de verantwoordingsplicht dekt. In de verantwoording kan dan naar dit bestuurlijk kader worden verwezen.
 
Planspecifiek
Woningen worden gezien als kwetsbare objecten. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de omgeving. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart: 
 
Uitsnede risicokaart (zwarte ellips) (bron: Atlas Leefomgeving)
                 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting bevindt zich op ruim 440 m ten noorden van het plangebied. Dit betreft een ammoniak koelinstallatie bij een groente- en fruitverwerkingsbedrijf. Het plangebied ligt buiten de risicocontour van deze inrichting. Gezien de aanzienlijke afstand vormt de risicovolle inrichting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 
 
Er zijn geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt 550 m ten oosten van het plangebied en vormt gezien deze afstand geen belemmering.
 
Er zijn geen transportroutes gevaarlijke stoffen gelegen in de nabijheid van het plangebied. De dichtstbijzijnde transportroute, de A44, ligt op ca. 750 m ten oosten van het plangebied en vormt daarmee geen belemmering.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt.
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
  
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid hoogheemraadschap van Rijnland
 
Waterbeheerprogramma 2022 - 2028
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het waterbeheerprogramma (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. In het WBP zijn voor een aantal onderdelen verschillende doelen geformuleerd. Het gaat daarbij in hoofdlijnen om het volgende: 
  1. Waterveiligheid: Rijnland beschermt het beheergebied, de inwoners en bedrijven tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem.
  2. Voldoende water: Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende water. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg voor inwoners, bedrijven en natuur.
  3. Schoon water: Rijnland zorgt voor een goede ecologische en chemische waterkwaliteit, afgestemd op de verschillende functies en versterkt de biodiversiteit.
  4. Waterketen: Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee draagt het waterschap bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving.
  5. Rijnland duurzaam: Samen met de omgeving zet Rijnland in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten
  6. Rijnland klimaatadaptief: Rijnland maakt het beheergebied klimaatadaptief door de inrichting van de omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  7. Financiën: Rijnland voert een financieel beleid dat betaalbaar en volhoudbaar is, maar ook uitvoerbaar en uitlegbaar.
Het watersysteem is niet de verantwoordelijkheid van Rijnland alleen. Ook inwoners, bedrijven, overheden en andere organisaties hebben er invloed op en zijn dus medeverantwoordelijk. Denk bijvoorbeeld aan woningbouw, dempen of graven van watergangen of activiteiten waarbij stoffen vrijkomen die de waterkwaliteit beïnvloeden. Rijnland zorgt ervoor dat ook anderen doen waar ze verantwoordelijk voor zijn. Daarvoor geven ze voorlichting en advies, verlenen we vergunningen en controleren we of iedereen zich aan de afspraken houdt.
 
Rijnland staat initiatieven zoveel mogelijk toe, vanuit het principe 'ja, tenzij' dat ze sinds 2015 hanteren. Door minder regels en meer ruimte voor initiatieven voldoet Rijnland aan één van de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
 
Keur 2020 en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • het onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
 
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
 
Toename verharding
Neerslag die op een onverharde bodem valt, zakt bijna helemaal in de bodem weg. Het grootste deel van deze neerslag verdampt uiteindelijk of komt terecht in het grondwater. Een ander deel stroomt langzaam ondergronds af naar het oppervlaktewater of komt op een andere plek aan de oppervlakte als kwel. Slechts een heel klein deel stroomt direct af naar oppervlaktewater. Als een terrein wordt verhard stroomt de neerslag sneller naar het oppervlaktewater. Dit noemen we versnelde afvoer. Versnelde afvoer leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem. Neerslag komt hier sneller in terecht, dus er moet meer ruimte beschikbaar zijn om dat water op te slaan. Daarom stelt Rijnland regels aan het aanbrengen van verharding en moet er gecompenseerd worden zoals in de Keur van Rijnland is aangegeven. Als er meer dan 500 m2 wordt verhard, moet er dan ook een watervergunning worden aangevraagd en moet er water worden gecompenseerd.
 
Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland heeft een bouwopgave van 100.000 nieuwe woningen tot 2025. Deze grote bouwopgave biedt de kans om deze woningen klimaatbestendig te ontwikkelen en hiermee schade of duurdere herstelmaatregelen in de toekomst te voorkomen. De provincie heeft daarom in 2018 procesafspraken gemaakt met overheden, organisaties en marktpartijen in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Het doel van het convenant is het verminderen van wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Bestuurlijke afspraken en een minimale programma van eisen (PvE) zijn vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief bouwen - Provincie Zuid-Holland. Rijnland is medeondertekenaar en spant zich daarom ook in het convenant te effectueren.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek 
Open water
Ten behoeve van het bestemmingsplan “De Horn”, is in 2006 een watertoets uitgevoerd. Oorspronkelijk uitgangspunt was een toekomstig verhard oppervlak binnen de Horn van 70.500 m². Nadien is het stedenbouwkundig ontwerp echter aangepast, waardoor thans wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van gezamenlijk 63.850 m². Uitgaande van de eisen van het Hoogheemraadschap Rijnland betekent dit dat voor het gebied extra oppervlakte open water gereserveerd moet worden van tenminste 14.325 m². Dit bestaat uit 15% van de nieuwe verharding 63.850 m² minus 26.820 m² bestaande bebouwing en verharding plus het compenseren van 8.765 m² gedempt water. In de uitwerkingsregels van bestemmingsplan De Horn is de eis van 15% van het verhard oppervlak eveneens opgenomen. In de toekomstige situatie zal minimaal 14.325 m² open water aanwezig moeten zijn. In totaal wordt in De Horn ca. 15.265 m² water gerealiseerd. Er is een overcapaciteit van 940 m². Hiermee is de compensatie die vereist is voor de realisatie van onderhavig plan afgedekt.
 
Waterafvoer
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt wordt in de toekomstige situatie zoveel mogelijk rechtstreeks naar het open water afgevoerd. Dit betekent dat al het regenwater van daken, parkeerplaatsen, wegen, met uitzondering van de zeer drukke wegen, en (logistieke) terreinen rechtstreeks naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd. Het regenwater dat op wegen met een hoge verkeersintensiteit terecht komt wordt naar een gescheiden stelsel afgevoerd.
 
Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een waterkering die is opgenomen in de legger van het hoogheemraadschap van Rijnland. Er hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden met waterkeringen.
 
Watergangen
Direct grenzend aan het plangebied ligt de Rijnsburgervliet, een primaire watergang die is opgenomen in de legger. Er zijn geen ingrepen aan de watergang voorzien. Wel bestaat het voornemen een langzaamverkeersbrug tussen het Moleneind en de ontsluitingsweg van het plangebied te realiseren. Hiervoor zal vergunning bij het hoogheemraadschap van Rijnland aangevraagd worden.
      
Conclusie
Gezien het voorgaande zijn er geen belemmeringen zijn voor het aspect water. Er dient geconcludeerd te worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit dit aspect.
4.4 Verkeer en parkeren
 
4.4.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden de kencijfers uit ASVV 2021, afkomstig uit CROW-publicatie 381, voor 'rest bebouwde kom' en 'sterk stedelijk' gevolgd. Net als in de Nota Parkeernormen (update juni 2021) van de gemeente Katwijk wordt daarbij het gemiddelde van de bovenkant van de bandbreedte toegepast. In de navolgende tabel is de verkeersgeneratie van het totale plan weergegeven, waarbij uitgegaan is van de woningaantallen zoals die zijn weergegeven in toelichting paragraaf 2.2.
 
Functie CROW-publicatie 381
Gemiddeld kencijfer (aantal voertuigbewegingen per weekdagetmaal per woning)
Aantal woningen
Verkeersgeneratie (aantal voertuigbewegingen per etmaal)
koop, huis, vrijstaand
8,4
3
25,2
koop, huis, twee-onder-een-kap
8
216
koop, huis, tussen/hoek
7,3
858,4
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)
3,8
1245,6
totaal
 25145,2
 
Uit de tabel blijkt dat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan naar verwachting met circa 145,2 voertuigbewegingen per werkdagetmaal toeneemt. Dit komt voor een werkdagetmaal uit op (145,2*1,11=) 161,2 verkeersbewegingen per etmaal. De werkdag is de maatgevende periode, aangezien het aantal verkeersbewegingen op de wegen rondom het plangebied dan het grootst is.
    
Categorisering wegen
Binnen het plangebied hebben de wegen een functie van rechtstreeks ontsluiten van woningen. De bestemmingsfunctie staat hier centraal en er is geen sprake van doorgaand auto- en vrachtverkeer. De wenselijke maximale snelheid is hier 30 km/uur, zoals vastgesteld in de wegencategorisering voor de auto.
 
Ontsluiting
De beoogde woningen worden richting het noorden, aan de Karel de Grotelaan, ontsloten. Het verkeer begeeft zich vanaf de Karel de Grotelaan grotendeels richting de Oegstgeesterweg. De toename van het aantal verkeersbewegingen door voorliggend plan kan op deze wegen opgevangen worden volgens de verkeerskundige toets voor De Horn (Mobycon, 6585-M-E2, d.d. 27 november 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Uit deze notitie bleek dat de stijging van de hoogste I/C-waarde op het zuidelijke deel van de Oegstgeesterweg ‘slechts’ 3% (96% in 2017 en 99% in 2019) bedraagt en dit knelpunt enkel in de middagspits plaatsvindt. Echter werd in dit onderzoek uitgegaan van een verkeersgeneratie van 112 verkeersbewegingen per werkdagetmaal, terwijl uit de berekening voor het huidige plan blijkt dat het een verkeersgeneratie van 161,2 teweegbrengt. Desalniettemin is de verwachting dat deze toename opgevangen kan worden op de Karel de Grotelaan en de Oegstgeesterweg. Het is hier immers verboden met vrachtverkeer te rijden, wat de doorstroming bevordert. Daarnaast wordt de doorstroming geregeld door middel van voorrangskruispunten en het toepassen van verkeersregelinstallaties. Bovendien zijn er inmiddels bouwplannen gerealiseerd waarmee nog geen rekening is gehouden in de verkeerskundige toets. Het betreft het verbreden van de Rijnsburgerweg en het herinrichten van de Brouwerstraat, Noordwijkerweg en Oegstgeesterweg tussen de rotonde en de Lange Vaart. Hiermee zal het verkeersbeeld in de middagspits gunstiger moeten worden.  Er wordt dan ook geconcludeerd dat de toekomstige situatie door de realisatie van de volgende fasen in De Horn verkeerskundig acceptabel is.
 
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
 
4.4.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Gemeentelijk beleid
De raad van de gemeente Katwijk heeft op 16 juli 2020 de Nota Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin is het principe voor de gemeentelijke parkeernormen vastgelegd. De gemeente Katwijk past landelijke parkeerkencijfers voor diverse activiteiten (zoals wonen, werken, winkels, horeca) toe, toegespitst op de lokale situatie in de gemeente. Op 7 juni 2021 is door het college de update juni 2021 van de Nota Parkeernormen 2020 vastgesteld. In deze nota is het parkeerbeleid uitgewerkt in parkeernormen voor auto en fiets.
 
Planspecifiek
Voor het berekenen van de parkeereis hanteert de gemeente Katwijk de normeringen uit de Nota Parkeernormen 2020 (update juni 2021). Echter is met de overgangsregeling uit deze nota bepaald dat voor enkele plannen die onderdeel zijn van De Horn, waaronder Lint fase 3, de parkeernormen uit de voorgaande parkeernota (Parkeernormenbeleid Katwijk, d.d. januari 2010) aangehouden kunnen worden. In deze nota is opgenomen dat het voorgenomen plan in 'rest bebouwde kom' valt. De geldende parkeernormen zijn weergegeven in de navolgende tabel.
   
Wonen
Gehanteerde parkeernorm (aantal parkeerplaatsen per woning)
Aantal woningen
Parkeerbehoefte (aantal parkeerplaatsen)
Waarvan bezoekers
Woningen duur
25101,5
Woningen midden
1,8814,42,4
Sociale woningbouw - gestapelde woning1,61219,23,6
totaal
 2543,6 (= afgerond 44)7,5
 
De totale berekende parkeereis voor het woningbouwprogramma bedraagt afgerond 44 parkeerplaatsen, inclusief bezoekersparkeren.
 
Van deze parkeereis worden 35 parkeerplaatsen in de openbare ruimte opgevangen. Bij de twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen worden parkeerplaatsen op een dubbele oprit achter elkaar gerealiseerd. Hiervoor geldt een berekeningsaantal van 2 parkeerplaatsen. Daarmee komt het totale aantal parkeerplaatsen op privéterrein uit op (5*2=) 10 parkeerplaatsen. Het gehele plangebied telt dus 45 parkeerplaatsen, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeereis. 
    
Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect parkeren.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (EcologieWerkt, nr. 261357, d.d. 7 april 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7) uitgevoerd. 
 
Soortenbescherming
Uit bureaustudie en veldbezoek is naar voren gekomen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat met de plannen vaste rust- en verblijfplaatsen worden aangetast van in de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Het plangebied biedt geen geschikt biotoop voor beschermde soorten. Een nader onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk om uit te sluiten dan wel aan te tonen dat het plangebied voor deze soorten geen functie heeft.
 
Het is niet volledig uit te sluiten dat algemene soorten broedvogels een nest hebben in het plangebied. Hiervoor geldt de zorgplicht (bijlage I). Geadviseerd wordt het groen voor het broedseizoen (half maart tot half augustus) te verwijderen.
 
Het plangebied heeft mogelijk een functie voor foeragerende vleermuizen, het betreft een mogelijke functie als foerageergebied voor kleinere soorten als Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Kleine dwergvleermuis. De ontwikkelingen hebben geen invloed op de mogelijke functie van het plangebied voor vleermuizen. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd felle verlichting zoals bouwlampen tijden de werkzaamheden ‘s nachts uit te schakelen.
 
Voor de realisatie van de plannen zullen enkele bomen gekapt moeten worden. Voor het kappen van een boom is vaak een vergunning nodig. In Rijnsburg/Katwijk is dit vanaf een stamdoorsnede van 30cm. Alle bomen in het plangebied hebben een kleinere stamdoorsnede en dan is er geen omgevingsvergunning activiteit kappen nodig om te mogen kappen. Geadviseerd wordt knapwerkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half augustus) uit te voeren.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ingreep leidt niet tot verkleining van de habitats van soorten in Natura 2000-gebieden of het NNN en heeft geen significant verstorend effect op deze gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied met deels een stikstofgevoelig habitattype ligt op 2,5 km afstand. Een significant negatief effect van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden is echter niet uit te sluiten zonder een AERIUS-berekening uit te voeren. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Langelaar Milieuadvies, 22099/01, d.d. 3 december 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het plan geen significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
        
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.  
 
Planspecifiek
Op de archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart van de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom uit 2015 zijn de archeologische verwachtingswaarden van Lint fase 3 weergegeven.
 
Het grootste deel van de gronden in het plangebied is aangeduid als 'categorie 11 en 12', zoals te zien is op navolgende afbeelding. 
 
Archeologisch verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart (plangebied zwart begrensd)
 
Het grootste deel van de locatie is onderzocht en vrijgegeven. Een archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk voor deze gronden. De gronden buiten de uit te werken woonbestemming en ter plaatse van de woning Moleneind 42 zijn aangeduid als 'categorie 5'. Dit is een zone met een hoge verwachting met vrijstellingsgrenzen 30 cm- Mv/ 250 m². Omdat deze vrijstellingsgrenzen mogelijk worden overschreden is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de gronden in het oosten van de locatie (Transect, PM, d.d. 4 december 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). Uit dit onderzoek bleek dat de archeologische verwachting voor deze gronden naar laag kan worden bijgesteld. Daarmee kan het plangebied wat betreft archeologie vrijgegeven worden.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of terreinen van cultuurhistorische waarde aanwezig, zoals onder andere blijkt uit de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland. Aan Moleneind 35, op korte afstand van het plangebied, bevindt zich wel een rijksmonument. De rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in de omgeving worden echter niet negatief beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle (landschaps)elementen aanwezig in of nabij het plangebied.
 
Er kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit het aspect cultuurhistorie.
4.8 Duurzaamheid
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95% van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om op te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit
 
Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken en andere ontwikkelingen zonder gasleidingen.
 
Gasleidingen gaan ongeveer 45 jaar mee, daarna zijn ze verouderd en minder veilig. Elk jaar zijn er dan ook grote stukken van het gasnet die aan vervanging toe zijn. Er kan in dit geval ook gekozen worden om de leidingen te verwijderen. De keuze om ze te verwijderen of te vervangen hangt vooral af van de plannen om aardgas in het gebied te behouden of niet.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
Vanaf 2021 moeten gebouwen en woningen aan een EPC van 0 voldoen. Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energieneutraal gebouw) voldoen. Strategisch gezien is het raadzaam om energieneutraal te bouwen. Indien dit niet haalbaar is wordt aangeraden om aan de BENG-eisen te voldoen. Deze eisen zijn:
  1. de maximale energiebehoefte is 25 kWh/m² bvo;
  2. het maximale primaire energieverbruik is 25 kWh/m² bvo;
  3. het minimale aandeel van 50% hernieuwbare energie.
Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen.
 
Gemeentelijk beleid
Op 17 december 2015 is door de raad van de gemeente Katwijk de duurzaamheidsagenda vastgesteld. Het doel van deze duurzaamheidsagenda is om aansluitend op de initiatieven in Katwijk een passende duurzaamheidsambitie te bepalen, zodat komende jaren met scherpe focus gewerkt kan worden aan de realisatie hiervan. De duurzaamheidsagenda is tot stand gekomen op basis van meerdere beleidsdocumenten, een rekenkamerrapport en zo'n 20 interviews binnen en buiten de gemeentelijke organisatie. Uit de inventarisatie bleek dat er veel enthousiasme is over duurzaamheid en dat er urgentie wordt gevoeld om concreet met duurzaamheid aan de slag te gaan. Daarnaast zijn uit de inventarisatie drie focusgebieden naar voren gekomen waar Katwijk de komende jaren op in kan zetten: 
  • energie;
  • afval/grondstoffen;
  • duurzame inkoop. 
Voor deze focusgebieden is een gezamenlijke doelstelling bepaald waar uiteindelijk naartoe gewerkt zal worden. De keuze voor een scenario zal aangeven of en hoe snel dit doel gehaald wordt. De doelstelling luidt: "Alle energie die in Katwijk wordt gebruikt wordt hernieuwbaar, kringlopen worden zoveel als mogelijk gesloten, afval dat nog wel bestaat wordt benut als grondstof en gemeentelijke inkoop wordt 100% duurzaam en meetbaar."
      
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft verschillende raakvlakken met de duurzaamheidsambitie en focusgebieden van de gemeente Katwijk. Navolgend is per relevant focusgebied aandacht voor deze relatie:
  • Energie: de beoogde woningen worden volgens de wettelijke duurzaamheidseisen gebouwd en daarmee niet aangesloten op het gasnet. Er wordt gebruikt gemaakt van duurzame energiebronnen, zoals warmtepompen, warmteterugwinning en PV-panelen. Met extra isolatie en door op een slimme manier gebruik te maken van bezonning kan energie bespaard worden. De ligging nabij een belangrijke fietsverbinding, de Noordwijkerweg/Brouwerstraat en Oegstgeesterweg, stimuleert duurzame vormen van mobiliteit.
  • Afval/grondstoffen: het gebruik van duurzame materialen bij de bouw van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte draagt bij aan een circulaire economie. Bij de inzameling van afval is het beleid van de gemeente leidend. Hierin is opgenomen dat afval wordt benut als grondstof.
Verder is er bij de inrichting van de openbare ruimte aandacht voor klimaatadaptie. Door meer groen en minder verharding en bebouwing toe te passen wordt hittestress beperkt. Groen heeft waterbergend vermogen en maakt het gebied beter in staat om neerslagpieken op te vangen. Verder zijn er mogelijkheden om natuurinclusief te bouwen.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven. 
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels 
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de aaneengesloten openbare groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, kunstwerken, straatmeubilair, evenementen, een geluidwal of –scherm en nutsvoorzieningen toegelaten. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is ook een brug voor langzaam verkeer toegestaan.
 
In de bouwregels is opgenomen dat er slechts nutsvoorzieningen gebouwd mogen worden. Verder zijn de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vastgelegd.
 
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is toegekend aan de gronden waar wegen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen aanwezig zijn, die tevens een functie voor verblijf hebben. Het gemotoriseerde verkeer is hieraan ondergeschikt. Op deze gronden mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
Artikel 5 Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de woonvelden. Binnen deze woonvelden zijn woningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan, maar ook parkeervoorzieningen en groen. Tevens zijn, onder voorwaarden, aan-huis-gebonden beroepen of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten toegestaan. Daarnaast zijn ook aan de bestemming ondergeschikte gemeenschapsruimten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, nutsvoorzieningen, erven, tuinen, verhardingen en water toegelaten.
 
Het totaal aantal te bouwen woningen mag niet meer bedragen dan 25. De voorgevel van woningen moet in of ten hoogste 3 m achter de op de verbeelding aangegeven 'gevellijn' worden gebouwd, waarmee het gevelbeeld aan de openbare ruimte en de oriëntatie daarop is vastgelegd. De maximale diepte van hoofdgebouwen is geregeld in de bouwregels.
 
Met aanduidingen op de verbeelding zijn de toegestane woningtypen aangegeven. De hoofdregel is dat er diverse typen grondgebonden woningen (vrijstaande, twee-aaneen gebouwde en aaneengebouwde woningen) mogen worden gebouwd.
 
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen in het achtererfgebied worden gebouwd. Onder voorwaarden mogen erkers in het voorerfgebied worden gebouwd.
  
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op overschrijden van bouwgrenzen en ondergrondse bouwwerken.
 
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van grenzen van bestemmingsvlakken te wijzigen of de grenzen van het bestemmingsplan te overschrijden met ten hoogste 3 m of 10%, wanneer dit nodig is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken.
 
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 11 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 van het Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er worden immers woningen gebouwd.
 
Ten aanzien van het onderhavige plan is het verhaal van de kosten anderszins verzekerd. De gemeente Katwijk heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten (waaronder tevens planschade) is vastgelegd. De ontwikkelingskosten, waaronder ook leges, worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Op 15 december 2022 is een inloopavond voor belanghebbenden georganiseerd. Hierbij zijn geen bezwaren tegen het plan kenbaar gemaakt.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg is voorliggend bestemmingsplan naar de relevante overlegpartners gestuurd. Het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Veiligheidsregio Hollands Midden hebben inhoudelijk gereageerd op het plan. De reactie van het hoogheemraadschap heeft geleid tot aanpassing van de beschrijving van het beleid in toelichting paragraaf 4.3. De reactie van de veiligheidsregio heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
7.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 december 2022 t/m 26 januari 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er vier zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de zienswijzennota (zie bijlagen bij toelichting bijlage 10). Deze Nota is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Wel zijn er enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, die beschreven zijn in de zienswijzennota.