direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Herziening Noorder Leidsevaart 34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.hbpndleidsevaart34-VG01

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Herziening Noorder Leidsevaart 34 van de gemeente Hillegom.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0534.hbpndleidsevaart34-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. bollenteelt:

in hoofdzaak de teelt van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vaste planten en één- of tweejarige planten, met uitzondering van sierteelt, alsmede de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt;

  • b. grondgebonden veehouderij:

het houden van melk- en ander vee waarbij de weidegang essentieel is, waaronder niet wordt verstaan paardenhouderij;

  • c. paardenfokkerij:

het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;

  • d. akker- en vollegrondstuinbouw:

de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en van bosbouw;

  • e. intensieve veehouderij:

het houden van fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de veehouderij niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

  • f. glastuinbouw:

de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

  • g. fruitteelt:

de teelt van fruit in boomgaarden;

  • h. sierteelt:

de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen;

  • i. bosbouw:

de teelt van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtproductie;

  • j. intensieve kwekerij:

de teelt van vissen of de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.

1.6 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen agrarische deskundige.

1.7 agrarisch handels- en exportbedrijf

een bedrijf, in overwegende mate gericht op het vervoer, de opslag, de oppervlakkige bewerking of afzet van aan het agrarische bedrijf verwante producten, zoals transport- en opslagbedrijven, veilingen, koelhuizen en dergelijke.

1.8 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw en dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.9 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.10 afdekfolies

afdekfolies van lichtdoorlatend materiaal die dienen ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen.

1.13 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.16 bestemmingsgrens

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 boog-, tunnel- of gaaskassen

halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor agrarisch gebruik als trek- of kweekkas.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bijgebouw

een al of niet vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat niet direct in verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.24 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.25 hulpgebouw

een agrarisch bedrijfsgebouw van ondergeschikte aard, zoals een melkstal, bergschuur of schuilgelegenheid.

1.26 kassen

gebouwen, waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.27 lage tunnels

tunnels met een hoogte van maximaal 1,5 m die dienen ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt.

1.28 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.29 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.30 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.31 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid.

1.32 rolkassen

op rails verrijdbare kassen die met ten minste één positie gevestigd zijn in het bouwvlak.

1.33 schuurkassen

gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 3 m of meer waarvan het dak voornamelijk bestaat uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal.

1.34 tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels

afdekfolies van lichtdoorlatend materiaal en/of tunnels met een hoogte van maximaal 1,5 m die dienen ter ondersteuning van de vollegrondsgroenteteelt, bloementeelt, sierplantenteelt en/of bloembollenteelt en gedurende zes, zeven of acht maanden per jaar (afhankelijk van de teelt) worden aangebracht.

1.35 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.