1.1 Aanleiding
Aan de Weeresteinstraat 220 in Hillegom is het bedrijf Lommerse Uitendaal (hierna: initiatiefnemer) gevestigd. Het betreft een koel- en preparatiebedrijf dat gespecialiseerd is in het prepareren en koelen van bloembollen en lelies voor telers en agrarische handels- en exportbedrijven.
Om het huidige volume van het bedrijf op een efficiënte manier te kunnen verwerken is het noodzakelijk uit te breiden. De initiatiefnemer is derhalve voornemens het bedrijf uit te breiden zodat bepaalde activiteiten kunnen worden gecentraliseerd en de hoeveelheid bollen die elders op locatie tijdelijk moet worden bewaard zal afnemen. De uitbreiding bestaat uit twee bouwfasen: (1) het herbouwen van het onlangs afgebrande gedeelte van het bedrijfsgebouw, circa 4.997m2, inclusief het verhogen van de goot- en bouwhoogte tot 8,05 m (een vergunning voor deze fase is reeds verleend) en (2) het uitbreiden van het bedrijf aan de noordoostzijde ook tot een goot- en bouwhoogte van 8,05 m. De uitbreiding vindt plaats op het verharde erf, dat nu al onderdeel is van het bedrijf.
De gemeente Hillegom ziet in het initiatief voldoende aanleiding om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) af te wijken van de beheersverordening en medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning om de uitbreiding van het bedrijf van de initiatiefnemer mogelijk te maken.
Voorliggende toelichting omvat de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwing voor het verlenen van deze omgevingsvergunning.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van Hillegom aan de Weeresteinstraat 220 en maakt onderdeel uit van het buitengebied van Hillegom. Het bedrijf is gelegen en ontsloten aan het bebouwingslint van de Weeresteinstraat. In de omgeving bevinden zich diverse bedrijven uit de bollensector en woningen, voornamelijk gesitueerd aan het lint van de Weeresteinstraat.
Het plangebied is circa 1,5 ha groot en staat kadastraal bekend onder kadastrale sectie B, nrs. 5466, 5691, 4932 (allen ged.). Op navolgende kaarten is met rood het betreffende plangebied globaal aangegeven:
Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: Bing maps)
Globale begrenzing plangebied en bijbehorende perceel (rode omkaderingen, Bron: Bing maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt de beheersverordening 'De Polders', die de gemeenteraad van Hillegom heeft vastgesteld op 17 oktober 2013.
In deze beheersverordening heeft het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2 (artikel 3)' en 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' (artikel 6). Tevens is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 (artikel 15)' en deels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering (artikel 17)'.
Uitsnede verbeelding geldend beheersverordening
Binnen de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch aanverwant' is een bedrijf tot maximaal categorie 3.1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Binnen het bouwvlak is het maximum te bebouwen oppervlakte 70 % en de maximum goothoogte bedraagt 7,0 m (binnenplans te verhogen tot maximaal 1,15 x 7,0 m. = 8,05 m; hetgeen bij de eerste bouwfase is vergund). Uitbreiding van het bedrijf met bouwfase 2 is binnen de geldende beheersverordening niet mogelijk.
Zodoende zal van de geldende beheersverordening moeten worden afgeweken ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo, om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied aan de Weeresteinstraat 220 behoort tot het buitengebied van Hillegom en is gelegen op de hoek van de Weeresteinstraat (westzijde) en Oosteinderlaan (noordzijde). In de directe omgeving bevinden zich enkele (bedrijfs)woningen en (agrarische) bedrijven. Zowel de woningen als het naastgelegen bedrijf worden van het bedrijf Lommerse Uitendaal afgescheiden middels een bomenhaag.
Het plangebied behoort tot het bedrijf Lommerse Uitendaal. Het bedrijf prepareert en koelt bloembollen en lelies voor telers en agrarische handels- en exportbedrijven. Het bedrijf is aan de zuidzijde van het perceel gelegen, ten zuiden van de bollengrond op de hoek van de Weeresteinstraat en de Oosteinderlaan.
Het bedrijfspand bestaat uit een koelcellencomplex (circa 8.758 m²) en een werkloods (1.155 m2). Het bedrijf is te bereiken via twee ontsluitingen op de Weeresteinstraat. De meest noordelijke ontsluiting is het meest geschikt voor vrachtverkeer (deze sluit aan op een groot verhard terrein waar voldoende ruimte is voor vrachtwagens om te manoeuvreren) en wordt daarom het meest gebruikt. De zuidelijke ontsluiting is enkel toegankelijk voor vrachtverkeer door achteruit het terrein op te rijden. Deze wordt sinds de realisatie van de noordelijke ontsluiting bij de laatste uitbreiding dan ook minder vaak gebruikt.
Het plangebied (de bedrijfshal en bijbehorend buitenterrein) behorende bij het perceel aan de Weeresteinstraat 220 is volledig verhard en bestaat enerzijds uit bedrijfsbebouwing en anderzijds uit verharding in de vorm van stelcon-platen. Medio 2016 is door een hevige brand circa 4.997 m² aan bedrijfsbebouwing verloren gegaan.
Op onderstaande afbeelding is in vogelperspectief het plangebied in relatie tot de omgeving weergegeven:
Vogelperspectief plangebied vanaf de noordzijde (Oosteinderlaan).
Op onderstaande afbeelding is een plattegrond weergeven van de huidige situatie van de bedrijfshal:
Plattegrond bestaande situatie, noordoostgericht
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bedrijfspanden gefaseerd uit te breiden. Met de voorgenomen ontwikkeling, bedrijfsuitbreiding ten noordoosten van de bestaande bebouwing, wordt geanticipeerd op het gestelde in het Masterplan (zie
toelichting paragraaf 3.4.2). Er is reeds een vergunning verleend voor het herbouwen van het door brand verloren gegane gedeelte binnen het bouwvlak met een goot- en bouwhoogte van 8,05 m. De nieuwe uitbreiding bestaat uit:
- Uitbreiden van het bedrijf aan de noordoostzijde met een bedrijfshal van circa 1.327 m² met een goot- en bouwhoogte van 8,05 m in het verlengde van het te herbouwen bedrijfspand en een luifel van circa 1.221 m².
Het bedrijfspand aan de zuidoostzijde en het kantoor aan de westzijde van het bedrijf blijft in de huidige vorm bestaan. Het te herbouwen bedrijfspand zal, in tegenstelling tot de huidige situatie, niet meer aan het kantoor vast worden gebouwd. Wel komt dit deel weer in verbinding te staan met het zuidoostelijke deel van het bedrijfspand.
De uitbreiding vindt plaats op het verharde erf ten noorden van het her te bouwen bedrijfspand, dat nu al onderdeel is van het bedrijf. In aansluiting op het her te bouwen bedrijfspand zal ook dit bedrijfsdeel een goot- en bouwhoogte van 8,05 meter krijgen, waardoor sprake is van één gelijke bouwhoogte. Aan de noordzijde worden dockingstations voor vrachtwagens gerealiseerd. Ook zal hier een luifel worden geplaatst.
De ontsluitingswegen van het bedrijf aan de Weeresteinstraat blijven in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie.
Navolgende afbeelding geeft een overzicht weer van de toekomstige situatie.
Plattegrond toekomstige situatie, noordoost gericht
Als gevolg van deze ontwikkeling vindt geen schaduwwerking plaats op de naastgelegen sportvelden Hillegom-Noord, ten zuiden van het bedrijf. Immers, de stand van de zon maakt dat de schaduw gedurende de dag via het noorden van west naar oost draait. Voorts wordt het door de brand vergane bedrijfspand herbouwd op dezelfde locatie als deze voorheen is gesitueerd. De uitbreiding vindt enkel plaats ten noorden van het bestaande (her te bouwen) bedrijfspand.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Planspecifiek
De geldende beheersverordening maakt uitbreiding (verdere modernisering) van het bedrijf niet mogelijk. Het verplaatsen van het bedrijf is economisch niet haalbaar. Om als bedrijf te kunnen blijven concurreren met andere bedrijven en internationaal sterk op te markt te kunnen blijven, zal uitbreiding en modernisering plaats moeten vinden. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2016 (ISG2016, zie
toelichting paragraaf 3.3.2) wordt meer mogelijkheid geboden voor bestaande Greenport-bedrijven om uit te breiden op locatie. De ondernemer en de gemeente zien deze modernisering graag tot stand komen. Met de modernisering en uitbreiding van het bestaande bedrijf wordt voorzien in een actuele behoefte. Het is ook de behoefte die aanleiding heeft gegeven om tot modernisering over te gaan. Hiermee is de vraag aangetoond.
De herbouw en uitbreiding vindt plaats binnen het bestaande plangebied. De uitbreiding met koelcellen en opslagcapaciteit ligt in het verlengde van het bestaande bedrijfspand en vindt plaats op het reeds bestaande verharde erf, dat nu al onderdeel is van het bedrijf. Het plangebied is momenteel al ingericht op het gebruik ten behoeve van het koel- en preparatiebedrijf. Hierdoor is de benodigde infrastructuur reeds aanwezig. Het voorliggende plan is daarmee passend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Aanvullend kan worden betoogd dat de intensivering van een koel- en preparatiebedrijf niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening is als stedelijke ontwikkeling gedefinieerd een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Een agrarisch aanverwant bedrijf ansich valt hier niet onder.
3.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Het plangebied maakt onderdeel uit van de greenport Duin- en Bollenstreek. De Greenport Duin- en Bollenstreek is een sterk cluster van productie, handel, kennis en toerisme. Wereldwijd boort deze Greenport nieuwe groeimarkten aan. Er worden verbindingen gelegd met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Het beleid voor de Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De Compensatieregeling Bollengrond blijft van kracht. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas - omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn - en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.
Het voornemen om de bedrijfshal aan de Weeresteinstraat 220 uit te breiden draagt bij aan de provinciale ambitie rondom herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. Ruimte bieden aan (ondersteunende) bedrijvigheid is hierbij van belang. De uitbreiding van het bedrijf Lommerse Uitendaal past binnen de gedachte van de Greenport- Duin- en Bollenstreek en ondersteunt de rode draad 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitenkaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit gebied worden nagenoeg geen richtinggevende uitspraken gedaan op de kwaliteitenkaarten. In het kader van het Bollenlandschap waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is het van belang dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Richtpunt is onder andere dat verdichting plaatsvindt in reeds bestaande verdichte zones en ontwikkelingen bijdragen aan behoud van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt uitbreiding van het koel- en preparatiebedrijf plaats zonder aantasting van het bollenlandschap en de herkenbare ruimtelijke structuur. Functioneel is de bedrijfsuitbreiding goed inpasbaar en ruimtelijk is sprake van een goede inpassing door het herbouwen van de bedrijfshal ter plaatse van het door de brand vergane bedrijfscomplex en het toevoegen van nieuwe bebouwing in aansluiting op dit deel van het bedrijfscomplex. De ontwikkeling vindt plaats op een perceel dat reeds bebouwd en verhard is. Landschappelijk vindt reeds inpassing plaats door de bomenhaag ten oosten van het plangebied (voor de afscheiding met het naastgelegen perceel) en de bomenhaag ter hoogte van de woningen aan het lint Weeresteinstraat. Het bollenveld op de hoek van de Weeresteinstraat en Oosteinderlaan blijft ongewijzigd bestaan. De ontwikkeling heeft derhalve geen invloed op het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draad 'vergroten van de agglomeratiekracht'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek is op 15 juli 2014 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vormt een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit verschillende elementen. Voor het plangebied zijn met name de elementen 'bollenlandschap in de binnenduinrand', 'identiteitsdragers van Zuid-Holland' en 'linten blijven linten' van toepassing.
Bollenlandschap in de binnenduinrand & Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Het plangebied is gelegen in een bollengebied. De bollenteelt is begonnen op afgravingen van jonge duinen en strandwallen. Vanaf 1980 werden de bollen ook op strandvlaktes geteeld door de zand uit de ondergrond naar boven te halen (omspuiting). Het bollengebied heeft naast de landbouwfunctie ook een grote toeristische waarde. Kenmerkend voor het gebied zijn de bollenvelden in combinatie met historische bollenschuren, kleine rijtjes arbeiderswoningen en wegbegeleidende hagen.
Aanvullende ambities:
- Koesteren van bebouwing die het gebied haar identiteit verleent zoals bollenschuren en arbeiderswoningen;
- Bedrijfsuitbreiding wordt zoveel mogelijk gekoppeld aan landschapsbouw, bijvoorbeeld door aanplant van erfbeplanting;
- Aantrekkelijkheid van het bollengebied versterken door landschapsbouw, bijvoorbeeld door het toevoegen van beplanting op de strandwallen (lanen, houtwallen, bosschages, hagen).
Linten blijven linten (zandnederzettingslint)
Het plangebied is gelegen aan een zandnederzettingslint. De zandnederzettingslinten zijn ontstaan op de evenwijdig aan de kust lopende strandwallen. De bebouwingsstructuur en -typologie is heel divers, vrijstaande tuinderswoningen, kleine rijtjes arbeiderswoningen, later toegevoegde rijen twee-onder-een kappers en bedrijfsgebouwen wisselen elkaar af. Bij de meeste linten ligt de bebouwing verspreid, naast een bebouwingscluster volgen een aantal vrije kavels die zicht op het landschap bieden.
Aanvullende ambities:
- Behoud en versterking van de grote variatie aan bebouwingstypen en -structuren;
- In stand houden van de relatie met het landschap en de zicht op de bollenvelden door het koesteren van onbebouwde kavels of doorzichten tussen de lintbebouwing;
- Koesteren van kenmerkende bebouwing zoals bollenschuren en arbeiderswoningen;
- De doorgaande linten op de voormalige strandwallen (N208 en Gooweg) beplanten met lanen;
- Linten langs lokale wegen beplanten met een enkele bomenrij en hagen.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling is, voor zover mogelijk, voorzien in de ambities die voortkomen uit het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek opgesteld door de provincie. Door de herbouw en uitbreiding van het bedrijfspand in het verlengde van de bestaande bebouwing te realiseren, wordt geen afbreuk gedaan aan de bebouwingsstructuur van het lint. Tevens wordt hiermee geen afbreuk gedaan aan de karakteristiek van het bollengebied. Het bollengebied ten noorden van de bedrijfsbebouwing blijft immers onaangetast. De bebouwing vindt plaats op het reeds verharde erf. Ten oosten van het plangebied vindt reeds een groene afscheiding met het naastgelegen perceel plaats in de vorm van een bomenhaag en aan het lint de Weeresteinstraat is tevens een bomenhaag aanwezig ter hoogte van de woningen. Ook ten noordwesten van de geplande uitbreiding, langs de watergang, bevindt zich reeds een bomenhaag. Hiermee is ook bij de nieuwe loods sprake van een landschappelijke inpassing. Aangesloten wordt op de ambities behorende bij het lint en het bollenlandschap.
3.2.3 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 4 februari 2016 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. In artikel 2.1.1 lid 2 is opgenomen wat wordt verstaan onder het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Er dient te worden aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip ‘regio’. Regionale afstemming hoeft niet voor elke ontwikkeling afzonderlijk plaats te vinden.
Het heeft de voorkeur als de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van de regionale visie (lid 3) aangeven in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen. Bij het ontbreken van een regionale woonvisie hanteert de provincie terugvalopties, zoals aangegeven in het Programma ruimte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied
De verdere ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. In verband hiermee streeft de provincie naar herstructurering van het bollencomplex, landschapsverbetering en handhaving van het teeltareaalbollengrond. Het plangebied is op kaart 3 ‘Teeltgebieden’ aangeduid als ‘bollenteeltgebied’. In lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.
In artikel 2.1.7 is in lid 5 opgenomen dat het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, ook kan voorzien in uitbreiding van bestaande handels- en exportbedrijven op locaties binnen het bollenteeltgebied, mits:
- Dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
- Verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is, en
- De ruimtelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast.
In 2004 is met een artikel-19-procedure vrijstelling van het bestemmingsplan verleend om het oostelijk gelegen - en behouden gebleven - cellencomplex van ca. 3.100 m² te kunnen bouwen en om het noordelijk gelegen bedrijfsterrein volledig te verharden en als bedrijfsterrein ten dienste van Lommerse-Uitendaal in gebruik te nemen. Vanaf dat moment is ook het merendeel van het vrachtverkeer van de inrit naast Weeresteinstraat 232 gebruik gaan maken om niet meer achteruitstekend vanaf de Weeresteinstraat de inrit van nr. 220 te hoeven gebruiken.
In 2005 is het bedrijfsterrein volledig verhard en in gebruik genomen en in 2006 is de betreffende bouwfase opgeleverd en in gebruik genomen.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bedrijfsbebouwing herbouwd en vindt tegelijkertijd uitbreiding en modernisering van het bedrijfspand plaats. Deze uitbreiding komt ten goede aan een efficiëntere bedrijfsvoering van het bedrijf. De bedrijfshal zal aan de noordoostzijde worden uitgebreid. De uitbreiding vindt plaats op het verharde deel van het bedrijfsterrein.
Bollengrondcompensatie is sinds de ISG2009 en daarbij het oprichten van de GOM benodigd. Gelet op het feit dat de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt op het sinds 2005 verharde bedrijfsterrein, hiervoor reeds in 2004 vrijstelling is verleend en eveneens geen aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van bollenteeltgebied (immers, de voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op het reeds bestaande bedrijfsterrein ten dienste van Lommerse-Uitendaal), behoeft geen bollengrondcompensatie plaats te vinden en behoeft geen overeenkomst te worden gesloten met de GOM en de gemeente Hillegom.
Een kwaliteitsverbetering van het perceel vindt plaats door het bouwen van een nieuwe moderne bedrijfshal, die deels is vergaan door een grote brand in juli 2016. Tevens is sprake van een landschappelijke inpassing van de nieuwe loods, door de reeds aanwezige bomenhagen rondom het bedrijfspand en aan het lint Weeresteinstraat. Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel.
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De kern Hillegom maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland, waarvoor de betrokken gemeente gezamenlijk een visie hebben ontwikkeld om te werken aan de toekomst van deze regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen.
De Regionale Structuurvisie geeft de grote lijnen weer van de door gewenste richting en duidt de grote projecten aan waar de deelnemende gemeenten aan willen werken. De Regionale Structuurvisie is een product van intensieve samenwerking van de vijftien gemeenten in Holland Rijnland. Ze laat zien hoe sterk de gezamenlijke gemeenten kunnen zijn en hoe belangrijk het is dat deze met elkaar de toekomst ingaan. De visie levert een bijdrage aan het denken over de toekomst van de Randstad.
In deze Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de onderstaande zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer:
- Holland Rijnland is een top woonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- Concentratie stedelijke ontwikkeling;
- Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
- Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
- Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend ruimtelijk plan is gerelateerd aan de punten e en f en past binnen deze kernbeslissingen.
3.3.2 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016
In december 2009 is de IntergemeentelijkeStructuurvisieGreenport (ISG) door de gemeenteraden van de zes greenportgemeenten vastgesteld, als uitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV) van Holland Rijnland. Deze uitwerking was noodzakelijk om een wettelijk bindend planologisch kader vast te stellen waarbinnen de op te richten Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) zou kunnen opereren. Na evaluatie van de ISG heeft een herziening plaatsgevonden wat resulteert in een ontwerp-ISG2016. Het ontwerp heeft van 11 maart t/m 21 april 2016 ter inzage gelegen en is op 7 juli 2016 vastgesteld.
De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.
Op basis van de benoemde ambities en uitgangspunten hanteren de zes greenportgemeenten de volgende pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030:
- Faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap.
- Realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek.
- Bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten.
- Bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.
De ambities van de Greenportgemeenten zijn thematisch uitgewerkt:
Vitale Greenport: een excellerende tuinbouw die in de toekomst, nog meer dan nu het geval is, bijdraagt aan de economie, werkgelegenheid, leefbaarheid, bereikbaarheid, gezondheid en voedselzekerheid van Nederland. De Greenport Duinen Bollenstreek ontwikkelt zich tot hét internationale kenniscentrum voor innovatie, handel en wetenschap voor bloemen, bollen, knollen en vaste planten. Een gebied met een hoge landschapskwaliteit met natuurwaarden en voldoende recreatiemogelijkheden, waarin het economisch complex van bloemen, bollen, vaste planten en toerisme op een duurzame manier samengaat met de ontwikkeling van sociaaleconomisch vitale kernen. Bijhorende ambities zijn:
- Ruimtelijk-economisch complex met elkaar versterkende clusters
- Sanering, intensivering en schaalvergroting bollen en bloemen
- Herstructurering en versterking van glastuinbouw
- Duurzame Greenport
- Vitaal landschap: een vitaal en duurzaam landschap heeft de prioriteit in de ontwikkeling van het bollencluster. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is het centrale beleidsuitgangspunt van de ISG. De gezamenlijke opgave blijft “om het buitengebied aan een hoge landschappelijke kwaliteit te helpen, met ruimte voor de beeldbepalende veelzijdige tuinbouw”. Een vitaal landschap en een vitale Greenport zijn in de Duin- en Bollenstreek onlosmakelijk verbonden.
- Duurzaam en robuust watersysteem: Voor een duurzame en toekomstbestendige Bollenstreek en specifiek voor de bollenteelt is een goede waterhuishouding van vitaal belang. Bij de ruimtelijke inrichting, ontwikkeling en herstructurering van de Greenport is het belangrijk om te anticiperen op de te verwachte klimaatverandering.
- Versterken recreatie en toerisme: De Bollenstreek is aantrekkelijk voor recreatie en toerisme, zowel door de bollen als door historische elementen. De wens en noodzaak om de aantrekkelijkheid van het gebied beter te profileren is nog steeds actueel. Blijvend wordt ingezet op een breed aanbod, zodat het gebied het hele jaar door aantrekkelijk is voor recreanten en toeristen. Niet alleen bollen en de bloemententoonstelling van de Keukenhof zijn van belang, ook cultuurhistorie en de variatie in natuur en landschap zijn een belangrijk onderdeel van het toeristische aanbod. De potentie van de cultuurhistorische rijkdom en de variatie in het landschap biedt voldoende aanknopingspunten voor een verdere uitbreiding en kwalitatieve verbetering van de infrastructuur voor fietsen, wandelen en varen.
- Aantrekkelijke woonregio: Er is slechts ruimte voor een beperkte woningbouwopgave. Het accommoderen van een gezonde ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek staat voorop. Daarmee is de planologische rust en duidelijkheid voor het buitengebied geboden die nodig is om investeringen in kwaliteit en vitaliteit mogelijk te maken en de herstructurering op gang te brengen.
Bedrijvige regio: De Duin- en Bollenstreek lijkt onvoldoende te profiteren van kansen die de ligging tussen Noord- en Zuidvleugel biedt. Tegelijk heeft de streek alles in huis om zich als een krachtige economische regio te ontwikkelen. Maar wel in verbinding met de meer stedelijke regio’s van de Randstad: de regio als tuin van Amsterdam en Leiden. De focus ligt op:
- Herstructurering en kwaliteitsverbetering bestaande bedrijventerreinen;
- Ruimte voor bedrijvigheid: voor een evenwichtige en gezonde ontwikkeling van de Greenport is het van belang dat de werkgelegenheid zich in voldoende mate blijft ontwikkelen;
- Ontwikkelingslocaties: met de herstructureringsplannen en de nieuwe terreinen zorgt de Duin- en Bollenstreek voor de dynamiek die nodig is om economisch vitaal te kunnen blijven en daarmee de concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden.
- Bereikbare regio: Doel is het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in Zuid-Kennemerland, de Haarlemmermeer en de Bollenstreek door ontlasting van het omliggende wegennet en een extra passage over de Ringvaart. Naast de aanleg van nieuwe infrastructuur is capaciteitsverbetering nodig op bestaande wegen. Naast het versterken van het openbaar vervoer door het ontwikkelen van nieuwe hoogwaardige verbindingen is het van belang een volwaardig ontsluitend net in stand te houden. Tevens wordt ingezet op het versterken van het fietsnetwerk en daarbij ingespeeld op de mogelijkheid de recreatieve fietsnetwerken uit te breiden.
Planspecifiek
Uit onderstaande kaart behorende bij de ISG blijkt dat het plangebied behoort tot de categorie: 'herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgaven, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex'
Uitsnede ISG Duin- en Bollenstreek 2016 (plangebied rode cirkel)
De ISG2016 biedt mogelijkheden voor bestaande Greenport-bedrijven om uit te breiden op locatie. In het plangebied is in aansluiting op de ISG sprake van schaalvergroting en intensivering van een bestaand agrarisch handels- en exportbedrijf. Aan de noordoostzijde van de bestaande bebouwing vindt een gefaseerde uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing plaats.
Onderhavige ontwikkeling sluit aan op de ambitie 'Vitale Greenport' van de ISG, en wel specifiek op het aspect 'sanering, intensivering en schaalvergroting bollen en bloemen' om meer ruimte te bieden aan groei van het bollencomplex met behoud van de landschappelijke kwaliteit. Specifiek voor de herstructurering en ruimte voor agrarische handels- en exportbedrijven is het van belang dat efficiënt omgegaan wordt met de ruimte en versnippering van bollenbedrijven in het landschap met herstructurering wordt tegengegaan. De herstructureringsambitie creëert kansen om ook de kwaliteitsimpuls voor het landschap te realiseren. Door de GOM is met ontwikkeling van het 'BulbTrade Park' ruimte beschikbaar gemaakt voor agrarische handels- en exportbedrijven en agrarische toeleveranciers om zich hier te vestigen. Voor het bedrijf van de initiatiefnemer is dit echter economisch gezien niet haalbaar.
Zodoende is in de ISG opgenomen dat voor bedrijven, waarvoor hervestiging op Bulb Trade Park geen optie is, per bedrijf bezien dient te worden of een uitbreiding onder voorwaarden ter plekke mogelijk is waarbij deze in ieder geval dient te passen in het landschapsperspectief. De voorgenomen ontwikkeling doet, door de ontwikkeling in lijn te brengen met de bestaande en naastgelegen bebouwing, geen afbreuk aan het omliggende bollenlandschap. Hiermee is het plan in lijn met het gestelde in de ISG.
3.4.1 Structuurvisie Hillegom 2008
De gemeenteraad heeft de structuurvisieHillegom in december 2008 vastgesteld.
In het noordelijke deel van het bollengebied, waarbinnen het plangebied is gelegen, is sprake van een sterke versnippering. Hier wordt voorgesteld de verrommeling actief te bestrijden om het landschap kwalitatief te verbeteren. Kassen worden uitgeplaatst, vervallen schuren en verwaarloosde bedrijven worden aangepakt. Bedrijven die gebonden zijn aan het bollencomplex moeten ruimte krijgen voor schaalvergroting en intensivering als dit het landschap niet aantast. Overige bedrijvigheid krijgt geen ruimte in het bollengebied. Om het landschap sterk en open te houden of weer te maken is in Hillegom getracht om, in lijn met het uitgangspunt uit het streekplan dat handelsbedrijven (ook agrarische) thuis horen op een bedrijventerrein. Dit is echter vooralsnog financieel onhaalbaar gebleken.
In het hele bollengebied worden landschapselementen als dijken, bermen en oevers verder ontwikkeld tot ecologische verbindingszones. De landschappelijke waarde wordt versterkt door het aanbrengen van houtwalbeplantingen, vooral langs de noord-zuid lopende wegen. De toeristisch-recreatieve waarde wordt vergroot door meer en betere voet- en fietsroutes, maar ook door vaarroutes. Door een zorgvuldig herbestemmingsbeleid van bollenschuren met een cultuurhistorische waarde naar een commerciële, recreatieve of een woonfunctie, wordt geprobeerd deze te behouden en beschermen voor de toekomst.
Planspecifiek
Het plangebied wordt in de visie aangeduid als onderdeel van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Met de herbouw en uitbreiding van de bedrijfsbebouwing in het plangebied - en hiermee de uitbreiding van het bedrijf van de initiatiefnemer - wordt voldaan aan één van de doelen van de Greenport Duin- en Bollenstreek, te weten: het vitaal houden van de bedrijvigheid door het bieden van ontwikkelingsruimte. Hiermee kan het bedrijf een belangrijke rol vervullen in het bollencomplex. Daarbij vindt de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing plaats in lijn met de bestaande bebouwing zonder afbreuk te doen aan het noordelijk gelegen bollengebied op het perceel.
De zichtlijnen en openheid naar het achterland blijven behouden voor zover deze in het plangebied aanwezig zijn. Ten oosten van het plangebied wordt de bedrijfsbebouwing reeds afgescheiden van het naastgelegen perceel middels een bomenhaag. Ook ter hoogte van de woningen aan de Weeresteinstraat is een bomenhaag aanwezig als onderdeel van het lint. Aan deze situatie verandert niks. Onderhavig plan is in lijn met de StructuurvisieHillegom 2008 en dus in aansluiting op het gemeentelijk beleid omtrent de ruimte voor intensivering.
3.4.2 Masterplan Hillegom Noord
Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad van Hillegom het Masterplan Hillegom Noord vastgesteld. Het masterplan gaat over de noordrand van Hillegom, een bijzonder gebied dat gekenmerkt wordt door verschillende functies die naast elkaar bestaan. Diverse partijen uit deze regio hebben uitgesproken te willen uitbreiden of herontwikkelen.
Om tot een goede integrale ruimtelijke invulling te komen, is het Masterplan opgesteld. Om hiertoe te komen zijn de ambities van de verschillende partijen uitgesproken en ontstaat de mogelijkheid om het gebied te transformeren naar een aantrekkelijk woon- en werkgebied.
Doel van het Masterplan is om een samenhangend ruimtelijk beeld te creëren met bijzondere aandacht voor de overgangen van wonen naar werken en de openbare ruimte. Het Masterplan is opgesteld in samenwerking met en in opdracht van de partijen in het gebied waarbij herontwikkelingen en veranderingen binnen afzienbare tijd kunnen gaan spelen, te weten, Stek, Van der Kwaak, Pigeon, Stag, Van der Prijt, Lommerse Uitendaal, Berg, de Winter en de gemeente Hillegom.
Het Masterplan voor Hillegom Noord wordt gekenmerkt door een robuust groen-blauw raamwerk waarbinnen de woon- en werkvelden tot ontwikkeling kunnen komen.
Lommerse Uitendaal
Bij de initiatiefnemer leeft de wens om het bedrijf op de noordelijke locatie uit te breiden en zo mogelijk te concentreren, zodat een efficiëntere en modernere bedrijfsvoering kan plaatsvinden en het vrachtverkeer op termijn bij voorkeur via de Oosteinderlaan het terrein kan op- en afrijden. Het deel dat grenst aan de Weeresteinstraat zal transformeren naar bij voorkeur woningbouw, waarbij gedacht wordt aan royale kavels met vrijstaande woningen. Woningen buiten de rode contour worden de zogenaamde Greenportwoningen. De initiatiefnemer zal een overeenkomst met het GOM moeten sluiten waarin de financiële afdracht is bepaald. Indien woningbouw onder deze voorwaarden niet mogelijk blijkt, is uitbreiding van het bedrijf van de initiatiefnemer op eigen terrein niet uitgesloten (binnen de voorwaarden van de IntergemeentelijkeStructuurvisieGreenport). De zuidelijke locatie komt, na uitbreiding van het bedrijf op de noordelijke locatie, dan eventueel vrij voor herontwikkeling naar woningbouw. Hierbij wordt gedacht aan vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijwoningen.
Het concentreren van het bedrijf van de initiatiefnemer is deels mogelijk als een deel van de gronden van Berg verworven worden. Zolang de locatie van de Winter nog niet in eigendom van Lommerse is, zal het bedrijf via de Weeresteinstraat ontsloten blijven. Mits voldaan wordt aan de geluidsnormen (milieu en verkeer) kunnen aan de Weeresteinstraat greenportwoningen (GOM-regeling met bijbehorende afdracht) gerealiseerd worden. Indien woningbouw onder deze voorwaarden niet mogelijk blijkt, en de gronden van Berg niet door de initiatiefnemer verworven worden, is uitbreiding van het bedrijf op eigen terrein niet uitgesloten (binnen de voorwaarden van de IntergemeentelijkeStructuurvisieGreenport).
Afhankelijk van de eisen van het Hoogheemraadschap van Rijnland kan de watercompensatie in principe worden opgelost door het verlengen of verbreden van de watergang. Wanneer op de noordelijke locatie van Lommerse voldoende uitbreidingsmogelijkheid is, en de bedrijfsvoering het economisch toelaat, kan de zuidelijke locatie tot ontwikkeling komen. Ook hier geldt dat aan de verkeersgeluidnormen voldaan moet worden.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling betreft de herbouw van een deel van het bedrijfspand van de initiatiefnemer en de uitbreiding ten noorden daarvan. De uitbreiding van het bedrijf is gelegen ten noordoosten van het bedrijfsperceel op bestaand verhard gebied. Dit erf is reeds in gebruik ten behoeve van het bedrijf.
De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee nog niet geheel aan op het scenario zoals beschreven in het masterplan, in die zin dat er vooralsnog geen woningbouw gerealiseerd wordt en nog niet alle geplande bedrijfsuitbreiding ten noordoosten van de bestaande bebouwing gerealiseerd wordt. Dit betreft dus een eerste aanzet tot de uiteindelijke ontwikkeling zoals in het masterplan beschreven.
Het vrachtverkeer blijft vooralsnog gebruik maken van de ontsluitingen aan de Weeresteinstraat. Echter, aangezien met de voorgenomen ontwikkeling ingespeeld wordt op een efficiëntere bedrijfsvoering, wordt met de voorgenomen ontwikkeling geen toename in het vrachtverkeer voorzien. Nadelige gevolgen voor de doorstroming op de Weeresteinstraat worden dus niet voorzien.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 100 hectare of meer, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer, waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Een m.e.r.-beoordeling wordt niet noodzakelijk geacht.
In het kader van goede ruimtelijke ordening is wel een vorm vrije m.e.r. beoordeling opgenomen. De vorm vrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragraven. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen worden uitgesloten, een nadere m.e.r. beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
4.2 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.2.1 Verkeer
De ontsluiting van het bedrijf Lommerse Uitendaal blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie. Via een tweetal ontsluitingen op de Weeresteinstraat is het bedrijf te bereiken voor auto- en vrachtverkeer. Van het vrachtverkeer rijdt zo'n 90% via de inrit naast Weeresteinstraat 232 en de overige 10% via de inrit bij Weeresteinstraat 220.
Bij het bedrijf is sprake van drie verschillende drukteperiodes, te weten:
a. het hoogseizoen ’s winters (van ca. week 46 t/m ca. week 3 (= 10 weken));
b. het laagseizoen ’s winters (va, ca, week 4 t/m ca. week 27 (= 24 weken)) en
c. het hoogseizoen ’s zomers (van ca. week 28 t/m ca. week 45 (= 18 weken)).
Onderstaande tabel geeft een overzicht weer van het gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen per seizoen:
Gemiddeld totaal aantal vrachtwagenbewegingen per seizoen | Huidige situatie | Toekomstige situatie | Toe-/ afname procentueel | Toe-/ afname absoluut |
Winter / Hoogseizoen | 1.500 | 1.500 | - | - |
Winter / Laagseizoen | 250 | 375 | + 50% | + 125 |
Zomer/ Hoogseizoen | 1.750 | 1.375 | - 21 % | - 375 |
Totaal (één jaar) | 3.500 | 3.250 | | - 250 |
Onderstaande tabel geeft een overzicht weer van het gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen per week:
Gemiddeld totaal aantal vrachtwagenbewegingen per week | Huidige situatie | Toekomstige situatie | Toe-/ afname procentueel | Toe- / afname absoluut |
Winter / Hoogseizoen | 150 | 150 | - | - |
Winter / Laagseizoen | 10 | 15 | + 50% | + 5 |
Zomer/ Hoogseizoen | 97 | 76 | - 21 % | - 21 |
In de voorgaande tabellen is een overzicht weergeven van de toe-/afname van het vrachtverkeer in de toekomstige situatie. De aantallen vrachtwagens die bij het bedrijfspand komen zullen in het hoogseizoen ’s winters gelijk blijven aan het huidige aantal (gemiddeld ca. 150 per week). De aantallen vrachtwagens zullen in het laagseizoen ’s winters zo’n 50% toenemen (tot gemiddeld 15 per week), doch deze aantallen liggen aanzienlijk lager dan die in het hoogseizoen, waardoor deze toename nooit tot verkeersproblemen zal kunnen leiden. De aantallen vrachtwagens in het hoogseizoen ’s zomers zullen structureel afnemen, met ca. 20% (tot gemiddeld ca. 76 per week). In zijn totaliteit vindt per jaar een absolute afname plaats van het gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen: van 3.500 in de huidige situatie naar 3.250 in de toekomstige situatie na de bedrijfsuitbreiding.
Bovenstaande gegevens zijn gemiddelden. Incidenteel kan het voorkomen dat het aantal vrachtwagenbewegingen in een week hoger ligt dan het gemiddelde. Tegelijkertijd betekent dit dat in een andere week het aantal vrachtwagenbewegingen lager kan liggen dan het gemiddelde. In onderstaande tabellen is weergeven van welke maximale aantallen kan worden uitgegaan per week:
*Maximaal totaal aantal vrachtwagenbewegingen per week | Huidige situatie | Toekomstige situatie | Toe-/ afname procentueel | Toe-/ afname absoluut |
Winter / Hoogseizoen | 200 | 200 | - | - |
Winter / Laagseizoen | 40 | 50 | + 25% | + 10 |
Zomer/ Hoogseizoen | 125 | 100 | - 20% | - 25 |
* Dit betreft het maximum aantal vrachtwagenbewegingen. Dit zijn incidentele situaties. Tegelijkertijd kan het aantal vrachtwagenbewegingen per week in andere weken binnen een seizoen beduidend lager liggen.
Onderstaande tabel geeft voor de toekomstige situatie een overzicht weer van het aantal vrachtwagenbewegingen per seizoen per dag, verdeeld over een drietal dagdelen:
Gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen per dag (toekomstige situatie) | Overdag 07:00 - 19:00 uur | 's avonds 19:00 - 23:00 uur | 's nachts 23:00 - 07:00 uur* |
Winter / Hoogseizoen | 28 | 1 | 1 |
Winter / Laagseizoen | 3 | 0 | 0 |
Zomer/ Hoogseizoen | 14 | 0 | 1 |
* Overwegend vinden in deze situatie de vrachtwagenbewegingen plaats rond 06:00 uur
Onderstaande tabel geeft voor de toekomstige situatie een overzicht weer van het maximum aantal vrachtwagenbewegingen per seizoen per dag, verdeeld over een drietal dagdelen:
*Maximaal aantal vrachtwagenbewegingen per dag (toekomstige situatie) | Overdag 07:00 - 19:00 uur | 's avonds 19:00 - 23:00 uur | 's nachts 23:00 - 07:00 uur* |
Winter / Hoogseizoen | 50 | 4 | 6 |
Winter / Laagseizoen | 20 | 0 | 0 |
Zomer/ Hoogseizoen | 30 | 2 | 3 |
* Dit betreft het maximum aantal vrachtwagenbewegingen. Dit zijn incidentele situaties. Tegelijkertijd kan het aantal vrachtwagenbewegingen per dag op andere dagen binnen een seizoen beduidend lager liggen.
Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situaite vindt circa 85 - 90 procent van de vrachtwagenbewegingen overdag plaats tussen 07:00 en 19:00 uur. Uit de voorgaande tabellen blijkt dat in het winter laagseizoen nauwelijks tot geen vrachtwagenbewegingen voorkomen tussen 19:00 en 07:00 uur. In de winter- en zomer hoogseizoenen beperkt dit aantal zich tot gemiddeld 1 a 2 keer per nacht. Veelal gebeurt dit dan laat op de avond (tussen 19:00 en 23:00) of vroeg in de ochtend (tussen 06:00 en 07:00 uur). Dit is gelijk aan de huidige situatie.
Samenvatting
Juist doordat er meer interne opslagcapaciteit bij het bedrijf komt is er minder “intern transport” naar de andere huurlocaties nodig en kan het bedrijf in omvang groeien zonder dat dat in absolute zin tot meer transportbewegingen zal leiden:
- In het winter hoogseizoen treden als gevolg van de bedrijfsuitbreiding geen veranderingen op in het aantal vrachtwagenbewegingen;
- In het winter laagseizoen vindt een toename plaats van het aantal vrachtwagenbewegingen. Procentueel gezien is dit een flinke toename (50%), absoluut gezien betreft dit een beperkte toename van gemiddeld 5 vrachtwagenbewegingen per week;
- In het zomer hoogseizoen treedt een afname van het aantal vrachtwagenbewegingen plaats. Procentueel gezien neemt het aantal bewegingen af met circa 20%, absoluut gezien betreft dit een afname van gemiddeld 25 vrachtwagenbewegingen per week;
- Ten opzichte van de hoogseizoenen treedt als gevolg van de toename in het winter laagseizoen geen verslechtering op van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Zowel het gemiddelde als maximale aantal vrachtwagenbewegingen in het laagseizoen is beduidend lager dan in de hoogseizoenen. Voorts vindt in het zomer hoogseizoen een forse absolute afname plaats van het aantal vrachtwagenbewegingen, waardoor gemiddeld per jaar een gunstigere situaties ontstaat met betrekking tot het aantal vrachtwagenbewegingen (absolute afname van gemiddeld 250 vrachtwagenbewegingen per jaar).
Omdat met de voorgenomen ontwikkeling juist een lichte afname is in het auto- en vrachtverkeer, is met de ontwikkeling geen sprake van een verslechterde verkeerssituatie.
4.2.2 Parkeren
Auto's
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt uitbreiding van het bestaande bedrijf plaats. Hoewel geen toename wordt verwacht in het aantal personenauto's, biedt het plangebied voldoende mogelijkheid te parkeren op eigen terrein. In de huidige situatie is hier reeds rekening mee gehouden met parkeerplaatsen aan de zuidelijke inrit van het bedrijventerrein als op het bedrijfserf ten noorden van het bedrijfspand.
Vrachtverkeer
Het laden en lossen van vrachtwagens blijft met de voorgenomen ontwikkeling gelijk aan de huidige situatie. In beide situaties beschikt het bedrijf over een drietal laad- en losplekken, aangesloten op een tweetal verschillende in- en/of uitritten aan de Weeresteinstraat (waarvan de meest noordelijke ontsluiting op de Weeresteinstraat veruit het meest gebruikt wordt voor vrachtverkeer).
Met de voorgenomen ontwikkeling is er geen toename in het aantal vrachtwagens, maar juist een lichte afname. Daarnaast biedt het bedrijf voldoende ruimte om de vrachtwagens en auto's te laten parkeren, te laden- en lossen of te manoeuvreren op eigen terrein.
4.3 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling blijft grotendeels de bestemming 'Bedrijf' behouden. Een deel van de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - Bollenzone 2' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijf'. Ten behoeve van deze wijziging is in oktober 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Lankelma ingenieursbureau (zie bijlage 2).
Algemene bevindingen veldwerkzaamheden
De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 3,5 m-mv uit matig fijn siltig zand. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen dusdanig aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid. In de uitkomende grond zijn waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem.
Grond
In de boven en –ondergrond worden plaatselijk licht verhoogde parameters aangetoond, die variëren van minerale olie, PAK, diverse zware metalen (zijnde kwik, lood, zink, cadmium, kobalt en/of koper), hexachloorbenzeen, som DDT, -DDE tot –OCB. Deze gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, doch niet de interventiewaarden c.q. de bodemindexen.
Grondwater
In het grondwater uit peilbuis B1 zijn analytisch geen verhogingen gemeten. Allen liggen onder de streefwaarden. In het grondwater uit peilbuizen B2 en B3 zijn analytisch licht verhoogde naftaleen. Deze gehalten overschrijden de streefwaarde. De overige onderzochte parameters liggen onder de streefwaarden.
Asbest
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707 en NEN 5897) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond, puin en op het maaiveld. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. De watergang is gedempt met bakstenen. In de vrijkomende grond, het puin/baksteen en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek is de locatie geschikt voor het gebruik als bedrijfsruimte. Nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn voor het bodemaspect geen bezwaren tegen dit ontwikkelingsplan.
Indien grond wordt aan- of afgevoerd, moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
4.4.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.
4.4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
In mei 2007 heeft RAAP in opdracht van de gemeente Hillegom de Nota Archeologie Hillegom ‘Naar een realistische en duurzame omgang met het archeologisch erfgoed in de gemeente Hillegom’ opgesteld. Deze nota dient een eerste aanzet te geven voor het formuleren van het gemeentelijk archeologisch beleid, en te inventariseren wat er in deze ‘overgangsfase’ door de gemeente Hillegom op het gebied van de archeologische monumentenzorg geregeld dient te worden, uitgaande van de aanstaande wettelijke verplichting hiertoe. Tegelijk met de Nota Archeologie Hillegom heeft de gemeente Hillegom RAAP verzocht een archeologische vindplaats- en verwachtingskaart voor het gemeentelijk grondgebied te vervaardigen (‘beleidskaart’). Aan de vindplaats- en verwachtingskaart zijn voorschriften voor in bestemmingsplannen gekoppeld. Om die reden wordt gesproken van een archeologische beleidskaart (zie navolgende afbeelding):
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied: zwarte cirkel)
Uit de archeologische beleidskaart volgt dat het plangebied deels is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 5). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 250 m² .
Met de voorgenomen ontwikkeling vinden bodemingrepen plaats groter dan 250 m². Derhalve is door IDDS Archeologie een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapportnr. 1926, versie 1.2, zie bijlage 3).
Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied, zoals ook blijkt uit het bureauonderzoek, is gelegen op de overgang van de strandwal naar een met veen bedekte vlakte met laginaire afzettingen. Ook blijkt uit het veldonderzoek dat in het hele plangebied de bodem verstoord is door de bollenteelt tot een diepte van gemiddeld 1,5 m –mv ofwel -1,2 m NAP en maximaal 2,6 m –mv en -2,4 m NAP. Door deze verstoringen zijn in vrijwel het gehele plangebied de duinafzettingen verstoord geraakt waarop mogelijk archeologische waarden konden voorkomen. Alleen in het noordwestelijke deel van het plangebied rondom huisnummer 232 komen in de bodem nog deels onverstoorde duinafzettingen voor (dit terrein is niet afgegraven) waarin nog archeologische waarden kunnen voorkomen. Deze waarden worden verwacht op een niveau van -0,6 tot -1,1 m NAP (top onverstoorde duinzand en top humeuze zandlaagje), wat ligt op 1,2 tot 1,6 m –mv. Het gaat om archeologische waarden die kunnen dateren uit de periode Neolithicum tot en met Nieuwe tijd.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om alleen vervolgonderzoek uit te laten voeren indien er gegraven zal worden rondom huisnummer 232 en wel tot een grotere diepte dan 0,9 m –mv ofwel -0,3 m NAP. Voor ingrepen in de rest van het plangebied, inclusief de geplande ingrepen, wordt geen aanvullend archeologisch onderzoek aanbevolen.
Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Een bedrijfsloods is geen geluidsgevoelige bestemming. Ter plaatse is volgens het bestemmingsplan bedrijfsvoering tot en met milieucategorie 3.1 mogelijk. De woningen aan de Weeresteinstraat 224 en 232 zijn bedrijfswoningen en behoeven geen nadere beschouwing.
Aan de overzijde van het bedrijf aan de Weeresteinstraat zijn woningen van derden gelegen. De afstand tot deze woningen, ca. 27 meter, wijzigt niet door het plan. Het vrachtverkeer ten behoeve van de bedrijfsvoering van Lommerse Uitendaal maakt overwegend gebruik van de ontsluitingsweg aan de Weeresteinstraat bij nr. 232. In
toelichting paragraaf 4.2.1 is reeds onderbouwd dat met de bedrijfsuitbreiding geen toename van het aantal verkeersbewegingen gepaard gaat en zelfs sprake is van een absolute afname. Tevens wordt hier gesteld dat het aantal vrachtwagenbewegingen overwegend overdag plaatsvindt tussen 07:00 en 19:00 uur. Het vrachtverkeer 's avonds en 's nachts is zeer beperkt en beperkt zich veelal tot de avonduren of vroege ochtend. Dit is gelijk aan de huidige situatie. Voorts zijn geen klachten bekend over geluidoverlast van het bedrijf Lommerse Uitendaal. Gesteld kan worden dat ook in de toekomstige situatie sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de overzijde van het bedrijf.
De afstand tot de eventueel toekomstige woningbouw t.h.v. van de sportvelden Hillegom-Noord (ten zuiden van de planlocatie) wijzigt eveneens niet door het plan: de herbouw van het bedrijfspand is gesitueerd op de oorspronkelijke locatie en de uitbreiding van het bedrijf vindt plaats ten noordoosten van dit her te bouwen bedrijfspand. Tevens vinden de bedrijfsactiviteiten plaats ten noorden van de bedrijfsbebouwing, waardoor eventuele geluidhinder voor toekomstige woningbouw beperkt blijft.
Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal geen toename ontstaan van het auto- en vrachtverkeer ten opzichte van de huidige situatie. Een geluidsonderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom, aan de rand van het stads- en dorpsgebied van Hillegom. In de omgeving van het plangebied liggen zowel (bedrijfs)woningen alsmede (agrarische) bedrijven. De Weeresteinstraat is een zandnederzettingslint en kan worden getypeerd als een gemengd gebied.
Bedrijfsvoering tot en met milieucategorie 3.1. is reeds toegestaan en blijft met de voorgenomen ontwikkeling behouden. Voor bedrijven met een bedrijfsvoering tot en met milieucategorie 3.1. geldt een richtafstand van 50 m. Voor een gemengd gebied geldt een richtafstand van 30 m voor bedrijven tot en met milieucategorie 3.1. Deze richtafstand wordt bepaald door het aspect geluid en gevaar.
De uitbreiding van het bedrijfspand vindt plaats aan de noordoostzijde van de huidige bebouwing. De afstand tot de woningen aan de overzijde van de Weeresteinstraat (circa 95 m) blijft gelijk aan de huidige situatie. De boezemsloot tussen de bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing blijft een natuurlijke barrière. Aangezien aan de noordzijde het bollenland blijft behouden, blijft de afstand van het bedrijf tot de woningen ten noorden van het bedrijf ruim voldoende (minimaal 200 m afstand).
De woningen aan de Weeresteinstraat 224 en 232 zijn bedrijfswoningen behorende bij het bedrijf Lommerse Uitendaal. Voor dit type woningen worden minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat gesteld door de aanwezigheid van het eigen bedrijf en de hinder die dit veroorzaakt. Direct aangrenzend aan bedrijfswoningen zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 van de Standaard SvB toegestaan. Het bedrijf Lommerse Uitendaal behoort tot milieucategorie 3.1. waardoor de bedrijfswoningen niet nader hoeven te worden beschouwd.
De bestaande ontsluitingswegen op de Weeresteinstraat blijven gelijk aan de huidige situatie, waarbij de meest noordelijke ontsluiting het meest intensief gebruikt zal worden. Er vindt geen absolute toename plaats in het aantal laad- en losactiviteiten. Per jaar is zelfs sprake van een afname van het aantal vrachtwagenbewegingen (zie ook
toelichting paragraaf 4.2.1). Hoewel in het winter laagseizoen een beperkte toename plaatsvindt van de bedrijfsactiviteiten, is het gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen in dit seizien beduidend lager dan het aantal vrachtwagenbewegingen in de hoogseizoenen. Voorts vindt het gros van de activiteiten (circa 90%) overdag plaats tussen 07:00 en 19:00 uur. Indien vrachtwagenbewegingen buiten deze tijden plaatsvinden, vinden deze overwegend laat op de avond (rond 23:00 uur) of vroeg in de ochtend (rond 06:00 uur) plaats. Dit is in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie. De toekomstige bedrijfsvoering leidt derhalve niet tot een verandering in de milieubelasting en heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herbouw en uitbreiding van een bedrijfshal. De totale oppervlakte aan bebouwing neemt toe met circa 1.327 m².
Verwacht wordt dat, ten opzichte van de huidige situatie, de uitbreiding geen extra voertuigbewegingen met zich meebrengt maar juist een lichte afname (zie ook
toelichting paragraaf 4.2.1). Immers, in de huidige situatie worden de bollen na het spoelen ook extern getransporteerd. Na uitbreiding van het bestaande bedrijfspand zal deze extrene opslag aanzienlijk verminderen waardoor het aantal vrachtwagenbewegingen ook zal afnemen. Met de voorziene uitbreiding vindt er dus een efficiëntieslag plaats. Het onderhavig plan overschrijdt de normen niet aangezien het aantal vrachtwagenbewegingen gelijk blijft aan de huidige situatie en in het zomer hoogseizoen zelfs juist afneemt. Hiermee wordt 'niet in betekenende mate' bijgedragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid onderhavige planontwikkeling.
4.8 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (uitbreiding bedrijf) (zwarte cirkel)
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van een bedrijf ligt waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De locatie ligt aan de Weeresteinstraat, ofwel de N208. Over deze weg worden, in geringe mate, gevaarlijke stoffen vervoerd. Volgens telgegevens gaat het om stoffen in de categorieën LF1, LF2 en GF3, ofwel brandbare vloeistoffen en brandbare gassen. Gelet op het beperkte aantal transporten van gevaarlijke stoffen wordt ervan uitgegaan dat het groepsrisico kleiner is dan 0,01 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Wel is het van belang om in te gaan op de mogelijkheden voor hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in het geval dat een ongeval met gevaarlijke stoffen zich toch voordoet. In het kader van het vigerend bestemmingsplan (“Bedrijventerreinen”) heeft de Veiligheidsregio deze aspecten beoordeeld. De conclusie van de Veiligheidsregio was toen:
- De bereikbaarheid is voldoende.
- Er is voldoende primair en secundair bluswater aanwezig.
- Er mag vanuit gegaan worden dat de aanwezige personen binnen het plangebied voldoende zelfredzaam zijn en bij een calamiteit zelfstandig het plangebied kunnen verlaten.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang is (voorheen ecologische hoofdstructuur). Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een natuurgebied met een beschermde status. Daarnaast maakt het plangebied ook geen onderdeel uit van het NNN. Het Natura-2000 gebied Kennemerland-Zuid ligt op ruim 2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van de werkzaamheden, de afstand en de efficiency door de nieuwe bedrijfsvoering is van externe werking op het gebied Kennemerland-Zuid geen sprake. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van de bedrijfsbebouwing herbouwd (dit deel is in juli 2016 vergaan door een hevige brand) en er vindt uitbreiding van de bedrijfsloods plaats ten noordoosten van de bedrijfsbebouwing. Deze uitbreiding vindt plaats op een deel van het erf dat reeds verhard is en in gebruik is voor buitenactiviteiten van het bedrijf Lommerse Uitendaal. Het plangebied is hierdoor geen geschikte leefomgeving voor de beschermde flora en fauna. Daarmee heeft het voorgenomen initiatief geen negatieve invloed op de eventueel aanwezig beschermde dier -en plantensoorten. Soortenbescherming is eveneens niet aan de orde.
4.10 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
WaterwetCentraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De meest actuele versie betreffen de Keur Rijnland 2015 en de Uitvoeringsregels Keur 2015.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Aangezien het plangebied in de huidige situatie volledig verhard is (bedrijfsbebouwing en erfverharding), vindt er met de voorgenomen ontwikkeling geen toename aan verhard oppervlak plaats en hoeft geen watercompensatie gerealiseerd te worden. Daarnaast worden het afvalwater en het hemelwater gescheiden aangeboden op de perceelsgrens en zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling heeft overleg plaatsgevonden met Hoogheemraadschap van Rijnland. Een aanvraag voor het bouwen in de waterkering is reeds ingediend.
5 Economische uitvoerbaarheid
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
Overleg en inspraak
De initiatiefnemer zal in januari een bijeenkomst organiseren om omwonenden over de plannen te informeren.