1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens een bedrijfswoning te realiseren boven de showroom van het auto- en garagebedrijf aan de Stationsweg 27 te Hillegom. Om deze realisatie mogelijk te maken zal een bouwlaag boven de showroom toegevoegd worden. De bestaande kap zal hier bovenop terug worden geplaatst.
De realisatie van een bedrijfswoning is echter niet mogelijk binnen het bestemmingsplan 'De Zanderij, correctieve herziening' (vastgesteld op 10 december 2009). Dit bestemmingsplan betreft een aanvulling op het bestemmingsplan 'De Zanderij' (vastgesteld op 14 juni 2007). Bedrijfswoningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'dienstwoning (d)' binnen de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Deze aanduiding ontbreekt op de plankaart. Daarnaast wordt de maximum bouwhoogte licht overschreden.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld ter motivering van een artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) procedure. Middels deze procedure kan afgeweken worden van het planologische regime. Na de beoogde afwijking is het realiseren van een bedrijfswoning niet langer meer strijdig aan het planologische regime. In de onderbouwing wordt uiteengezet waarom de voorgenomen ontwikkeling op het perceel toelaatbaar is en waarom het aanvaardbaar is om in dit geval af te wijken van de geldende regels.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de Stationsweg 27 te Hillegom. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Hillegom, Sectie A, nr. 8358. Dit perceel ligt aan de noordwestzijde van de kern Hillegom aan een zijtak van het bebouwingslint aan de Stationsweg. Op de navolgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied zowel globaal als meer in detail weergegeven:
Ligging plangebied (rode cirkel)
Ligging plangebied (rode omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'De Zanderij, correctieve herziening', vastgesteld op 10 december 2009. Dit bestemmingsplan betreft een aanvulling op het bestemmingsplan 'De Zanderij' (vastgesteld op 14 juni 2007). In het laatstgenoemde bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' (artikel 12). Het plangebied is niet voorzien van de aanduiding 'dienstwoning (d)' om ter plaatse maximaal één dienstwoning te kunnen toestaan bij een ter plaatse gevestigd bedrijf. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen beiden 10,0 m. Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om een bedrijfswoning te realiseren ter plaatse van het plangebied. Ook wordt met de beoogde nieuwbouw de maximum bouwhoogte licht overschreden met circa 0,75 m.
In artikel 29 'algemene vrijstellingen' van het bestemmingsplan 'De Zanderij' is overigens de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om maximaal 15 % van de voorgeschreven bouwhoogte af te wijken (in dit geval dus tot maximaal 11,5 m).
Fragment verbeelding vigerend bestemmingsplan
Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In de Wabo (artikel 2.10, lid 2) is opgenomen dat afwijken van het geldende bestemmingsplan mogelijk is middels een aanvraag van een omgevingsvergunning. De voorliggende aanvraag moet worden gezien als een aanvraag voor een vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo. De Wabo stelt evenwel dat de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 moet worden voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied aan de Stationsweg 27 heeft reeds de bestemming bedrijfsdoeleinden. Op het moment is in het pand een showroom gevestigd behorende bij het auto- en garagebedrijf van de initiatiefnemer. Het plangebied bevindt zich aan een rustige weg. Aan de overzijde van het plangebied ligt een parkeerterrein van onder andere de tennisvereniging. Er is hier geen sprake van doorgaand verkeer.
Naast de functie wonen zijn in de omgeving van het plangebied verschillende andere functies te vinden. Zo bevinden zich direct naast het plangebied een kinderdagverblijf en een tennisvereniging met binnen- en buitenbanen.
Huidige situatie plangebied (bron: Google maps)
2.2 Toekomstige situatie
Door de gebruiksmogelijkheden te verruimen, en dus door de mogelijkheid te creëren een dienstwoning aan de Stationsweg 27 te realiseren, wordt de mogelijkheid geboden aan de initiatiefnemer om boven zijn eigen bedrijf te wonen. De initiatiefnemer heeft zijn bedrijfslocatie aan de Stationsweg 96a per 1 juli 2016 verhuurt aan Bleekemolen Motor Werken (BMW) inclusief de bedrijfswoning waarin hij voorheen zelf woonachtig was. BMW is sinds 29 april 2016 ook op deze locatie ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Het is de intentie van de initiatiefnemer om, als de zaken goed gaan, binnen enkele jaren de locatie aan de Stationsweg 96a te verkopen aan de eigenaren van BMW.
De realisatie van de bedrijfswoning is dus urgent en zal plaatsvinden boven het bestaande auto- en garagebedrijf aan de Stationsweg 27. Dit is het bedrijf dat de initiatiefnemer zal voortzetten. Voor het begrip bedrijfswoning wordt niet aangesloten bij het geldende bestemmingsplan 'De Zanderij', maar wordt het begrip bedrijfswoning uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen gehanteerd', zijnde ‘een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting'.
De bedrijfswoning kent een bruto vloeroppervlakte van circa 192 m². De bestaande kap zal voorzien van nieuwe beplating bovenop de nieuw te bouwen verdieping worden teruggeplaatst, waardoor het aanzicht (qua materialisatie) slechts beperkt zal veranderen. De goot- en bouwhoogte van het nieuwe gebouw bedragen circa 8,35 m respectievelijk circa 10,75 m. De beoogde bouwhoogte past hiermee binnen de vrijstellingsbevoegdheid (artikel 29) van het college van burgemeester en wethouders uit het geldende bestemmingsplan 'De Zanderij' om maximaal 15 % af te wijken van de voorgeschreven bouwhoogte.
Op navolgende afbeeldingen is het beoogde bouwplan weergegeven (Bron: architectenbureau gerrit van der vijver bna leiderdorp, nr. 2713-s02, d.d. 25 april 2016):
Schets voorgevel
Schetsontwerp plattegrond
Rechter zijgevel (boven) en linkerzijgevel met dove uitvoering (onder)
Parkeren
Volgens de Nota parkeernormen (2016) is het plangebied gelegen in ‘overig Hillegom’. Voor gestapelde woningen groter dan 120 m², zoals in onderhavig geval, geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen per woning, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers in het openbare gebied (= 1,8 voor het bewonersdeel en 0,3 voor het bezoekersdeel).
Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt rekening gehouden met de parkeervraag van de bestaande situatie. Dit betekent dat in het geval van sloop, nieuwbouw en/of functiewijziging eerst de parkeerbehoefte van bestaande functies wordt bepaald. De parkeerbehoefte wordt bepaald met behulp van de parkeernormen en –indien van toepassing- aanwezigheidspercentages uit de Nota parkeernormen. Indien binnen de ontwikkeling verschillende functies worden gerealiseerd, is het namelijk mogelijk rekening te houden met dubbelgebruik van parkeerplaatsen.
In onderhavig geval is ter plaatse al een auto- en garagebedrijf gevestigd en daar komt de nieuwe bedrijfswoning bij. Uitgaande van een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf is sprake van een parkeerbehoefte van 1,1 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak. De bruto vloeroppervlakte van het bedrijf bedraagt circa 407 m². Daarmee bedraagt de parkeerbehoefte voor deze al jaren bestaande functie 4,48 parkeerplaatsen. Dit aantal parkeerplaatsen wordt in de bestaande situatie al in het plangebied en de directe omgeving ervan opgelost.
Op basis van de navolgende aanwezigheidspercentages uit de Nota Parkeernormen kan gesteld worden dat werkdagen maatgevend zullen zijn:
| Werkdag ochtend | Werkdag middag | Werkdag avond |
Woning bewoners | 0,9 | 0,9 | 1,6 |
Woning bezoekers | 0,03 | 0,06 | 0,2 |
Showroom/ werkplaats | 4,48 | 4,48 | 0,2 |
Totaal | 5,41 | 5,44 | 2,1 |
Door dubbelgebruik neemt de parkeerbehoefte slechts toe van 4,48 parkeerplaatsen in de huidige situatie naar maximaal 5,44 parkeerplaatsen in de toekomstige situatie. Een toename van circa 1 parkeerplaats. Het bezoekersdeel voor de woning kan in de openbare ruimte opgevangen worden.
In de bestaande situatie worden slechts 2 parkeerplaatsen voor het pand gebruikt voor bezoekers van het bedrijf. Het overige deel van het parkeren vindt overdag in de openbare ruimte plaats. Daar is ook genoeg plaats voor omdat de parkeerplaatsen van de nabijgelegen sportvoorzieningen overdag op werkdagen slechts voor 50 % gebruikt worden (zie tabel aanwezigheidspercentages in Nota parkeernormen). De piek ligt daar juist in de avond, waar die piek in het plangebied juist overdag is. Door het voorterrein opnieuw in de richten (verbreden toegang), is het mogelijk om 3 volwaardige parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein, zodat ook overdag voorzien kan worden in voldoende parkeerplaatsen. In de avonduren zijn er dan sowieso genoeg parkeerplaatsen. Daarmee wordt aan de parkeerbehoefte voldaan.
3.1.1 Structuuvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Planspecifiek
Ad a) Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gezien de ligging van het plangebied in de kern Hillegom betekent dit dat er geen verantwoording noodzakelijk is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking voor één bedrijfswoning die in het plangebied wordt gerealiseerd. Bovendien blijkt uit de regionale woonagenda (zie toelichting paragraaf 3.4.2) dat de nieuwe bedrijfswoning past binnen de actuele regionale behoefte.
Ad b) het perceel waarop de bedrijfswoning wordt gerealiseerd maakt al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Met de inzet voor beter benutten van de bebouwde ruimte wordt de maatschappelijke behoefte, de toenemende vraag naar wonen en werken in of rond stads- en dorpscentra, gevolgd. De strikte scheiding tussen wonen en werken is vervaagd. Het voornemen een bedrijfswoning te realiseren boven het bedrijfspand, draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitenkaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit bestaande stedelijk gebied worden geen richtinggevende uitspraken gedaan op deze kaarten. Functioneel is de nieuwe woonfunctie goed inpasbaar. Met name voor de sociale veiligheid is de toevoeging van deze woning een verbetering voor de diverse sportvoorzieningen die aan de Stationsweg zijn gelegen. Tevens krijgt de bebouwingswand aan deze zijde van de Stationsweg een kwalitatief meer hoogwaardige architectonische uitstraling door de extra verdieping die gerealiseerd wordt op het huidige gebouw.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'. Bovendien neemt de sociale veiligheid rond het plangebied toe. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Programma ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook het Programma Ruimte vastgesteld. Dit Programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in het Programma Ruimte.
Dit programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving. De verschillende activiteiten zijn inzichtelijk gemaakt in de Actieagenda ruimte.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland. In het Programma Ruimte zijn de woningbehoefteraming en de bevolkingsprognose opgenomen voor deze regio. De behoefteraming uit het Programma Ruimte is inmiddels achterhaald. In de Regionale woonagenda Holland Rijnland is uitgegaan van de meest actuele cijfers. Zie verder toelichting paragraaf 3.4.2 voor de onderbouwing van de woningbehoefte.
3.2.3 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 4 februari 2016 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. In artikel 2.1.1 lid 2 is opgenomen wat wordt verstaan onder het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Er dient te worden aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip ‘regio’. Regionale afstemming hoeft niet voor elke ontwikkeling afzonderlijk plaats te vinden.
Het heeft de voorkeur als de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van de regionale visie (lid 3) aangeven in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen. Bij het ontbreken van een regionale woonvisie hanteert de provincie terugvalopties, zoals aangegeven in het Programma ruimte.
Planspecifiek Ladder voor duurzame verstedelijking
Ad a) In toelichting paragraaf 3.4.2 wordt aangetoond dat wordt voorzien in een actuele regionale behoefte.
Ad b) In toelichting paragraaf 3.1.2 is al aangetoond dat het plangebied is gelegen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De gemeente Hillegom maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland, waarvoor de betrokken gemeente gezamenlijk een visie hebben ontwikkeld om te werken aan de toekomst van deze regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen.
De Regionale Structuurvisie geeft de grote lijnen weer van de door gewenste richting en duidt de grote projecten aan waar de deelnemende gemeenten aan willen werken. De Regionale Structuurvisie is een product van intensieve samenwerking van de vijftien gemeenten in Holland Rijnland. Ze laat zien hoe sterk de gezamenlijke gemeenten kunnen zijn en hoe belangrijk het is dat deze met elkaar de toekomst ingaan. De visie levert een bijdrage aan het denken over de toekomst van de Randstad.
In deze Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de onderstaande zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer:
- Holland Rijnland is een top woonregio;
- Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- Concentratie stedelijke ontwikkeling;
- Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
- Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
- Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
- Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend ruimtelijk plan is gerelateerd aan de punten a, c en e en past binnen deze kernbeslissingen.
3.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland
De Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) bevat onder andere het provinciaal beleid op het gebied van wonen. In dat beleid staat de regionale woonvisie centraal. In 2014 zijn in alle regio's regionale woonvisies opgesteld of geactualiseerd en aangeboden aan Gedeputeerde Staten. Voor de regio Holland Rijnland is dat de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland (d.d. 17 december 2014).
De provincie Zuid-Holland eist dat sprake is van inzicht in een realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma voor de komende jaren. Voor de regio Holland-Rijnland wordt in de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland' uitgegaan van een verwachte woningbehoefte van in totaal gemiddeld circa 2.523 woningen per jaar in de periode 2013 - 2019, waarvan circa 593 woningen per jaar in de subregio Noord waar de gemeente Hillegom onderdeel van uitmaakt. Per subregio wordt de plancapaciteit in overeenstemming met de opgave gebracht. Voor de gemeente Hillegom wordt (afhankelijk van de gehanteerde huishoudensprognose) uitgegaan van 553 woningen van 2012 tot en met 2019. Dat is een gemiddelde van 79 woningen per jaar.
Het regionaal afwegingskader woningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven.
Planspecifiek
In het plangebied zal met de bouw van de bedrijfswoning per saldo één woning worden toegevoegd aan de gemeente Hillegom. Uit de woonvisie van de gemeente Hillegom (zie
toelichting paragraaf 3.4.2) blijkt dat er ruimte is voor de bouw van nieuwe woningen. De kwalitatieve en kwantitatieve voorraad is afgestemd met de omliggende Bollen-3 gemeenten.
3.4.1 Structuurvisie Hillegom
Op 11 december 2008 is door de gemeenteraad van Hillegom de structuurvisie vastgesteld waarin vooruitgekeken wordt naar Hillegom in het jaar 2020. In de structuurvisie doet Hillegom uitspraken over de keuzes die zij wil gaan maken. Een vooruitziende blik is belangrijk voor beslissingen op gemeentelijk niveau, maar dient ook om een sterke stem te laten horen naar buurgemeenten, de regio, provincies en het Rijk.
In de structuurvisie komen verschillende thema's aan bod welke vertaald zijn in concrete beleidslijnen en maatregelen. Het betreft de thema's landschap, bollengebied, wonen, bedrijvigheid, voorzieningen en bereikbaarheid. Specifiek voor woningbouw geldt dat de woonomgeving benoemd is als aandachtspunt. Het dorps karakter van Hillegom speelt hierbij een rol. Bij herinrichting van bestaande gebieden wordt gekeken of het mogelijk is om het gebied een kwaliteitsimpuls te geven. Bedrijvigheid in combinatie met woningbouw behoort tot het intensiveren van de omgeving.
Planspecifiek
Het aanbouwen van een bedrijfswoning boven het bestaande bedrijfspand heeft slechts in beperkte mate raakvlakken met de structuurvisie. Binnen het toekomstbeeld van Hillegom is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met het cultuurlandschap en de natuurwaarden van de bollenstreek en dat verrommeling van het landschap wordt tegengegaan. Met de bedrijfswoning is sprake van intensivering van de gebruiksmogelijkheden ter plaatse. Onderhavige ontwikkeling is hiermee niet in strijd met de structuurvisie.
3.4.2 Woonvisie Hillegom 2015 - 2019
Veranderingen op de woningmarkt, nieuwe wetgeving en ambities van de gemeente Hillegom hebben ertoe geleid dat de gemeente een nieuwe, actuele en moderne woonvisie heeft opgesteld. In de Woonvisie Hillegom 2015 - 2019 wordt de visie op het wonen in Hillegom tot en met 2018 geschetst. Centraal staat de vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Hillegom kan worden versterkt. Ook thema's als beschikbaarheid, betaalbaarheid, decentralisatie in het sociale domein, huisvesting van arbeidsmigranten en duurzaamheid komen in de visie terug. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen van de gemeente Hillegom op het gebied van wonen.
Onderdeel van de woonvisie is de 'Bollen-3 woonvisie' die samen met de gemeenten Lisse en Teylingen is opgesteld. Enkele uitgangspunten en ambities uit de 'Bollen-3 woonvisie' worden in de lokale woonvisie verder geconcretiseerd.
Bollen-3 woonvisie
Eén van de ambities binnen de 'Bollen-3 woonvisie' betreft het realiseren van de woningbouwaantallen die aansluiten op de woningbehoefteraming. Zoals in
toelichting paragraaf 3.3.2 is benoemd, is er voor de periode 2012- 2019 behoefte aan 553 woningen in de gemeente Hillegom. Jaarlijks stemmen de gemeenten zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve woningbouwprogramma bestuurlijk af. Uitgangspunt is dat de overige wooncategorieën, zoals de bedrijfswoning in onderhavig planvoornemen, een bijdrage leveren aan het lokale accent en op lokaal niveau worden bepaald én afgestemd met de gemeenten van de Bollen-3 en binnen de regio Holland-Rijnland.
Woonvisie Hillegom
Specifiek voor de gemeente Hillegom geldt de ambitie dat de gemeente herkenbaar is als aantrekkelijk dorp in de schaduw van metropoolregio Amsterdam en een gunstige vestigingsfactor vormt. Het dorp heeft binnen deze visie een aantrekkelijk, gedifferentieerd woningaanbod en een volwaardig voorzieningen- en dienstenaanbod voor iedere doelgroep. Om deze ambitie waar te maken zijn vijf onderliggende ambities vertaald:
- we maken een kwaliteitsslag;
- beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning
- betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit;
- wonen en zorg: langer zelfstandig wonen mogelijk maken;
- arbeidsmigranten en vluchtelingen: fatsoenlijk opvangen.
Planspecifiek
De bouw van de bedrijfswoning past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie Hillegom. De bouw van een grotere middeldure woning draagt in beperkte mate bij aan de woningbehoefte voor de komende jaren. Tevens heeft het plan raakvlakken met ambitie 1 uit de woonvisie. Met het toevoegen van de bedrijfswoning boven het bestaande bedrijfspand (en binnen de maximale hoogtematen waarvoor het college op basis van het geldende bestemmingsplan vrijstelling kan verlenen) is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing. De omgeving krijgt een kwaliteitsimpuls (zie
toelichting paragraaf 3.2.1) en de sociale veiligheid aan deze zijde van de Stationsweg ter hoogte van de sportvoorzieningen neemt toe. Hiermee draagt het plan bij aan de eerste ambitie: het maken van een kwaliteitsslag in Hillegom. De gemeente zal de woning daarnaast op haar Woningbouwbehoefteraminglijst (WBR-lijst) zetten.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Beoordeling m.e.r.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid 3. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, bijlage onderdeel D onder D11.2, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 woningen of meer. Omdat het in dit geval slechts om één woning gaat, is een m.e.r.-beoordeling niet vereist en kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van dit ruimtelijke plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een nadere m.e.r. beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
4.2.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijfswoning boven het bestaande bedrijfspand. Voorts vinden er enkel bouwwerkzaamheden plaats op de eerste verdieping van het bestaande pand en zijn er geen contactmogelijkheden met de grond. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Het initiatief kan, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de regeling NIBM niet noodzakelijk. Het initiatief heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen verdere belemmering voor het voorgenomen initiatief.
4.2.3 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een omgeving waar sprake is van matige tot sterke functiemening en wordt daarom volgens de richtlijnen van de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009) beschouwd als een 'gemengd gebied'. Voor een gemengd gebied (wonen en werken) geldt een richtwaarde voor de geluidbelasting op woningen van 50 dB(A). Onderstaande tabel geeft de afstanden van de planlocatie tot omliggende bedrijven en inrichtingen weer:
Inrichting | Adres | Milieucategorie | Richtafstand (gemengd gebied) (m) | Werkelijke afstand (m) | Voldoet |
Kinderdagverblijf Wonderland | Stationsweg 25 | 2 | 10 | 0 | Nee |
Stichting H.T.C. Hillegom (tennishal met verlichting) | Stationsweg 29 - 31 | 3.1 | 30 | 10 | Nee |
Sportaccommodatie De Zanderij (tennisvelden met verlichting) | Stationsweg 31 | 3.1 | 30 | 10 | Nee |
Groothandel Ted Jonkheer BV | Stationsweg 13 -15 | 2 | 10 | 36 | Ja |
Sportschool Sportplaza Physical | Stationsweg 47a | 2 | 10 | 39 | Ja |
Gasdistributiebedrijf | Stationsweg 59 | 2 | 10 | 60 | Ja |
Biljartvereniging SB Hillegom | Stationsweg 49 | 2 | 10 | 75 | ja |
S.D.O. Korfbal Hillegom | Stationsweg 45 | 3.1 | 30 | 30 | Ja |
Bouw-/ aannemersbedrijf M. Oldenhage | Stationsweg 100a | 3.1 | 30 | 62 | Ja |
Auto-/ reparatiebedrijf Jonkheer & Bakker | Stationsweg 96a | 2 | 10 | 65 | Ja |
Kantines De Zwaluw | Stationsweg 49 | 1 | 0 | 75 | Ja |
Een drietal inrichtingen voldoet niet aan de richtafstand voor een gemengd gebied, te weten: het naastgelegen kinderdagverblijf, de tennishal en de tennisvelden. Derhalve heeft adviesburo Van der Boom een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de genoemde inrichtingen aan de eisen uit de VNG-brochure kunnen voldoen (nr. 15-238, d.d. 7 maart 2016). Op 23 maart 2016 is het akoestisch onderzoek beoordeeld door de omgevingsdienst West-Holland en akkoord bevonden. Navolgend zijn de uitgangspunten van het onderzoek en de conclusies opgenomen:
Kinderdagverblijf (geluid)
Voor het aangrenzende kinderdagverblijf zijn kinderen buiten op de speelplaats maatgevend. Het onderzoek is uitgegaan van maximaal 20 kinderen die maximaal 4 uur per dag buiten spelen (= circa 80 kinderbuitenspeeluren). Hierbij is in de avond- en nachtperiode geen overschrijding gemeten omdat het kinderdagverblijf dan gesloten is. Uit onderzoek blijkt dat de zuid-oostgevel van de woning voldoende is afgeschermd van het kinderdagverblijf en voldoet aan de grenswaarden. Wel leidt het kinderdagverblijf tot een forse geluidbelasting op de noord-oostgevel van de bedrijfswoning. Overdag vindt een overschrijding van de richtwaarde met 21 dB(A) plaats.
Voor de te realiseren woning geldt dat in de dagperiode ter plaatse van de slaapkamer niet getoetst hoeft te worden omdat in deze periode de slaapkamer als niet-geluidgevoelig wordt beschouwd. In tegenstelling tot wat in het onderzoek is opgenomen, is er vanwege de woonkwaliteit niet voor gekozen om de keuken bouwkundig af te scheiden van de woonkamer. In plaats daarvan wordt de veranda aan de achterzijde van de woning dichtgezet met een gesloten glaswand. Hierdoor ontstaat een serre die gezien kan worden als niet-geluidgevoelige ruimte. Deze serre is onverwarmd en valt buiten de buitenschil van de nieuwe woning, zodat niet aan de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek hoeft te worden getornd. Bij de gevel van de woning zelf hoeft in dat geval niet getoetst te worden aan de berekende overschrijding van de richtwaarde met 21 dB(A).
De noord-oostgevel van de woning wordt als zogenaamde dove gevel uitgevoerd. Daarmee kan toetsing van de gemiddelde en maximale geluidniveaus vervallen. Tevens zal een geluidwering van de noord-oostgevel van minimaal 36 dB(A) worden toegepast. Zo wordt voldaan aan de wettelijke binnenniveaus en kan ook aan de eisen met betrekking tot maximale geluidniveaus worden voldaan. Derhalve is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de bewoners van de te realiseren bedrijfswoning.
Tennishal (geluid)
Voor de tennisvereniging HTC is uitgegaan van een worst-case scenario met openingstijden van 7:00 - 23:00 en vol bezette banen (elke baan 4 spelers). Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de nabijgelegen tennishal aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor woon-werk-gebieden voldoet (maximale geluidniveau 29 - 42 dB(A) overdag en in de avond). De bijdrage van de sporthal aan de geluidbelasting op de nieuw te realiseren bedrijfswoning aan de Stationsweg 27 is beperkt. Gebruikers van de sporthal en tennisbanen zullen naar alle waarschijnlijkheid niet worden belemmerd in hun activiteiten.
Tennisbanen (geluid)
Ook voor de tennisbanen is uitgegaan van het zojuist gestelde worst-case scenario. Door het gebruik van de tennisbanen bedraagt het maximale geluidniveau op de nieuwe bedrijfswoning hooguit 47 dB(A). Op langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bedraagt de geluidbelasting op de nieuwe woning hooguit 47 dB(A) overdag en 49 dB(A) in de avond, waarmee de grenswaarden in de avond met 4 dB(A) worden overschreden.
Voor de bedrijfswoning betekent dit dat ter plaatse van de gevel van de slaapkamer aan de richtwaarde getoetst dient te worden. Immers, een slaapkamer wordt in de avond- en nachtperiode beschouwd als een geluidgevoelige ruimte. In de avondperiode is sprake van een overschrijding van de richtwaarde met 3 dB(A) ter plaatse van de gevel van de slaapkamer. Verschillende aspecten vormen tezamen dat in deze situatie, ondanks de overschrijding, sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de bewoners van de nieuwe bedrijfswoning:
- Zo is ter plaatse van de bestaande woning aan de Stationsweg 15 sprake van een grotere overschrijding van de richtwaarde (met 8 dB(A) ) vanwege de tennisbanen. Indien bij die bestaande woning wordt voldaan aan de richtwaarde, zal dit ook het geval zijn bij de nieuw te realiseren woning aan de Stationsweg 27.
- Op grond van het Bouwbesluit moet de gevel van de woning een geluidisolatie van ten minste 20 dB bezitten. Bij een geluidbelasting van de gevel van 53 dB(A) vanwege het tennissen, is de geluidbelasting in de woning maximaal 33 dB(A). Deze waarde voldoet aan de norm van 35 dB(A) voor het geluidniveau in een woning die in het Bouwbesluit gesteld is indien een hogere waarde vastgesteld wordt vanwege industrielawaai in een woning. Ondanks de overschrijding van de richtwaarde heerst in de woning een acceptabel geluidniveau.
- Bij de berekening van de geluidbelasting vanwege de tennisbaan is uitgegaan van een worst case scenario, waarbij de gehele avondperiode voortdurend getennist wordt met een hoog geluidbronniveau. Op veel avonden zal dit niet (geheel) het geval zijn. Bijvoorbeeld doordat de banen niet de gehele avondperiode gebruikt worden of doordat de banen gevarieerd door gevorderde tennissers en beginners zal worden gebruikt. Tussen deze groepen zit een verschil in bronvermogen.
- Vanwege de ligging van de woning op de verdieping van het bedrijfspand, zijn maatregelen (het plaatsen van een geluidscherm) om de geluidbelasting van de gevel van de woning te beperken, zowel financieel als ruimtelijk redelijkerwijs niet mogelijk.
- Er is geen andere indeling van de te realiseren bedrijfswoning mogelijk.
Lichtmasten tennisbanen
In het Activiteitenbesluit (Artikel 2.1 van de Wet milieubeheer) staan voorschriften voor de tijden wanneer verlicht mag worden voor het beoefenen van sport in de buitenlucht. De tijden waarop de verlichting aan mag zijn, zijn uitputtend geregeld in artikel 3.148. Voor dit aspect zijn daarom geen maatwerkvoorschiften mogelijk. De verlichting moet zijn uitgeschakeld:
- tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
- als er geen sport wordt beoefend;
- als er geen onderhoud plaatsvindt.
Met de zorgplicht van artikel 2.1 Activiteitenbesluit kan lichthinder worden voorkomen of verminderd tot een aanvaardbaar niveau. Schijnwerpers en armaturen goed afstellen en richten kan helpen tegen de intensiteit van directe en indirecte lichtstraling.
Op navolgende afbeelding is de positie van de lichtmasten (12,0 m hoog) en de schijnrichting van de armaturen in de masten schematisch weergegeven:
Uit deze afbeelding blijkt dat de lichtmasten zich op 30 m of meer van de nieuwe bedrijfswoning bevinden. Bovendien betreft de meest nabijgelegen lichtmast, een mast waarvan het armatuur juist van het plangebied af gericht is. Door de afschermende werking van de kappen rondom de armaturen, waardoor de verlichting alleen op de tennisbanen gericht is, en de afschermende werking van de overdekte tennishal (waardoor de tennisbanen voor de bewoner van de bedrijfswoning aan het zicht onttrokken worden), is er geen sprake van lichthinder ter plaatse van de nieuwe bedrijfswoning.
Conclusie
Het akoestisch onderzoek is door de omgevingsdienst akkoord bevonden. Met inachtneming van voorgaande punten is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en een acceptabel woon- en leefklimaat voor de bewoners van de te realiseren bedrijfswoning. De noord-oostgevel van de woning wordt als zogenaamde dove gevel uitgevoerd. Daarmee kan toetsing van de gemiddelde en maximale geluidniveaus vervallen. Tevens zal een geluidwering van de noord-oostgevel van minimaal 36 dB(A) worden toegepast. Zo wordt voldaan aan de wettelijke binnenniveaus en kan ook aan de eisen met betrekking tot de maximale geluidniveaus worden voldaan. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/u wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
De te realiseren bedrijfswoning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Echter, een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. De Stationsweg (hoofdstraat) is een erftoegangsweg waar een snelheidsregime van 30 km/u geldt. Daar waar het plangebied zich bevindt, aan de zijstraat van de Stationsweg, is eenzelfde snelheidsregime van toepassing. Er is hier geen sprake van doorgaand verkeer. Het plangebied valt tevens buiten de zonering van de provinciale weg N208. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Plangebied
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (plangebied zwarte cirkel)
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied zich geen risicovolle inrichten bevinden. Op ruim voldoende afstand, circa 435 m, bevindt zich een aardgastransportleiding van Gasunie en een bedrijf dat polyether schuimen produceert. Voor beiden geldt een plaatsgebonden risico van 0 m. In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een natuurgebied met een beschermde status. Daarnaast maakt het plangebied ook geen onderdeel uit van het NNN. Gelet op de grootte van de ontwikkeling worden gevolgen op nabijgelegen Natura-2000 gebieden uitgesloten. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
Bij de ontwikkeling zal een verdieping worden toegevoegd aan het bestaande pand, waarbij de kap zal worden verhoogd. De bebouwing, met name de kap, is niet geschikt als verblijfsplaats voor vogels en vleermuizen. Het betreft een dak zonder dakpannen en er is sprake van een open constructie met lichtkoepels. Verder zijn binnen het plangebied geen lijnvormige elementen aanwezig die als vliegroute kunnen worden gebruikt voor vleermuizen, is geen geschikte leefomgeving aanwezig voor de zwaar beschermde rugstreeppad, evenals geen geschikt biotoop aanwezig voor overige beschermde soortgroepen zoals dagvlinders, libellen en planten. Daarmee heeft het voorgenomen initiatief geen negatieve invloed op de eventueel aanwezig beschermde dier -en plantensoorten. Soortenbescherming is eveneens niet aan de orde.
4.4 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
- de bodem van kwelgevoelige gebieden
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater
- Het aanbrengen van verhard oppervlak
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft enkel het toevoegen van een verdieping voor de bedrijfswoning aan de Stationsweg 27. Er vindt geen toename aan verhard oppervlakte plaats. Het aspect waterhuishouding vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Cultureel erfgoed
Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Vanuit de provinciale waardenkaart is de Stationsweg aangewezen als gebied met een hoge landschappelijke waarde. De Stationsweg is qua structuur intact en kent een redelijk gave bebouwing. De samenhang tussen de bebouwing onderling en de relatie met het achterland, zijn bepalend voor de hoge landschappelijke waarde van de Stationsweg. De Stationsweg is wel aangewezen als locatie waar ruimte is voor woningbouw en/of herontwikkeling. Enkele nieuwe woningen bevinden zich al in deze straat.
Het voorgenomen initiatief betreft een bestaand bedrijfspand, waar één verdieping aan wordt toegevoegd ten behoeve van de bedrijfswoning. De huidige kapconstructie wordt op de verdieping teruggeplaatst. Met de ontwikkeling vinden er geen ruimtelijke ingrepen plaats die afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van de Stationsweg en Hillegom.
Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Op basis van deze wetten moet de archeologische waarde van het plangebied worden vastgesteld en zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld. De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van omgevingsvergunningen.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een bedrijfswoning op de eerste verdieping van het bestaande bedrijfspand. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats onder het maaiveld. Derhalve vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een aanvraag omgevingsvergunning dient de economische uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling te worden gewaarborgd.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid van het initiatief en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Dit risico behelst onder andere eventuele planschade. Middels een afgesloten planschade-overeenkomst zal initiatiefnemer de eventuele planschade vergoeden. De gemeentelijke plankosten worden middels de gemeentelijke legesverordening doorgerekend aan de initiatiefnemer.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Overleg
De initiatiefnemer heeft begin mei 2016 de bewoners c.q. eigenaren van Stationsweg 15, Stationsweg 19, Stationsweg 23, Stationsweg 51 en de voorzitter van de tennisvereniging (Stationsweg 29 - 31) geïnformeerd over de voorgenomen plannen aan de Stationsweg 27. Zij hebben allen positief op de plannen gereageerd.
De eigenaar van het kinderdagverblijf (Stationsweg 25) heeft eind mei 2016 aangegeven bezwaren te hebben vanwege (verwachte) verminderde zontoetreding (=bouwhoogte) en is bang dat er later klachten over geluidsoverlast van het kinderdagverblijf zullen ontstaan.
Qua bouwhoogte kan er op basis van het geldende bestemmingsplan al een gebouw gerealiseerd worden van 10,0 m (na vrijstelling 11,5 m), zodat de gemeente op dit punt geen overwegende bezwaren ziet. Uit een door de initiatiefnemer aangeleverde bezonningsstudie blijkt namelijk dat er slechts een marginale verslechtering optreedt. In deze studie is de huidige planologische situatie (maximale invulling met een gebouw met een bouwhoogte van 10,0 m) vergeleken met de toekomstige situatie.
Uit het akoestisch onderzoek (zie
toelichting paragraaf 4.2.3) blijkt dat voldaan kan worden aan de geldende normen wat betreft de geluidsbelasting van het kinderdagverblijf. De noord-oostgevel van de woning wordt als zogenaamde dove gevel uitgevoerd. Daarmee kan toetsing van de gemiddelde en maximale geluidniveaus vervallen. Tevens zal een geluidwering van de noord-oostgevel van minimaal 36 dB(A) worden toegepast. Zo wordt voldaan aan de wettelijke binnenniveaus en kan ook aan de eisen met betrekking tot maximale geluidniveaus worden voldaan. Derhalve is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de bewoners van de te realiseren bedrijfswoning.
Zienswijzen
Het ontwerp van de omgevingsvergunning heeft ter inzage gelegen van 26 oktober 2016 tot en met 6 december 2016. Op de ontwerp omgevingsvergunning zijn 2 schriftelijke zienswijzen ingediend, waarvan er 1 tevens mondeling is toegelicht. Alle zienswijzen zijn binnen deze termijn ontvangen.
De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de 'Zienswijzennota ontwerp omgevingsvergunning Stationsweg 27' die als bijlage bij deze omgevingsvergunning is opgenomen.