Type plan: projectbesluit
Naam van het plan: Nieuwbouw Patrimoniumplein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.roPatrimoniumplein-VA01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een omgevingsvergunning (uitgebreide procedure) dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
In onderhavig plan is er geen sprake van een wijziging van de bestemming van het perceel maar slechts van een beperkt gewijzigde indeling van de woonbestemming. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.1.2 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan kan, gelet op de omvang van het plan (< 1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Hiermee kan gesteld worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet in betekenende mate invloed zal hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant is in onderhavig geval geen sprake van een gevoelige bestemming.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de dichts bijgelegen drukke doorgaande weg de Weeresteinstraat in 2011 respectievelijk 29,1 µg/m3 en 18,6 µg/m3 (met zeezoutaftrek) bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie uit het milieubeleidsplan 2003-2010.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Uit dit onderzoek volgt dat de geluidbelasting op de gevels van de te realiseren woningen in de Patrimoniumbuurt maximaal Lden=42 dB in het peiljaar 2021 bedraagt, inclusief een aftrek van 5 dB (art. 110g Wet geluidhinder). De meeste woningen ondervinden een geluidbelasting van minder dan 40 dB. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt niet overschreden. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de normen van de wet.
Tijdens de planvorming is het ontwerp van de woningen aangepast. Een onderdeel van de aanpassingen was een zeer beperkte verschuiving van de woningen. Beoordeeld is in een memo, zie bijlage 2, of de verschuiving effect heeft op het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek. Het verkeerslawaai was dermate laag dat de verschuiving geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarden heeft opgeleverd.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het kader van bedrijven en milieuzonering is gekeken naar de bedrijven die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Door Westerdiep advies is een rapportage, zie bijlage 3, opgesteld waarin de feitelijke milieuhinder van de bedrijven is opgenomen.Volgens deze locatiestudie komen in de omgeving van het plangebied de onderstaande bedrijven voor.
 
bedrijf
Omschrijving
geur
stof
geluid
gevaar
Grootste afstand
Rustig wonen
Grootste afstand gemengd
Bentfield Zeepfabriek
Zeep was en reinigingsfabriek
300
100
200c
100
300 meter
300 meter
Jetmail
Kleine drukkerij en kopieerinrichting
10
0
30
0
30 meter
10 meter
Hillegomse houthandel
Groothandel in hout- en bouwmaterialen > 2000m2
0
10
50
10
50 meter
30 meter
Plasthill bv
Rubber- en kunststofverwerkend bedrijf (zonder fenolharsen)
200
50
100
100
200 meter
200 meter
Copex bv
Wegvervoerbedrijven (zonder schoonmaak van tanks, b.o. > 1000 m2)
0
0
100c
30
100 meter
50 meter
Everts Metaal
Staalconstructie (incl. buitenopslag)
30
50
200
30
200 meter
100 meter
Van der Kwaak
transportbedrijf
0
0
100c
30
100 meter
50 meter
Lommerse en Uitendaal
Bloembollendroog- en prepareerbedrijven
10
10
30c
10
30 meter
10 meter
Meiland Pallets bv
Vervaardigen van pallets
0
30
100
0
100 meter
50 meter
Sportvelden
Sportvelden, één met verlichting
0
0
50c
0
50 meter
50 meter
 
De locatie van de bedrijven is tevens in onderstaande tekening weergegeven.
Locatie bedrijven nabij Patrimoniumplein
 
Uit de voorgaande tabel is op te maken dat er drie bedrijven aanwezig zijn waarvan de milieucontour over het plangebied ligt. Het gaat hier om geurhinder van het bedrijf 'Bentfield Zeepfabriek' en geluidhinder van de bedrijven Van der Kwaak en Lommerse Uitendaal.
 
Voor de bedrijven Van der Kwaak en Lommerste Uitendaal is in de locatiestudie milieukwaliteit van Westerdiep gemotiveerd dat de geluidhinder geregeld is in de milieuvergunning en daarmee de woonkwaliteit gegarandeerd wordt. Voor het bedrijf Bentfield is in 2010 een geuronderzoek uitgevoerd om de geurbelasting van het bedrijf te kwantificeren, zie bijlage 4. In dit onderzoek komt naar voren dat aaneengesloten woonbebouwing moet voldoen aan de volgende geurcontouren:
  • 1,0 ouE/m3 (h=-1/2) als 98-percentiel;
  • 10 ouE/m3 (h=-1/2) als 99,99-percentiel.
Voor het bedrijf 'Bentfield Zeepfabriek' zijn deze geurcontouren in de volgende afbeelding weergegeven.
 
 
Uit voorgaande afbeelding volgt dat geen van de geurcontouren van het bedrijf 'Bentfield Zeepfabriek' over het plangebied valt (de rode geurcontour 2,5 ouE/m3 (h=-1/2) als 99,99-percentiel is niet van toepassing). Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
  

4.1.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
 
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
 
Met voorliggend plan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Woningen worden in het kader van externe veiligheid gezien als een kwetsbaar object. Om te beoordelen of in de omgeving van het plangebied risico's op het gebied van externe veiligheid aanwezig zijn is de risicokaart (nederland.risicokaart.nl) geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied nabij pijl)
 
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:
  • Hoge druk aardgasleiding W532-12-KR-018 (12 inch, 40 bar)
  • Bentfield Europe BV
 
Hoge druk aardgasleiding W532-12-KR-018:
Deze gasleiding heeft een effectgebied van 140 meter. Hat plangebied ligt op circa 300 meter en ligt dus buiten het effectgebied van de gasleiding.
 
Bentfield
Deze inrichting valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De inrichting heeft een opslagvoorziening met een oppervlak < 300 m2. Deze is voorzien van een brandbestrijdings­installatie met beschermingsniveau 1: droog systeem met blusmiddelvoorziening door de lokale brandweer. De contour voor de PR grenswaarde ligt op 45 meter, de inrichting heeft geen invloedsgebied. Het plangebied ligt op circa 200 meter en daarmee op voldoende afstand.
  
 
Het aspect externe veiligheid vormt gezien de afstand tot de risicobronnen geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.