direct naar inhoud van Regels
Plan: Fietspad Westerbaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0537.bpKATfpdwesterbaan-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Fietspad Westerbaan als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpKATfpdwesterbaan-va01 van de gemeente Katwijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0537.bpKATfpdwesterbaan-va01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande afstands-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren.

1.14 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.15 extensief recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en dergelijke.

1.16 kunstwerk

Een civieltechnisch bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de weg- of waterbouw.

1.17 maatschappelijke dienstverlening

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening.

1.18 motorrijtuig

alle voertuigen met een motor, waaronder snorfietsen, bromfietsen, scooters en brommobielen.

1.19 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, omvormers, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.20 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 onderkomen

een voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuig, woonboot, ark, caravan en stacaravan, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook een tent.

1.22 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand.

1.23 parkeervoorziening

elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.

1.24 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de voorgevel;
  • c. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein.
1.25 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, kunstwerken en straatmeubilair;
  • b. gebouwen voor beheer en onderhoud;
  • c. brughoofden en brugaanlandingen;
  • d. geluidwal of –scherm;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van natuur en landschap.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden worden uitsluitend gebouwen voor beheer en onderhoud en gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gebouwd;
  • b. het oppervlak van een gebouw voor beheer en onderhoud mag maximaal 50 m2 bedragen met een goothoogte van maximaal 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • d. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 15 m² per voorziening.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 5 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste 3 vlaggenmasten worden geplaatst;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
  • d. overkappingen zijn niet toegestaan.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van de gronden voor:

  • a. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • b. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomen;
  • e. het gebruik van voet- en fietspaden voor motorrijtuigen.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening als bedoeld in artikel 1.17 maatschappelijke dienstverlening, zoals bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/naschoolse opvang, onderwijs, scouting, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, zorg en welzijnsinstelling;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen en water.
4.2 Bouwregels

Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogte 4,0 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 8,0 m.+

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste drie vlaggenmasten mogen worden geplaatst;
  • e. overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd.

Artikel 5 Natuur - Duinen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Duinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duinen, struiken en opgaande beplanting;
  • b. behoud, versterking en ontwikkeling van de duinen en de aldaar voorkomende natuur- en landschapswaarde;
  • c. voetpaden;
  • d. groen;
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. kunstwerken, zoals beelden;
  • g. extensief recreatief medegebruik.
5.2 Bouwregels
  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m, met uitzondering van kunstwerken, verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen, graven, en vergraven van watergangen;
  • b. het beplanten van de gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • c. de aanleg van voet- en fietspaden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • f. het verwijderen van de natuurlijke vegetatie.

5.3.2 Toetsingscriterium

Een vergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 zal slechts worden verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschappelijk waarde van het gebied.

5.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.3.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van werkzaamheden welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, waaronder mede begrepen ondergeschikt onderhoud en beheer van watergangen, en voor werkzaamheden waarvoor reeds vergunning is verleend op basis van de Wet natuurbescherming.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

6.1.1 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

6.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in lid 6.1. bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

6.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
  • b. Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 6.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachting 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien:

  • a. er sprake is van:
    • 1. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij alleen de bestaande fundering wordt benut, of;
    • 2. het oprichten of uitbreiden van bouwwerken, zonder dat er grondwerkzaamheden dieper dan 5 meter +NAP moeten worden uitgevoerd, of;
    • 3. het te bouwen oppervlak een omvang heeft dat kleiner is dan 100 m².
  • b. Uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in artikel 7.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredige (kunnen) worden geschaad, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • d. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • e. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in voldoende mate is vastgesteld dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten kunnen worden verstoord, maar de volgende voorwaarden in acht genomen worden:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, en/of;
    • 3. een verplichting de uitvoering van bouwactiviteiten te laten begeleiden door een archeologisch deskundige met opgravingsbevoegdheid.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Verbod

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen, verleggen of dempen van sloten en andere waterlopen en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het verlagen van het waterpeil;
  • d. het ophogen van de bodem met meer dan 0,50 m;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen van bos of boomgaard, of het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

7.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden indien:

  • a. uit vooroverleg is gebleken dat op basis van bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek van het bevoegd gezag blijkt dat de in artikel 7.3.1 omschreven archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, of;
  • b. het werkzaamheden in de bodem betreffen tot een diepte van 300 cm onder het maaiveld of het gebied van de werken een omvang heeft dat kleiner is dan 100 m²;
  • c. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de bestaande verstoringsdiepte, of:
  • d. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of:
  • e. de werken en werkzaamheden op een inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht, of:
  • f. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van dit bestemmingsplan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning.
7.3.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, is aangetoond dat er geen archeologische waarden zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een rapport dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden gehouden, of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologische deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' van de planverbeelding te wijzigen in Waarde-Archeologie indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 milieuzone - waterwingebied
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde.

9.1.2 Bouwregels
  • a. in afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • c. bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde maximaal 3 m.

9.1.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.1.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van het waterleidingbedrijf.

9.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

9.1.5 Verlening omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van het waterleidingbedrijf en de provincie Zuid-Holland.

9.1.6 Uitzonderingen omgevingsvergunning

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen of;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijziging algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregel

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor het bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- dan wel een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan:
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a van dit lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het gestelde onder a van dit lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruikt luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee strijdig is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het gestelde in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het gestelde in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het gestelde in dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Fietspad Westerbaan'.