In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
1. Volgens het bureau-onderzoek ligt de onderzoekslocatie binnen de bebouwde kom van Hillegom op de overgang van een afgegraven strandwal naar een ontgonnen veenvlakte. De strandwal heeft een hoge trefkans en de veenvlakte een middelhoge trefkans op archeologische resten vanaf het Neolithicum. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn alleen enkele waarnemingen bekend uit de periode vanaf de Romeinse Tijd. Mogelijk is de bodem op de onderzoekslocatie tot grote diepte verstoord door bodemverbetering ten behoeve van de bollenteelt. De onderzoekslocatie is in de jaren 20 van de vorige eeuw bebouwd.
Uit het verkennend booronderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie op de overgang van de strandwal naar de strandvlakte ligt. De bodem binnen het onderzoeksterrein is vergraven tot een een diepte van 70 tot 110 cm –mv. Hieronder is in de strandafzettingen in een groot deel van het terrein een veenlaag of humeuze zandlaag aanwezig. Hieruit blijkt dat er binnen het grootste deel van de onderzoekslocatie sprake was van hoge grondwaterstanden, waardoor het waarschijnlijk niet aantrekkelijk geweest is voor bewoning. In het strandzand onder het veen zijn geen oudere vegetatiehorizonten aangetroffen, die in het verleden geschikt geweest kunnen zijn voor bewoning. Ook zijn in de boringen, afgezien van het baksteen in het vergraven pakket, geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het verkennende booronderzoek wordt geconcludeerd dat er binnen de onderzoekslocatie waarschijnlijk geen archeologische resten en/of sporen aanwezig zijn. De archeologische meldingsplicht blijft echter van kracht. Mochten er op de locatie alsnog archeologische sporen worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld te worden gemeld bij het bevoegd gezag.