Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Hyacinthenlaan 2, Hillegom
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.OMGVhyacinthenln2-VA01
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om logiesverblijven voor recreatieve doeleinden in de bestaande bollenschuur aan de Hyacinthenlaan 2 te Hillegom te realiseren. De in totaal zeven logiesverblijven voor 14 personen worden in de voorzijde van de bollenschuur gerealiseerd.
    
Op 19 april 2019 is door de initiatiefnemer een conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van logiesverblijven op de locatie Hyacinthenlaan 2 te Hillegom ingediend. Op 17 december 2019 heeft de gemeente Hillegom aangegeven in principe medewerking te willen verlenen.
 
Voor de locatie gold bij het indienen van de aanvraag op 23 oktober 2020 het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1997, eerste herziening'. De gronden van de planlocatie zijn voorzien van de bestemmingen 'Agrarische handels- en exportbedrijven' en 'Archeologisch waardevol gebied'. Logiesverblijven voor recreatieve doeleinden zijn volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.  
 
Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden van het bestemmingsplan en kan het initiatief mogelijk gemaakt worden. De uitgebreide procedure is van toepassing, waarbij een ruimtelijke onderbouwing opgesteld dient te worden.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen op het perceel van de Hyacinthenlaan 2 te Hillegom. Het betreft het deel aan de voorzijde van de bestaande bollenschuur. De locatie ligt ten zuiden van de kern Hillegom en ten noorden van de kern Lisse. Het plangebied is onderdeel van de kadastrale gemeente Hillegom, sectie D, perceel 3298 en heeft een totaal oppervlak van 9.630 m².
  
Op de navolgende afbeeldingen staan de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 1997, eerste herziening'. Dit gold bij het indienen van de aanvraag op 23 oktober 2020. Hierin zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch - Handel- en exportbedrijf'. Op de navolgende afbeelding staat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. 
   
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1997, eerste herziening
 
Ter plaatse van de bestemmingsaanduiding AHE(3.1) zijn agrarische handels- en exportactiviteiten met maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Het bestaande gebouw bevindt zich binnen het bouwvlak, dat voor 60% bebouwd mag worden. Logiesverblijven voor recreatieve doeleinden zijn volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Middels een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking, artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo, kan worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Het voorgenomen initiatief kan mogelijk gemaakt worden indien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
Voor de planlocatie geldt ook het 'Parapluplan Parkeren'. Met het 'Parapluplan Parkeren' wordt verwezen naar het geldend gemeentelijke parkeerbeleid waar parkeernormen een onderdeel van zijn.
 
Omgevingsplan 'Buitengebied en De Zanderij'
Het plangebied is (secundair) getoets aan het omgevingsplan 'Buitengebied en de Zanderij'. Omdat voorliggend plan niet gepaard gaat met bouwactiviteiten is slechts 'gebruik' (afdeling 2.2) relevant. Het initiatief betreft geen direct toegelaten activiteit op basis van artikel 2.11 van het omgevingsplan. Dit betekent dat voor de activiteit 'gebruik' een vergunningsplicht geldt.
 
In het omgevingsplan valt de planlocatie binnen de kaartlaag 'functies' onder de werkingsgebieden ‘Duurzame bloementuin' en 'Levendige linten'. De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'functies' van het omgevingsplan met de bijbehorende legenda.
 
Functiekaart omgevingsplan 'Buitengebied en de Zanderij' (plangebied globaal zwart omcirkeld)
 
Een ontwikkeling dient te voldoen aan de beoordelingsregels van de voor de planlocatie aangewezen functies. Voor de planlocatie betreffen dit de functies 'Duurzame bloementuin' en 'Levendige linten'. Hieronder worden deze twee functies behandeld, inclusief de beoordelingsregels waaraan dient te worden voldaan.
 
Duurzame bloementuin
Het plangebied valt binnen het werkingsgebied 'Duurzame bloementuin'. Hierbinnen wordt ingezet op het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit en economische vitaliteit. De komende jaren moet de bloementuin transformeren tot een gebied voor duurzame en vitale bollen- en vaste plantenteelt. Ter plaatse van de functie ‘Duurzame bloementuin’ dienen activiteiten te voldoen aan de doelstellingen zoals omschreven in artikel 3.1 van het omgevingsplan. Voor de gronden binnen dit werkingsgebied gelden de volgende doelstellingen: 
  1. Emissieloze en residuvrije (bollen)teelt;
  2. Duurzaam bodemgebruik;
  3. Landschappelijke kwaliteitsverbetering met behoud of versterking van de gebiedskarakteristieken, waaronder cultuurhistorisch waardevolle elementen, openheid, structuren en watergangen;
  4. Robuust, klimaatbestendig watersysteem;
  5. Verhoging van de karakteristieke natuurwaarde;
  6. Kleinschalige toeristische activiteiten, passend bij de bollenteelt;
  7. Energiebesparing;
  8. Biodiversiteit;
  9. Opwekking van duurzame energie;
  10. Schaalvergroting en herstructurering bollenteeltbedrijven;
  11. Klimaatadaptatie;
  12. Ruimte bieden aan nieuwe greenportwoningen, mits het bijdraagt aan de herstructurering en bestaande bedrijven niet onevenredig in hun uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt;
  13. Behoud van bestaande legale functies;
  14. Functies passend bij de bestaande verkeersstructuur;
  15. Kwaliteitsverbetering op basis van het algemene afwegingskader uit de omgevingsvisie.
De ontwikkeling sluit aan bij de doelstellingen 'f', 'g' en 'n'. De ontwikkeling past binnen de doelstelling 'f' want er is sprake van (beperkte) ondersteuning van lokale toeristische activiteiten door het beschikbaar stellen van logiesverblijven. De ontwikkeling past binnen de doelstelling 'g' want het verbouwde pand wordt gasloos uitgevoerd en er worden warmtepompen toegepast Daarnaast past de ontwikkeling binnen de doelstelling 'n'; de Hyacinthenlaan beschikt over voldoende capaciteit om de verkeerstoename op te vangen. Verder is het initiatief in lijn is met de algemene doelstelling van de 'Duurzame bloementuin' de economische vitaliteit te vergroten, aangezien logiesverblijven ten behoeve van de verhuur voor recreatieve doeleinden toeristen met zich meebrengt. Voorliggend plan is daarmee passend binnen de 'Duurzame bloementuin'.
 
Levendige linten
Het plangebied is niet alleen gelegen in de 'Duurzame bloementuin', maar ligt ook in het werkingsgebied 'Levendige linten'. In de gemeente is een grote verscheidenheid aan typen bebouwingslinten aanwezig. Voor de linten is een koers uitgezet die zich richt op levendigheid. Ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van het lint. Omdat de linten door andere deelgebieden lopen, geldt naast de koers voor het bebouwingslint ook de koers voor het deelgebied waarin het lint is gelegen. Ter plaatse van de functie ‘Levendige Linten’ dient de activiteit te voldoen aan de beoordelingsregels zoals bedoeld in artikel 3.10 van het omgevingsplan. Voor de gronden binnen dit werkingsgebied gelden de volgende doelstellingen:
  1. Levendigheid onder andere door functionele diversiteit
  2. Versterking van de karakteristiek en de kwaliteit van het betreffende (type) lint;
  3. Verhoging van de cultuurhistorische en landschappelijke waarde;
  4. Een goed woon- en leefklimaat;
  5. Energiebesparing;
  6. Opwekking van duurzame energie;
  7. Klimaatadaptatie;
  8. Behoud huidige vormen van gebruik;
  9. Functies passend bij de bestaande verkeersstructuur;
  10. Kwaliteitsverbetering op basis van het algemene afwegingskader uit de omgevingsvisie;
  11. Wonen.
De ontwikkeling sluit onder andere aan bij de doelstellingen 'd', 'i' en 'k'. Met de realisatie van logiesverblijven zijn de gronden in gebruik voor wonen. Het gebruik van de gronden wordt iets intensiever, doordat het aantal personen dat op de planlocatie verblijft toeneemt. Verder blijkt uit toelichting hoofdstuk 4 dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
  
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planomschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Op het perceel van de Hyacinthenlaan 2 te Hillegom staat een oude bollenschuur, met een totaal oppervlak van ca. 2.425 m², die gebruikt wordt als bedrijfsverzamelgebouw. Op het terrein zijn bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie van 3.1. Het plangebied betreft het meest zuidoostelijke gedeelte van het bedrijfsverzamelgebouw. Hier bevindt zich een ruimte van ca. 305 m² die in de huidige situatie niet verhuurd wordt.
 
Het plangebied is gelegen tussen de kernen Hillegom en Lisse. Rond het plangebied is voornamelijk bedrijvigheid aanwezig, waaronder bollen- en sierteelt. Het plangebied is dichtbij de N207 en N208 gelegen, waardoor de locatie goed bereikbaar is.
 
Op onderstaande afbeelding staat een aanzicht van het bedrijfsverzamelgebouw met aan de linkerzijde van het gebouw de planlocatie.
 
Aanzicht van het bedrijfsverzamelgebouw
 
2.2 Toekomstige situatie
Het meest zuidoostelijke gedeelte van het bedrijfsverzamelgebouw wordt omgebouwd tot logiesverblijven ten behoeve van de verhuur voor recreatieve doeleinden. Aan de buitenschil van het pand zullen, in tegenstelling tot een eerdere versie van het ontwerp, geen veranderingen aangebracht worden.
 
De ruimte wordt omgebouwd tot in totaal zeven tweepersoons logiesverblijven. Elk verblijf is voorzien van een eigen badkamer en kleine keuken. Er zullen warmtepompen worden geplaatst om zowel de ruimtes als het tapwater te verwarmen. Daarbij dienen de gevels en het dak goed te worden geïsoleerd. Op de bedrijfslocatie zijn meerdere daken al voorzien van pv-panelen.
 
Gezien de omvang van het eigen terrein is er voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van de benodigde vijf parkeerplaatsen ten behoeve van de logiesverblijven (zie ook toelichting paragraaf 4.11.2). Naast de parkeerplekken zal een groen recreatieveldje worden gerealiseerd. Het terrein zal voorzien worden van gras en streekeigen beplanting (bomen en struiken).
 
Op navolgende tekeningen staat de beoogde situatie weergegeven.
 
Situatietekening (Bron: TPS b.v., d.d. 20 september 2023) 
Plattegrond beoogde situatie begane grond (Bron: TPS b.v., d.d. 1 februari 2023)
Plattegrond beoogde situatie eerste verdieping (Bron: TPS b.v., d.d. 1 februari 2023)
Doorsnede beoogde situatie (Bron: TPS b.v., d.d. 1 februari 2023)
Aanzicht beoogde situatie noordoostzijde (Bron: TPS b.v., d.d. 1 februari 2023)
      
3 Beleid en regelgeving
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek 
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek   
Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
 
Bij een stedelijke ontwikkeling is er sprake van een nieuw beslag op de ruimte. Dat is in beginsel het geval als er meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan in het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd. In het onderhavige geval staat het geldende bestemmingsplan de beoogde bebouwing reeds toe. 
 
Daarnaast geldt bij een ruimtelijke besluit dat ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voorziet, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit volgt onder andere uit de uitspraak ECLI:NL:RVS:2016:1075 van 20 april 2016.
 
Het betreffende ruimtelijke besluit maakt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bebouwing. Het initiatief betreft enkel een functiewijziging. De planologische functiewijziging naar logiesverblijven voor recreatieve doeleinden is vergeleken met het geldende bestemmingsplan naar aard en omvang beperkt. In de huidige situatie wordt de voormalige bollenschuur namelijk gebruikt als bedrijfsverzamelgebouw.
 
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling is. Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
 
Planspecifiek 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in het 'kustcomplex'. Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust. Aangezien het bij onderhavig initiatief enkel om een inpandige verbouwing gaat, heeft de ontwikkeling geen invloed op het kustcomplex.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. Ontwikkelingen dragen bij aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. De inpandige verbouwing van het gebouw heeft geen invloed op het bollenlandschap.
 
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen in het gebied aangewezen als 'stads- en dorpsranden' en 'steden en dorpen'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Onderhavig initiatief betreft enkel een inpandige verbouwing van een bestaand gebouw. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op de stads- en dorpsrand en de grens tussen bebouwd gebied en het landschap.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Duin- en Bollensteek'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart.
 
Natuurlijke duinen
Door afgravingen van de oude duinen en de strandwallen veranderde het geaccidenteerde oude duinlandschap in het vlakke zanderijenlandschap. Het contrast tussen de open vlakten en de verdichte zones dienen versterkt te worden. Het inpandig verbouwen van een bestaand pand heeft geen contrast tussen de openvlakten en verdichte zones.
 
Zanderijlandschap
Het zanderijenlandschap is een specifiek onderdeel van de Duin- en Bollenstreek, waarbij de voormalige strandwallen afgegraven zijn ten behoeve van zandwinning en bollenteelt. Het zanderijenlandschap is open en vlak met een kenmerkend rasterpatroon van brede waterlopen. Nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duin- en Bollenstreek als geheel. De logiesverblijven worden in een oude bollenschuur, die gebruikt wordt als bedrijfsverzamelgebouw, gerealiseerd. Hiermee blijven de karakteristieken van de bollenschuur behouden.
 
Bollengebied
Het bollengebied heeft naast de landbouwfunctie ook een grote toeristische waarde. Kenmerkend voor het gebied zijn de bollenvelden in combinatie met historische bollenschuren, kleine rijtjes arbeiderswoningen en wegbegeleidende hagen. Met de beoogde ontwikkeling worden logiesverblijven voor recreatieve doeleinden gerealiseerd in een oude bollenschuur. Hiermee wordt toeristische waarde toegevoegd aan de omgeving.
  
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden: 
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren. 
Bij het voorgenomen plan is het bepaalde onder a van inpassing, omdat de ruimtelijke ontwikkeling plaats vindt binnen het bestaande bebouwingsensemble en qua aard en schaal past bij de gebiedsidentiteit. In toelichting paragraaf 3.2.1 is aangetoond dat wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
 
Beschermingscategorie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
In toelichting paragraaf 3.1.3 is gemotiveerd waarom er is gekozen voor een locatie buiten bestaand stad- en dorpsgebied. De structuur van het landschap wordt dan ook zo veel mogelijk behouden. 
 
Bollenteeltgebied
Het plangebied bevindt zich in een bollenteeltgebied. Artikel 6.17 stelt dat een bestemmingsplan primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen mag toestaan. In afwijking hiervan kunnen wijzigingen naar een andere functie toegestaan worden, mits aangetoond wordt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het bollenteeltgebied. De beoogde ruimten van de bollenschuur worden in de huidige situatie niet gebruikt ten behoeve van de bollenteelt. Tevens wordt het overige gedeelte van het gebouw gebruikt als bedrijfsverzamelgebouw. Gelet op de aard en omvang van het initiatief en het huidige gebruik van het gebouw, kan gesteld worden dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het bollenteeltgebied.
  
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking, waaruit volgt dat de betreffende stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet. Sub b is niet van toepassing, omdat de woningbouwlocatie per saldo kleiner dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.   
     
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie bevindt zich in een omgeving waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Het initiatief betreft enkel een inpandige verbouwing waarmee geen verharding wordt toegevoegd. Er vinden geen bodemingrepen plaats, waardoor het watersysteem niet beïnvloed wordt. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht. 
  
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
 
Hitte
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar hittestress een minder belangrijke rol speelt dan in het stedelijk gebied. Met de beoogde ontwikkeling betreft een inpandige verbouwing, waarmee de hittestress van hetzelfde niveau blijft.
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Deze levert een bijdrage aan het vasthouden van water.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige nieuwe ontwikkelingen.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Hillegom 2030
Op 22 februari 2018 is de 'Omgevingsvisie Hillegom 2030' vastgesteld. Op het moment van het indienen van de aanvraag (23 oktober 2020) was de 'Omgevingsvisie Hillegom - herziening 2019' van toepassing. Later, op 15 juli 2021, is de Omgevingsvisie Hillegom ‘Heerlijk Hillegom, duurzame (proef)tuin van Holland’ - Actualisatie 2021' vastgesteld. Met de omgevingsvisie wordt de koers voor de gemeente uitgezet richting 2030. Met de omgevingsvisie als kompas, wil de gemeente samen met inwoners en ondernemers ook doelen bereiken op het gebied van duurzaamheid. Om hier gehoor aan te geven is duurzaamheid in brede zin als leidend principe gekozen in deze omgevingsvisie. In de omgevingsvisie denkt en handelt de gemeente vanuit het principe van de drie P’s ('People, Planet, Profit').
 
In de Omgevingsvisie staat de vraag centraal hoe de gemeente er in 2030 uitziet. Bij het opstellen van de omgevingsvisie is rekening gehouden met ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, energie, klimaat, gezondheid, waterberging, sociale aspecten, enzovoort. Duurzaamheid is het leidend principe in de visie met aandacht voor landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid e.d. In de omgevingsvisie is voorts een afwegingskader opgenomen dat gebaseerd is op Fysieke, Economische en Sociale Duurzaamheid (ook wel bekend als People, Planet, Profit). Het is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving waardoor de gemeente middels integraal beleid en perspectief de initiatieven voor inwoners, bedrijven en instellingen in Hillegom kan beoordelen. Daarbij is de omslag gemaakt naar het nieuwe principe “ja, mits” in plaats van “nee, tenzij”. 
 
In de visie zijn de ambities en de koers voor de gehele gemeente en per deelgebied in beeld gebracht, die vervolgens juridisch zijn vastgelegd in een Omgevingsplan en uitvoeringsprogramma(’s). In de Omgevingsvisie is het grondgebied in 7 deelgebieden opgedeeld: Duurzame Bloementuin, Hollandse Weides, Historisch Hart, Heerlijke Woonplaats, Werkplaats Hillegom, Levendige linten en Duurzame verbindingen. Per deelgebied is het karakter en de koers beschreven.
 
Planspecifiek
Op de omgevingskaart valt de planlocatie binnen twee deelgebieden, namelijk 'Levendige linten' en 'Duurzame bloementuin'.
 
Levendige linten
Binnen de linten is er veel variatie, zowel in aanwezige functies (bijvoorbeeld wonen, bollenbedrijven, maar ook andersoortige bedrijven), als in bebouwingstypologieën die bovendien afkomstig zijn uit verschillende bouwperiodes. Zo staan er vrijstaande tuinderswoningen, korte rijtjes arbeiderswoningen en twee-onder-een-kapwoningen. Ook de karakteristieke bollenschuren staan vaak in het lint. Sommige linten zijn aan één zijde bebouwd en andere aan twee zijden.
 
De planlocatie is gelegen aan een 'zanderijnederzettingslint'. Hierbij horen de volgende ambities:
  • in stand houden en versterken van de grote variatie aan bebouwingstypen en -structuren;
  • in stand houden van de relatie met het landschap en de zicht op de bollenvelden door het koesteren van onbebouwde kavels of doorzichten tussen de lintbebouwing;
  • koesteren van kenmerkende bebouwing zoals oude bollenschuren en arbeiderswoningen;
  • de doorgaande linten op de voormalige strandwallen beplanten met laanbeplanting;
  • linten langs lokale wegen beplanten met een enkele bomenrij en hagen.
Duurzame bloementuin
De identiteit van Hillegom wordt voor een belangrijk deel bepaald door de kleuren, geuren en structuren van het bollengebied dat het grootste deel van ons buitengebied beslaat. De gemeente wil het bollengebied de komende jaren transformeren tot een proeftuin voor duurzame en vitale teelt van bloemen, bollen, knollen en vaste planten. Langs de N208 is plek voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen, gericht op het bollentoerisme. recreatieve potenties dienen benut te worden.
 
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de ambities horend bij de deelgebieden 'Levendige linten' en 'Duurzame bloementuin'. Het initiatief betreft enkel een inpandige verbouwing van een oude bollenschuur. Hierdoor blijft de oude bollenschuur gekoesterd en krijgt de leegstaande ruimte een passende functie. De logiesverblijven voor recreatieve doeleinden levert een bijdrage aan het bollentoerisme. Het gebruik van oude bollenschuren voor toeristische doeleinden wordt door de gemeente Hillegom gezien als een positieve ontwikkeling.
  
Daarnaast is in de omgevingsvisie vastgelegd dat initiatieven dienen bij te dragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Hillegom. Dat betekent dat er bij een ontwikkelingen dient te worden aangegeven welke duurzaamheidsmaatregelen worden genomen. Dit wordt in toelichting paragraaf 4.12 nader toegelicht.
 
3.3.2 Visie Verblijfsrecreatie Hillegom, Lisse en Teylingen
De gezamenlijke Visie Verblijfsrecreatie Hillegom, Lisse en Teylingen is in februari 2022 door de raad van de gemeente Hillegom vastgesteld. Op het moment van indienen van de aanvraag op 23 oktober 2020 was deze visie nog niet van toepassing. De visie biedt een helder kader voor partijen met nieuwe initiatieven. Dit is een gezamenlijke visie, met aandacht voor de verschillen tussen de afzonderlijke gemeenten. Deze visie is input voor de (toekomstige) omgevingsvisies van de drie gemeenten.
 
De vrijetijdssector is volop in ontwikkeling. Het toerisme zit al jaren, voor de coronacrisis, in de lift. Ook in Hillegom, Lisse en Teylingen wordt de groei van de verblijfsrecreatie sector ervaren. Bovendien zien de gemeenten de kansen die toerisme en recreatie kan bieden. Niet alleen voor de lokale economie, maar ook voor de leefbaarheid.
 
De vrijetijdssector heeft ook te maken met grote opgaven. De snel veranderende vraag van de gast zorgt ervoor dat vraag en aanbod soms niet optimaal op elkaar aansluiten. Bij de koopmarkt van recreatiewoningen ligt de focus steeds vaker op vastgoedgedreven verkaveling in plaats van toeristische verhuur.
 
We hebben de ambitie om de toeristische aantrekkingskracht van Hillegom, Lisse en Teylingen samen met de rest van de Duin- en Bollenstreek te vergroten en de verblijfsrecreatie sector te versterken. Daarbij mag verblijfsrecreatie niet voor overlast zorgen (voor de leefomgeving, natuur of onze eigen inwoners) en moet iedereen kunnen profiteren van toerisme en recreatie; van onze eigen inwoners, tot de lokale middenstand en het toeristisch bedrijfsleven.
 
Ook zijn er in het gebied uitdagingen. Zo is de toeristische druk gedurende bepaalde periodes hoog. Bovendien is het bestaande verblijfsrecreatie aanbod slechts beperkt onderscheidend en de vitaliteit staat hier en daar onder druk (onder andere teruglopende kwaliteit). En de gebiedsmarketing en toeristische informatievoorziening is onvoldoende op orde.
  
Er zijn ook genoeg kansen en we hebben de ambitie om de toeristische aantrekkingskracht van Hillegom, Lisse en Teylingen – samen met de rest van de Duin- en Bollenstreek – te vergroten en de verblijfsrecreatie sector te versterken. Daarbij mag verblijfsrecreatie niet voor overlast zorgen (voor de leefomgeving, natuur of onze eigen inwoners) en moet iedereen kunnen profiteren van toerisme en recreatie. Dit zal worden gedaan door de komende jaren in te zetten op de volgende vier speerpunten:
  1. het versterken van het aanbod;
  2. een vitaal en toekomstbestendige verblijfsrecreatiesector;
  3. verbetering van de profilering en informatievoorziening;
  4. het bestaande aanbod beter aan elkaar te verbinden.
Bij het beoordelen van nieuwe verblijfsrecreatie initiatieven hanteren we een aantal algemene uitgangspunten en ruimtelijke kaders. We staan positief tegenover initiatieven die een bijdrage leveren aan één of meer van onderstaande uitgangspunten  
 
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is voornemens om logiesverblijven voor recreatieve doeleinden in een bestaande bollenschuur te realiseren. In totaal worden er zeven logiesverblijven voor 14 personen gerealiseerd in de voorzijde van de bollenschuur. Hiermee wordt aangesloten aan speerpunten 1 en 2. Speerpunten 3 en 4 zijn niet van toepassing op onderhavig plan, maar leveren ook geen belemmeringen op.    
 
Derhalve sluit voorliggend plan aan op de Visie Verblijfsrecreatie Hillegom, Lisse en Teylingen. De ruimte in Hillegom, Lisse en Teylingen is schaars en de druk op de ruimte groot. De plekken waar nieuwe accommodaties kunnen worden gerealiseerd zijn beperkt, waardoor het beoogde initiatief een gewenste ontwikkeling is.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggende ruimtelijke motivatie valt onder mogelijkheid d. De beoogde ontwikkeling betreft het toevoegen van slechts zeven logiesverblijven voor recreatieve doeleinden, waarmee het betreffende plan niet wordt genoemd als activiteit in het Besluit m.e.r. Met het voorgenomen plan wordt een deel van het bestaande bedrijfsverzamelgebouw omgebouwd naar zeven logiesverblijven. De ontwikkeling is passend binnen de omgeving en de impact van de ontwikkeling is beperkt. Gezien de beperkte aard en omvang van de ontwikkeling is bij het voorgenomen plan geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom D 10 en D 11.2 zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Er geldt geen vormvrije m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
 
Desalniettemin wordt er in de navolgende paragrafen in het kader van een goede ruimtelijke ordening ingegaan op verschillende milieuaspecten. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
4.2 Water
 
4.2.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren. Dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren. Hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
4.2.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  1. Veiligheid tegen overstromingen.
  2. Voldoende water.
  3. Gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden. 
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels.
 
De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
Het initiatief betreft enkel een inpandige verbouwing van een deel van het bestaande bedrijfsverzamelgebouw. Met de ontwikkeling wordt geen verharding toegevoegd, waardoor het compenseren met oppervlaktewater niet noodzakelijk is. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Het is dan ook uitgesloten dat het watersysteem op enige wijze beïnvloed wordt. De afvoer van afval- en hemelwater blijft gelijk aan de bestaande situatie. Daarmee wordt voldaan aan het 'stand still beginsel' en is het plan uitvoerbaar voor wat betreft water. 
 
4.3 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Archeologie
Uit het raadplegen van de Regionale Archeologische Verwachtings(waarden)kaart blijkt dat de gronden van het plangebied een lage archeologische verwachting heeft. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm. Het beoogde initiatief betreft enkel een inpandige verbouwing waarbij geen bodemingrepen voorkomen. De normen worden dan ook niet overschreden, waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Op navolgende afbeelding staat een uitsnede van de Regionale Archeologische Verwachtings(waarden)kaart weergegeven.
 
Uitsnede Regionale Archeologische Verwachtings(waarden)kaart, plangebied zwart omcirkeld
 
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft een deel van de oude bollenschuur aan de Hyacinthenlaan 2 te Hillegom. Deze bollenschuur is door de werkgroep Bollenerfgoed van het Cultuurhistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek (CHG) aangewezen als waardevolle bollenschuur en is opgenomen in de Regionale Collectie Bollenschuren. Echter wordt het pand enkel inpandig verbouwd, waardoor de herkenbaarheid van de bollenschuur behouden blijft. Daarbij komt dat de bollenschuur in de huidige situatie gebruikt wordt als bedrijfsverzamelgebouw. Doordat er enkel een inpandige verbouwing plaatsvindt, worden de cultuurhistorische waarden niet negatief beïnvloed. Bovendien staat de bollenschuur op dit moment leeg en is het met de beoogde functiewijziging beter mogelijk om het pand te onderhouden.
 
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaken voor het voorgenomen initiatief.
 
4.4 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt geen bestemmingswijziging plaats naar een strenger bodemgebruik. De ontwikkeling betreft enkel een inpandige verbouwing waarbij geen grondroering plaatsvindt. Er worden geen tuinen of buitenverblijven bij de logiesverblijven gerealiseerd. Tevens wordt het gebouw in de huidige situatie gebruikt als bedrijfsverzamelgebouw waarbij sprake is van een verblijfplaats voor mensen. Over de bodemkwaliteit van de planlocatie is het volgende bekend:
  • Uit een oriënterend bodemonderzoek van 30 november 1992 blijkt dat het grondwater sterk verontreinigd is geweest met minerale olie en dat de grond licht verontreinigd is geweest met minerale olie.
  • De locatie is voldoende gesaneerd, waarbij wel minerale olie in een gehalte boven de achtergrondwaarde is achtergebleven.
  • Verder zijn er voor de locatie geen verdachte activiteiten bekend die verontreiniging van de bodem hebben kunnen veroorzaken.
  • Er zijn geen slootdempingen en voormalige boomgaarden op de planlocatie bekend.
Gelet op bovenstaande is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. 
 
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft de ontwikkeling van logiesverblijven voor recreatieve doeleinden. Logiesverblijven worden conform de Wet geluidhinder (Wgh) niet gezien als geluidsgevoelige objecten, waardoor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel gemotiveerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
De planlocatie is gelegen op een afstand van ca. 65 m van de N208. Tussen de planlocatie en de N208 staan verschillende objecten, waaronder een woning. Deze woning conform de Wet geluidhinder (Wgh) wel een geluidgevoelig object, waardoor het aannemelijk is dat er sprake is van goed woon- en leefklimaat.
 
In toelichting paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op geluidhinder die mogelijk veroorzaakt wordt door de omliggende bedrijven.
    
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van de bestaande bollenschuur aan de Hyacinthenlaan 2 omgebouwd tot zeven logiesverblijven voor recreatieve doeleinden. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof PM10 als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk 16,5 μg/m³ PM10, 8,3 μg/m³ PM2,5 en 14,0 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor het boogde initiatief.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
 
Soortenbescherming
In de huidige situatie betreft de planlocatie een oude bollenschuur die gebruikt wordt als bedrijfsverzamelgebouw. Met de beoogde ontwikkeling wordt het meest zuidoostelijke gedeelte van het gebouw omgebouwd naar zeven logiesverblijven voor recreatieve doeleinden. Doordat het gebouw enkel inpandig wordt verbouwd en er, in tegenstelling tot een eerdere versie van het ontwerp, geen werkzaamheden aan de buitenschil worden uitgevoerd, kunnen effecten op verblijfplaatsen van beschermde soorten uitgesloten worden en is het uitvoeren van een quickscan flora en fauna niet noodzakelijk.
 
Desondanks dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht. Dat betekent dat werkzaamheden in verband met verstoring van aanwezige dieren zoveel mogelijk overdag uitgevoerd moeten worden. Verder moet verlichting tijdens de bouwfase worden voorkomen vanwege de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied en ligt ook niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een belangrijk weidevogelgebied. Verder zijn er geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied aanwezig. Op een afstand van ca. 3,3 km is het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid gelegen. Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van ca. 180 m.
 
Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden en het NNN geen sprake. Vanwege het beoogde aantal logiesverblijven, de beperkte omvang van de werkzaamheden en de afstand van 3,3 km tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied zijn effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zeer beperkt. Desondanks is op advies van de Omgevingsdienst West-Holland een stikstofberekening voor de gebruiksfase uitgevoerd. 
 
Uit de AERIUS-berekening (Buro SRO, SR200036, d.d. 13 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van <1 kg/j en ook een NH3-emissie van <1 kg/j. Met de berekening zijn er voor de verschillende rekenpunten rekenresultaten van 0,00 mol/ha/j.
 
In de huidige situatie wordt het gebouw verwarmd door middel van een cv-installatie op gas. In de toekomstige situatie worden de logiesverblijven gasloos verwarmd door middel van warmtepompen, waardoor het gasverbruik gereduceerd wordt tot 0. Hierdoor zal er geen toename van de stikstofdepositie vanwege het verwarmen van de logiesverblijven zijn.
 
Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022, waarbij de ‘bouwvrijstelling’ is komen te vervallen, dient ook de aanleg-/bouwfase beschouwd te worden. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is meer dan 3 km. In het onderhavige geval gaat het om de verbouwing van een bestaand gebouw, waarbij de inzet van mobiele werktuigen en transportbewegingen tijdens de verbouw zeer beperkt is. Er is om die redenen geen AERIUS-berekening voor de aanleg-/bouwfase benodigd.
 
Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het naastgelegen Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid'. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming zijn er ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Houtopstanden
Er zijn op de planlocatie geen houtopstanden aanwezig waardoor er geen meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden zeven logiesverblijven mogelijk gemaakt, waardoor in beeld gebracht moet worden of de bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling. Het plangebied is gelegen aan een lint waar bedrijvigheid en woningen voorkomen. De planlocatie kan aangemerkt worden als 'gemengd gebied'. Zoals in de VNG publicatie staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. De dichtstbijzijnde relevante bedrijven/inrichtingen zijn: 
 
Bedrijf
Adres
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied (m)
Minimale afstand tot het plangebied (m)
Export en distributieHyacinthenlaan 2a0163.62100
BrouwerijHyacinthenlaan 2a451, 452, 4544.220030
Terras van de brouwerijHyacinthenlaan 2a563.11020
Specialist Motorenzaak (onderhoud en reparatie)Hyacinthenlaan 2k451, 452, 45421030
Green GardenLeidsestraat 1700163.621045
TankstationLeidsestraat 176473.14.120080
KalkzandsteenfabriekLeidsestraat 244236113.250170
KalkzandsteenfabriekLeidsestraat 244236113.13087
 
Zoals in bovenstaande tabel staat weergegeven, vinden er verschillende bedrijfsactiviteiten plaats op het terrein en rond het plangebied. Voor een aantal bedrijven geldt dat er niet voldaan wordt aan de gestelde richtafstand.
 
Hyacinthenlaan 2a
Volgens het geldende bestemmingsplan zijn aan de Hyacinthenlaan 2a bedrijven toegestaan tot de milieucategorie 3.1. Het gevestigde bedrijf verzorgt de export en distributie van de bollenteelt, waarbij de eerste behandeling van de gewassen plaatsvindt. Volgens de VNG-publicatie geldt hiervoor de milieucategorie 2, waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m hoort. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. De activiteiten vinden grotendeels binnen plaats. Er zijn geen transportbewegingen direct nabij de logiesverblijven, waardoor de overlast door geluid minimaal zal zijn. Het betreft dan ook een bedrijfsverzamelgebouw waarbij weinig buitenactiviteiten plaatsvinden.
 
In de bedrijfsruimten die direct aansluiten aan de logiesverblijven worden inpandige activiteiten uitgevoerd. Dit betreft enkel op- en overslag. Daarbij worden de recreatieve logiesverblijven door verblijvende bezoekers maximaal 1 week aaneengesloten gebruikt. Derhalve zullen de inpandige activiteiten geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling.
 
Een bierbrouwerij betreft volgens de VNG-publicatie een bedrijf van milieucategorie van 4.2. Bij een categorie 4.2-bedrijf wordt echter uitgegaan van een grote industriële brouwerij. De bierbrouwerij is geurrelevant, maar gezien de omvang van de brouwerij zal de geurhinder minimaal zijn en staat milieucategorie 4.2 niet in verhouding tot de bedrijfsactiviteiten. Een bierbrouwerij van deze schaal komt meer overeen met de activiteiten 'vervaardiging van wijn, cider, e.d.' (SBI-code: 1102 t/m 1104). Een dergelijk bedrijf beschikt over de milieucategorie 2, waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m geldt. Aan deze richtafstand wordt wel voldaan. De logiesverblijven worden in het meest zuidoostelijke gedeelte van het bedrijfsverzamelgebouw gerealiseerd. Hiermee is de afstand tot de bierbrouwerij ca. 30 m. De bedrijfsactiviteiten van de bierbrouwerij bevinden zich grotendeels binnen, waardoor de overlast van de bierbrouwerij minimaal zal zijn. In toelichting paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect geur.
  
Leidsestraat 176
Aan de Leidsestraat 176 bevindt zich een tankstation. Vanwege het aspect gevaar beschikt het tankstation over een richtafstand van 200 m. Aan de richtafstanden voor de aspecten geluid, stof en geur wordt voldaan. In toelichting paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hieruit blijkt dat het tankstation geen belemmeringen met zich meebrengt voor de uitvoerbaarheid van het beoogde initiatief.
 
Spuitzones
De gronden in de omgeving van het plangebied zijn bestemd voor bollenteelt. Op deze gronden kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is drift van gewasbeschermingsmiddelen van belang. Het neerkomen van een deel van de gewasbeschermingsmiddelen door wind heeft namelijk mogelijk effect op de gezondheid van de mensen in de omgeving.
 
De dichtstbijzijnde bollengronden bevinden zich ten zuidwesten van het plangebied op een afstand van ca. 20 m. Uit jurisprudentie blijkt dat een vuistregel van 50 m tussen de bollenteelt en een gevoelige bestemming gewenst is. Deze afstand is echter indicatief. Daarbij wordt bij de afstand van 50 m uitgegaan van gewasbespuiting met gewasbestrijding zonder enige vorm van driftreductie. Op grond van artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit geldt dat er verplicht ten minste 75% driftreducerend gespoten moet worden. Tussen de bollengronden en de beoogde logiesverblijven staan loopt een weg met aan weerszijde bomen en beplanting. De gevel bevat aan de zijde van de bollengronden geen te openen delen en er is een muur van circa 2 m gebouwd. Daarmee is voorzien in een afschermende voorziening. Daarbij komt dat de logies slecht voor een zeer korte tijd achter elkaar gebruikt worden door dezelfde personen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat.
 
Kalkzandsteenfabriek Xella Leidsestraat 244
De logiesfunctie ligt binnen de richtafstand voor de aspecten geluid en stofhinder. Echter zijn de logiesfuncties niet geluidgevoelig, derhalve vormen deze recreatieve logiesverblijven geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de kalkzandsteenfabriek en andere omliggende bedrijven. Hier wordt verder op ingegaan in toelichting paragraaf 4.5.
 
In het kader van een plan op de nabijgelegen locatie Leidsestraat 278 is een geluidrapport opgesteld voor de kalkzandsteenfabriek in opdracht van Xella. Hieruit is af te leiden dat het berekende langtijdgemiddeld geluidniveau ter plaatse van de woning Leidsestraat 174 ten hoogste 43 dB(A) (dag- en avondperiode) en 40 dB(A) (nachtperiode) bedraagt. Het berekende maximaal geluidniveau is bij de woning Leidsestraat 54 dB(A) in de dagperiode en 53 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Ter plaatse van de woning aan de Leidsestraat 174 voldoet de kalkzandsteenfabriek aan de geldende geluidsnormen. Omdat de Leidsestraat 174 op circa dezelfde afstand van de kalkzandsteenfabriek is gelegen als de toekomstige logiesverblijven, kan er gesteld worden dat er ook ter plaatse van de logiesverblijven sprake is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat als gevolg van de kalkzandsteenfabriek.
     
Het aspect stofhinder vormt ook geen belemmering voor de kalkzandsteenfabriek, omdat de woning aan de Leidsestraat 174 op gelijke afstand van de kalkzandsteenfabriek gelegen is. De toevoeging van de logiesfuncties zal geen extra belemmeringen met zich meebrengen voor de kalkzandsteenfabriek. Daarbij ligt de zagerij van deze fabriek (een bron van stof) op een afstand van ca. 180 meter van de planlocatie. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect stof geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de kalkzandsteenfabriek vormt.
     
Conclusie
Gelet op voorgaande kan er geconcludeerd worden dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voor de beoogde logiesfunctie. Daarbij zullen bezoekers maximaal 1 week aaneengesloten op de locatie verblijven. Het aspect milieuzonering vormt dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Geur
Het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling bevat de regelgeving voor het beperken van emissies van bedrijven. Hierin staan de emissiegrenswaarden voor lucht die gelden voor alle typen inrichtingen. Met betrekking tot de geuremissies van bierbrouwerijen gelden de algemene voorschriften als opgenomen in artikel 2.7a lid 1 van het Activiteitenbesluit. Het algemene uitgangspunt van dit artikel is het voorkomen van geurhinder. Is dit niet mogelijk dan moet het bedrijf de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperken.
 
Planspecifiek
De logiesverblijven voor recreatieve doeleinden worden als geurgevoelig beschouwd. De beoogde logiesverblijven bevinden zich in hetzelfde gebouw als een huisbrouwerij. 'Brouwerij klein duimpje' bevindt zich op een afstand van ca. 30 m. Doordat het in onderhavig geval gaat om een kleinschalige bierbrouwerij en niet om een industriële brouwerij, kan uitgegaan worden van de milieucategorie 2, waarbij een kleinere contour voor geur hoort. Tussen de brouwerij en de logiesverblijven is het terras van de brouwerij gelegen. De brouwerij is geurrelevant, maar gezien de omvang van de brouwerij zal de geurhinder minimaal zijn.
 
Uit het milieudossier blijkt dat deze brouwerij een jaarproductie heeft van ca. 20.000 liter. Er wordt wekelijks één keer een kleine hoeveelheid gebrouwen (max. 1.300 liter). De ketel voor het wort koken is voorzien van een dampcondensor, waardoor de geuremissie van het wort koken klein is. Op grond van deze gegevens de kans op geurhinder bij een afstand van 30 meter klein.
  
Conclusie
Omdat het hier gaat om een kleinschalige brouwerij die op ongeveer 30 meter van de geplande logiesfunctie ligt, is de kans op geurhinder gering. 
 
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
   
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Op de navolgende afbeelding staat een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
  
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: Risicokaart)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat in of nabij het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen zijn gelegen. Echter is over de N208 transport van gevaarlijke stoffen mogelijk. Het invloedsgebied hiervan is onbekend. Over de N208 kunnen toxische en brandbare stoffen vervoerd worden. Op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet ingegaan worden op het effect van een ongeval met gevaarlijke stoffen ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
 
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan geschikte uitvalswegen, bluswatervoorzieningen en de aanbevolen opkomsttijd.
 
Het plangebied is goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke uitvalswegen. Voor hulpdiensten is de toegang tot het plangebied gegarandeerd via de Leidsestraat (N208, zuidzijde en noordzijde) en de Hyacinthenlaan (westzijde). Voor bluswatervoorzieningen kan gebruik worden gemaakt van het oppervlaktewater in de omgeving.
 
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen, zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie. In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid.
 
Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Indien toch minder zelfredzame personen aanwezig zijn, wordt ervan uitgegaan dat zij met behulp van valide personen in veiligheid kunnen worden gebracht. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes van de risicobron af te realiseren. Op die manier kunnen personen wegvluchten van transportroute (N208).
 
Bij een calamiteit met een giftige gaswolk zijn, gezien de intensiteit en de aard van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de afstand tot de weg, geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en het uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
 
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen.
    
Inrichtingen
Op een afstand van ca. 80 m ten zuidoosten van het plangebied is aan de Leidsestraat 176 een risicovolle inrichting gelegen. Het betreft een tankstation met een vulpunt/opstelplaats LPG vrachtwagen, een LPG-reservoir en een afleverinstallatie LPG. Voor het vulpunt/opstelplaats LPG vrachtwagen geldt een PR10-6 risicocontour van 40 m, voor het LPG-reservoir geldt een PR10-6 van 25 m en voor de afleverinstallatie van LPG geldt een PR10-6 van 15 m. Tevens heeft de inrichting een invloedsgebied van 150 m, waar het plangebied binnen valt. Derhalve is door Adviesgroep AVIV een berekening voor het groepsrisico van het LPG-tankstation uitgevoerd (Adviesgroep AVIV, 235214, d.d. 17 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit de berekening zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen. Binnen de vastgestelde PR10-6 contouren rond de LPG-installaties bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Er is in zowel de huidige als de toekomstige situatie geen sprake van een groepsrisico. Dit betekent dat de verantwoordingsplicht van het groepsrisico niet van toepassing is.
 
Met de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid' wordt aan gemeenten gevraagd om een effectbenadering toe te passen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De realisatie van zeer kwetsbare objecten binnen de 160 m effectafstand rond het LPG-vulpunt dient te worden gemotiveerd. Hierbij gaat het om objecten waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid. Met onderhavig initiatief is dit niet het geval. Tevens ligt de planlocatie buiten de effectafstand voor (beperkt) kwetsbare objecten, die 60 m bedraagt.
 
Uit het RIVM-briefrapport 'Effect van risicoreducerende maatregelen op het plaatsgebonden risico van LPG-tankstations' volgt dat er bij LPG-tankstations sprake is van aandachtsgebieden die groter zijn dan de effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid'. De planlocatie ligt binnen het brandaandachtsgebied (180 m) en het explosieaandachtsgebied (290 m). Er is in zowel de huidige als de toekomstige situatie, waarin zeven logiesverblijven binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd, geen sprake van een groepsrisico. Voor de benodigde maatregelen vanwege een fakkelbrand wordt verwezen naar het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden. Gelet op het voorgaande wordt er voldaan aan artikel 5.15 van het Bkl, dat niet nog in werking is getreden.
 
Advies veiligheidsregio 
De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) is in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen. Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en/of de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, adviseert de VRHM dat het voor de ontvluchting van de logiesverblijven 1 en 2 van meerwaarde is dat de gasten binnen het gebouw richting de hal kunnen vluchten, indien zich een incident bij het tankstation voordoet. De loopdeur vanuit de entreehal moet daarvoor dan als vluchtdeur vanuit deze richting worden uitgevoerd. Dit zal het geval zijn.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief maakt in totaal zeven logiesverblijven voor recreatieve doeleinden mogelijk. Voor de logiesverblijven kan de categorie '1* Hotel' uit de CROW-publicatie 381 gevolgd worden. In het buitengebied geldt een verkeersgeneratie van 12,4 voertuigbewegingen per tien kamers. Voor de zeven logiesverblijven geldt een verkeersgeneratie van 8,7 verkeersbewegingen per etmaal.
 
De planlocatie wordt ontsloten via de Hyacinthenlaan, aan de zuidwestzijde van het gebouw waarin de logiesverblijven worden gerealiseerd. De Hyacinthenlaan sluit aan op de Leidsestraat (N208). Gezien de kleine toename van het aantal verkeersbewegingen en het feit dat de planlocatie zich nabij de provinciale weg N208 bevindt, kan gesteld worden dat de toename opgevangen kan worden door de bestaande ontsluiting. Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Gemeentelijke beleid
De Nota parkeernormen d.d. 15 april 2016 is de basis voor het bepalen van de parkeerbehoefte in de gemeente Hillegom. In dit document wordt gebruik gemaakt van de CROW-parkeerkencijfers. De planlocatie behoort tot het gebied 'buitengebied'.
 
Planspecifiek
Volgens de Nota parkeernormen van de gemeente Hillegom geldt voor een hotel een parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen per kamer. Deze parkeernorm wordt ook gehanteerd voor functies als een recreatieve logiesvoorziening en een bed & breakfast. Met de ontwikkeling worden in totaal zeven logiesverblijven gerealiseerd. Er zullen in totaal zeven parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op het terrein rond het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar voor de realisatie van zeven parkeerplaatsen. De navolgende afbeelding toont de plek voor de beoogde parkeerplaatsen.
 
Situatietekening (bron: TPS b.v., d.d. 20 september 2023)
   
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
 
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
 
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²). 
 
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie van Hillegom wordt gesteld dat de gemeente in 2030 energieneutraal en in 2050 klimaatneutraal wil zijn. De huidige en toekomstige ontwikkelingen moeten hieraan bijdragen. Er dient met de ontwikkeling van de logiesverblijven dan ook voldaan te worden aan de wettelijke duurzaamheidseisen en waar mogelijk moet er een bijdrage geleverd worden aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Hillegom.
   
De beoogde ontwikkeling maakt het hergebruik van bestaande bebouwing mogelijk door middel van een verbouwing waar de logiesverblijven gasloos worden uitgevoerd. De logiesverblijven zullen worden aangesloten op warmtepompen, en daarbij worden ze goed geïsoleerd om ervoor te zorgen dat er ook in koudere periodes voldoende verwarmd kan worden. Er wordt gebruik gemaakt van geïsoleerde voorzetwanden om de isolatiewaarde te verhogen. Hierdoor is er geen gasverbruik binnen de logiesvoorziening. Op de bedrijfslocatie zijn meerdere daken al voorzien van pv-panelen. Daarnaast wordt er voor de realisatie van de logiesvoorziening gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. 
 
Hiermee wordt een ambitieuze bijdrage geleverd aan de doelstellingen van de gemeente Hillegom.
    
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Voorliggende omgevingsvergunning maakt geen bouwplan mogelijk dat is benoemd in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. Ook het anderszins verzekeren van de exploitatiekosten is niet benodigd. De overige gemeentelijke kosten kunnen met leges verhaald worden. Er wordt een planschadeovereenkomst gesloten.
 
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, die in strijd is met het bestemmingsplan en waarvoor slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sublid 3 Wabo, stelt artikel 3.10 Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Participatie
Initiatiefnemer heeft de gebruiker van land achter de Leidsestraat 170 en de bewoner van Leidsestraat 174 persoonlijk benaderd en het plan toegelicht. Na de toelichting hebben zij de participatieverklaring ondertekend, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3. De plannen zijn voor hun duidelijk en zij hadden vooralsnog geen vragen.
 
De gebruikers (huurders) van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Hyacinthenlaan 2 per mail geinformeerd over de plannen. Initiatiefnemer heeft naar aanleiding van deze mail geen vragen en/of opmerkingen ontvangen van de gebruikers.
 
Tot slot is het tankstation aan de Leidsestraat 176 schriftelijk geinformeerd. De brief, welke aangetekend verstuurd is, is als bijlage toegevoegd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Op de brief hebben we geen reactie ontvangen.