Type plan: uitwerkingsplan
Naam van het plan: Achter Leidsestraat 140, Hillegom
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.UWPLeidsestraat140-va01

Regels

 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.het plan
het uitwerkingsplan Achter Leidsestraat 140, Hillegom met identificatienummer NL.IMRO.0534.UWPLeidsestraat140-va01 van de gemeente Hillegom, vervat in de kaart en deze voorschriften.
 
2. aanduiding
een op de plankaart door middel van een aanduidingsvlak begrensd vlak of figuur, waar ingevolge de voorschriften, voorschriften worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of bebouwen van deze gronden;
 
3. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
4.aanlegvergunning
een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
 
5.ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;
 
6. andere geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
 
7. archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma’s van Eisen op te stellen en te toetsen.
 
8. archeologisch onderzoek
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
 
9.archeologisch rapport
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
 
10.archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten;
 
11.bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
12. beperkt kwetsbaar object
a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
b. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
d. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden op grond van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
 
13.bestaand
a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;
b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de voorschriften anders is bepaald;
 
14.bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
15. bestemmingsvlak
een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
 
16.bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw;
 
17.bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
18.bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
19.bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
20.bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
21.bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
22.bouwvlak
een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
  
23.bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; eerste bouwlaag de bouwlaag op de begane grond; gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
24.eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
 
25.gebiedseigen haag
een aangeplante groene buffer, uitgevoerd met planten/stuiken welke veel voorkomen in de omgeving;
 
26.gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
27.gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
28.hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;
 
29.hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
30.kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
 
31.kwetsbaar object
- woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
a. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
b. scholen;
c. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
d. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
e. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m 2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  
32.maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak;
 
33.maatvoeringsvlak
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de voorschriften voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
 
34.normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
 
35.peil
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
 
36.prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice dan wel een inrichting voor raamprostitutie;
 
37.seks- en/of pornobedrijf
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seksen/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;
 
38.slopen
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;
 
39.uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
 
40.uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
 
41.voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
 
42.Waarde - Archeologie
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende of te verwachten archeologische relicten;
 
43.wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;
 
44.woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
 
1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
3.de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
4.de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
5.de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
6.de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
7.de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
8.de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
9.de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.2 Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Bij toepassing van deze voorschriften wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Doeleinden
 
De op de verbeelding als "wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, met dien verstande dat het aantal woningen in een bouwvlak niet meer mag bedragen dan:
    • 1 vrijstaande woning, waarbij geldt dat het bouwvlak maximaal 12 m bij 12 m bedraagt;
  2. aan huis verbonden beroepen;
een en ander met de daarbij behorende bouwwerken en (on)bebouwde terreinen.
 
3.2 Bouwvoorschriften
 
3.2.1    Hoofdgebouwen dienen te voldoen aan de volgende voorschriften: 
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de voorgevel van hoofdgebouwen wordt in de voorgevelbouwgrens gebouwd;
  3. de achtergevel van hoofdgebouwen wordt maximaal 12 m achter de voorgevelbouwgrens gebouwd;
  4. de afstand van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwterreingrens bedraagt minimaal 2,5 m;
  5. de onderlinge afstand tussen bouwvlakken 5 meter bedraagt;
  6. de goothoogte en hoogte van hoofdgebouwen bedragen maximaal 4,5 m respectievelijk 9 m.
  7. de maximale inhoud van woningen, inclusief bijgebouwen bedraagt maximaal 750 m³.  
3.2.2    Erfbebouwing dient te voldoen aan de volgende voorschriften:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing op een bouwterrein bedraagt maximaal 40% van het gedeelte van het bouwterrein, dat is gelegen op 2,5 m achter de voorgevelbouwgrens en dat niet kan worden bebouwd met het hoofdgebouw, zulks met een maximum van 60 m2 voor bouwterreinen waarop een vrijstaand of halfvrijstaand hoofdgebouw staat en 40 m2 voor overige bouwterreinen;
  2. erfbebouwing wordt minimaal 2,5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
  3. aan de achtergevel van het hoofdgebouw aangebouwde erfbebouwing wordt uit de achtergevel gebouwd tot maximaal 12,5 m berekend vanaf de voorgevelgrens;
  4. hoofdgebouwen worden aan maximaal één zijgevel voorzien van aangebouwde erfbebouwing;
  5. de goothoogte van aangebouwde erfbebouwing bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  6. de hoogte van erfbebouwing bedraagt:
    • voor vrijstaande bijgebouwen maximaal 3 m;
    • voor aan de achtergevel van het hoofdgebouw aangebouwde erfbebouwing maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • voor aan de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde erfbebouwing maximaal de hoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling van de erfbebouwing gelijk dient te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  7. de breedte van aan de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde erfbebouwing bedraagt maximaal 3 m. 
3.2.3     De breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een gebouw bedraagt maximaal 50% van de breedte van het dakvlak.
 
3.2.4    De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt:
  1. op de gronden gelegen binnen het bouwvlak maximaal 2 m;
  2. op de gronden gelegen buiten het bouwvlak maximaal 1 m;
met dien verstande dat pergola’s zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,5 m.
 
3.2.5    Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bijgebouwen op een bouwterrein, met dien verstande dat geëist kan worden dat de afstand van erfbebouwing tot een aan het bouwterrein grenzende watergang minimaal 5 m en tot andere aan het bouwterrein grenzende gronden minimaal 1 m bedraagt, een en ander ter voorkoming van onevenredige aantasting van stedenbouwkundige belangen en/of gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en zich daarop bevindende bebouwing.
 
3.2.6    Vrijstelling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voor zover stedenbouwkundige belangen zich daartegen niet verzetten, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in:
  1. artikel 3.2.2a, voor het vergroten van gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing:
    • ten behoeve van een aan de woning aangebouwde kantoor- of praktijkruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
    • in verband met het voor minder valide bewoners benodigde bebouwde oppervlakte op de begane grond; een en ander met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing en kantoor- of praktijkruimte maximaal 80 m2 mag bedragen;
  2. artikel 3.2.1 b, voor het bouwen van erfbebouwing op minimaal 1,5 m achter de voorgevel en het verlengde daarvan;
  3. artikel 3.2.2 c, voor het bouwen van aangebouwde erfbebouwing tot maximaal 15 m uit de voorgevelbouwgrens van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van de aan de achtergevel van het hoofdgebouw aangebouwde erfbebouwing in dat geval niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van die achtergevel;
  4. artikel 3.2.2 f, voor het vergroten van de hoogte van vrijstaande bijgebouw en tot maximaal 4,5 m, mits de goothoogte niet meer gaat bedragen dan 3 m. 
3.2.7    Voorwaardelijke verplichting gebiedseigen haag
Er dient een aaneengesloten jaarrond bladhoudende haag van minimaal 1,5 meter te worden gerealiseerd en in stand gehouden tussen de woonbestemming en de agrarische gronden. Deze heg dient aanwezig te zijn bij ingebruikname van de woning.
  
3.2.8    Voorwaardelijke verplichting geluid
Bij een geluidbelasting hoger dan 53 dB dient volgens de richtlijnen akoestische compensatie te worden toegepast. De woningen dienen te voldoen aan de volgende geluid compenserende maatregelen:
 
  1. In de woningen ter plaatse van de slaapkamers op de eerste verdieping moeten geluidwerende maatregelen te getroffen worden om een binnenniveau van 28 dB te waarborgen, ofwel 5 dB strenger dan nieuwbouwniveau, op basis van de gecumuleerde geluidbelasting (alle wegen).
  2. Er dient een dakconstructie te worden toegepast met een geluidisolatie van tenminste RA,tr = 38 dB(A).
  3. Te openen ramen van slaapkamers worden niet gepositioneerd aan de hoogst geluidbelaste gevels (noordoost en zuidoost). Indien dit wel gewenst of noodzakelijk is, dan wordt een raamconstructie toegepast die ervoor zorgt dat er in de ruimte bij een geopend raam een lager geluidniveau heerst dan met een standaard raamconstructie.
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
4.1 Archeologie
 
4.1.1     De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende overige bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde voorkomende of te verwachten archeologische waarden. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is primair ten opzichte van de daar voorkomende overige bestemmingen. Voor zover nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangewezen, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen als specifieke procedureregel in artikel 4.5 van dit artikel van toepassing.
 
4.2 Bouwvoorschriften
 
4.2.1     In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ nieuwe gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en/of bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden vergroot waarbij ter realisering grondverstorende werkzaamheden noodzakelijk zijn met een maximale oppervlakte van 100 m² en een maximale diepte van 0,3 m².
 
4.3 Vrijstelling van de bouwvoorschriften
 
4.3.1     Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering grondverstorende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:
  1. een totale oppervlakte hebben groter dan 100 m2 ;
  2. een diepte hebben dieper dan 0,3 m.  
4.3.2     De vrijstelling, zoals bepaald in artikel 4.3.1, wordt verleend, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van een archeologisch onderzoek of archeologisch rapport heeft aangetoond dat door grondverstorende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
 
4.3.3    De vrijstelling, zoals bepaald in artikel 4.3.1, wordt voorts verleend, indien:
  1. naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de locatie geen archeologische waarden zullen worden verstoord;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op bovengenoemd archeologisch onderzoek, archeologisch rapport of andere informatie, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vrijstelling voorwaarden te verbinden, gericht op:
    1. de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting tot begeleiding van de activiteiten door een archeologisch deskundige;
  3. en wethouders de provinciaal archeoloog om advies hebben gevraagd.
4.3.4     In aanvulling op artikel 4.3.3 onder c wordt bij een negatief advies van de provinciaal archeoloog de vrijstelling niet verleend dan nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.
 
4.4 Aanlegvergunning
 
4.4.1     Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 4.1.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  1. Het ophogen van de bodem;
  2. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen, of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. Het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. Het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. Het scheuren van grasland;
  10. Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen. 
4.4.2     Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
 
4.4.3     Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
4.4.4     De aanlegvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een archeologisch onderzoek of een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.4.5     Indien de in artikel 4.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. De verplichting tot het doen van opgravingen, of
  3. De verplichting tot de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.  
4.4.6     Alvorens de gevraagde aanlegvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies. Bij een negatief advies van de provinciaal archeoloog wordt de aanlegvergunning niet verleend, dan nadat van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.
 
4.5 Specifieke procedurevoorschriften
 
Voor zover de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gedeeltelijk samenvallen met andere dubbelbestemmingen die op deze gronden rusten, geldt dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 voorrang krijgt.
3 Algemene regels
 
Artikel 5 Algemene gebruiksregels
5.1 Het is verboden de gronden en de op de grond voorkomende bebouwing te gebruiken dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
 
5.2 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 4.1 wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden en bebouwing voor een seks- en/of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf;
  2. een gebruik van gronden en bebouwing voor detailhandel;
  3. een gebruik van gronden als kampeerterrein;
  4. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van bagger en grondspecie, vaten, kisten, (bouw)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
  5. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen.
 
5.3 Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het in artikel 5.1 vermelde verbod, indien strikte toepassing hiervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
5.4 Overtreding van het verbod gesteld in artikel 5.1 is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
 
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd af te wijken van het plan ten behoeve van:  
  1. het afwijken van de voorgeschreven inhoud, oppervlakte, (goot)hoogte, diepte, en/of afstand van bouwwerken, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bijdragen dan 15% van de in deze voorschriften voorgeschreven maatvoering;
  2. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de plankaart, indien afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt;
  3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de plankaart, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking wenselijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 10 m bedraagt;
 
Artikel 7 Algemene procedureregels
Bij het nemen van een besluit tot uitwerking van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsbepaling voor bouwwerken
 
8.1.1     Een bouwwerk dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaat dan wel nadien wordt gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en dat afwijkt van het plan (bestemming en/of voorschriften) mag, behoudens onteigening:
 
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd en/of gedeeltelijk veranderd, mits door die verandering de afwijking van het plan niet wordt vergroot;
  2. uitsluitend indien het bouwwerk door een calamiteit is teniet gegaan, geheel worden vernieuwd en/of gedeeltelijk verhard, mits door deze verandering de afwijking met het plan niet wordt vergroot en, mits de aanvraag tot bouwvergunning is ingediend binnen 18 maanden nadat het bouwwerk is tenietgegaan; herbouw vindt plaats met inachtneming van de grenzen, welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan zijn bepaald. 
8.1.2     De bouwvergunning kan slechts worden geweigerd in verband met onteigening indien de gemeenteraad voor de dag waarop de aanvraag is ontvangen een onteigeningsbesluit heeft genomen.
 
8.1.3     Het bepaalde in artikel 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die reeds in strijd waren met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
8.1.4     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van vergroting van de horizontale en verticale afmetingen die niet meer bedragen dan 10% van de oppervlakte respectievelijk hoogte.
 
8.2 Overgangsbepaling voor het gebruik
 
8.2.1     Het gebruik van gronden en bouwwerken dat plaatsvindt op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt en dat afwijkt van het plan, mag worden voortgezet of veranderd, mits door die verandering de afwijking van het plan niet wordt vergroot.
 
8.2.2     Het bepaalde in artikel 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.  
Artikel 9 Slotregel
Dit plan kan worden aangehaald als uitwerkingsplan “Achter Leidsestraat 140, Hillegom” van de gemeente Hillegom.