Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Weeresteinstraat 126, Hillegom
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.Weeresteinstr126Hi-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer en eigenaar van het perceel aan de Weeresteinstraat 126 te Hillegom is van plan om op het perceel zorgwoningen en bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen te realiseren. Op de planlocatie bevindt zich het rijksmonument 'De Eendracht', een karakteristieke villa. In dit bestaande pand is in de bestaande situatie een woning en een kantoor aanwezig. De initiatiefnemer is voornemens het rijksmonument inpandig te verbouwen ten behoeve van 3 zorgwoningen en bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen, waarbij het kantoor behouden blijft. In de tuin achter het bestaande pand wordt, aan de achterzijde van het perceel, een gebouw gerealiseerd. In dit gebouw zullen 4 zorgwoningen aanwezig zijn.
 
De zorgwoningen zijn op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, omdat het bestemmingsplan slechts één vrijstaande woning toe staat. Om de beoogde functies mogelijk te maken wordt een uitgebreide Wabo-procedure (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo) doorlopen. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt de toelichting van het voorgenomen plan.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Weeresteinstraat 126 te Hillegom op het kadastrale perceel 5631, sectie B. De locatie bevindt zich in het noorden van de kern Hillegom.
   
Op de navolgende afbeeldingen zijn de ligging van het plangebied en de plangrens globaal aangegeven: 
Globale ligging plangebied (rode omcirkeling) (bron: maps.google.nl) 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering) (bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen', vastgesteld op 23 januari 2014. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het bestemmingsplan:
   
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan (witte omkadering)
 
De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn wonen, aan-huis-verbonden beroepen en bij de bestemming behorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen en paden, toegestaan. In het plangebied is één vrijstaande woning toegestaan. De vrijstaande woning heeft de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument 1'. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat cultuurhistorisch waardevolle panden in stand gehouden dienen te worden. De voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend in de voorgevelbouwgrens aan de westzijde van het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak omvat het perceel voorzover dat gelegen is achter de voorgevelbouwgrens.
 
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt voor het gehele plangebied. Het is verboden op of in de gronden met deze dubbelbestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning bodemingrepen dieper dan 0,30 m en over een (totale) oppervlakte groter dan 100 m² uit te voeren. In het westen van het bouwvlak, grotendeels buiten het bouwvlak, is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' van kracht. Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een riooltransportleiding, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
 
De zorgwoningen zijn op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, omdat het bestemmingsplan slechts één vrijstaande woning toe staat. Om de beoogde functies mogelijk te maken wordt een uitgebreide Wabo-procedure (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo) doorlopen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale -, provinciale -, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 5 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de resultaten uit de inspraakmomenten.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied betreft het perceel waarop rijksmonument 'De Eendracht' is gesitueerd. Dit pand is gebouwd in 1883 in opdracht van een bloembollenkweker uit de omgeving en is een product van de winst en de welstand die de bloembollenteelt destijds opleverde. 'De Eendracht' is een gebouw dat bestaat uit één bouwlaag en een kap, met aan de voorzijde een karakteristieke gevel. Aan beide zijgevels van het pand is een serre gebouwd.
 
Het gebouw is in de bestaande situatie in gebruik als woning en kantoorruimte ten behoeve van een architectenbureau. De ruimte rondom het pand is grotendeels in gebruik als tuin. In de tuin is een schuur gesitueerd. Verder zijn enkele relatief grote bomen als een acacia, een wilde kastanjeboom en een es aanwezig. In het noorden van het plangebied zijn enkele parkeerplaatsen gesitueerd.
 
Navolgende afbeeldingen tonen een tekening en een impressie van de bestaande situatie:
 
 
Tekening bestaande situatie (bron: Lijbers architects, 30 december 2014)
 
Impressie bestaande situatie (bron: Lijbers architects)
2.2 Toekomstige situatie
 
2.2.1 Bouwplan
De initiatiefnemer is voornemens op rijksmonument 'De Eendracht' inpandig te verbouwen ten behoeve 3 (zorg-)woningen en bijhorende gemeenschappelijke voorzieningen ter plaatse van de huidige woning. De huidige woning zal als gevolg van de ontwikkeling volledig verdwijnen. Deze gemeenschappelijke voorzieningen bestaan uit een gemeenschappelijke zitkamer en een gemeenschappelijke woonkeuken. De kantoorruimte in het pand zal behouden blijven. Het architectenbureau zal in de toekomstige situatie in de serre aan de noordzijde van het pand gevestigd zijn. Met dit bouwplan wordt ook een duidelijke afscheiding gemaakt met de achterliggende bedrijvigheid. Door de situering van de bebouwing en de erfafscheiding wordt in de gemeenschappelijke tuin een leefklimaat gecreëerd die een verbetering is te opzichte van de huidige tuin.
 
Aan de achterzijde van het perceel (oostzijde) zal een gebouw gerealiseerd worden dat uit twee bouwlagen bestaat en oppervlakte van circa 120 m² heeft. Op iedere bouwlaag zullen 2 zorgwoningen aanwezig zijn. Het gebouw heeft een bouwhoogte van 6,6 m ten opzichte van het aansluitende, afgewerkte terrein. Ten opzichte van de hoogte van het peil ter plaatse van 'De Eendracht' heeft het pand een bouwhoogte van 6,0 m.
 
De doelgroep van de woningen is met name ouderen. De wooneenheden zijn geschikt voor bewoning door zowel één oudere als een echtpaar. Iedere wooneenheid beschikt over een eigen woonkamer, een slaapkamer en een badkamer. Het plan is zo vormgegeven dat de exacte wijze van gebruik, door een woongroep, ouderen of mensen met een zorgbehoefte, nog nader ingevuld kan worden.
 
De tuin zal als gemeenschappelijke tuin bij de woningen dienen. De meest karakteristieke bomen blijven behouden.
 
De navolgende afbeeldingen tonen tekeningen van de toekomstige situatie:
 
Tekening begane grond toekomstige situatie (bron: Lijbers architects, 21 september 2017)
Doorsnede toekomstige situatie (bron: Lijbers architects, 21 september 2017)
2.2.2 Parkeren en verkeer
Parkeren
De Nota parkeernormen d.d. 15 april 2016 is de basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente Hillegom. In dit document wordt gebruik gemaakt van de CROW-parkeerkencijfers. De planlocatie behoort tot het gebied 'overig Hillegom'. Voor dit gebied is de categorie 'rest bebouwde kom' uit de CROW-parkeerkencijfers van toepassing. Verder wordt de hele gemeente gerekend tot 'matig stedelijk gebied'. Conform het pakeerbeleid mag de huidige parkeerbehoefte worden afgetrokken van de toekomstige.
 
De parkeervraag in de bestaande situatie bedraagt een woning van ca. 280 m2 bvo = 2,2 parkeerplaatsen.
 
In de toekomstige situatie is er een parkeerbehoefte van 7 x 1,1 = 7,7 parkeerplaatsen. Dit is gebaseerd op de parkeernorm van 1,1 parkeerplaatsen per ouderenwoning. Ouderenwoningen zijn bedoeld voor ouderen die nog redelijk mobiel zijn en geen grote gezondheidsproblemen hebben. Over het algemeen worden ouderenwoningen in de nabijheid van een verzorgingshuis gebouwd. De voorgenomen zorgwoningen worden niet in de nabijheid van een verzorgingshuis gebouwd, maar beschikken wel over de (gemeenschappelijke) voorzieningen die over het algemeen bij dergelijke woningen aanwezig zijn. Het type woning voldoet met circa 60 m² aan de maximale grootte van 100 m² zoals die bij ouderenwoningen geldt.
 
De parkeernorm voor kantoren zonder baliefunctie is 2,6 per 100 m² bvo. De kantoorruimte heeft in de toekomstige situatie een oppervlak van circa 34 m² bvo. De parkeerbehoefte daarvan bedraagt 0,34 x 2,6/100 = 0,9 parkeerplaatsen.
 
De gezamenlijke parkeerbehoefte van de kantoorruimte en de zorgwoningen bedraagt 8,6 parkeerplaatsen. De huidige parkeerbehoefte bedraagt 2,2 parkeerplaatsen. Daarmee komt de totale toekomstige parkeerbehoefte uit op 7,7 + 0,9 - 2,2 = 6,4 parkeerplaatsen
 
In het voorgenomen plan is voorzien in 8 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee wordt voldaan de gemeentelijke parkeernormen en zijn er geen belemmeringen wat betreft parkeren.
   
Verkeer 
De verkeersaantrekkende werking wordt behaald aan de hand van de verkeersgeneratiecijfer uit CROW-publicatie 317. In lijn met de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen (zie 'parkeren') behoort het plangebied tot de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk gebied'.
 
In de bestaande situatie is de verkeersgeneratie van een vrijstaande koopwoning maximaal 8,6 voertuigbewegingen per woning per etmaal. De maximale verkeersgeneratie van een kantoor zonder baliefunctie is 0,45 x 8,1 = 3,6 voertuigbewegingen per etmaal. In de bestaande situatie is de totale verkeersgeneratie maximaal 12,2 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van zorgwoningen wordt om dezelfde redenen als bij 'parkeren' uitgegaan van aanleunwoningen. De verkeersgeneratie van de zorgwoningen is maximaal 7 x 2,8 = 19,6 voertuigbewegingen per etmaal. De verkeersgeneratie inclusief kantoorruimte is in de toekomstige situatie 23,2 voertuigbewegingen per etmaal.
 
De verkeersaantrekkende werking neemt als gevolg van het plan toe met 11,0 voertuigbewegingen per etmaal. De ontsluiting van het plangebied zal, gelijk aan de bestaande situatie, plaatsvinden via de Weeresteinstraat (N208). De Weeresteinstraat is onderdeel van de belangrijkste ontsluitingsroute van Hillegom. Gezien de beperkte toename van de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de ontwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid.
3 Beleid & regelgeving
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek 
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek   
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het betreffende initiatief omvat een toevoeging van 6 woningen ten opzichte van de bestaande situatie. Gezien de ligging van het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied betekent dit dat er geen verantwoording noodzakelijk is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking voor de 6 extra woningen die in het plangebied worden gerealiseerd.
 
De gronden waarop de woning wordt gerealiseerd maakt al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Planspecifiek
Het realiseren van wooneenheden drie wooneenheden in de bestaande bebouwing is een directe uitwerking van de eerste provinciale beleidslijn: beter benutten en opwaarderen van wat er is. De ruime opzet van de woning leent zich beter voor meerdere wooneenheden en zal inkomsten generen waarmee het rijksmonument goed onderhouden kan worden. Het beter benutten van het rijksmonument voor een vergelijkbare functie (tevens wonen) gaat verloedering en verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit tegen. Ook het toevoegen van bebouwing in het bestaand stads- en dorpsgebied draagt bij aan het beter benutten en opwaarderen van wat er is.
 
Demografische ontwikkelingen leiden er toe dat de vraag naar woningen veranderd. Een voorbeeld hiervan is de woonzorgopgave. Door vergrijzing en afname van het zorgaanbod in verzorgingshuizen is er de noodzaak om de bestaande woningvoorraad aan te passen aan de grotere zorgvraag. Daarnaast ligt de aandacht steeds meer op beheer en herstructurering van de bestaande voorraad in plaats van op nieuwbouw.
3.2.2 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Voorgaande provinciale ladder voor duurzame verstedelijking komt grotendeels overeen met de ladder voor duurzame verstedelijking die in toelichting paragraaf 3.1.3 aan de orde is gekomen. Aangezien de ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling betreft is ook toetsing aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking niet vereist.
 
Ruimtelijke kwaliteit
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient volgens de Verordening voldaan te worden aan de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
De Verordening stelt ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling eisen. De voorgenomen ontwikkeling is een vorm van inpassen, omdat de ontwikkeling betrekking heeft op slechts het perceel bij de bestaande woning. Op structuurniveau brengt het plan geen wijzigingen aan. De bestaande identiteit in de omgeving blijft daarbij behouden. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart komen navolgend aan bod. 
 
Kwaliteitskaart
De eerste relevante laag van de kwaliteitskaart is de 'laag van de cultuur- en natuurlandschappen'. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen aan een lint. Het streven is dat linten de onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Omdat alleen rijksmonument 'De Eendracht' aan het lint is gelegen en hier enkel inpandig wijzigingen plaatsvinden blijft de huidige lintstructuur behouden. Het toevoegen van bebouwing in de tuin achter het lint is nagenoeg niet zichtbaar en heeft dan ook geen enkele invloed op de structuur van het lint.
 
De 'laag van de stedelijke occupatie' is tevens van belang voor het voorgenomen plan. Het plangebied behoort tot de steden en dorpen. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd. Door het nieuwe gebouw qua verschijningsvorm en grootte ondergeschikt te laten zijn aan het rijksmonument wordt aangesloten bij de karakteristiek van het gebied. Het nieuwe gebouw wordt gebouwd volgens de gedachte van een bollenschuur, een historisch element in het bollengebied. Dit element in het plangebied ontbreekt sinds de sloop van de vroegere bollenschuur en sluit aan op historie van het rijksmonument.
 
Geconcludeerd dient te worden dat het initiatief in overeenstemming is met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Conclusie  
Het initiatief voldoet aan de provinciale ladder voor duurzame verstelijking en de eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. De Verordening ruimte stelt verder geen eisen op de betreffende locatie en levert daarmee geen belemmeringen op voor het plan.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Hillegom
De gemeenteraad van Hillegom heeft op 11 december 2008 de Structuurvisie Hillegom vastgesteld. Aan de hand van een aantal thema's (landschap, bollengebied, wonen, bedrijvigheid, voorzieningen en bereikbaarheid) is het toekomstbeeld van Hillegom over circa 10 jaar geschetst. Dit is weergegeven in het Voorkeursmodel Structuurvisie Hillegom.
 
Planspecifiek
De gemeente Hillegom heeft een woningbouwopgave van 1.700 woningen. Om het landschap open te houden zijn maximaal 500 woningen buiten de rode contour beoogd. De nieuwe woningen zijn voor een belangrijk deel bedoeld voor gezinnen met jonge kinderen, jongeren en starters op de woningmarkt. Daarnaast geeft de gemeente aan dat voor de realisatie van woningen inbreiding de voorkeur geniet boven uitbreiding. In de structuurvisie worden in dat kader verschillende inbreidingslocaties genoemd. Dit betreft echter alleen de locaties voor meer dan 20 woningen, waardoor onderhavig plan niet wordt genoemd. Inbreiding op deze locatie is derhalve in lijn met het gestelde in de Structuurvisie Hillegom.
 
In de toekomst komt er een grotere behoefte aan bepaalde voorzieningen door de veranderende bevolkingssamenstelling. Zorg op maat, zoals woon-zorgzones, is een voorbeeld van een voorziening die tegemoet kan komt aan de vernieuwde vraag naar zorgwoningen. Het betreffende initiatief heeft betrekking op een voorziening, huisvesting van hulpbehoevende ouderen, die onder druk staat door veranderingen in het sociale en maatschappelijk domein. Het toevoegen van zorgwoningen vermindert de druk op het zorgaanbod in de gemeente Hillegom. 
3.3.2 Woonvisie Hillegom 2015 - 2019
De gemeenteraad van de gemeente Hillegom heeft op 3 maart 2016 een woonvisie vastgesteld. Hierin wordt de visie op het wonen in Hillegom tot 2019 uiteengezet. Veranderingen op de woningmarkt, nieuwe wetgeving en zeker andere ambities van de gemeente vinden hierin een plek. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.  
 
Behoefte
Er is sprake van een toename van vooral oudere huishoudens en van één- en tweepersoonshuishoudens. De woningbehoefte verandert van vooral woningen voor gezinnen naar woningen voor kleinere huishoudens en senioren. 
De doelgroepen starters, jonge gezinnen en huishoudens met een lager middeninkomen zitten in de knel op de Hillegomse woningmarkt. Zowel op de huur- als de koopmarkt kunnen zij vaak geen woning vinden. Dit heeft als risico dat zij de gemeente verlaten. Met name starters zoeken een sociale huurwoning; jonge gezinnen hebben vaak behoefte aan een betaalbare eengezinskoopwoning. Ook de doelgroep senioren vraagt aandacht, vooral omdat zij een woning bewonen die voor starters en gezinnen geschikt is. In algemene zin dient aandacht te bestaan voor (de betaalbaarheid van) nieuwbouwwoningen voor kleinere huishoudens en de geschiktheid van deze woningen voor ouderen.
Door de vergrijzing, decentralisaties en extramuralisering groeit eveneens de groep zorgvragers die zelfstandig blijven wonen (ouderen, gehandicapten en GGZ). De ambitie is om langer zelfstandig wonen mogelijk te maken en passende ruimte met voldoende ondersteuning beschikbaar te maken.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling van zeven zorgwoningen sluit aan bij de lokale behoefte aan zorgwoningen voor de groep zorgvragers die zelfstandig blijven wonen. 
 
Eén van de prioritaire doelgroepen in de woonvisie is senioren. Om in te spelen op de woonwens van senioren is maatwerk nodig. Extramuralisering en zorg in kleinschalige woonzorgeenheden resulteren in een situatie waarin beter ingespeeld moeten worden op de wensen van de zorgvragers. Het betreffende initiatief voldoet aan de tegenwoordige wensen van senioren.  
Ten aanzien van huisvesting voor senioren wordt primair ingezet op het aanpassen van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast is er in de gemeente behoefte aan nieuwbouwwoningen voor kleinere huishoudens en de geschiktheid van deze woningen voor ouderen. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Woonvisie Hillegom 2015 - 2019.
 
3.3.3 Omgevingsvisie Hillegom 2030
Op 22 februari 2018 heeft de gemeente Hillegom de Omgevingsvisie Hillegom 2030 'Heerlijk Hillegom. Duurzame (proef)tuin van Holland' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Hillegom 2008. Bij de voorbereiding van de Omgevingsvisie zijn de inwoners, bedrijven en instellingen in de gemeente gevraagd om mee te denken over de identiteit en de koers van de gemeente.
In de Omgevingsvisie staat de vraag centraal hoe de gemeente er in 2030 uitziet. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie is rekening gehouden met ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, energie, klimaat, gezondheid, waterberging, sociale aspecten, enzovoort. Duurzaamheid is het leidend principe in de visie met aandacht voor landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid e.d. In de Omgevingsvisie is voorts een afwegingskader opgenomen dat gebaseerd is op Fysieke, Economische en Sociale Duurzaamheid (ook wel bekend als People, Planet, Profit). Het is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving waardoor de gemeente middels integraal beleid en perspectief de initiatieven voor inwoners, bedrijven en instellingen in Hillegom kan beoordelen. Daarbij is de omslag gemaakt naar het nieuwe principe “ja, mits” in plaats van “nee, tenzij”. Daarnaast is een Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid opgesteld.
  
In de visie zijn de ambities en de koers voor de gehele gemeente en per deelgebied in beeld gebracht, die vervolgens juridisch zijn vastgelegd in een Omgevingsplan en uitvoeringsprogramma(’s). In de Omgevingsvisie is Hillegom verdeeld in 6 deelgebieden. Per deelgebied zijn de belangrijkste karakteristieken en koers omschreven. Dit zijn: duurzame bloementuin, Hollandse weides, historisch hart, heerlijke woonplaats, werkplaats Hillegom en de levendige linten.  
  
Planspecifiek
Op de Omgevingsvisiekaart valt het plangebied binnen de deelgebieden Levendige linten en Werkplaats Hillegom. De deelgebieden Levendige linten en Werkplaats Hillegom omvatten het volgende afwegingskader voor initiatieven van bewoners, bedrijven en instellingen:
          
Levendige linten
In de gemeente Hillegom is een grote verscheidenheid aan typen bebouwingslinten aanwezig. In het buitengebied zijn doorzichten tussen de bebouwing aan de linten door van grote waarde om vanaf de weg het landschap te kunnen ervaren. De gemeente zet in op de levendigheid van de linten - waar verschillende functies samenkomen. Deze levendigheid moet behouden blijven. Daarom biedt de gemeente ruimte aan initiatieven mits die zorgen voor een kwaliteitsverbetering (cultuurhistorisch-landschappelijk, ecologisch, recreatief en/of op het gebied van duurzaamheid, gezondheid, zorg, enz.). Een belangrijk ruimtelijk uitgangspunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de karakteristieken en kwaliteiten van het betreffende type lint. Dat betekent dus ook dat ontwikkelingen moeten passen binnen de maat en schaal van de linten.  
Specifiek voor het plangebied geldt dat sprake is van een zandnederzettingslint. Het behouden en versterken van de grote variatie aan bebouwingstypen en -structuren en het koesteren van kenmerkende bebouwing zoals oude bollenschuren en arbeiderswoningen zijn hierbij het uitgangspunt. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op dit uitgangspunt. Immers, het bestaande rijksmonument en de bijbehorende karakteristieke uitstraling blijft behouden. De werkzaamheden beperken zich tot een inpandige verbouwing. De overige wooneenheden worden aan de achterzijde van het perceel gerealiseerd (tweedelijns bebouwing), in samenhang met de bestaande karakteristiek.
 
Werkplaats Hillegom
Hillegom kent met Hillegom-Zuid, Hillegommerbeek en Horst ten Daal een gedifferentieerd aanbod aan bedrijventerreinen. Door de gunstige ligging van Hillegom in de westflank van de Randstad, nabij Haarlem, Leiden, Schiphol en de Metropoolregio Amsterdam (MRA), is Hillegom voor veel bedrijven een aantrekkelijke vestigingsplaats. De gemeente zet in op het verduurzamen en vergroenen van de bedrijven, evenals (ruimtelijke) kwaliteitsverbetering en verbetering verkeersveiligheid. Voorts zet de gemeente in op de ontwikkeling van passende bedrijvigheid. Tot sluit maakt transformatie van bedrijventerreinen Hillegommerbeek en Hillegom-Noord naar een woon-werkgebied onderdeel uit van de koers die de gemeente heeft uitgezet. Woningbouw is mogelijk indien deze aansluit bij de bestaande bebouwing en bestaande bedrijven niet belemmert.
Hoewel het perceel reeds over een woonbestemming beschikt, sluit de ontwikkeling met de ligging van de bestaande villa aan het lint en de voorziene wooneenheden in de tuin, aan op de transformatie naar een woon-werkgebied.
 
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie Hillegom 2030.
 
3.3.4 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
 
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
 
Planspecifiek
De gemeente Hillegom wil een duurzame gemeente zijn en ondersteunt het duurzaam bouwen. De nadere uitwerking hiervan vindt buiten het kader van de ruimtelijke procedure plaats. Voorts betreft het in onderhavig geval deels een inpandige verbouwing van de bestaande villa, waarmee geen sprake is van nieuwbouw in het kader van duurzaamheid.
4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer dan 2.000 woningen. Omdat er slechts 6 woningen worden toegevoegd (0,30 % van de drempelwaarde) kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling. Deze vormvrij m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: 
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk; 
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in een aparte aanmeldingsnotitie. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldingsnotitie een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De datum van het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt opgenomen in deze ruimtelijke onderbouwing. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor de omgevingsvergunning.
4.2 Water
 
4.2.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
4.2.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. voldoende water;
  3. gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden. 
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels.
 
De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
Het betreffende initiatief betreft ten aanzien van rijksmonument slechts een inpandige verbouwing. Er wordt verharding toegevoegd in de vorm van het te realiseren gebouw (120 m²). De bestaande schuur (circa 15 m²) wordt gesloopt. De overige verharding (terras, parkeerplaatsen, erfverharding, etc.) blijft vrijwel gelijk aan de bestaande situatie. Daarom dient geconcludeerd te worden dat de verhardingstoename in geen geval meer dan 500 m² bedraagt.
 
De afvoer van afval- en hemelwater blijft gelijk aan de bestaande situatie. Daarmee wordt voldaan aan het 'stand still beginsel' en is het plan uitvoerbaar wat betreft water.
4.3 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
 
Archeologie
Er is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (Transect, 1318, 20 juni 2017) uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied een lage verwachting heeft op het aantreffen van archeologische resten. Deze verwachting is gebaseerd op de ligging van het plangebied in een voormalige zanderij en bollenteeltgebied. Tijdens het veldonderzoek is aangetoond dat deze activiteiten hebben gezorgd voor een verstoring van de natuurlijke ondergrond tot een diepte van 80 - 130 cm -mv. Hierdoor is de oorspronkelijke top van het duinzand verstoord of niet meer aanwezig in het plangebied. Deze verstoringen reiken zo ver in de natuurlijke ondergrond, het duinzand, dat er geen bodemvorming waar is te nemen. Daarmee lijkt het onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ingrepen in het plangebied archeologische resten zullen verstoren.
 
In het plangebied is een lage verwachting vastgesteld op het aantreffen van archeologische resten uit alle periodes. De voorgenomen ingrepen in het plangebied, het rooien van bomen en nieuwbouw van een zorggebouw zullen naar verwachting geen archeologische resten verstoren. Daarom is het advies om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen.
 
Cultuurhistorie
'De Eendracht' is een wettelijk beschermd rijksmonument. In het rijksmonument vindt een inpandige verbouwing plaats. Omdat het gaat om een bouwkundige wijziging met onder andere de realisatie van een lift, geldt er een adviesplicht. Wanneer het plan verder uitgewerkt is, kan om een advies verzocht worden.
   
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft aangegeven dat het groen rondom het pand niet is beschermd door de status van rijksmonument. Een positief welstandsadvies volstaat voor de beoordeling van de nieuwbouw op de achterzijde (oostzijde) van het perceel.
 
Als gevolg van een inpandige verbouwing worden cultuurhistorische waarden niet negatief beïnvloed, omdat in het pand of de omgeving daarvan geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
4.4 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' de bestemming 'Wonen'. Het initiatief bestaande uit het toevoegen van zorgwoningen heeft daarmee betrekking op een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Derhalve is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, 17 mei 2018, zie bijlage).
 
Uit de resultaten van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek volgt dat dat er licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in de bovengrond, lichte verontreinigingen met PCB in de bovengrond en barium en zink in het grondwater zijn geconstateerd. De licht verhoogde barium- en zinkconcentraties in het grondwater betreffen natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.
Na een omvangsbepaling op de locatie waar naar verwachting sprake is van een diffuse verontreiniging met zware metalen blijkt dat sprake is van minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een zogenaamd “geval van ernstige bodemverontreiniging” en daarmee ook niet van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de aangetoonde verontreiniging met zware metalen een historisch geval van verontreiniging betreft die vóór 1 januari 1987 is ontstaan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
  
Planspecifiek
Woningen alsmede maatschappelijke bestemmingen zoals zorgwoningen zijn geluidsgevoelige object in het kader van de Wet geluidhinder. Daarom dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In het kader van de herinrichting van de N208 (Weeresteinstraat) fase 3 is een akoestisch onderzoek (Omgevingsdienst West-Holland, 2016100266, 19 december 2016) uitgevoerd.  
 
Voor bestaande geluidgevoelige bestemmingen aan de Weeresteinstraat is onderzocht of als gevolg van de herinrichting sprake is van reconstructiesituaties in de zin van de Wet geluidhinder. Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de gevel van de woning aan de Weeresteinstraat 126 in de periode 2016-2028, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en het toepassen van bronmaatregelen, op 1,5 m en 4,5 m hoogte respectievelijk 58,26 dB en 58,69 dB bedraagt. De bronmaatregelen bestaan uit het aanbrengen van geluidreducerend steenmatiekasfalt (type SMA‐NL 8G+) op de rechte stukken van de N208 (Weeresteinstraat).
 
Voor de woning aan de Weeresteinstraat 126 is een hogere waarde van 65 dB(A) verleend. Hieraan wordt na het toepassen bronmaatregelen en aftrek ex artikel 110g Wgh voldaan. Aangezien de toekomstige wooneenheden zich niet bevinden op een kortere afstand tot de Weeresteinstraat, dient aangenomen te worden dat de geluidsbelasting op de gevels van de woningen niet toeneemt. De nieuwe bebouwing wordt immers gerealiseerd aan de achterzijde van het perceel, waardoor de bestaande woning een geluidreducerende werking heeft.
 
In een aanvullende memo is door Van der Boom (29 mei 2017) onderzocht welke effecten de maatregelen ook hebben voor de nieuwbouw. Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting in de rekenpunten 7 en 9 daalt tot (onder) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er hoeft voor deze rekenpunten geen hogere waarde te worden aangevraagd. Voor de nieuwbouw wordt eveneens voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hierbij wordt gestreefd naar een geluidniveau in de geluidgevoelige ruimten van 33 dB.
  
Op de geluidsbelasting van omliggende bedrijven op de wooneenheden wordt in toelichting paragraaf 4.8  ingegaan.
 
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Bij de besluitvorming dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het toevoegen van 6 wooneenheden met, vanwege de doelgroep, een beperkte verkeersaantrekkende werking draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit toelichting paragraaf 2.2.2 blijkt dat de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het voorgenomen plan toeneemt met 11,0 voertuigbewegingen per etmaal. Uit het invullen van de NIBM-tool (zie navolgende afbeelding) blijkt dat het voorgenomen plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
NIBM-tool (versie 29 mei 2017)
 
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied, kunnen de concentraties uit de NSL-monitoringstool worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2016 ter plaatse van de Weeresteinstraat nabij het plangebied maximaal 20,8 µg/m³, 18,3 µg/m³ respectievelijk 10,8 µg/m³ bedragen. De concentraties liggen ruim onder de grenswaarden.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie b.v., BE/2017/222, 23 februari 2018, zie bijlage) uitgevoerd. Uit het onderzoek volgt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen (i.e. vleermuizen). Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie en directe omgeving is geschikt als foerageergebied van vleermuizen. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een significante verslechtering mits maatregelen worden getroffen om lichtverstoring tegen te gaan. De bomen en struiken zijn geschikt leefgebied voor enkele algemene zoogdieren, insecten en broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Van externe werking is geen sprake. Ook liggen geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied. De genoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief.
 
De voorbereidingen alsmede de realisatie van het appartementencomplex en de inpandige verbouwing van de monumentale villa leiden niet tot de aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van overige beschermde soorten en hun algemene leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
 
Geconcludeerd wordt dat de realisatie van het appartementencomplex en de inpandige verbouwing van de monumentale villa aan de Weeresteinstraat 126 te Hillegom uitvoerbaar is zoals het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
     
Informatie
De volgende maatregelen moeten worden getroffen bij de werkzaamheden:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Terugsnoei van de kastanjeboom op aanwijzing van een vleermuisdeskundige.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
  • Bij het herinrichten van de tuin is het wenselijk om rekening te houden met de habitat preferenties van de huismus om de potentie van de planlocatie ten aanzien van de soort in stand te houden. Dit betreffen het aanbieden van open grond en de aanplant van wintergroene heesters en bodembedekkers als schuilplaatsen en beschutting.
4.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Door de ligging van het plangebied in de omgeving van bedrijven en woningen, kan het plangebied beschouwd worden als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. Navolgende tabel geeft weer welke inrichtingen/bedrijven in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
 
BedrijfAdresSBI 2008Milieucat.Minimale gewenste afstand (m)Huidige afstand tot het plangebied (m)
Global Stone B.V. (handelaar in natuursteen producten)Weeresteinstraat 128273.23.130 (geluid)
10 (stof)
Aangrenzend
Rodon International B.V. (groothandel machine onderdelen)Weeresteinstraat 138 (incl. loods achter nr. 130)466.23.130 (geluid)27
Meubel groothandelWeerlaan 1466, 469210 (geluid)12
Oostelijker gelegen percelen max. 3.1o.a. Horst ten Daallaan 3b-3.13036
Oostelijker gelegen percelen max. 3.2o.a. Weerlaan 3-3.25066
   
Global Stone B.V. 
Ten noorden en oosten van het plangebied is Global Stone B.V. gevestigd. Dit betreft een groothandel met showroom, magazijn en werkplaats voor stenen. Dit bedrijf komt overeen met een natuursteenbewerkingsbedrijf (SBI 237.2) met milieucategorie 3.1. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' (vastgesteld op 23 januari 2014) is ter plaatse een bedrijf tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Hierbij geldt een richtafstand van 30 m in gemengd gebied. Omdat het plangebied vrijwel direct grenst aan het bedrijf wordt in zowel de bestaande situatie als in de nieuwe situatie niet aan de richtafstanden voldaan en is maatwerk noodzakelijk. Hierbij is het aspect geluid maatgevend.
 
Rodon International B.V.
Op deze locatie is een groothandel gevestigd in machine onderdelen voor de pluimveehouderij (Rodon International BV). Ook de loods achter de woning Weeresteinstraat 130 hoort bij dit bedrijf. Er wordt net niet voldaan aan de richtafstand tot het plangebied. Alleen het aspect geluid is relevant. Vanwege de afscherming van het bedrijfspand op Weeresteinstraat 128 (Global Stone B.V.) zal er geen knelpunt ontstaan voor een goede ruimtelijke ordening.
 
Nieuwbouw 
Bij het uitvoeren van maatwerk dient in eerste instantie bekeken te worden of maatregelen aan de bron mogelijk zijn. Uit het onderzoek van Van der Boom blijkt dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie aanpassingen aan de naastgelegen bedrijfsvoering noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de wettelijke vereiste van het Activiteitenbesluit. In de planontwikkeling is dit gegeven als een uitdaging opgepakt om middels een passende architectonische oplossing te komen tot een ruimtelijke verbetering. Hierbij heeft de ontwerper zich tot doel gesteld één kwalitatieve geluidsluwe buitenruimte te creëren waarvan alle woningen, zowel bestaand en nieuw profiteren zonder dat er een aanpassing plaatsvindt in de naastgelegen bedrijfsvoering. Het plan voorziet in deze oplossing.
  
Uit de beoordeling van de Omgevingsdienst West-Holland (2016106588, 14 oktober 2016) van de nieuwbouw komt naar voren dat de norm voor het geluidniveau als gevolg van het naastgelegen bedrijf (artikel 2.17 Activiteitenbesluit milieubeheer) in de dagperiode niet wordt overschreden. Omdat 3 van de 4 gevels van de nieuwbouw als dove gevel uitgevoerd worden, hoeft alleen de geluidbelasting op de westgevel beoordeeld te worden. De norm voor het geluidsniveau bedraagt in de nachtperiode 60 dB(A) (piekniveau), terwijl de maximale geluidsbelasting maximaal 71 dB(A) bedraagt.
 
Met de plaatsing van een muur tussen het bestaande pand en de nieuwbouw aan de westzijde van het plangebied wordt de te beoordelen gevel van de nieuwbouw (westgevel) zodanig afgeschermd dat bij de beschreven bedrijfsvoering voldaan kan worden aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit.
 
Bij het bepalen van de geluidbelasting vanwege het naastgelegen bedrijf zijn de laad- en losactiviteiten (vrachtwagenbewegingen) niet meegenomen. Deze zijn onder het Activiteitenbesluit uitgezonderd van toetsing. Voor de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening moeten deze activiteiten wel meegenomen worden. Hierbij is uitgegaan van de maximale activiteiten die binnen de normen van het Activiteitenbesluit mogelijk zijn. Binnen het stelsel van het Activiteitenbesluit bestaat de mogelijkheid om ruimere normen toe te passen.
 
De laad- en losactiviteiten leiden tot een overschrijding van 11 dB(A) van de norm voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode. Gelet op de bedrijfstijden is er geen sprake van laad- en losactiviteiten in de nachtperiode en is de overschrijding dan ook niet meer relevant. Vanuit geluidoogpunt bezien is er bij de gekozen oplossing voor dit plan sprake van een aanvaardbare geluidsituatie. Wanneer alleen naar de geluidsituatie van de bestaande woning wordt gekeken is er sprake van een aanzienlijke verbetering. Ter plaatse van de te beoordelen westgevel wordt voldaan aan de geluidnormen voor industrielawaai. Op grond hiervan is er vanuit geluidoogpunt sprake van een goede ruimtelijke ordening.
 
Zoals eerder vermeld is de opzet van het plan zo dat de nieuwe wooneenheden gericht zijn op het binnenterrein. De dove gevels dragen in die zin meer dan evenredig bij aan de gewenste oriëntatie van de woningen en versterken daarmee het concept zoals nagestreefd en zorgen voor een geluidsluwe binnentuin waar de drie nieuwe woningen op uitkijken en benutten als buitenruimte. Vanuit die gedachte voldoet het gewenste initiatief aan een goede ruimtelijke ordening.
 
Bestaande pand
Het bestaande pand heeft op dit moment een woonbestemming. Het verzoek is om de bestemming om te zetten naar een ruimere woonbestemming. Voor geluid is in beide situaties sprake van een geluidgevoelige bestemming. De bedrijfsvoering van het naastgelegen bedrijf wordt niet belemmerd door de omzetting van de bestaande woning naar een maatschappelijke bestemming.
 
Overige bedrijven
In de nabijheid van het plangebied zijn op het naastgelegen bedrijventerrein 'Horst ten Daal' bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Wanneer Global Stone B.V. buiten beschouwing wordt gelaten bedraagt de minimale afstand tot het dichtstbijzijnde bedrijf circa 30 m. In gemengd gebied is deze afstand voldoende voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Daarbij dient opgemerkt dat de bedrijven rondom het plangebied in werkelijkheid een lagere milieucategorie hebben en de bedrijfsactiviteiten binnen plaats vinden. Van Roon Living aan de Weeresteinstraat 124 betreft een meubelwinkel (SBI 466, 469 of 4752), waarvoor milieucategorie 2 geldt.
 
Aan de Pastoorslaan zijn in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1997' (vastgesteld op 2 februari 2003) bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. De afstand van het plangebied tot de bedrijven aan de Pastoorslaan bedraagt minimaal 90 m en is daarmee ruim voldoende.
 
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Bij het groepsrisico (GR) is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev). In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de voorheen geldende 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
             
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (zwarte omcirkeling)
 
Ten zuiden van het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen. De afstand van het plangebied tot deze leiding bedraagt 160 m. Gezien de ruime afstand en het feit er al een woning en een kantoor aanwezig is in het plangebied, neemt het aantal personen in de omgeving van de aardgastransportleiding niet significant toe als gevolg van de ontwikkeling. Verder zijn er in de directe nabijheid van de leiding in de huidige situatie woningen in een relatief grote dichtheid aanwezig. De ontwikkeling leidt daarmee niet een overschrijding van de oriëntatiewaarde het groepsrisico.
 
Verder zijn er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.
 
Daarmee zijn er geen belemmeringen ten aanzien van externe veiligheid en is het plan uitvoerbaar.
5 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggende omgevingsvergunning maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met deze buitenplanse omgevingsvergunning een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier geregeld is) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
 
Middels een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden eventuele kosten verzekerd.
 
6 Overleg & inspraak
De omgevingsvergunning heeft van 23 oktober 2018 tot en met 05 december 2018 ter inzage gelegen. In deze perioden zijn er geen zienswijzen ingediend.