direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwbouw Zwembad Katwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "Nieuwbouw Zwembad Katwijk" is opgesteld om de bouw van een nieuw zwembad mogelijk te maken op het (buiten)terrein van het huidige zwembad aan de Piet Heinlaan te Katwijk. Nieuwbouw van de accommodatie is noodzakelijk, aangezien een aantal delen meer dan 40 jaar in gebruik is. De huidige zwemaccommodatie is verouderd. Het huidige kwaliteitsaanbod is gebaseerd op de gebruikswaarden die mede ontstonden na de brand van 1983. Om te kunnen voldoen aan de verwachtingen van huidige en toekomstige zwembadbezoekers dienen er diverse, zowel technische als functionele, verbeteringen doorgevoerd te worden.

1.2 Situering en begrenzing plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk wordt aan de noordzijde begrensd door de Piet Heinlaan. Het plangebied wordt aan de zuidzijde door de Zeeweg begrensd en aan de westzijde de door het marktplein. Aan de oostzijde is de grens het Miereweidepad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: ligging en begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Momenteel geldt in het betreffende gebied het bestemmingsplan Katwijk Midden.

Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Katwijk Midden en tevens alle besluiten tot afwijking van het bestemmingsplan die in de afgelopen planperiode zijn genomen in voor het betreffende plangebied van het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk.

1.4 Leeswijzer

Om een visie te ontwikkelen op een plangebied is het enerzijds van belang om inzicht te krijgen in de verschijningsvorm en het functioneren van een gebied. Anderzijds is een inventarisatie van beleidsdocumenten nodig, omdat deze documenten immers het kader vormen voor de toekomstige ontwikkeling van een gebied.

De toelichting is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de belangrijkste informatie uit diverse beleidsnota's van verschillende overheden vermeld. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied waar in het bijzonder aandacht is besteed aan de ruimtelijke en functionele aspecten. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de planopzet. Hoofdstuk 5 gaat in op de milieu & omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader nader toegelicht. Hoofdstuk 7 bevat de resultaten van het overleg met betrokken diensten, besturen en overheden en de resultaten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Ook wordt in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid beschreven en in dit hoofdstuk bevindt zich de paragraaf met betrekking tot handhaving. Hoofdstuk 8 besteedt aandacht aan de procedure van een bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid en relevante wetgeving

2.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2008)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden. Zowel rijk, provincies als gemeenten hebben de bevoegdheid om ruimtelijke plannen op te stellen. Hiervan is het bestemmingsplan het belangrijkste instrument, welke ook juridisch bindend is.

Als ruimtelijk toetsingskader worden door rijk, provincies en gemeenten structuurvisies vastgesteld. Het is de bedoeling dat de structuurvisie's op elkaar worden afgestemd en als uitgangspunt gelden voor bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, inpassingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Een gemeente kan daar alleen van afwijken indien er een goede motivering voor is. Rijk en provincies kunnen kaders stellen waarbinnen de gemeenten kunnen opereren, met zogenoemde reactieve en proactieve aanwijzingen.

De bestemmingsplanprocedure is in de nieuwe wet teruggebracht van ruim een jaar naar 26 weken. Indien er sprake is van meerdere samenhangende besluiten en plannen is het mogelijk de procedure te vereenvoudigen door middel van een coördinatieregeling.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Wro verder uitgewerkt ten behoeve van de uitvoering. Onder andere bevat het Bro bepalingen over de verplichting om ruimtelijke visies, plannen, besluiten, verordeningen of algemene maatregelen van bestuur digitaal ('electronisch') beschikbaar te stellen. Alle ruimtelijke plannen zijn te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Ook bevat het besluit gedetailleerde bepalingen over de vormgeving en inhoud van ruimtelijke plannen, overgangsrecht voor bestaande gebouwen, bouwwerken of bestaand gebruik, de procedure voor het afhandelen van een planschadeverzoek en bepalingen over het exploitatieplan en subsidieregelingen.

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft, als motiveringseis, een wettelijke verankering gekregen.

De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren met de drie opeenvolgende stappen. De afweging is van toepassing op wonen, werken, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen.

Het afwegingskader van de ladder is als volgt:

  • 1. Is er een regionale behoefte aan een nieuwe ontwikkeling ?
  • 2. Kan (een deel van) de behoefte in bestaand stedelijk gebied worden opgevangen ?
  • 3. Mocht nieuwbouw echt nodig zijn, zoek dan een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden ontsloten voor de resterende regionale behoefte.
2.1.2 Modernisering Monumentenwet 1988 (MoMo)/Wijziging Bro

Per 1 januari 2012 trad de wijziging van het Bro in werking die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

2.1.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) /Besluit omgevingsrecht (Bor) (2010)

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo heeft ca. 25 regelingen geïntegreerd. Bouw-, milieu-, natuur- en monumenten-vergunningen, zijn opgegaan in één vergunning, de omgevingsvergunning. Burgers en ondernemers krijgen te maken met één loket, één beschikking en één procedure. De aanvraag kan digitaal worden gedaan en behandeld.

Voor de uitvoering van de Wabo zijn regels uitgewerkt in het Besluit omgevingsrecht (Bor). In dit besluit is vastgelegd voor welke activiteiten omgevingsvergunning dient te worden aangevraagd, onder welke voorwaarden en wat de relatie is met het bestemmingsplan. Nieuwe bestemmingsplannen dienen te worden afgestemd op de bepalingen en terminologie in Wabo en Bor.

2.1.4 Natuurbeschermingswet (1998)

Gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
  • Beschermde Natuurmonumenten
  • Wetlands

Natura2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden binnen het grondgebied van de Europese Unie. Natura2000 gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit. In dit besluit is aangegeven wat de reden is van aanwijzing, hoe de begrenzing is en wat de natuurdoelen voor het gebied zijn. Binnen Katwijk zijn twee Natura2000 gebieden aangewezen: Meijendel & Berkheide en de Coepelduynen.

In een beheerplan zal wordt vastgelegd hoe de doelstellingen zullen worden gehaald. Momenteel zijn voor de in Katwijk aanwezige gebieden nog geen beheerplannen vastgesteld door het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten).

Voor bepaalde activiteiten in Natura2000 gebieden is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het aangewezen gebied maar ook daarbuiten (zogenaamde 'externe werking' ). In het beheerplan zal worden vastgelegd welke activiteiten niet vergunningplichtig zullen zijn. Middels een zogenaamde 'passende beoordeling' of met een milieueffectrapportage (Mer) moet worden vastgesteld in hoeverre een activiteit een significant effect heeft op de natuurdoelen en of een NB-wet vergunning nodig is. Indien voor een activiteit een NB-wet vergunning vereist is zal deze bij de vaststelling van het bestemmingsplan moeten zijn verkregen.

Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat indien in het plangebied beschermde planten en dieren voorkomen, schade aan de soort dient te worden voorkomen. Indien het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaat dient te zijn aangetoond dat deze geen schade aan de instandhouding van de soort toebrengt, danwel dat eventuele schade wordt gecompenseerd.

2.1.5 AMvB algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De rijksoverheid kan algemene regels vaststellen ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen, die vragen om een landelijke regeling omdat ze gemeente en regio overstijgend zijn. Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.

In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. En nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes "projecten" beschreven:

  • Mainport ontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Binnenkort zullen nog volgen:

  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • Ektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJselmeergebied.

Op termijn volgt dan nog, blijkens publicaties van de Rijksoverheid, een onderwerp "duurzame verstedelijking".

Van deze onderwerpen is voor Katwijk een tweetal relevant te weten het Kustfundament en de Limes, als onderdeel van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De laatste zal pas concreet in de bestemmingsplannen kunnen worden vertaald wanneer de provincies deze hebben uitgewerkt en begrensd.

2.1.6 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimten (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Deze beschrijft in welke infrastructuur-projecten het kabinet de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Ook is aandacht besteed aan leefomgeving, milieu en natuur, voorzover het nationale belangen betreft. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de structuurvisie en de daaraan gekoppelde Visie Erfgoed en Ruimte (“Kiezen voor karakter”) wordt Katwijk genoemd als 'Strook Atlantikwall' met als kenmerken:

  • herbouwde vissersplaats met gesloten bebouwing;
  • familiebadplaats aan Boulevard;
  • individuele en kleinschalige bebouwing in traditionele en sobere bouwstijl.
2.1.7 Waterwet (2009)

De Waterwet stelt de watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische implementatie van Europese richtlijnen (o.a. Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's).

De Waterwet kent één watervergunning. Met het wegvallen van vergunningen treedt een belangrijke wijziging op in de samenwerkingsrelatie tussen de gemeente en de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of waterschap). Diverse activiteiten zoals bouwen en gebruik van de gronden zijn in, op grond van het waterbeleid, beschermde gebieden aan een watervergunning gebonden.

In de Watertoets van bestemmingsplannen (vooroverleg artikel 3.1.1 Bro) wordt bezien of de voorgenomen ingrepen in het watersysteem (juridisch) gefaciliteerd kunnen worden. Dat wil dus zeggen: of aannemelijk is dat vergunningen kunnen worden verleend, dat de noodzakelijke peilbesluiten (of peilvergunningen) genomen zullen worden en dat nieuwe waterstaatswerken in de legger kunnen worden opgenomen. Indien hierover iets gezegd kan worden, zal daaraan in het wateradvies aandacht worden besteed.

Formeel gezien staan vergunningen en andere besluiten volledig los van de watertoets. Het kan voorkomen dat regels uit het bestemmingsplan, zoals gebruiksregels, aanlegregels of bebouwingsregels, hetzelfde luiden en dezelfde belangen beschermen als watervergunningsregels op grond van de keur. Deze samenloop van regelgeving is in beginsel alleen toelaatbaar als de bestemmingsplanregels een ruimer belang dienen dan alleen het waterstaatkundig belang.

2.1.8 Conclusies

Het Rijksbeleid en relevante wetgeving heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Samen met inwoners en betrokken partijen wil de provincie het toekomstbeeld van Zuid-Holland invullen. De nieuwe Structuurvisie is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Op 2 juli 2010 heeft Provinciale Staten de structuurvisie definitief vastgesteld.

De provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze cultuurhistorische kaart kent drie verschillende thema's: historische stedenbouw, historisch landschap en archeologie. De gemeente Katwijk tenslotte stelt in de Beleidsnota monumentenzorg uit 2006 dat er een beleid moet worden opgesteld dat voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.2.2 Provinciale verordening Ruimte (2010)

In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. In de verordening is onder andere vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast.

2.2.3 Provinciale Structuurvisie en Verordening - Actualisering 2012

De Actualisering 2012 is op 30 januari 2013 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven.

De belangrijkste wijzigingen gaan over de volgende onderwerpen:

  • Verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van archeologie;
  • RisicoApplicatie Buitendijks over buitendijks bouwen;
  • Ruimtebehoefte bedrijventerreinen;
  • Detailhandel (beperken nieuwe winkellocaties, optimaliseren beperkt aantal bestaande winkelcentra, restrictieve beleid bij vestiging van detailhandel buiten de centra, SER-ladder);
  • Greenport (behoud van leefkwaliteit bij ontwikkelingen);
  • Watergebonden bedrijvigheid (transformatie van watergebonden terreinen, buiten de aangeduide terreinen, tot aantrekkelijke woningbouwlocaties);
  • Fysieke veiligheid (goed onderbouwde risicoverantwoording);
  • Groen (kwaliteitsimpuls groengebieden, verbeteren recreatieve netwerk, concentreren recreatieve voorzieningen, verruimen kleinschalige recreatieve bebouwing, incidenteel grootschalige recreatieve bebouwing, prioritaire nieuwe natuur);
  • Nieuwe landgoederen buiten de bebouwingscontour;
  • RijnGouwelijn (uitvoeren als treinverbindingen en buscorridors onder de naam HOV-NET Zuid-Holland Noord, versterken van gehele netwerk);
  • Ruimtelijke kwaliteit buitengebied (neerzetten als centraal ruimtelijk uitgangspunt met beeldkwaliteitsparagraaf);
  • Ontheffingsmogelijkheden (naar aanleiding van Spoedwet Wro: nieuwe algemene ontheffing en nieuwe afwijkingsmogelijkheden voor maatwerk, grootschalige recreatieve bebouwing, schuilgelegenheid voor vee en hobbystal en woningen in lintbebouwing op een bedrijventerrein, loslaten maximum aantal woningen bij gebiedsgerichte toepassing van ruimte-voor-ruimte);
  • Invloedsgebieden Stedenbaan en Zuidvleugelnet (hetzelfde invloedgebied voor alle stations en haltes van deze lijnen);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (onderzoeksplicht voor Limes bij verwachte archeologische waarden en beschermingsplicht bij bekende archeologische waarden, naar aanleiding van de nieuwe Barro);
  • Kustfundament (onderdeel is vervallen, in nieuwe Barro regelt rijk dit zelf);
  • Primaire en provinciale waterkeringen (andere formulering van tekst in aansluiting bij de regeling in het Barro);
  • Ladder voor duurzame verstedelijking (algemeen uitgangspunt voor bestemmingsplannen - wordt al toegepast bij wonen, bedrijven, kantoren en glastuinbouw en is nu verruimd met detailhandel en andere voorzieningen);
  • Vaarwegen (in acht nemen van vrijwaringszone en een oeverstrook langs de provinciale vaarwegen);
  • Bescherming Landschap en Natuur (beschermen veenweidegebieden en graslanden in de Bollenstreek);
  • Windenergie (aanvullende ruimtelijke mogelijkheden voor windenergie);
  • Wonen (toevoegen definitie en locaties “topmilieu wonen”);
  • Regionale woonvisie (vormvereisten).

Van belang voor de plannen in Katwijk is met name het archeologische beleid voor de Limes. De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens. In deze zone geldt een zwaarder archeologische beschermingsregime dan in andere gebieden.

Daarnaast bevat de nieuwe Verordening 2012 aanvullende eisen ten aanzien van bestemmingsplannen:

Regionale afstemming:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma of is tenminste regionaal afgestemd. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

Ladder voor duurzame verstedelijking:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen houdt rekening met de navolgende voorkeursvolgorde:

  • het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a van de Structuurvisie Zuid Holland;
  • het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a van de Structuurvisie Zuid Holland.

De ontwikkeling van het nieuwe zwembad betreft een vervanging van het huidige zwembad binnen het huidige terrein. Er is geen sprake van uitbreiding. Het plan ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteitsparagraaf:

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren, zoals aangegeven op kaart 1, of voor gronden binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren voor zover er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, levert een bijdrage aan de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf.

Laatstelijk op 11 december 2013 hebben Provinciale Staten de herziening van de Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte vastgesteld. De herziening was nodig om de ruimtelijke effecten van de beleidswijzigingen ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en de Beleidsvisie Groen te verwerken.

Deze wijzigingen hebben voor de ontwikkeling van het nieuwe zwembad geen gevolgen.

2.2.4 Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte 2014

De provincie Zuid-Holland is gestart met een integrale herziening van de Provinciale Structuurvisie en Verordening. Hoewel sinds de vaststelling en de inwerkingtreding van de structuurvisie en de verordening pas enkele jaren zijn verstreken, zijn er dusdanige veranderingen in de ruimtelijke ordening en de samenleving, dat het systeem van jaarlijkse actualisering daarvoor niet meer voldoet. Er is behoefte om delen van het ruimtelijke beleid tegen het licht te houden, waarbij ook de hoofdopgaven en de provinciale belangen opnieuw moeten worden bezien. Het planproces is gericht op vaststelling door Provinciale Staten op 9 juli 2014.

Eén van de vier inhoudelijke hoofdpunten betreft: nadere invulling van de provinciale rol waar het gaat om programmering en ruimtelijke kwaliteit en de provinciale (wettelijke) verantwoordelijkheden, mede in het licht van de veranderende rol van de overheid. Het gaat daarbij onder andere om beter sturen op ruimtelijke kwaliteit, een andere manier van sturen op programmering en om het herijken van de provinciale belangen.

In de aanloop naar de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is een koersnotitie opgesteld om het debat te voeren over de richting van het ontwerp. Het ontwerp van de VRM heeft vervolgens ter inzage gelegen waarna Gedeputeerde Staten (GS) de gewijzigde VRM in concept hebben vastgesteld. Deze documenten leggen GS voor definitieve besluitvorming voor aan Provinciale Staten (PS). PS zullen naar verwachting hierover besluiten op 9 juli 2014. Het beleid ten aanzien van de locatie van het zwembad lijkt vooralsnog niet te wijzigen.

Provinciale verordening Ruimte
In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in de AMvB Ruimte ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. In de verordening is onder andere vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast.
In de verordening is voor nieuwe ontwikkelingen een tweetal regels opgenomen, namelijk:

  • 1. Regionale afstemming
  • 2. Ladder voor duurzame verstedelijking


Regionale afstemming
Volgens de Verordening Ruimte moet de ontwikkeling voorzien in een aantoonbare behoefte en moet gebaseerd zijn op een regionale visie of is tenminste regionaal afgestemd.

De ontwikkeling van het zwembad opgenomen in de brede structuurvisie Katwijk 2007-2020. In de paragraaf 6.3.1 Sport en Cultuur in Katwijk 2007 - 2020 is de ambtitie voor nieuwbouw van het zwembad in Katwijk opgenomen. De brede structuurvisie Katwijk 2007 - 2020 is regionaal afgestemd.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Volgens de Verordening Ruimte moet je bij ontwikkelingen rekening houden met de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. Het benutten van locaties voor herstructuering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a;
  • 2. het benutten van locaties aansluitend aan bestaand stedelijk en dorpsgebied 2010 als aangegeven op kaart 4a.

De locatie van deze ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied, bestaand stads- en dorpsgebied. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het huidige plangebied van het zwembad en voldoet aan de voorwaarde om bestaand stedelijk gebied te benutten voor de ontwikkeling. Hiermee hebben we voldaan hetgeen in de Verordening is opgenomen over de ladder voor duurzame ontwikkeling.

2.2.5 Provinciale Milieuverordening (2009)

De Provinciale Milieuverordening wordt in fasen - tranches genoemd - gewijzigd en geactualiseerd. In de Provinciale Milieuverordening zijn de hoofdlijnen van het milieubeleid en de belangrijkste ontwikkelingen op milieugebied beschreven. Op 1 april 2011 is de zevende tranche in werking getreden. De Provinciale Milieuverordening bevat o.a. regels over de milieubeschermingsgebieden voor stilte en voor grondwater. De milieubeschermingsgebieden hebben gevolgen voor toetsing van bepaalde activiteiten en vinden hun beslag in het bestemmingsplan.

De waterwingebieden zijn de meest kwetsbare zones van de beschermingsgebieden. In deze zone is het beschermingsregime dan ook het strengst. Binnen waterwingebieden dient elk risico van verontreiniging te worden voorkomen; in deze gebieden zijn dan ook in principe alleen activiteiten toegestaan in het kader van de grondwaterwinning zelf. Indien men toch activiteiten in soort gebieden wil uitvoeren dient ontheffing te worden aangevraagd. Rondom de waterwingebieden zijn ook grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, deze bevinden zich echter niet op Katwijks grondgebied.

In het Stiltegebied Berkheide, grotendeels samenvallend met het waterwingebied Berkheide, is sprake van strengere bepalingen ten aanzien van het gebruik van toestellen die de natuurlijke stilte van het gebied kunnen verstoren. De aanwijzing kan beperkingen opleggen aan planologische ontwikkelingen in en aangrenzend aan het Stiltegebied.

2.2.6 Conclusies

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen het provinciaal beleid en het provinciaal beleid heeft daarmee geen consequenties voor dit bestemmingsplan.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (2009)

Op 24 juni 2009 is de Regionale StructuurVisie 2020 (RSV) door Holland Rijnland vastgesteld. De RSV verankert de intergemeentelijke afspraken in een ruimtelijke vertaling naar 2020 met een doorkijk naar 2030.

De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven.

Met de visie worden de volgende kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een top woonregio
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling
  • 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
  • De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
  • Kennis en Greenport
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
2.3.2 Regionaal Groenprogramma 2010-2020

Op 17 februari 2010 heeft het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland het Regionaal Groenprogramma 2010-2020 vastgesteld. In dit programma worden de groene ambities van de regio verder uitgewerkt in een visie, doelstellingen en een uitvoeringsstrategie. Twee kernbeslissingen uit de Regionale Structuurvisie dienen daarbij als uitgangspunt. De eerste is "groenblauwe kwaliteit staat centraal", de tweede luidt "de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open".

In het plan wordt de groenblauwe toets voor ruimtelijke projecten geïntroduceerd. De kwaliteit van het groen binnen het ruimtelijk project moet worden beschreven aan de hand van verschillende functies van groen. Hierbij wordt aangesloten bij het regionale Beleidskader Duurzame Stedenbouw van de Milieudienst. Daarnaast moeten ontwikkelingen passen binnen het kader van het Groenprogramma: de visie, de doelstellingen en de Groenvisie in kaart. Er mag ook geen verstoring optreden van natuur- en recreatiegebieden of verbindingen daartussen door woningbouw, infrastructuur of bedrijventerrein, tenzij met compensatie. Er moet aandacht zijn voor beleving en kwaliteit van het water in wijk of polder alsook aandacht voor groen op en aan de rand van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw. Ook moet er aandacht zijn voor landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen, infrastructuur en woningbouw en moet bij nieuwe infrastructuur worden gezorgd voor (snel)wegovergangen, zoals faunapassages en fiets- en wandelbruggen.

2.3.3 Waterbeheerplan (2010)

Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode 2010-2015, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.

Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. De verandering van het klimaat zal naar verwachting leiden tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.

Watertoets

Een zogenaamde "watertoets", uitgevoerd door de waterbeheerder het Hoogheemraadschap van Rijnland, is gewenst bij de opstelling van de bestemmingsplannen. De watertoets vormt een bindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen.

2.3.4 Keur (2009) en Beleidsregels (2009)

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (duinen, dijken e.d.), watergangen en andere waterstaatswerken.

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een vergunning worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplan te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.

2.3.5 Duurzaamheid en klimaat

In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over duurzaamheidsaspecten en vastgelegd in de volgende plannen:

  • Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012;
  • Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw;
  • Plan van Aanpak Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek.

Het beleid heeft tot doel om voor duurzaamheidsaspecten al op het schaalniveau van stedenbouw afspraken te maken over ambities en maatregelen. Deze beleidskaders zijn ook lokaal vastgesteld en daarom in paragraaf 2.4 nader uitgewerkt.

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland volgt de principes van duurzaam waterbeheer:

  • een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen;
  • voorkomen van afwenteling van problemen naar andere compartimenten in ruimte of tijd;
  • geen overlast van of tekort aan water, zowel binnen als buiten het stedelijk gebied;
  • tegengaan van versnippering in het watersysteem;
  • realiseren van een biologisch gezond watersysteem;
  • realiseren van ecologische infrastructuur, zowel binnen het stedelijk gebied als naar buiten toe;
  • gebruikmaken van het zelfreinigend vermogen van het watersysteem;
  • vasthouden van gebiedseigen water (waterconservering) en inlaat van gebiedsvreemd water beperken;
  • benutten en bufferen van schoon water (bijvoorbeeld schone kwel en afstromende neerslag van schone oppervlakken);
  • toepassen van het ordeningsproces "water stroomt van schoon naar vuil": verontreinigende functies benedenstrooms plaatsen van kwetsbare functies/gebieden;
  • vervuiling bij de bron aanpakken;
  • voorkomen van verspreiding van (diffuse) verontreinigingen;
  • optimalisatie van beheer en onderhoud, zowel binnen het watersysteem als de afvalwaterketen.
2.3.6 Externe veiligheid

De gevaren van risicovolle objecten strekken zich uit over een gebied dat vaak tot over de gemeentegrens heen reikt. In de in regionaal verband opgestelde Omgevingsvisie externe veiligheid 2008 zijn afspraken gemaakt over gebiedsgerichte normstelling waarbij woongebieden veiliger moeten zijn dan bedrijfsterreinen.

2.3.7 Conclusies

Het Regionale beleid heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan Katwijk Midden is in november 2012 vastgesteld. In het bestemmingsplan is voor het huidige zwembad een bouwvlak bepaald dat grotendeels over de huidige locatie ligt en waarin wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 6 meter. Er zijn geen beperkingen gesteld aan het bebouwingspercentage.

Het bouwvlak in het bestemminsplan sluit niet aan op de bouwenvelop van het te bouwen nieuwe zwembad. Daarnaast is de maximale bouwhoogte van 8 meter beperkt. Het nieuwe zwembad wijkt af van de kaders zoals weergegven in het vigerende bestemmingsplan. In verband met het overschrijden van de bebouwingscontouren dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

2.4.2 Brede structuurvisie Verdiept Katwijk (2007)

Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.

In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.

De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.

2.4.3 Masterplan 'Vizier op de rivier' (2010)

Voor het sleutelproject Katwijk langs de Rijn is een masterplan 'Vizier op de rivier' opgesteld waarin de ambities uit de Brede Structuurvisie zijn vertaald naar meer specifieke uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling. In het Masterplan worden de verschillende deelgebieden en bijbehorende sferen langs het water en de ambities voor de toekomst beschreven. Deze ambities richten zich op een betere beleving van de Rijn en haar oevers door:

  • het versterken van de hechtdraden zoals de realisatie van aanlegplaatsen, vis- en kanosteigers, fietsverbindingen e.d.;
  • de ontwikkeling van ontmoetingsplekken langs het water in de vorm van openbaar groen, horeca;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door transformatie van bedrijfsterreinen naar gemengde gebieden.
2.4.4 Beleidsnota Monumentenzorg (2006)

De cultuurhistorische waarden zijn van grote betekenis voor onze leefomgeving. Daarom willen rijk, provincie maar ook de gemeente deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het rijk doet dat door de Modernisering van de Monumentenwet, waarbij het eerste speerpunt is: "cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening". Inmiddels is het aangepaste Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, wat betekent dat er in het bestemmingsplan een beschrijving moet komen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening wordt gehouden. Ook de provincie wil cultuurhistorie betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en heeft daarom het erfgoed van Zuid-Holland in kaart gebracht, middels de Cultuurhistorische Hoofdstructuur en de Regioprofielen Cultuurhistorie. De cultuurhistorische waarden bestaan uit historische stedenbouw, historische bouwkunst, historisch landschap en archeologie.

De gemeente Katwijk stelt in de Beleidsnota monumentenzorg uit 2006 dat een beleid moet worden opgesteld dat voorwaarden schept om de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit sterker richtinggevend te laten zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.4.5 Welstandsnota Katwijk (2012)

Op 26 april 2012 heeft de raad de Welstandsnota Katwijk 2012 vastgesteld.

De gemeentelijke Welstandsnota geeft inzicht in de regels die gelden ten aanzien van de toetsing aan eisen van welstand. De Welstandsnota geeft een typering van de bebouwing in bestaande wijken (gebiedsindeling) en hoe hiermee in het kader van de toetsing door de stadsbouwmeester wordt omgegaan (welstandsniveau). Initiatiefnemers van een bouwplan kunnen daarmee vóór het indienen van het daadwerkelijke bouwplan inzicht krijgen in de beoordelingscriteria die gelden voor het betreffende gebied. Doel van het welstandsbeleid van de gemeente Katwijk is het bieden van heldere en eenvoudige procedures met objectieve beoordelingscriteria.

De relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria is als volgt. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bestemmingsplanregels prevaleren dus boven welstandscriteria. De architectonische vormgeving, uitstraling van bouwwerken en inpassing in de gebouwde omgeving vallen echter buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.

2.4.6 Integraal Verkeers- en Vervoersplan (2009)

Het Integraal Verkeers- en Vervoersplan Katwijk (IVVP) is op 29 januari 2009 vastgesteld en biedt een samenhangende visie op het verkeer en het vervoer in de gemeente Katwijk. Het IVVP stelt de voorwaarden waarbinnen de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van de gemeente wordt gefaciliteerd en biedt oplossingsrichtingen waarmee de negatieve effecten van het verkeer kunnen worden voorkomen.

De acht kernpunten van het IVVP zijn:

  • creëren van een randwegenstructuur;
  • aanleggen van hoogwaardig openbaar vervoer, inclusief ondersteunend busnet;
  • verbeteren van (langzaam) verkeersverbindingen tussen de kernen;
  • voorzien in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen;
  • verkeersveilig inrichten van de verblijfsgebieden;
  • waar nodig eerst infrastructuur aanleggen, dan pas bouwen;
  • beperken van verkeersgerelateerde milieuhinder;
  • het IVVP is het beleids- en afwegingskader voor het toekomstige verkeersbeleid in Kawijk.

De robuuste randwegenstructuur is voor Katwijk van essentieel belang om de dreigende onbalans tussen bereikbaarheid, leefklimaat en economisch klimaat te kunnen voorkomen. Aan de ring wordt een aantal functies toegekend:

  • de ring als voorwaarde om uitbreidings- en verdichtingslocaties met elkaar te verbinden en aan te sluiten op het provinciale- en rijkswegennet;
  • de ring als loper; als binnenring, niet als harde buitengrens;
  • de ring als kernkwaliteit; de ring zorgt voor ontplooiingskansen voor de oude kernen;
  • de ring bundelt en verdeelt en smeedt de oude dorpskernen en nieuwe toevoegingen samen.

De beoogde randwegenstructuur bestaat uit twee ringen, die in elkaar haken. De hoofdring vormt een robuuste structuur die de verschillende stedelijke gebieden van Katwijk “aan elkaar rijgt” en verbindt met het rijkswegennet (A44). De tweede ring is de subring. De subring is opgebouwd uit bestaande wegen. Realisatie van de randwegenstructuur heeft tot gevolg dat de lokale wegen in de verschillende kernen aanzienlijk minder verkeer gaan verwerken.

Een andere manier om het autoverkeer op de lokale wegen terug te dringen is het verschuiven van de modal split in het voordeel van het fietsverkeer. De fiets is een milieuvriendelijk voertuig en neemt ook minder ruimte in beslag dan de auto. Voor de fiets is een apart uitvoeringsplan opgesteld.

Fietsrouteplan

Eén van de hoofddoelen van het IVVP is om meer automobilisten op de fiets te krijgen. Daarom is in het IVVP opgenomen dat er sterk wordt ingezet op verbetering van het fietsklimaat. Het Uitvoeringsplan Fiets (juli 2011) concretiseert het fietsbeleid in het IVVP naar maatregelen. Hieronder de onderdelen die in het Uitvoeringsplan Fiets aan de orde komen:

  • optimaliseren van bestaande fietsverbindingen;
  • realiseren van extra fietsverbindingen;
  • realiseren van twee fietssnelwegen van de kust naar Leiden;
  • verbeteren verkeers- en sociale veiligheid;
  • verbeteren comfort;
  • uitbreiden en verbeteren stallingsvoorzieningen;
  • verbeteren bewegwijzering;
  • promotie van fietsgebruik.

2.4.7 Parkeerbeleidsnota 2009-2018 (2009)

Op het gebied van parkeren stelt de Brede Structuurvisie Katwijk (BSV) dat er voorzien moet worden in voldoende en efficiënte parkeervoorzieningen. Het gedeelte verkeer uit de BSV is verder uitgewerkt in het Integraal Verkeers- en Vervoersplan. Daarvan is het Parkeerbeleid 'Stilstaan bij parkeren' weer een verdere uitwerking. "Stilstaan bij parkeren" is op 29 januari 2009 door de raad vastgesteld. Hierin is opgenomen dat er in bestaande woongebieden, met een hoge parkeerdruk, samen met bewoners oplossingen gezocht zullen worden om de parkeerdruk te verminderen. Daarnaast is opgenomen wat de parkeernorm is bij nieuwbouw, uit- en inbreidingsplannen en functieveranderingen. Het Parkeernormenbeleid Katwijk (januari 2010) is een nadere uitwerking op het gebied van de parkeernormering en hoe met de parkeerbehoefte om te gaan in ruimtelijke plannen. Dit is op 2 februari 2010 door het college vastgesteld en vanaf 26 februari 2010 van kracht. Voor parkeren is niet alleen van belang dat er voldoende parkeerplaatsen zijn, maar ook dat de parkeerplaatsen goed te gebruiken zijn. Het parkeernormenbeleid gaat daarom over:

  • de parkeernorm (bovengrens van de CROW-richtlijn publicatie 182, 3e gewijzigde druk en een uitzonderingscategorie) voor verschillende voorzieningen (wonen, winkels, scholen enzovoorts);
  • hoeveel parkeerplaatsen openbaar moeten zijn;
  • wat de centrumgebieden qua parkeerbehoefte zijn;
  • mogelijkheden van dubbelgebruik;
  • hoe om te gaan met de verschillende soorten parkeervoorzieningen (garages, opritten openbare parkeerplaatsen);
  • eisen waaraan parkeervoorzieningen moeten voldoen;
  • hoe hier in bouwplannen mee om te gaan (zowel nieuwe als bestaande) en
  • hoe hier in bestaande gebieden mee om te gaan.

Het parkeernormenbeleid is uitgangspunt op het gebied van parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestemmingsplannen en bouwplannen.

2.4.8 Groenbeleidsplan 2009-2019 (2009)

Het groenbeleid richt zich op het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving, nu en in de toekomst. Het Groenbeleidsplan geeft de beleidskaders aan voor het groen en de groenstructuren in de gemeente voor de komende 10 tot 15 jaar. Het geeft daarnaast uitgangspunten en randvoorwaarden voor het groenbeheer. De meest in het oog springende veranderingen die het Groenbeleidsplan voorstelt, zijn:

  • het creëren van meer samenhang tussen de verschillende kernen van de gemeente door verbindende groene (hoofd)structuren;
  • het aandacht besteden aan de parken in de gemeente. Geef de parken meer 'cachet'. Een naar buiten gerichte groenstructuur is een belangrijke methode om de parken meer te laten opvallen;
  • ecologische waarde van gemeente Katwijk verhogen door het omringende landschap en de waardevolle natuur naar binnen te trekken. Ervoor zorgen dat de omringende natuur aansluit op het binnenstedelijke groen en
  • het aanbrengen van groenaccenten, waarmee de identiteit van de verschillende kernen wordt vormgegeven en waardoor de gemeente meer kleur en fleur krijgt.
2.4.9 Speelruimtebeleidsplan 2008-2018 (2009)

Het Speelruimtebeleidsplan geeft het beleidskader voor de speelruimte in de gemeente Katwijk. Er zijn ambities bepaald die betrekking hebben op de wijze waarop wordt omgegaan met formeel en informeel speelaanbod in de gemeente. Verder zijn normen vastgesteld waaraan de formele en informele speelruimte in de gemeente Katwijk moet voldoen. Normen voor formele speelplekken zijn:

  • Kwantiteitsnormen: in de bestaande wijken geldt de norm: 1 speelplek per 100 kinderen. Voor nieuwbouw gebieden geldt een norm van 3% van de grond die voor wonen is uitgegeven.
  • Kwaliteitsnormen: aantrekkelijke speelterreinen die redelijk ruim zijn opgezet en naast speeltoestellen ook beperkt bespeelbaar groen en verharding bevatten. Voldoende speelwaarde/speelmogelijkheden zoals: klimmen, rennen, glijden etc., 60 speelmogelijkheden of meer op 100 kinderen.

Naast de formele speelplekken, in groengebieden en op pleinen, dient op 'redelijk veel plaatsen' ruimte te zijn om informeel te spelen, zoals in groenvoorzieningen en op straat. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bezonning, de veiligheid, bereikbaarheid en aan verschillende leeftijdsgroepen.

Beide vormen van spelen vinden binnen de gebruikelijke bestemmingen, groen en verblijfsdoeleinden, plaats. Alleen wanneer sprake is van bijzondere voorzieningen of bouwwerken wordt een specifieke bestemming opgenomen

2.4.10 Beleidsnota Archeologie (2007)

In het Archeologisch Beleidsplan is het gemeentelijke beleid vastgelegd, volgend op de uitvoering van het Verdrag van Malta (1992, vaststelling in Nederland in 2006) en de gewijzigde Monumentenwet 1988 (Wet op de archeologische monumentenzorg) die sinds 1 september 2007 van kracht is. Deze wet verplicht de gemeente om archeologische waarden binnen bestemmingsplannen, en bij bodemverstoringen in het kader van bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten, mee te wegen en indien archeologische waarden aanwezig zijn deze conform de Archeologische Monumentenzorg veilig te stellen.

Met het Archeologisch Beleidsplan is ook de Gemeentelijke Archeologische Verwachting- en Beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart dient als basis en toetsingskaart voor het gemeentelijke archeologiebeleid. Daarnaast is in de beleidsnota opgenomen dat er standaardregels in gemeentelijke bestemmingsplannen moeten worden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden binnen de gemeente Katwijk.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt in 3 typen archeologisch interessante gebieden:

  • 1. Archeologische Monumenten.
    Er bestaan twee typen archeologische monumenten: 'beschermde monumenten' en 'monumenten'. Het Rijk behartigt de 'beschermde' archeologische monumenten, zijnde rijksmonumenten. Het streven is deze vrij van bebouwing te laten en ze vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een park.
  • 2. Archeologisch Waardevol Gebied
    Archeologisch waardevolle gebieden zijn gebieden waarvan de archeologische waarde vastgesteld is aan de hand van archeologisch onderzoek, meestal zijn dit de archeologische monumenten waar de provincie zeggenschap over heeft. Ook zijn de historische dorpskernen van Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg archeologisch waardevol gebied. Voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen bestaat voor de archeologisch waardevolle gebieden geen vrijstellingsnorm. Pas na overlegging van een rapport van archeologisch onderzoek aan het bevoegd gezag, provincie of gemeente, kan een vergunning worden afgegeven.
  • 3. Archeologisch Verwachtingsgebied
    Archeologische verwachtingsgebieden zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is dus nog geen archeologisch onderzoek verricht. De verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een middelmatige- tot hoge archeologische verwachting wordt archeologisch onderzoek voorafgaande aan de afgifte van een vergunning verplicht gesteld. Net als voor gebieden met een lage archeologische verwachting, bestaat voor bodemverstorende activiteiten met een totaal gebiedsomvang kleiner dan 100 m2 een vrijstelling van de onderzoeksplicht.

Indien ontwikkelaars of individuele inwoners van de gemeente Katwijk van plan zijn om een omgevingsvergunning aan te gaan vragen kunnen deze zelf vooraf al bekijken of ze daarbij rekening moeten houden met archeologische verwachtingen en een onderzoeksplicht.

Indien er tijdens graafwerkzaamheden, ongeacht de locatie en de omvang, onverwachte archeologische resten worden aangetroffen geldt een wettelijke meldingsplicht. In geval van bijzondere vondsten kan de gemeentelijke archeoloog deze laten opgraven en de vondsten bergen voordat ze zouden worden afgevoerd.

2.4.11 Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008)

Op 12 augustus 2008 heeft de raad het Duurzaamheidsprofiel Katwijk vastgesteld. De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Katwijk wil vanuit haar traditie en identiteit de samenleving duurzaam inrichten waarbij het voor huidige en toekomstige inwoners en bezoekers aangenaam en goed wonen, werken en leven is, en zal daartoe waar nodig vernieuwend handelen.

Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen. Een duurzaamheidstoets draagt aan deze functie bij. De gemeente zal zich richten op duurzaam inrichten en bouwen, duurzaam wijkbeheer en leefomgeving, sociale duurzaamheid en duurzaam handelen. Kaders daarbij zijn de volgende:

  • het beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak of 5000 m2 bedrijvigheid.
  • in de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008-2012 is een beperkt aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is. Deze richtlijn wordt meegenomen als onderdeel in het milieuadvies bij ruimtelijke plannen en toetsing.
  • het Klimaatprogramma 2008-2012 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling van het programma is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal). Vanwege de grote overlap in inhoud (energie) en doelgroepen is het klimaatprogramma in het RBDS en de DuBoPlus-richtlijn geïntegreerd.
  • het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwbouw voorziet in de verbetering van de sociale veiligheid.
2.4.12 Geluidbeleidsplan (2009)

De gemeente Katwijk heeft op 18 augustus 2009 de nota Geluidbeleid vastgesteld. Daarin zijn ook kaders opgenomen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. Ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, moeten voldoen aan de Wet geluidhinder. In de wet is als uitgangspunt opgenomen dat de geluidsbelasting van een geluidgevoelig object niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Ruimtelijke plannen worden eerst uitvoerig onderzocht op mogelijke maatregelen om het geluidsniveau te beheersen, zodat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Pas na een ongunstig onderzoeksresultaat kan een procedure tot het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden ingezet. De hogere waarde procedure vereist een zorgvuldige afweging tussen het gevraagde geluidsniveau en een voldoende bescherming van het woonklimaat.

Objectieve criteria om tot een afgewogen ontheffingsbesluit te komen zijn opgenomen in bovengenoemde nota.

2.4.13 Waterplan Katwijk (2008)

De gemeente Katwijk en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk het Waterplan Katwijk opgesteld. De gemeente Katwijk heeft het plan op 18 december 2008 vastgesteld en het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het op 11 februari 2009 vastgesteld.

Het doel van het waterplan is het samen realiseren van een gezond en veerkrachtig watersysteem. Dit watersysteem moet voldoen aan landelijke en Europese normen en is gebaseerd op een gezamenlijke visie van gemeente en hoogheemraadschap op een duurzame waterhuishouding in de gemeente. De planperiode is gesteld op 2009 tot 2019 met een doorkijk naar 2027. Thema's die aan de orde komen zijn onder andere het verbeteren van de waterkwaliteit en het voorkomen van (grond)wateroverlast, maar ook het benutten van kansen voor de beleving van het water, ecologie en waterrecreatie.

2.4.14 Horecabeleid (2007)

Het horecabeleid 2007 is door burgemeester en wethouders vastgesteld. De horeca binnen de gemeente Katwijk heeft een economische betekenis en speelt een belangrijke rol in sociaal culturele, recreatieve en toeristische activiteiten. Horeca heeft ook aspecten van openbare orde en veiligheid, overlast en ruimtelijke ontwikkeling.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen verruimend, consoliderend en reducerend beleid. Verruimend beleid houdt in dat het beleid gericht is op een uitbreiding van (een bepaald soort) horecabedrijven in (delen van) de gemeente, terwijl consoliderend beleid er op gericht is om het bestaande niveau van horecabedrijven te handhaven.

In het horecabeleid wordt aangeraden om zeer terughoudend om te gaan met het opstarten van planologische procedures ten behoeve van de realisering van nieuwe horeca om te voorkomen dat er wildgroei ontstaat. In alle gevallen dienen de belangen tegen elkaar afgewogen te worden. Enerzijds de komst van een horecabedrijf, anderzijds de invloeden die dit voor de omgeving kan opleveren zoals geluids- en parkeeroverlast.

2.4.15 Detailhandelsvisie Katwijk (2012)

De gemeente Katwijk heeft de Detailhandelsvisie Katwijk op 27 september 2012 vastgesteld. De detailhandelsvisie geeft inzicht in het functioneren van de huidige detailhandel en formuleert een positionering voor de komende 10 jaar met daarbij passende strategieën en acties om deze positionering op termijn te bereiken. In de detailhandelsvisie is ervoor gekozen om een structuur na te streven met een beperkt aantal duurzame wijkwinkelcentra. Het beleid is erop gericht om deze wijkwinkelcentra te ontwikkelen en te versterken.

Winkels mogen zich in principe alleen in winkelgebieden vestigen. Voor de traditionele PDV-branches zijn er ruimtelijk-relevante redenen (aard en omvang van de artikelen) die vestiging buiten de reguliere winkelgebieden rechtvaardigen.

Bestaande winkels die buiten de gewenste winkelstructuur van het hoofdwinkelgebied, wijkcentra en PDV-cluster gevestigd zijn kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten. Hiervoor geldt dat een uitbreiding van de winkel in principe niet is toegestaan, tenzij dit planologisch-juridisch is verankerd. Nieuwe inititatieven van detailhandel buiten de gewenste structuur die niet passen binnen het bestemmingsplan zijn ook uitgesloten.

2.4.16 Toeristisch-Recreatie Actieplan Gemeente Katwijk (2010) / Uitvoeringsplan toerisme en recreatie (2012)

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad ingestemd met de positionering van Katwijk op de vrijetijdsmarkt en de ruimtelijke uitwerking van de benodigde en recreatieve voorzieningen op basis van het Toeristisch Recreatief Actieplan (TRAP) en het Distributie Planologisch Onderzoek.

Katwijk wil zich ontwikkelen tot een aantrekkelijke bestemming voor de regiobevolking en dagtoeristen. In het TRAP is gekozen voor het profiel "gastvrij" Katwijk. Doelgroepen die bij dit profiel passen zijn families en semi-zakelijke groepen.

In het TRAP is een eerste aanzet gegeven voor het opstellen van een actieplan. Het TRAP en actieplan zijn nader uitgewerkt in het uitvoeringsplan toerisme en recreatie. In het uitvoeringsplan zijn de ambities en speerpunten benoemd van het toeristisch-recreatief beleid. In het uitvoeringsplan zijn de volgende relevante projecten benoemd:

  • Realiseren toeristisch-recreatieve voetgangersbewegwijzering;
  • Uitwerking toeristisch kerngebied (ikv masterplan Katwijk aan Zee);
  • Realisatie Varend erfgoed in Prins Hendrikkanaal;
  • Vergroten verblijfsrecreatief aanbod: uitbreidingsmogelijkheden (bestaande) ondernemers, bed & breakfast, strandhuisjes.
2.4.17 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 (2011)

In de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken en de Waterwet is de zorgplicht van de gemeente uitgebreid met zorg voor het hemelwater en grondwater. Uiterlijk in 2012 moest iedere gemeente in Nederland een verbreed gemeentelijk rioleringsplan hebben vastgesteld, met daarin opgenomen de beleidskeuzes ten aanzien van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater. In maart 2011 is voor Katwijk het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015 vastgesteld.

In het VGRP zijn maatregelen opgenomen waarmee wordt gezorgd dat het rioolstelsel goed blijft functioneren, zodat de volksgezondheid en ook natuur en milieu op een duurzame wijze worden beschermd.

2.4.18 Bomenbeleidsplan 2011-2025 (2011)

Het totale beleid voor bomen is vastgelegd in het bomenbeleidsplan, het bomenbeheerplan en het bomenwerkplan. Het bomenbeleid dient er toe om een goed functionerend bomenbestand duurzaam te kunnen behouden. In het Bomenbeleidsplan 2011-2025, vastgesteld in 2011, is aangegeven welke beplantingen, bomenrijen en solitaire bomen van belang zijn voor de beeldkwaliteit in de gemeente Katwijk en op welke wijze de ontwikkeling en instandhouding hiervan worden nagestreefd.

2.4.19 Sportnota 2012-2017 (2012)

De gemeente Katwijk heeft de Sportnota 2012-2017 op 27 september 2012 vastgesteld. Deze integrale nota bevat alle onderdelen van het gemeentelijk beleid waar sporten en beweging in terugkomen. Hierbij valt ook te denken aan de ruimtelijke ordening. Sporten en bewegen is hierin niet de hoodzaak maar het vormt wel degelijk een belangrijk onderdeel. Een checklist sport en bewegen in ruimtelijke planvorming is als tiende bijlage gevoegd bij de sportnota en bevat 17 aspecten die van belang zijn voor het sporten en bewegen binnen de gemeente.

2.4.20 Conclusies met betrekking tot het plangebied

Met betrekking tot Archeologie en Parkeren hebben nadere onderzoeken plaatsgevonden. Hier wordt in paragraaf 3. 5 en 4.3 nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Korte historische schets

Het huidige zwembad Aquamar is verouderd. Het zwembad Aquamar gaat plaatsmaken voor een nieuw zwembad op dezelfde locatie. In de gemeentelijke Brede Structuur Visie is de optimalisatie van Aquamar vastgelegd. Naar aanleiding van het collegebesluit eind 2012 om – naast renovatie van het bad - nieuwbouw van het zwembad als serieuze optie te overwegen, zijn vijf varianten voor de optimalisatie van het bad in kaart gebracht. Naast een grondige renovatie van het bad zijn vier mogelijkheden voor nieuwbouw bekeken. Het belangrijkste verschil tussen deze nieuwbouwvarianten zat in de afmeting van het wedstrijdbad. In alle onderzochte varianten komt het buitenbad, dat in het huidige Aquamar eigenlijk niet rendabel is, niet terug. Uiteindelijk is gebleken dat nieuwbouw op de huidige locatie het gunstigste resultaat biedt. De Katwijkse gemeenteraad heeft in oktober 2013 ingestemd met dit plan.

3.2 Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied staat naast het huidige zwembad de Triomfatorkerk. De Triumfatorkerk is één van de karakteristieke en herkenbare gebouwen langs de Zeeweg. Het gebouw is losjes gesitueerd in de ruimte. De kerk is net als een aantal andere gebouwen met zijn achterzijde naar de Zeeweg gekeerd en omzoomd door groen en heeft zijn entree richting de Piet Heinlaan. Verder bestaat het gebouw uit een compositie van duidelijk herkenbare elementen. De uitbreiding is zorgvuldig vormgegeven, waarbij de kerk zijn stedenbouwkundige eigenschappen behoudt en de kerk een markant gebouw langs de Zeeweg blijft.

3.3 Verkeer en Vervoer

Voor nieuwbouw, in- en uitbreidingen en functieveranderingen is het Parkeernormenbeleid Katwijk (2010) van toepassing. Hiermee wordt er voor gezorgd dat op een goede manier wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
Ook bij een functiewijziging binnen een bestemming zal de parkeerbalans opnieuw bekeken moeten worden.

Parkeren is meer gedetailleerd en de functies binnen een bepaalde bestemming kunnen een verschillende parkeerbehoefte hebben. Daardoor kan bij functieverandering (ook binnen de bestemming) de parkeerbehoefte groter of kleiner worden. De parkeerbalans in de omgeving mag dan niet verstoord worden.

3.4 Groen, Water en Recreatie

De Zeeweg maakt deel uit van de hoofdgroenstructuur. De uitstraling van het groen langs de Zeeweg
kan in belangrijke mate verbeterd worden. Dit geldt in mindere mate voor het groen langs de Piet Heinlaan.
De uitgangspunten voor het project zijn opgenomen in de stedenbouwkundige notitie.

In het plangebied staan geen waardevolle en/of monumentale bomen. Indien voor de sloop van Aquamar
bomen weg moeten, zal een omgevingsvergunning nodig zijn. De bomen die kunnen blijven staan zullen
tijdens de uitvoering beschermd moeten worden om schade aan stam /wortels en kroon te voorkomen.

De aanwezige bomen die zijn ingemeten of ingetekend, zijn weergegeven op de kaart “140909 Katwijk aan Zee - situatie NZK - bomen-KLIC.dwg” (versie 16-09-2014). In de Notitie Bouwplaatsinrichting realisatie
zwembad Katwijk is nader ingegaan op welke bomen en beplanting behouden dient te worden en
welke mogen worden gekapt en volledig verwijderd. Van belang is dat voor de bomen in de groenstrook
direct langs de Zeeweg restricties gelden. Bij de notitie is in bijlage B een kaartvoorstel voor de bouwplaatsinrichting opgenomen, waarbij op de kaart gebieden zijn aangeduid waarbinnen de bomen mogen worden verwijderd.

3.5 Horeca

Op het marktplein is snackbar Het Verschil V.O.F. gevestigd en heeft de bestemming 'Horeca'. Echter de bestemming "Horeca" zal ten behoeve van de herontwikkeling van het zwembad worden gewijzigd in de bestemming "Sport".

De huurovereenkomst tussen de gemeente en snackbar Het Verschil V.O.F. is opgezegd en de huurovereenkomst zal op 30 april 2016 eindigen. Tot dat moment zal de exploitatie kunnen worden voortgezet op grond van het overgangsrecht. De expolitatie eindigt niet vanwege de nieuwe bestemming. maar vanwege het opzeggen van de huurovereenkomst.

3.6 Archeologie en Cultuurhistorie

Vanuit Cultuurhistorie zijn er geen randvoorwaarden. Voor wat betreft Archeologie wordt in paragraaf 5.11 nader ingegaan.

Hoofdstuk 4 Planopzet

4.1 Ambitie/ Doelstelling van het plan

De gemeente Katwijk beschikt momenteel over één zwembad: Aquamar. Dit zwembad beschikt over
een binnenbad en een buitenbad. Op 10 oktober 2013 heeft de gemeenteraad het besluit genomen
voor nieuwbouw van een zwembad, bestaande uit:
· Binnenbad: wedstrijdbad, instructiebad, recreatiebad aangevuld met peuter + kleuterbad en plonsbad
voor glijbaan.
· Buitenruimte: waterspeelplaats aangevuld met ligweide en hekwerk
· Aanvullende ruimten: horeca, tribune, kleedruimten, personeelsruimten, bergingen, etc.
· Optioneel: commerciële functies/ruimten, door derden te realiseren en geheel risicovrij voor de
gemeente.

Het oude binnen- en buitenbad worden gesloopt. Uitgangspunt hierbij is dat tijdens
de nieuwbouw en sloopwerkzaamheden de binnenzwemfunctie volledig continue in gebruik is, zodat
bezoekers geen hinder ondervinden van de werkzaamheden.

Het nieuwe zwembad heeft als werktitel: Nieuwbouw Zwembad Katwijk.

Het sportbeleid van de gemeente Katwijk kent een aantal pijlers, waaronder:
· Gezondheid (bewegen)
· Zorg (doelgroepen, therapeutisch zwemmen)
· Sport
· Recreatie
Nieuwbouw Zwembad Katwijk moet functioneel en qua voorzieningenniveau aansluiten op deze vier
pijlers. Het nieuwe gebouw dient compact en efficiënt ingericht te zijn zodat optimaal wordt voldaan
aan de hedendaagse eisen voor zowel gebruik als beheer. Het gebouw is een sportief knooppunt.
De atmosfeer buiten en binnen dient uit te nodigen tot sporten of het bezoeken daarvan. De opzet
van de accommodatie is zodanig, dat deze gemakkelijk beheerd en geëxploiteerd kan worden zodat
de investeringskosten en beheer/exploitatielasten tot een minimum beperkt worden.

Visie voor Nieuwbouw Zwembad Katwijk:

"Nieuwbouw Zwembad Katwijk dient voor een periode van minimaal 30 jaar dienst te doen als Katwijks gemeentelijke zwemaccommodatie. Daarvoor voldoet de accommodatie aan de wettelijke eisen en
is het voldoende technisch toegerust. Het productaanbod van de accommodatie is gericht op
instructiezwemmen, verenigingen en doelgroepen. Recreatief is de accommodatie gericht op zowel
de lokale bevolking als de toeristische bezoeker van Katwijk. Omvang en configuratie van de
accommodatie dienen berekend te zijn op de voorziene groei van het inwonertal, alsmede op de
toenemende behoefte tot actief bewegen van inwoners van Katwijk".

4.2 Stedenbouwkundige opzet

Welstandsnota

In de Welstandsnota Katwijk 2012 wordt het gebied langs de Zeeweg waarin het zwembad en de Triumfatorkerk ligt aangeduid als een Enclave. Deze gebieden worden gekarakteriseerd als 'verborgen gebieden' met een eigen identiteit die verscholen liggen achter de bebouwing van de kernen en de dorpse linten. Voor de locatie waar de nieuwbouw van het zwembad zal plaatsvinden zijn de relevante stedenbouwkundige punten uit de Welstandsnota hieronder aangestipt:

  • De enclave is een erf met vrijstaande gebouwen.
  • De enclave mag zich qua inrichting en verschijningsvorm onderscheiden van de omliggende bebouwing.
  • Ingrepen dienen de informele en losse sfeer van de enclave te behouden en te versterken.
  • De gebouwen dienen zo geplaatst te zijn dat een aangename buitenruimte ontstaat.
  • De enclave dient waar mogelijk toegankelijk te zijn voor publiek.
  • De karakteristieken van het landschap (bijvoorbeeld duingebied, weide- en of boslandschap) behouden en versterken.
  • De entree gelegen aan de straat dient uitnodigend zijn.
  • Gebouwen in de enclave mogen geen negatieve invloed hebben op de (leef)kwaliteit van de gebouwen rondom.
  • Detaillering en vormgeving van gebouwen als boerderijen, instituten en bedrijven herkenbaar afstemmen op functie.
  • Gebouwen dienen het architectonische kwaliteitsniveau van de enclave in stand te houden en bij voorkeur te vergroten.
  • Gebouwen mogen geen blinde gevels hebben aan zijden die grenzen aan het openbare gebied.
  • Erfafscheidingen en hekwerken grenzend aan de openbare ruimte dienen qua vormgeving en materiaal afgestemd te worden op het gebouw en bij te dragen aan de omgevingskwaliteit.

Visie Enclave Zeeweg (stedenbouwkundig en landschappelijk)

De stedenbouwkundige en landschappelijke uitspraken uit de Welstandsnota zijn in de visie voor de Enclave Zeeweg geïntegreerd. Basisgedachte in de visie is dat de Enclave Zeeweg veel meer als één groene ruimte dient te gaan functioneren en de afgesloten ruimtes langs de Zeeweg één totaalbeeld gaan vormen. Samen met het Burgemeester de Ridderpark en het gemeentehuis vormt de buitenruimte langs de Zeeweg straks één landschap waarbij de karakteristieken van het oorspronkelijke (duin)landschap op een integrale wijze zoveel mogelijk worden teruggebracht. De laanstructuur van de Zeeweg wordt versterkt en er ontstaat een coulisse werking, met doorzichten naar de omgeving terwijl het groene beeld van de Zeeweg intact blijft. Een stelsel van langzaam verkeersroutes smeed de verschillende gebiedsdelen aaneen en de verschillende gebouwen komen in een groene omgeving te staan, als op een campus. De nieuwbouw van het zwembad zal zichtbaarder worden vanaf de Zeeweg zodat het zwembad vindbaar wordt voor toeristen en kan bijdragen aan de versterking van het toeristisch-recreatief profiel van Katwijk aan Zee.

Stedenbouwkundig kan de Enclave kan worden gekarakteriseerd als een campus, een erf met vrijstaande gebouwen die zich op een positieve manier mogen onderscheiden van de omringende bebouwing. De nieuwbouw van het zwembad ligt op een informele en losse manier in de groene, openbaar toegankelijke, parkruimte en heeft een hoogwaardig, alzijdig, paviljoenachtig karakter met respect voor de omringende bebouwing, in het bijzonder de bebouwing aan de Piet Heinlaan. Karakteristiek voor een paviljoen is dat het een vrijstaand solitair gebouw is en een open relatie heeft tussen binnen en buiten. Noodzakelijke harde terreinafscheidingen zoals hekwerken, muren, etc. dienen bij te dragen aan het groene karakter van de Enclave Zeeweg en in samenhang met de nieuwe ontwikkeling te worden gerealiseerd. Bij de nieuwbouw van het zwembad betreft dit de buitenruimte met de waterspeelplaats en de ligweide. Het nieuwe zwembad krijgt een uitnodigende en duidelijke entree aan de oostzijde die verankerd is in het ontwerp van de nieuwbouw en is gekoppeld is aan het (belangrijkste) parkeerterrein van het zwembad. Vanuit het gebouw dient er in verband met de sociale controle een goed overzicht te zijn over de fietsenstalling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0002.png"

verbeelding bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk

Contouren bouwenvelop Nieuwbouw Zwembad Katwijk in bestemmingsplan

De nieuwbouw van Nieuwbouw Zwembad Katwijk wordt gerealiseerd op het huidige buitenterrein van het zwembad Aquamar. Het voorliggende bestemmingsplan stelt randvoorwaarden aan de bouwenvelop van de nieuwbouw. Rekening houdend met de omgeving is een bouwenvelop opgesteld die voldoende ruimte geeft voor een hoogwaardige stedenbouwkundige en architectonische inpassing en uitwerking. De bouwenvelop grenst aan het huidige zwembad Aquamar, de Piet Heinlaan, het marktterrein en de Zeeweg. Aan de Piet Heinlaan en de Zeeweg ligt de grens van de bouwenvelop binnen de contouren van het buitenterrein zodat er om de nieuwbouw van het zwembad meer ruimte is voor een groene inpassing. De groenstrook aan de Piet Heinlaan is minimaal 6m breed en meer ruimte aan deze zijde wordt hoger gewaardeerd en meegenomen als beoordelingsfactor (gunningscriterium EMVI). Aan de zijde van het zwembad ligt de contour over het bestaande complex heen en aan de zijde van het markterrein ligt de contour 5-8m over de erfgrens op het marktterrein zodat er voldoende ruimte in de bouwenvelop aanwezig is en tijdelijke voorzieningen een plek kunnen krijgen.

Voor de hoogtecontouren van de bouwenvelop is het van belang dat tussen de Zeeweg en de Piet Heinlaan een hoogteverschil is. De Piet Heinlaan ligt 2-2,5 meter lager dan de Zeeweg. In het voorliggende bestemmingsplan wordt voor het bepalen van de goothoogte van de nieuwbouw uitgegaan van de perronhoogte van het huidige Aquamar, +4m NAP. Voor de goothoogte aan de Piet Heinlaan wordt een maat van 7m boven de perronhoogte gehanteerd, de maximale bouwhoogte bedraagt 10m zodat kappen, gekromde daken of hoogteverschillen in het daklandschap mogelijk zijn. Om voldoende mogelijkheden te creëren voor het maken van een wedstrijdbad aan de zijde van de Zeeweg met een bezoekerstribune en de realisatie van een 3m hoge springplank is de bouwhoogte voor het overige op maximaal 12m boven perronhoogte vastgelegd. De scheiding tussen de maximale bouwhoogtes van 10m en 12m is aangegeven op de verbeelding. Naast de globale bouwhoogten is voor de glijbaantoren nog een bouwhoogte van incidenteel 15m boven perronhoogte mogelijk gemaakt.

Inrichting omgeving nieuwbouw zwembad

Na sloop van de bestaande bebouwing zal een deel van de vrijgekomen plek worden ingericht als ligweide met waterspeelplaats en een entreezone. Het openbare gebied zal worden heringericht voor het bezoekersparkeren (auto's, fietsen, scooters, etc.), de markt, een speelplaats en groen. Voor het bestemmingsplan is een verkeersonderzoek verricht waarin de benodigde parkeercapaciteit is aangegeven. Vanaf de parkeergelegenheid dient een goede verbinding aanwezig te zijn naar de entree van het gebouw. Tevens dient een opstelplaats voor brandweer en ambulance aanwezig te zijn die een directe relatie heeft met de entree van het gebouw. De buitenruimte zal worden afgestemd op het gebouw en zal een kwalitatief hoogwaardig niveau hebben. De omgeving van het nieuwe zwembad zal voldoen aan de huidige eisen met betrekking tot sociale veiligheid en toegankelijkheid. In het ontwerp van de openbare ruimte dient rekening worden gehouden de met de hoogteverschillen in het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0003.png"

schets inrichting openbare ruimte

Beeldkwaliteit Nieuwbouw Zwembad Katwijk

Zoals in de visie is aangegeven dient het nieuwe zwembad een hoogwaardig, alzijdig, paviljoenachtig karakter te krijgen. De nieuwbouw heeft een representatief karakter als beeldbepalend gebouw van de gemeente Katwijk voor bezoekers van de kust en dient uitnodigend te zijn. Een 'sporthalachtig' ontwerp is daarom niet gewenst. In de beoordeling van de inzendingen wordt de stedenbouwkundige-architectonische kwaliteit van de uitwerking van het zwembad en de ruimtelijke inpassing met het oog op de omgeving meegenomen als beoordelingsfactor (gunningscriterium EMVI).

Hoofdvorm, massavorm.

De massaopbouw van het nieuwe zwembad is in balans, kent een vanzelfsprekende ordening en reageert maatgericht op de stedenbouwkundige en landschappelijke context. Er dient zorgvuldig te worden ingespeeld op de binnen het gebied te onderscheiden schaal, richtingen, sferen en karakteristieken De keuze voor de uitwerking en beëindiging van het volume is vrij, zowel platte daken als kappen en gekromde daken zijn mogelijk. Met name aan de Piet Heinlaan dient aandacht te worden besteed aan een gevarieerde uitwerking van de hoofdmassa voor ondermeer geleding en parcellering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0005.jpg"

schetsen geleding en parcellering

Architectonische uitwerking, gevelaanzichten en detaillering.

Uitgangspunt is 'sober en doelmatig'. De architectuur is eigentijds, hoogwaardig en duurzaam, maar tevens ook functioneel en doelmatig. De gevelcompositie van het nieuwe zwembad is evenwichtig en niet spanningsloos. De gevelopbouw, de gevelgeleding en de gevelcompositie spelen zowel qua schaal als geleding zorgvuldig in op de context, de dynamiek van het gebouw en of het conceptuele gebaar. De gevels hebben reliëf en voldoende plastiek en aan de zijde van de Piet Heinlaan dient er vanuit het zwembad geen direct zicht te zijn op de woningen. De textuur en richting van de materialen ondersteunt het gebaar en of de richting van het betreffende bouwdeel. De entree is duidelijk afleesbaar en op een logische positie aan de oostzijde gepositioneerd. De detaillering ondersteunt het ontwerp, is hoogwaardig en verfijnd en bevestigt het vakmanschap van de architect. De detaillering is overtuigend op alle schaalniveaus.

Kleur- en materiaalgebruik.

De toe te passen materialen zijn duurzaam en hebben bij voorkeur een natuurlijk patina en verouderingsproces. Materialen en kleuren die gebruikt worden voor de grotere gevelvlakken en dakvlakken voegen zich zorgvuldig binnen de groene Enclave Zeeweg en de omgeving en doen een grote handreiking naar de context. Steunkleuren kunnen het beeld verrijken. Materialen met minder textuur dienen ter compensatie een meer hoogwaardige esthetische kwaliteit en uitstraling te hebben. Een groene uitstraling van het dak en de gevel krijgt een hogere waardeerdering en wordt meegenomen als beoordelingsfactor (gunningscriterium EMVI).

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0006.jpg"

baksteen vergrijsd hout zink koper cortenstaal voorbeelden duurzame materialen met een natuurlijk patina, koper en zink zijn gelet op het basis uitgangspunt: 'sober en doelmatig', wellicht meer geschikt voor accent- en of steunkleuren

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0008.jpg"

schetsen toepassing grasdak

Overige

Traforuimten, containerruimten, installatieruimten, e.d. zijn geïntegreerd in het ontwerp en opgenomen in het gebouw. Technische installaties en afvoeren dienen te worden meegenomen in het ontwerp, zijn zoveel mogelijk geclusterd en dienen aan het oog te zijn onttrokken. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen, c.q. bijbehorende bouwwerken, zijn ondergeschikt en zorgvuldig afgestemd op de hoofdvolumes en de gekozen architectuur. Eventuele erfafscheidingen, fietsenstallingen, hemelwaterafvoeren, zonweringen, buitenverlichting, straatmeubilair en naamsaanduidingen zijn in het ontwerp geïntegreerd.

Hardheidsclausule.

Uitzonderingen op de bovenstaande criteria en uitgangspunten worden niet bij voorbaat uitgesloten, maar er ligt dan wel een grote bewijslast bij de ontwerper. Er kan wanneer deze bewijslast is geleverd een motivatie worden opgesteld waarom de gemeente in dit geval af zou kunnen wijken.

Referentiebeelden

Hieronder wordt een aantal referentiebeelden ter inspiratie getoond, deze hebben geen dwingend karakter, er wordt aangegeven op welke onderdelen het betreffende zwembad als referentie dient.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0011.jpg"

Hofbad, Den Haag, 2012, ontwerp: Venhoeven CS

Het ontwerp heeft een krachtige eenheid door baksteen schil met bijzondere textuur en een open transparante plint. De geleding breekt de schaal van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0013.jpg"

Zwembad Zandzee, Bussum, 2006, ontwerp: Wind Architecten Adviseurs

Het ontwerp heeft een paviljoenachtige uitstraling en sluit goed aan op de Bussumse heide.

4.3 Verkeer en Vervoer

Voor het project en het opstellen van het bestemmingsplan heeft een uitvoerig extern onderzoek plaatsgevonden naar het huidige parkeer mogelijkheden bij het zwembad en in de directe omgeving. Aan Mobycon is in dat verband gevraagd om met betrekking tot de directe omgeving van het zwembad een verkeerskundig onderzoek uit te voeren dat bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Uitvoeren van een parkeerdrukmeting binnen een representatief onderzoeksgebied.
  • 2. Opstellen van een parkeerbalans voor de nieuwbouwlocatie van het zwembad, met gebruikmaking van de resultaten van de onder punt 1 genoemde parkeerdrukmeting.
  • 3. Inzichtelijk maken van de verkeersaantrekkende werking van het nieuwe zwembad en de (eventuele) gevolgen daarvan op het omliggende wegennetwerk.

De resultaten van deze drie onderdelen zijn in de als bijlage gevoegde rapport weergegegeven.

De uitkomst van dit onderzoek is maatgevend voor de realisatie van het aantal parkeerplaatsen voor de nieuwbouw.

Uit het onderzoek is gebleken dat door de parkeerbalans van zwembad Aquamar en de Triumfatorkerk samen (zie bijlage Rapport Mobycon; Parkeer- en verkeersonderzoek Nieuwbouw Zwembad Aquamar, d.d. 8 april 2015, conclusie paragraaf 8.2) in de nieuwbouwsituatie een extra parkeervraag ontstaat die niet gefaciliteerd kan worden op het huidige parkeerterrein aan de Piet Heinlaan en de aanwezige parkeercapaciteit voor het gemeentehuis, aan de Zeeweg. Het aantal extra parkeerplaatsen waar de gemeente in de nieuwbouwsituatie minimaal in moet voorzien om het parkeren in goede banen te leiden, bestaat uit:

  • 28 parkeerplaatsen extra op werkdagen (t.b.v. zwembad Aquamar);
  • 61 parkeerplaatsen op de zaterdagen (t.b.v. zwembad Aquamar);
  • 71 parkeerplaatsen op de zondagen (t.b.v. kerkdiensten Triumfatorkerk).

Naast het parkeervraagstuk zal de realisatie van het nieuwe zwembad ook gevolgen hebben voor de wijze waarop de lokale infrastructuur wordt gebruikt. De extra verkeersgeneratie die als gevolg van de nieuwbouw ontstaat, door een toenemend aantal bezoekers, moet op gedegen wijze afgewikkeld kunnen worden, met waarborging van de lokale verkeersveiligheid, leefbaarheid en doorstroming van het verkeer als belangrijke randvoorwaarden. Gelet op het voorgaande heeft de gemeente Katwijk de wens geuit om een objectief onderzoek uit te laten voeren naar de wijze waarop in de huidige situatie van de parkeerfaciliteitenbij zwembad Aquamar gebruik wordt gemaakt en welke gevolgen de komst van het nieuwe zwembad heeft. Dit ten behoeve van de planvorming en bestemmingsplanwijziging die nodig is om het nieuwe zwembad te realiseren.

In de regels van het bestemmingsplan is aangegeven dat er gezorgd moet worden voor voldoendeparkeerplaatsen en in de toelichting wordt verwezen naar het parkeernormenbeleid. Het parkeeronderzoek motiveert dat de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Eerst bij de vergunningverlening voor het nieuwe zwembad moet onderbouwd worden dat de benodigde parkeerplaatsen voor het bouwplan er ook komen.

Opgemerkt zij nog dat volgens vaste jurisprudentie moet worden beoordeeld of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid waarbij alleen rekening wordt gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren bouwplan (indit geval het nieuwe zwembad). Dat betekent dat een eventueel bestaand tekort als regel buiten beschouwing kan worden gelaten. Een uitzondering op deze hoofdregel doet zich voor als het bestaande tekort aan parkeergelegenheid zich ‘als direct gevolg van het bouwplan’ op méér dagen dan voorheen voordoet. Dit betekent concreet dat het bestaande tekort niet op meer dagen mag plaatsvinden dan in de huidige situatie. Het rapport gaat hier op in (hoofdstuk 5, uitgangspunten) Toegelicht is dat voor het bepalen van de toename van parkeerbehoefte voor het zwembad is gekeken naar de toename in omvang van het overdekte gedeelte van het zwembad. Op grond daarvan mag worden verondersteld dat de voornoemde uitzondering zich niet voordoet en dit dus voldoende onderbouwd is.

4.4 Groen, Water en Recreatie

Hemelwater en afvalwater worden nu geloosd op de openbare riolering. In de huidige situatie zijn er
geen mogelijkheden/voorzieningen om het geloosde water te hergebruiken. Het uitgangspunt voor de
toekomstige situatie is om het regenwater af te koppelen van het riool. Bij afkoppeling van het hemelwater
is het gebruik van uitlogende materialen op het dak, aan de gevel en bij de hemelwaterafvoeren niet
gewenst. De watercompensatie eis van het waterschap bedraagt 15% van de toename van verhard oppervlak.
Indien er minder verhard oppervlak komt dan nu aanwezig is, dan is geen compensatie nodig.
De beleidsregels en keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn van toepassing voor de aanvraag
van een watervergunning.
In plangebied is een gemengd stelsel aanwezig. Beleiduitgangspunt is dat rekening wordt gehouden
met het gescheiden aanleveren en afvoeren van afvalstromen en zo veel mogelijk infiltreren van regenwater.
Kansen liggen in hergebruikmogelijkheden van zwembadwater. Anders zal in elk geval het afvalwater
gecontroleerd moeten worden afgevoerd.

Hoofdstuk 5 Milieu & omgevingsaspecten

5.1 Duurzaam ontwikkelen

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Katwijk streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Bij nieuwbouw kunnen met name op de vlakken gezondheid (wegverkeersgeluid), gebouwkwaliteit en energie (extra) ambities worden gerealiseerd. De sociale veiligheid kan verhoogd worden met de toepassing van het Politiekeurmerk Veilig Wonen.


Toetsingskader

Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS)

Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS.


Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Voor gemeentelijke gebouwen zoals een zwembad is minimaal een 8 de norm, waaraan Katwijk zich voor nieuwbouw heeft geconformeerd.

Klimaatprogramma 2008-2012. Dit programma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.

Onderzoek

Er is een quickscan duurzame energieopwekking op locatie uitgevoerd (projectnummer: 322548, Grontmij, 11 maart 2014). In deze onderzoeksopzet is gekozen voor een energiezuinig zwembadontwerp. Samen met de in dit rapport benoemde duurzame energievormen kunnen verschillende ambitieniveaus behaald worden. De ambitie waar in dit rapport aan getoetst wordt is of de duurzame energieopwekking vorm terug wordt verdiend binnen 10 jaar waarbij rekening is gehouden met kapitaallasten, onderhoudskosten en energieprijsstijging volgens een Netto Contante Waarde berekening.

Conclusie

Bij het ontwikkelen van het nieuwe zwembad worden de randvoorwaarden en de ambities voor duurzaamheid ingevuld. Er wordt gestreefd naar een ambitieniveau van minimaal duurzaam actief. Dit betekent dat voor het plan de norm van 8 uit het GPR-Sport en Zwembad instrument of gelijkwaardig geldt.

5.2 Bedrijvigheid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Het bestemmingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op bouw van een nieuw zwembad naast en ter vervanging van het huidige zwembad Aquamar. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.

Toetsingskader

Om het begrip milieuzonering hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG. Bedrijven zijn opgenomen in een tabel met bedrijven, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. De indeling van de bedrijven is vastgelegd in een afstandentabel, waarin de diverse aspecten van de bedrijven in normatief opzicht zijn weergegeven. Op grond van deze lijst kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van op een terrein toe te laten bedrijfsactiviteiten. Ook bestaande bedrijven kunnen aan deze lijst getoetst worden. Bij deze selectie dienen milieuoverwegingen een belangrijke rol te spelen.
Bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 hebben een relatief geringe milieubelasting en zullen in het algemeen niet conflicteren met de woonbestemming. Bedrijven die als categorie 3 zijn gekwalificeerd dienen van geval tot geval te worden bezien, waarbij met name de afstand tot de woonbestemming in relatie tot de bedrijfsbestemming van belang is. Bedrijven die in categorie 4 of hoger worden gerangschikt dienen van vestiging binnen een woonomgeving te worden uitgesloten.

Middels onderzoek dient te worden aangetoond dat de optredende geluidniveaus ten gevolge van het zwembad kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit en sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening (akoestisch woon- en leefklimaat). Doel van dit onderzoek is het bepalen van de te verwachten geluidemissie van het zwembad inclusief buitengedeelten, het berekenen van de optredende geluidniveaus ten gevolge van het zwembad ter plaatse van woningen en deze te toetsen aan wettelijke grenswaarden en/of streefwaarden in het kader van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.


Onderzoek

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapportnummer J283-1-RA, Peutz, 13 juni 2014). Conform de VNG-publicatie bedraagt de richtafstand voor overdekte zwembaden tot woningen 50m en voor niet overdekte zwembaden tot woningen 200m, waarbij geluid het bepalende milieu aspect betreft.
In de nieuwe situatie bedraagt deze afstand echter circa 20m.

Uit het rekenmodel blijkt dat met de gehanteerde realistische opbouw van de uitwendige scheidingsconstructies van het zwembad het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor situatie 1 (geen discozwemmen) en situatie 2 (wel discozwemmen) ten hoogste respectievelijk 32 en 45 dB(A) bedraagt (situatie 2 inclusief 10 dB toeslag vanwege muziekgeluid). Hiermee wordt voor beide situaties voldaan aan de standaard geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Het berekende equivalente geluidniveau (LAeq) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van het zwembad bedraagt ten hoogste 55 dB(A)-etmaalwaarde waarbij het optredende binnenniveau van de woningen niet meer dan 35 dB(A) zal bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de 'Circulaire indirecte hinder' (zie hoofdstuk 5). De optredende geluidniveaus ten gevolge van het stemgeluid vanaf de parkeerplaats bedragen ten hoogste 15 dB(A).


Conclusie

Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan de wettelijke geluidgrenswaarden en er tevens sprake zijn van een goed akoestisch woon- en leefklimaat ten aanzien van het stemgeluid en de maximale geluidniveaus afkomstig van het buitenterrein van het zwembad en de parkeerplaats.

5.3 Geluid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

In verband met de normen van de Wet geluidhinder en de relatie met Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet gekeken worden naar het aspect verkeers- en industrielawaai in en rondom het plangebied.

Toetsingskader

Verkeer en industrie zijn geluidsbronnen met ruimtelijke relevantie. De Wet geluidhinder stelt kaders voor deze bronnen en normen voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten.

Onderzoek

Een zwembad is geen geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder.

Conclusie

Er is geen geluidsonderzoek in de zin van de Wet geluidhinder nodig.

5.4 Bodem

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. Het plangebied heeft overwegend een zwembadfunctie.

Toetsingskader

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt eisen aan de uitvoerbaarheid van plannen. Daarom is kennis van de bodem van belang voor het leggen van de bestemmingen. De Wet bodembescherming bevat kaders voor (het saneren van) ernstige verontreinigingen. De Woningwet en de Wet milieubeheer bevatten kaders omtrent het gebruik. Of een verontreiniging moet worden gesaneerd hangt af van de ernst en omvang. Uiteraard speelt het toekomstig gebruik ook een belangrijke rol.

Onderzoek

Op basis van het historisch onderzoek (databank Squit en de bodemkwaliteitskaart van gemeente Katwijk) blijkt dat binnen het plangebied geen locaties met ernstige verontreinigingen bekend zijn. In het verleden zijn ter plaatse van de locaties Piet Heinlaan 5 (Aquamar - indicatief bodemonderzoek) en Piet Heinlaan 7-9 (Triumfatorkerk - verkennend bodemonderzoek) bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn hooguit lichte verontreinigingen in de bodem aangetroffen. Wanneer de gebruiksbestemming niet verandert zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen aanwezig en bestaat geen directe saneringsnoodzaak. Indien ter plaatse van deze percelen in de toekomst herontwikkeling plaatsvindt (realisatie nieuw zwembad), dient in het kader van de aanvraag van een Omgevingsvergunning een bodemonderzoek (conform NEN 5740) plaats te vinden ter plaatse van het nieuw te realiseren object. Indien hierbij een bodemverontreiniging wordt aangetroffen, dient sanering van de verontreinigde bodem plaats te vinden, waarbij de saneringsdoelstelling wordt afgestemd op de toekomstige gebruiksfunctie.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen ernstige verontreinigingen bekend en naar de aard van het gebied worden die ook niet verwacht. Deze hypothese zal in voorkomende gevallen in de praktijk worden getoetst op grond van de bouwverordening, de Wet milieubeheer als ook in het kader van grondtransacties.

5.5 Luchtkwaliteit

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Het plangebied is en blijft overwegend in gebruik als zwembad. In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen gesteld in het belang van het voorkomen en beperken van de luchtverontreiniging.

Toetsingskader

De kwaliteitseisen vinden hun oorsprong in Europese wetgeving en zijn gebaseerd op gezondheidskundige grondslagen. In Bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de kwaliteitseisen vertaald naar grenswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (N02), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), lood en zwaveldioxide (S02).

Onderzoek

De bestaande toestand van de luchtkwaliteit in het plangebied en omgeving is vastgelegd in de NSL-Monitoringstool. Over het peiljaar 2010 blijkt dat van de stoffen NO2 en PM10 de actuele concentraties de grenswaarden niet worden overschreden. Ook naar de toekomst leiden autonome ontwikkelingen niet tot grenswaardeoverschrijdingen. Niet in alle gevallen is het nodig om de luchtkwaliteit te onderzoeken door middel van berekeningen. Wel moet worden onderbouwd waarom tot een zeker besluit wordt gekomen. Eerst moet worden vastgesteld of er sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde. Als dat niet het geval is, dan kan worden getoetst aan het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit Nibm). Verder zijn in de Regeling Nibm toetsingscriteria opgenomen om te beoordelen of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Conclusie

In het plangebied is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde. Ook voldoet dit plan aan de Nibm-criteria en daarom hoeft geen verdere beoordeling van de luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

5.6 Natuurbescherming

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de Vogel en Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Naast landelijke regelgeving moet rekening worden gehouden met de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn uitgewerkt in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Samen zorgen deze bepalingen voor bescherming van de soorten, én bescherming van de leefgebieden.

Toetsingskader

De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing. Op de website van het ministerie van LNV zijn alle beschermde gebieden opgenomen in de Gebiedendatabase.

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijk-heid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, besten-dig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.


Onderzoek

In of nabij het plangebied is geen natuurgebied of aangrenzende zone aanwezig waarop de Vogel- en Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet van toepassing is. Ook is in of nabij het plangebied geen (provinciaal) milieubeschermingsgebied aanwezig. Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de ingreep.
Op basis van de Natuurwaardenkaart Katwijk kan worden vastgesteld dat binnen het plangebied (beschermde) soorten mogen worden verwacht. Door de langdurige leegstand van de gebouwen kunnen met name populaties vleermuizen aanwezig zijn.

Er heeft een onderzoek plaatsgevonden ( Quick Scan Flora- en Faunawet, Duijvenboden Natuur, rapportnummer 301402, november 2014) naar mogelijk negatieve effecten op beschermde soorten.
Zo kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met het broedseizoen, om zo vertraging van de sloop- en bouwwerkzaamheden te voorkomen en kunnen mitigerende maatregelen worden genomen.


Conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen milieubeschermingsgebieden (bijv. voor stilte of grondwater) aanwezig. Er dient bij de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde dieren en planten.

5.7 Externe veiligheid

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

Direct nabij het plangebied is een aardgastransportleiding van de NV Nederlandse Gasunie aanwezig. Het bestemmingsplan maakt de vervanging van een beperkt kwetsbaar object mogelijk.

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij de herinrichting van een gebied bepalen deze risico's mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle activiteiten in de nabijheid van het plangebied. Dat kan zowel inrichtingen als transporten betreffen. Van die activiteiten dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te worden bepaald en eventueel de toename hiervan.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te zijn verantwoord.


Onderzoek

In of nabij het plangebied zijn de volgende voorzieningen of activiteiten aanwezig die een risico voor de omgeving kunnen opleveren:


Gastransportleiding

In het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding (W-535-13) van de NV Nederlandse Gasunie. Deze leiding heeft een diameter van 6 inch en een werkdruk van 40 bar. Op ondergrondse transportleidingen voor gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. In dit kader is onderzoek uitgevoerd naar de PR en GR voor deze leiding. De risicoberekening is uitgevoerd met Carola, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransportleidingen. De conclusies uit het onderzoek zijn hieronder beschreven.


PR berekening

Uit het onderzoek blijkt dat de PR-contour 0 (nul) meter bedraagt.


GR berekening

Het groepsrisico is berekend voor het leidingsegment wat in het plangebied het hoogste groepsrisico veroorzaakt. Dat leidingsegment heeft een lengte van 1000 meter + 2 x 65 meter (de zonebreedte).


De overschrijdingsfactor is de maximale verhouding tussen de FN-curve en de oriëntatiewaarde. Daarmee is de overschrijdingsfactor een maat die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd of overschreden. Een overschrijdingsfactor kleiner dan één geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft.

Ter plaatse van het plangebied is in de nieuwe situatie sprake van een minimale overschrijdingsfactor van 0,18. Als gevolg van een te verwachte toename in de bezoekersaantal zal het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie iets stijgen. De overschrijdingsfactor van één kilometer segment is uitgezet in een FN-curve voor de huidige en nieuwe situatie.

Conclusie

Uit onderzoek blijkt dat in Katwijk zowel voor het PR als het GR geen knelpunten zijn en de veiligheid in het kader van dit bestemmingsplan niet in het geding is. De huidige situatie in het plangebied zorgt niet voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Ook in de nieuwe situatie vindt geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaats. Wel stijgt het groepsrisico iets door een toename van de bezoekersaantallen. Hiernaast vinden geen ontwikkelingen plaats die een wijziging in het groepsrisico veroorzaken. In het plan is voldaan aan de noodzakelijke veiligheidsafstanden. Het plangebied betreft een beperkt kwetsbaar object. De bereikbaarheid en de primaire en secondaire bluswatervoorziening zijn voldoende.

5.8 Niet gesprongen explosieven

Het plangebied wordt als onverdacht beschouwd voor het voorkomen van niet-gesprongen explosieven.

5.9 Milieueffectrapportage (MER)

Een plan is mer-plichtig indien de activiteit voorkomt in de bijlage van het Besluit mer.

Wanneer voor het plan een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet, dan moet eveneens een mer worden opgesteld. Daarnaast kan de ruimtelijk context of cumulatie met de omgeving aanleiding zijn om een mer-beoordeling uit te voeren.


Onderzoek

Het plan voorziet niet in activiteiten in een omvang als bedoeld in de onderdelen C en D van de bijlage uit het Besluit mer. Ook behoeft voor dit plan geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet te worden gemaakt. Uit de in dit hoofdstuk uitgevoerde analyse van milieuaspecten blijkt dat het plan - zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten (cumulatie) - geen aanzienlijke milieugevolgen veroorzaakt die een mer-beoordeling rechtvaardigen.

Conclusie

Het plan is niet mer(beoordelings)-plichtig.

5.10 Waterhuishouding

Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu

De gemeente is verantwoordelijk voor stedelijk water. De afspraken uit het Waterplan zijn leidend voor de planvorming. Het aspect waterhuishouding dient hierbij nadrukkelijk betrokken te worden. Het waterschap is in een vroeg stadium bij de planvorming betrokken. In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan aan het Hoogheemraadschap toegezonden.

Hemelwater en afvalwater worden nu geloosd op de openbare riolering. In de huidige situatie zijn er
geen mogelijkheden/voorzieningen om het geloosde water te hergebruiken. Het uitgangspunt voor de
toekomstige situatie is om het regenwater af te koppelen van het riool. Bij afkoppeling van het hemelwater
is het gebruik van uitlogende materialen op het dak, aan de gevel en bij de hemelwaterafvoeren niet
gewenst. De watercompensatie eis van het waterschap bedraagt 15% van de toename van verhard oppervlak.
Indien er minder verhard oppervlak komt dan nu aanwezig is, dan is geen compensatie nodig.
De beleidsregels en keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn van toepassing voor de aanvraag
van een watervergunning.
In plangebied is een gemengd stelsel aanwezig. Beleiduitgangspunt is dat rekening wordt gehouden
met het gescheiden aanleveren en afvoeren van afvalstromen en zo veel mogelijk infiltreren van regenwater.
Kansen liggen in hergebruikmogelijkheden van zwembadwater. Anders zal in elk geval het afvalwater
gecontroleerd moeten worden afgevoerd.

In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) zijn vervolgens afspraken gemaakt aangaande de zorgplicht van grondwater, hemelwater en afvalwater. 

Waterneutraal bouwen

De drie trapsstrategie uit WB21 (Waterbeheer in de 21e eeuw) vasthouden- bergen- afvoeren is uitgangspunt bij waterneutraal bouwen. Om uitvoering te geven aan WB21 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten tussen rijk, provincies, gemeenten en waterschappen.

Voor maatregelen dient de volgende volgorde te worden aangehouden:

  • 1. Voorkomen van afvoer dat wil zeggen minimalisatie van het verhard oppervlak en regenwater, vasthouden op de plek waar het valt.
  • 2. Benutten van regenwater ten behoeve van drinkwaterbesparing (grijswatercircuit).
  • 3. Infiltreren van regenwater ten behoeve van grondwateraanvulling.
  • 4. Afvoer naar en berging in het oppervlaktewater.

Voorbeelden van bovengenoemde maatregelen zijn:

  • Bouwtechnische voorzieningen zoals bergingkelders, grijswatercircuits.
  • Toepassen grasdaken.
  • Toepassen half open verharding.
  • Toepassen flauwer taluds watergangen.
  • Wadi's.

Indien moet worden afgevoerd naar het oppervlaktewater treedt de 15 % regel in werking.
Dit betekent dat van het toegenomen verhard (met een ondergrens van 500 m2) oppervlak 15 % aan extra wateroppervlak moet worden gerealiseerd.

Grondwater

In de Wet gemeentelijke watertaken zijn regels opgenomen voor grondwater. De eigenaar van het perceel is zelf verantwoordelijk voor het grondwater. Daarbij heeft de gemeente een zorgplicht maar kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor grondwateroverlast.

In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Isohypsen wijzen echter op een hoge grondwaterstand. Eventueel te veel aan grondwater kan direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Indien er een kelder wordt aangebracht, wordt dit beschouwd als een bouwkundige voorziening en dient derhalve de constructie waterdicht te zijn.

Duurzaam bouwen

De toepassing van uitloogbare bouwmetalen zoals koper, zink en lood voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair moet zo veel mogelijk worden voorkomen zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terecht komen.

Conclusie

Het bestaande zwembad met aangrenzende parkeerplaatsen heeft een verhard oppervlak van circa 9.700 m2. De de bouw van het nieuwe zwembad met aangrenzende parkeervoorziening brengt een verharding met zich mee van 9.500 m2 (6.500 m2 (zwembad) + 3.000 m2 (parkeervoorziening). De nieuwbouw van het zwembad leidt niet tot een toename van de verharding. Dit betekent dat er geen sprake is van een toename van verhard oppervlak waar extra wateroppervlak voor hoeft te worden gerealiseerd.

5.11 Archeologie

Het plangebied bevindt zich in een landschappelijk en archeologisch complex en rijk gebied. Archeologisch adviesbureau RAAP heeft in de directe omgeving van het huidige plangebied in 2013 en 2014 meerdere onderzoeken uitgevoerd - zowel booronderzoek als gravend onderzoek.

Op basis van een in september 2013 uitgevoerd bureauonderzoek (Kroes, 2013) is in november 2013 bij de Triumfatorkerk aan de Zeeweg een verkennend booronderzoek uitgevoerd (Wink, 2014). Hierbij zijn in het duinzand humeuze niveaus aangetroffen waarin mogelijk archeologische waarden aanwezig konden zijn. Tijdens het daaropvolgende gravend onderzoek (proefsleuven en archeologische begeleiding protocol opgraven) zijn op twee niveaus in het duinzand sporen aangetroffen (Van der Laan, in prep.). De top van het onderste cultuurpakket ligt in het zuiden van het plangebied op 2,60 m +NAP en in het noorden op 2,40 m +NAP. De dikte van dit pakket is 30 cm in het zuiden en 40 cm in het noorden van het plangebied. De top van het bovenste cultuurpakket ligt op circa 3,20 m +NAP. De dikte van het pakket is in het zuiden van het plangebied 40 cm en in het noorden 75 cm. Tijdens de basale uitwerking is reeds een mogelijke huisplattegrond herkend in de paalsporen. Verwacht wordt dat in de overige paalsporen nog structuren zoals huizen, bijgebouwen en hekwerk onderscheiden kunnen worden.

Ook ter hoogte van het transformatorstation aan de Industrieweg zijn behoudenswaardige archeologisch resten aangetroffen tijdens een booronderzoek en proefsleuvenonderzoek, ditmaal in de oeverafzettingen van het Oude Rijnestuarium. Hier zijn vijf cultuurlagen uit in ieder geval de Romeinse tijd aangetoond (Jansen, 2014; Van der Laan, 2014). Op basis van de hoeveelheid (1483 fragmenten) en het soort vondstmateriaal (grof keramisch bouwmateriaal, natuursteen en gedraaid gebruiksaardewerk) is het zeer waarschijnlijk dat het gaat om sporen die gerelateerd kunnen worden aan een nederzettingsterrein.

Kenmerken van de te verwachten archeologische resten

Ten aanzien van het plangebied bestaat een hoge verwachting voor de aanwezigheid van vindplaatsen vanaf de Late IJzertijd in het Oude Duinzand. Gezien de bekende vindplaatsen in de directe omgeving worden met name vindplaatsen uit de Romeinse tijd en (Vroege) Middeleeuwen verwacht. Voor het landschap van het Oude Rijn-estuarium geldt een middelhoge verwachting voor vindplaatsen vanaf de Bronstijd tot het moment van overstuiven met duinzand. Vermoedelijk dateert de overstuiving uit de Late IJzertijd of mogelijk zelfs de Vroeg Romeinse tijd. Zowel de vindplaatsen in de afzettingen van het Oude Rijn-estuarium als die in het Oude Duinzand kunnen zich kenmerken door een herkenbare cultuurlaag en een dichte vondststrooiing. Echter uit beide landschappen zijn vindplaatsen zonder herkenbare cultuurlaag en/of met een geringe vondststrooiing bekend. Dit geldt met name voor de te verwachten voortzetting van de laatmiddeleeuwse vindplaatsen die bij de opgraving ter plaatse van de Triumfatorkerk is aangetroffen.

Naast deze verwachting voor nederzettingsterreinen kan de Romeinse Limesweg in (de directe omgeving van) het plangebied aanwezig zijn. Er is weinig informatie over de opbouw van de weg in deze regio. Ter hoogte van de Zanderij is mogelijk de Limesweg in het Oude Duinzand aangetroffen. Deze (mogelijke) weg was daar te herkennen aan een bermgreppel en een ophogingslaag bestaande uit plaggenachtig materiaal. Er was geen sprake van een wegverharding zoals van grind of schelpen zoals stroomopwaarts langs de Oude Rijn regelmatig is aangetroffen. Indien de Limesweg ter hoogte van het plangebied dezelfde opbouw heeft als in de Zanderij, dan is deze met boringen niet of nauwelijks op te sporen. Langs de weg kunnen, naast nederzettingsterreinen, ook grafvelden, wachtposten, e.d. verwacht worden. Ook deze complextypen laten zich slecht met boringen in kaart brengen.

Resultaten van het uitgevoerde inventariserend archeologisch onderzoek binnen het plangebied

Binnen het plangebied zijn in totaal 50 karterende boringen gezet. De boringen zijn doorgezet tot minimaal 0,5 m in de kwelderafzettingen van het Oude Rijnestuarium. De boordiepte bedroeg gemiddeld 4,7 meter (minimaal 3,5 m en maximaal 6,5). Hierbij is met name aandacht besteed aan het voorkomen van vegetatiehorizonten en/of cultuurlagen. Het opgeboorde materiaal is in het veld gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals houtskool, aardewerk, bot, vuursteen, verbrande leem en fosfaatvlekken). Alle cultuurlagen en vegetatiehorizonten zijn bemonsterd.

De bodemopbouw zoals gedocumenteerd in de boringen komt goed overeen met de resultaten van het verkennende onderzoek (Wilbers, 2014). Aan de basis van het profiel bevinden zich sterk gelaagde humeuze klei van het Oude Rijnestuarium. De gelaagdheid bestaat uit humus en zandlagen. Deze afzettingen zijn in lang niet alle boringen aangetroffen. Deze estuariene afzettingen zijn afgedekt met een pakket sterk siltige tot zandige klei. In de top van dit kleipakket, die zich tussen 0,44 m + NAP en 0,82 m –NAP, is soms sprake van een ontwikkelde bodemlaag. In veel van de boringen is deze top echter humeus, bijna venig. De top van deze als kwelderafzettingen geïnterpreteerde kleilaag is ontkalkt. In enkele boringen leek in het veld sprake te zijn van een verlande restgeul. Op basis van het ontbreken van zandige oevers langs deze mogelijke geul wordt vooralsnog geconcludeerd dat geen sprake is van een belangrijke (hoofd) geul van de Oude Rijn in het gebied.

Het kwelderlandschap wordt afgedekt door zandige afzettingen, het voormalige Duinlandschap. De basis van het zandpakket bestaat uit matig fijn tot matig grof kalkrijk zand met veel schelpfragmenten. Vaak is er in de basis van het zandpakket sprake van een gelaagdheid van humeuze kleilagen. Waarschijnlijk was er toen dit deel van het estuarium overstoven raakt met duinzand nog sprake van periodieke overstromingen (bijvoorbeeld tijdens springvloed) waarbij de kleilagen zijn gevormd. In dit onderste deel van het duinzand pakket is geen sprake van vegetatiehorizonten. Vanaf 0,3 m NAP zijn de eerste vegetatiehorizonten in het duinzand aangetroffen. De vegetatiehorizonten variëren van (zeer) licht ontwikkeld en relatief dun (< 5 cm) tot zeer donkere lagen van enkele decimeters. De goed ontwikkelde niveaus betreffen waarschijnlijk archeologische cultuurlagen, zoals aangetroffen bij de Triumfatorkerk (Laan, 2014b). Op basis van de bekeken profielenis geen sprake van in de ruimte duidelijk te vervolgen niveaus. In verschillende boringen, met name aan de oostzijde van het plangebied is sprake van een relatief dikke cultuurlaag vrijwel direct onder de verstoorde bovengrond. In het veld was het niet mogelijk om de aard van dit niveau direct vast te stellen. Op basis van een vergelijking met de gegevens van het proefsleufonderzoek bij de Triumfatorkerk lijkt het hier om diepgespitte akkerlaag of teellaag te gaan.

Uit de analyse van het karterende booronderzoek blijkt sprake te zijn van minimaal drie vindplaatsen (zie onderstaand kaartje "Overzicht van de aangetroffen vindtplaats met boorplan waarderende fase"  ), mogelijk met meerdere bewoningsfasen (met name in vindplaats 2). Het gaat om één vindplaats in de afzettingen van het Oude Rijnestuarium. In de top van de kwelderafzettingen is in vier boringen (mogelijk) Romeins scherfmateriaal aangetroffen. Deze cluster van boringen duidt mogelijk op een nederzettingsterrein uit de (Late) IJzertijd en/of Romeinse tijd (vindplaats 1). Vrijwel de hele oostelijke helft van het plangebied is op basis van het resultaat van de boringen aan te merken als vindplaats in het duinlandschap, vindplaats 2. Op basis van het aangetroffen scherfmateriaal dateert deze vindplaats uit de Late Middeleeuwen,. Er zijn echter ook aanwijzingen voor vroegmiddeleeuwse bewoning. Aan de noordwestzijde van het huidige zwembad is tenslotte nog sprake van een kleine concentratie aan archeologisch materiaal in het duinlandschap. Deze concentratie lijkt los te staan van vindplaats 2 maar dit kan op basis van de boringen niet bevestigd worden. Vooralsnog is deze concentratie als vindplaats 3 aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0537.bpKATnwbwZwembad15-va01_0014.png" Overzicht van de aangetroffen vindtplaats met boorplan waarderende fase

Conclusie:

Opgenomen dubbelbestemming archeologie en noodzakelijk archeologisch vervolgonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten van het archeologisch karterend booronderzoek uitgevoerd door adviesbureau RAAP is voor de zones waar archeologische cultuurlagen en indicatoren zijn aangetroffen een dubbelbestemming Waarde – Archeologisch Verwachtingsgebied opgenomen (de RAAP vindplaatsen 1-3). Voor deze verwachtingsgebieden geldt een archeologische onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m2 indien die dieper reiken dan 30 centimeter beneden het maaiveld. Hierbij is uitgegaan van de hoogst gelegen waargenomen archeologische cultuurlaag in het duinzandpakket. De vrijstellingsnorm van 100 m2 is bepaald vanwege de hoge verwachtingen en de ligging binnen de zone van de Romeinse Limes waarvoor een provinciale verordening van kracht is.

Om tot een waardering van vindplaatsen te komen binnen een duinlandschap is archeologisch proefsleuvenonderzoek benodigd. Dit onderzoek zal zich moeten richten op de waargenomen opeenvolging van cultuurlagen en de aard van de daarin aanwezige archeologie tot op de diepte van de voorgenomen verstoringen door bouw- en aanlegwerkzaamheden. Een proefsleuvenonderzoek wordt op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen voorafgaande aan de werkzaamheden uitgevoerd zodat het bevoegd gezag archeologie een besluit kan nemen over de verdere omgang met de gewaardeerde vindplaatsen.

Ter plaatste van de voorgenomen nieuwbouw van het zwembad zullen door de aanleg van de baden meerdere van de waargenomen archeologische cultuurlagen worden vergraven. Om een proefsleuvenonderzoek tot op grote diepte in het duinzandpakket mogelijk te maken zijn ingrijpende civieltechnische bouwmaatregelen nodig, zoals bouwkuipen. Voor deze bouwwerkzaamheden is besloten het proefsleuvenonderzoek en eventuele besluitvorming over de verdere omgang met vindplaatsen volledig te integreren in het bouwproces.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting moet hierbij gezien worden als een uitleg wat met de verbeelding en de regels wordt beoogd. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van de functies en vorm in het bestemmingsplangebied. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Verbeelding en regels  

Uitgangspunt is dat de digitale verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

Bestemmingsvlak en bouwvlak  

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de digitale verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de digitale verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen  

Op de digitale verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het maximum aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.

Opbouw planregels  

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

6.2 Opbouw regels

Inleidende regels

Begrippen

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in dit artikel uitgelegd.

Wijze van meten

Dit artikel bevat technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Groen

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor groen, water, speelvoorzieningen, voet/ en fietspaden, kunstwerken, straatmeubilair, geluidswal of -scherm, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aangegeven aanduiding is de bestemde grond aangewezen voor een gasdrukmeet en regelstation. Binnen de bestemming "Groen" zijn bouwregels opgesteld.

Artikel 4 Sport

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor sport, sportveld, clubgebouw, sportzaal, sporthal, sportcentrum, sportschool, fitnesscentrum, squashcentrum. Ter plaatse van de aangegeven aanduidingen voor een zwembad met ondergeschikte horeca en een speelweide. Bij deze bestemming behoren tevens voorzieningen zoals voet- en fietspaden, groen, speel-, parkeer- en nutsvoorzieningen en water. Binnen de bestemming "Sport" zijn bouwregels opgesteld.

Artikel 5 Maatschappelijk

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel 1.54, zoals bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, onderwijs, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, zorg en welzijnsinstelling. Bij deze bestemming horen tevens zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water. Binnen de bestemming "Maatschappelijk" zijn bouwregels opgesteld.

Artikel 6 Verkeer- Verblijfsgebied

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor wegen en paden met een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de nabijgelegen gronden, standplaatsen voor verkoop en evenementen/ manifistaties. Bij deze bestemming horen tevens voorzieningen zoals voet- en fietspaden, verkeers-, groen-, speel-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water. Binnen de bestemming "Maatschappelijk" zijn bouwregels en specifieke gebruiksregels opgesteld.

Artikel 7 Dubbelbestemming Leiding - Gas

De gronden binnen deze bestemming zijn aangewezen voor - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 7 inch (169 mm) en een druk van ten hoogste 40 bar met daarbij behorende belemmeringenstrook. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op deze gronden mag slechts worden gebouwd als de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden kan worden verlend nadat de lidingbeheerder een positief schriftelijk advies heeft afgegeven.

Artikel 8 Dubbelbestemming Archeologisch Verwachtingsgebied 1

De voor 'Archeologisch Verwachtingsgebied 1' aangewezen gronden zijn , behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Voor deze gronden gelden bepaalde bouwregels en regels ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde of van werkzaamheden. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de dubbelbestemming te wijzigen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat er ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn of als blijkt dat er ter plaatse geen archeologische waarden aanweig zijn.

Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Deze regel dient te voorkomen dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Daar voor een gebouw een zeker open terrein is vereist, wordt via de anti-dubbeltelregel voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt “meegenomen” bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat om algemene bouwregels voor het overschrijden van bouwgenzen, het overschrijden van bestemmingsgrenzen, een dakhelling en ondergronds bouwen. Burgemeester en wethouders kunnen van de bouwregels aangaande het ondergronds bouwen afwijken voor een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 7 meter onder peil onder voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord. In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 van dit artikel is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-barim' is de oprichting van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan, anders dan gebouwen voor een gasdrukmeet- en regelstation (nutsvoorziening).

Artikel  12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van de bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Artiekl 13 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van tervisielegging van het plan bestaan of waarvoor een bouw- dan wel omgevingsvergunning is aangevraagd, mogen blijven bestaan, ook wanneer dit strijdig is met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag gehandhaafd worden.

Artikel 15 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid & handhaving

7.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg ter advisering naar de diverse overleginstanties gestuurd. In totaal hebben 3 instanties op het voorontwerp bestemmingsplan “Nieuwbouw Zwembad Katwijk” gereageerd. In deze paragraaf worden de reacties kort weergegeven. Tevens wordt aangegeven hoe de reacties in het plan zijn verwerkt.

Ingediende reacties

1. Reactie ingediend door het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben over het plan.

2. Reactie ingediend door Liander Infra West N.V.

Liander verzoekt om het gasdrukmeet en regelstation, binnen de bestemming "Groen", op te nemen op de verbeelding met functieaanduiding 'nutsvoorziening' en de daarbij behorende veiligheidscontour.

Reactie gemeente Katwijk

Het verzoek van Liander wordt verwerkt op de verbeelding en in het ontwerpbestemmingsplan.

3. Reactie ingediend door Brandweer Hollands Midden

Brandweer Hollands Midden heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben over het plan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Nieuwbouw Zwembad Katwijk” heeft vanaf 24 juli 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren. In totaal zijn er 2 zienswijzen op het plan ingediend.

Ingediende zienswijzen

In de "Nota Zienswijzen bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk", zijn de zienswijzen samengevat en is tevens aangegeven of de zienswijze aanleiding is voor aanpassing van het bestemmingsplan.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk wordt opgesteld onder regime van de nieuwe Wro. Onderdeel van de nieuwe Wro is de GREX – wet. De wetgever heeft met de nieuwe regeling inzake de grondexploitatie, ook wel Grondexploitatiewet (GREX – wet) genoemd, een oplossing willen bieden voor het probleem dat gemeenten bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden geen of slechts beperkte mogelijkheden van kostenverhaal hebben, indien zij niet de eigenaar zijn van de te ontwikkelen gronden (afdeling 6.4 Wro). Dit als stok achter de deur als het niet lukt om een exploitatieovereenkomst af te sluiten met de private grondeigenaren. Er zijn twee mogelijkheden om (privaatrechtelijk) de kosten te verhalen:

  • 1. anterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst voordat een exploitatieplan aan de orde is.
  • 2. posterieure exploitatieovereenkomst, exploitatieovereenkomst die gesloten wordt na de inwerkingtreding van een exploitatieplan.

Het exploitatieplan is verplicht als het niet lukt om een anterieure exploitatieovereenkomst af te sluiten met de eigenaren binnen het exploitatiegebied. Het exploitatieplan biedt dan een grondslag om de kosten van openbare voorzieningen via de omgevingsvergunning te innen.

Consequenties bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk
In het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk wordt de bouw van een zwembad mogelijk gemaakt. Voor het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk zal er geen verplichting zijn tot het opstellen van een exploitatieplan omdat de gronden in eigendom blijven van de gemeente.

7.4 Handhaving

De gemeente Katwijk heeft in het plan 'Organisatie van het Vergunning- en Handhavingsbeleid 2012-2016' voor de komende jaren het integrale toezichts- en handhavingsbeleid vastgelegd. Dit beleid richt zich op de bebouwde omgeving met als doel een bijdrage te leveren aan de naleving van gestelde normen en regels. Het streefbeeld voor de gemeentelijke toezichts- en handhavingstaak is om deze op een structurele en integrale manier vorm te geven. Eventuele toepassing van bestuurs- of strafrechtelijke sancties maakt de toezichts- en handhavingsketen compleet.

Toezicht wordt gehouden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Er vindt controle plaats op de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Doel is het waarborgen van een basiskwaliteit ten aanzien van de bouwkundige staat, veiligheid, en de milieukundige, ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van de bebouwde omgeving. Verder wordt toezicht gehouden op precariorechten, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en leegstand. Voor handhavingstaken voortvloeiend uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is sprake van signaaltoezicht en wordt samengewerkt bij evenemententoezicht. Thema's als duurzaam bouwen en veiligheid vormen steeds vaker een onderdeel van de toezichtstaak.

Tijdens het gebruik wordt toezicht gehouden op bestaande objecten. Deze gebruiksfase begint nadat een object (bijvoorbeeld een gebouw) is opgericht, ingericht en daardoor gebruiksklaar is. Toezicht vindt plaats op grond van een verleende omgevingsvergunning of algemeen geldende voorschriften. Objecten worden volgens een vastgestelde controlefrequentie periodiek gecontroleerd. Hoofdzakelijk betreft het toezicht periodieke controles op basis van het Gebruiksbesluit/Bouwbesluit, de Wet milieubeheer, de APV (evenementen) en aan deze  gerelateerde wetgeving.

Ten slotte wordt toezicht gehouden op gebiedsniveau; (strijdig)gebruik en het illegaal oprichten van bouwwerken en ruimten. Op deze manier worden de ruimtelijke, esthetische en landschappelijke kwaliteiten versterkt en de veiligheid en leefbaarheid van de (openbare) ruimte verbeterd. Dit type toezicht is veelal naar aanleiding van een klacht of melding of op basis van vrije veldtoezicht.

De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar voor toezicht en handhaving.

Hoofdstuk 8 Procedure bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk doorloopt, net als ieder bestemmingsplan, een uitgebreide procedure. Het voorontwerpbestemmingsplan is voor het wettelijk vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties voorgelegd. De gemeente zal in deze periode ook een informatiebijeenkomst organiseren over het nieuwe bestemmingsplan. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg en informatiebijeenkomst, kunnen leiden tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan Nieuwbouw Zwembad Katwijk

Vervolgens geven burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor ter visie legging conform art 3.8 Wro. Na publicatie, wordt het ontwerp dan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen zal de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - besluiten over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn).

Belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.