Plan: | Van den Endelaan 41/43 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.BPvdEndelaan4143-VA01 |
Aan de rand van de kern Hillegom, waar de Van den Endelaan de Hillegomsebeek kruist ligt een woonhuis. Rondom deze woning is een ruime tuin aanwezig. De huidige eigenaar van de woning en de gronden wenst een deel van deze tuin te ontwikkelen ten behoeve van een vijftal grondgebonden woningen.
In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden rondom de woning bestemd als Tuinen en is de bouw van de geplande woningen niet mogelijk. Dit bestemmingsplan zorgt voor een planologisch kader ten behoeve van de plantoetsing voor het voorgenomen initiatief.
Het plangebied is gelegen aan de westrand van de kern Hillegom, op de scheiding van de bebouwde kom en het landelijke gebied. Op de kruising van de Van den Endelaan en de Oude Beek ligt ten zuiden van de Hillegomsebeek de woning op huisnummer 41.
Omdat de functie van de bestaande woning niet zal veranderen is het niet noodzakelijk deze mee te nemen in dit bestemmingsplan. De westgrens van het plangebied ligt halverwege het perceel. In het zuiden vormt de bestaande sloot die rondom de tuin is gelegen de begrenzing. De overige begrenzing is het trottoir langs de Van den Endelaan, de perceelgrens van huisnummer 45 en de bestaande inrit van de huidige woning.
In figuur 1.1. is een exacte ligging van het plangebied weergegeven.
Het plangebied is in zijn geheel gelegen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997. Voor dit plan zijn ook twee herzieningen opgesteld, maar deze hebben geen betrekking op het plangebied. Het plan is op 12 maart 1998 door de gemeenteraad vastgesteld. In 2009 is door de raad een verlengingsbesluit genomen. Ter plaatse van het plangebied heeft het perceel de bestemming Tuin. Binnen deze bestemming is de beoogde woningbouwontwikkeling niet mogelijk.
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997
Het bestemmingsplan 'Van den Endelaan 41/43' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels.
De toelichting van dit bestemmingsplan is het niet-juridisch bindende deel van het bestemmingsplan waarin open een heldere wijze de afwegingen die ten grondslag liggen aan de regeling uit een worden gezet. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten, om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de kleinschalige ontwikkeling van het perceel om vijf woningen mogelijk te maken, stelt het rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.
De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Ter plaatse van het plangebied is het Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek relevant. De planlocatie heeft geen invloed op de stad- en dorpsrand omdat de beoogde bebouwing niet direct langs deze rand is gelegen. Wel zijn de beoogde gebouwen gelegen langs het lint van Hillegom. Het bouwplan sluit aan bij de ambities van het Gebiedsprofiel doordat de ontwikkelingen aansluit bij de huidige korrelgrootte en profiel van het bestaande lint. De beoogde gebouwen worden op gepaste afstand van het lint gebouwd overeenkomstig de rooilijn van de bestaande woningen langs het lint. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het Gebiedsprofiel.
Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid. Met de nieuwe woningen wordt namelijk de bestaande stedelijke ruimte beter benut door eerst de ruimte in de kern te intensiveren.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Programma Ruimte (9 juli 2014)
De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte.
Verordening Ruimte (9 juli 2014)
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen zijn hier onder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
In de regionale structuurvisie Holland Rijnland is de woningbehoefte van de regio Holland Rijnland afgestemd. Hieruit blijkt dat er binnen de gemeente Hillegom een woningbouwopgave is van 1.497 woningen tot 2020. De realisatie van vijf woningen past binnen deze woningbouwopgave. Omdat de woningbouw binnen het stads- en dorpsgebied wordt gerealiseerd wordt ook voldaan aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking. Stap 3 van de ladder is niet van toepassing.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen de regionale afspraken die zullen worden vastgelegd in een regionale woonvisie, en passen daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim vijfhonderdduizend inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.
De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030).
Specifiek voor de gemeente Hillegom is een woningbouwopgave van 1.497 woningen geformuleerd tot 2020. Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Gezien de ligging binnen de rode contour en de beperkte omvang van de ontwikkeling past dit nog goed binnen de opgave.
Structuurvisie Hillegom (2008)
In december 2008 heeft de gemeenteraad van Hillegom de Structuurvisie Hillegom vastgesteld. De structuurvisie dient als basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente en biedt het kader voor toekomstige ontwikkelingen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2020 met een doorkijk naar de periode daarna.
Wonen
Reeds in de gemeentelijke structuurschets uit 1995 sprak de gemeenteraad de ambitie uit om het dorp Hillegom te laten groeien tot 23.000 inwoners. In de Structuurvisie uit 2008 is de ambitie geconcretiseerd, waarbij wordt ingezet op een groei naar 23.000 inwoners vóór 2020. De Structuurvisie thema Wonen is in 2009 vastgesteld. Het uitvoeringsprogramma van deze structuurvisie is mede vanwege de veranderende woningmarkt geactualiseerd. In deze 'Actualisatie uitvoeringsprogramma, Structuurvisie thema Wonen' uit 2012 worden niet de absolute aantallen van het woningbouwprogramma bijgesteld. Wel worden de verhoudingen tussen sociale woningbouw en marktgerelateerde woningen bijgesteld. Het aandeel markt gerelateerde woningen met een vrije invulling is bijgesteld van 20% naar 30%. Het plangebied voorziet echter in een klein aantal woningen, daarom hoeft in dit plan geen sociale woningbouw te worden gerealiseerd.
Welstandsnota Hillegom 2011
In de welstandsnota van de gemeente Hillegom worden verschillende gebieden aangemerkt met verschillende welstandscriteria. Het plangebied maakt onderdeel uit van gebied 4, genaamd 'Lint burgerwoningen'. Dit deelgebied wordt in de welstandsnota omgeschreven als een gebied dat wordt gekenmerkt door de jaren twintig en dertig woningen die de linten begeleiden. De architectuur in dit gebied is gedetailleerd, zorgvuldig en wordt gekenmerkt door mansardekappen of zadeldaken, met horizontale geleding in de gevels voorzien van verticale accenten. Het samenhangende beeld van de gevelwanden langs de linten moet behouden blijven, even als de zorgvuldige detaillering van de woningen en het traditionele kleur- en materiaalgebruik.
Voor bouwplannen zijn welstandscriteria opgericht op het gebied van ligging, massa, architectonische uitwerking en kleur- en materiaalgebruik. Het bouwplan zal voldoen aan deze welstandscriteria. Bij de behandeling van de omgevingsvergunning zal de toetsing aan de welstandsnota plaatsvinden.
Met het uiteindelijke bouwplan wordt zorgvuldig aangesloten bij de in de welstandsnota beschreven 'lint-benadering' door de beoogde typologie van de woningen (vrijstaand of twee-onder-een-kapwoningen) en de begeleiding van de gevelwand van de Van den Endelaan.
Beleid Duurzaamheid
De gemeente Hillegom hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Over de nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op vrijwillige basis afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Voor kleine bouwprojecten als het onderhavige bouwproject informeert de gemeente initiatiefnemers over duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen. Dit infoblad staat op de website van de Omgevingsdienst: www.odwh.nl/dubo.
De Van den Endelaan maakt deel uit van de N208, wat de doorgaande routing door Hillegom is van Lisse naar Bennebroek.
Aan het zuidelijke deel van de Van den Endelaan bevinden zich rijwoningen in blokken van 4 en 5 met een typisch jaren '30 uitstraling. Deze woningen grenzen direct aan de zuidzijde van het plangebied. Achter deze woningen begint het buitengebied van Hillegom dat wordt gekenmerkt als onderdeel van de bollenstreek.
Aan de noordkant van het plangebied ligt de waterloop de Hillegomse Beek, met het daarnaast gelegen pad genaamd de Oude Beek. Via dit onverharde pad is te voet het buitengebied te bereiken waar men parallel loopt aan één van de oude linten die vanuit het centrum het buitengebied in lopen.
De Hillegomse Beek loopt langs het plangebied onder de Van den Endelaan Hillegom in, om via de Beekkade uit te komen in de Haven.
Iets verder noordelijk, aan de overzijde van de Hillegomse Beek staan langs de Van den Endelaan twee-onder-een kap woningen met een jaren '30 uitstraling.
Ter hoogte van het plangebied maakt de Van den Endelaan een knik, waarbij het plangebied in de buitenbocht van deze knik ligt. In de binnenbocht, dus aan de overzijde van het plangebied staat een vrijstaande woning.
De Van den Endelaan is de rondweg die het doorgaande verkeer langs het centrum leidt. Echter het centrum van Hillegom bevindt zich op steenworp afstand van het plangebied. Hemelsbreed bevindt het plangebied zich op ca. 250 meter van de kruising Molenstraat-Hoofdstraat.
In het centrum bevinden zich de meeste functies van Hillegom, zowel voor de dagelijkse als niet-dagelijkse behoeftes.
Luchtfoto in perspectief van het plangebied (bron: Bing Maps)
De woning aan de Van den Endelaan 41 die zich achter het plangebied bevindt is een vrijstaande villa in 3 bouwlagen met een grote, rieten kap die doorloopt tot op de 1e bouwlaag. Rondom de villa bevindt zich een ruime, royale tuin die door de ligging van de woning voor een groot deel voor de woning ligt. Aan de randen van de tuin is veel opgaande beplanting aanwezig, die de woning voor een groot deel uit het zich onttrekken. Alleen ter hoogte van de inrit is de woning vanaf de Van den Endelaan goed te zien. Ook vanuit het buitengebied wordt de woning door de beplanting aan de randen voor een groot deel aan het zicht onttrokken.
In de tuin is een grote waterpartij aanwezig. Deze maakt echter geen deel uit van de waterhuishouding in het plangebied en is puur een siervijver.
Voor de bestaande woning aan de Van den Endelaan 41 wordt een vijftal grondgebonden woningen gerealiseerd. In aansluiting op de woningen die langs de Van den Endelaan aanwezig zijn worden de woningen op een dusdanige manier gepositioneerd dat ze met hun voorgevel het verloop van de weg volgen. Daarmee wordt het doorlopende straatbeeld met de begeleidende gevels in de bocht doorgezet. De ontwikkeling zal bestaan uit vier twee-onder-een kap- en één vrijstaande woning.
Verkavelingsplan Van den Endelaan 41 (bron: Stol architecten)
De woningen krijgen een garage/uitbouw die terug ligt van de voorgevel. Voor de garage/uitbouw worden parkeerplaatsen gemaakt die de mogelijkheid bieden tot parkeren op eigen erf. Tussen de voortuinen en de bestaande weg wordt een parallelweg aangelegd, die er voor zorgt dat in de bocht van de Van den Endelaan niet te veel uitritten komen die voor gevaarlijke verkeerssituaties kunnen gaan zorgen.
De parallelweg krijgt een éénrichtingssituatie waarbij het verkeer vanaf de bestaande inrit aan de noordzijde de parallelweg in rijdt en aan de zuidkant weer de Van den Endelaan op rijdt. De huidige ontsluiting van de Van den Endelaan 41 wordt aangepast, zodat een rechte aansluiting op de ventweg ontstaat.
Ten behoeve van het parkeren worden op de percelen verschillende parkeerplaatsen voor de woningen gerealiseerd, daarnaast worden ook langs de ventweg nog een aantal parkeerplaatsen voor, onder andere, bezoekers. Bij de woningen worden twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast worden aan de ventweg nog drie parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee worden voor de vijf woningen in totaal 13 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Van den Endelaan. De Van den Endelaan maakt deel uit van den N208. De N208 verbindt Hillegom met de omliggende kernen Bennebroek, Heemstede, Lisse en Sassenheim. Ten zuiden van Hillegom kan via de N207 de rijksweg A4 bereikt worden. De Wilhelminalaan (N442) ten noorden van het plangebied geeft verbinding richting de N206.
De Van den Endelaan ter hoogte van het plangebied is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met maximumsnelheid van 50 km/h.
Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid zal middels een parallelweg worden gezorgd dat het verkeer niet via verschillende uitritten op de Van den Endelaan wordt afgewikkeld. Door de parallelweg kan het verkeer via de bestaande uitrit de Van den Endelaan verlaten en ter hoogte van de meeste zuidelijkste woning de weg weer oprijden.
Langzaam verkeer
Het plangebied wordt voor het langzaam verkeer eveneens ontsloten vanaf de Van den Endelaan. Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig wordt het fietsverkeer afgewikkeld over fietssuggestiestroken. Deze stroken bevinden zich vanaf de kruising met de Hoofdstraat tot de Wilhelminalaan. Verder zijn langs de Van den Endelaan vrijliggende fietspaden aanwezig.
Verkeergeneratie en verkeersafwikkeling
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van vijf woningen mogelijk gemaakt in het plangebied. Uitgaande van een, volgens het CBS, matig stedelijke omgeving [statline.cbs.nl] en een ligging in de rest bebouwde kom bedraagt het kencijfer 7,8 mvt/etmaal per woning (publicatie 317 CROW).
De vijf woningen genereren ca. 40 mvt/etmaal. Gezien de verwachte intensiteit in nabije toekomst op de Van den Endelaan van ruim 18.000 mvt/etmaal is het aandeel extra verkeer gering en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte te bepalen is uitgegaan van kencijfers uit publicatie 317 van CROW. Uitgaande van matig stedelijk en ligging in rest bebouwde kom bedraagt het kencijfer 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de vijf woningen zijn dan negen parkeerplaatsen nodig.
Bij elke woning zullen twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Daarnaast worden er een drietal parkeerplaatsen langs de nieuwe parallelweg aangelegd. Het totaal aantal nieuwe parkeerplaatsen komt daarmee uit op 13. Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeerbehoefte.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is goed. Het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, Met de realisatie van 13 parkeerplaatsen wordt in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Het aspect verkeer staat de bouw van 5 nieuwe woningen dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1. In het rapport wordt geconcludeerd dat er sprake is van een lichte verontreiniging, vervolg onderzoek wordt echter niet noodzakelijk geacht.
Ter plaatse van het plangebied dient na eventueel aanbrengen van de grond de kwaliteit minimaal te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het nieuwe gebruik.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Gemeentelijk beleid
Stedelijk waterplan 2009-2013
Een goed functionerend watersysteem is essentieel voor de leefomgeving, waarin het aangenaam wonen, werken en recreëren is. Of het nu gaat over thema's als veiligheid, volksgezondheid, wateroverlast, stedelijke ontwikkelingen, de ruimtelijke kwaliteit (beleving), recreatie, natuurontwikkeling of verkeer; in alle gevallen is er een directe of indirecte relatie met de waterhuishouding.
Voor een goed en kosteneffectief waterbeheer (dat is afgestemd op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente) is een goede afstemming en samenwerking tussen de gemeente en het hoogheemraadschap een absolute voorwaarde. Om deze samenwerking vorm te geven hebben de gemeente Hillegom en het Hoogheemraadschap van Rijnland een gemeenschappelijk waterplan ontwikkeld voor het stedelijke gebied van de gemeente Hillegom.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Van den Endelaan en is in de huidige situatie in gebruik als tuin van het aanwezige huis.
Bodem en grondwater
Volgend de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa NAP -0,1 m.
Figuur 3.1 grondwatertrap in en rond het plangebied (bron: www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit
Rondom het perceel is overig boezemwater gelegen. Rondom de watergang is een beschermingszone van een meter gelegen. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding van meer dan 500 m2 dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. 15% van de toename dient volgens de eis van het waterschap gecompenseerd te worden.
De toename in verharding bij voorliggende plan is circa 675 m2 (vier woningen met een oppervlak van 6*11 m2, één woning met een oppervlak van 12*6,5 m2, vijf schuren met een oppervlak van 4*2 m2 en een parallelweg van 225 m2). De toename in verharding is dus meer dan 500 m2. Watercompensatie is zal dan ook moeten plaats vinden. Circa 101 m2 (15 % van 675 m2) zal moeten worden gecompenseerd. De initiatiefnemer gaat in overleg met het betreffende waterschap om tot een passende oplossing te komen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het Gemeentelijk Rioleringsplan (2010-2015) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Gebiedsbescherming
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a en b) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken.
Onderzoek
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een grote tuin met oude bomen, gazons, een vijver en struweel. De kavel ligt op de overgang naar het open, agrarische buitengebied.
Beoogde ontwikkeling
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een vijftal woningen ter plaatse van de huidige tuin. Daarmee verdwijnt de vijver en een aanzienlijk deel van het groen, waaronder enkele volwassen bomen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtsbijzijnde gelegen Natura 2000-gebied betreft het Zuid Kennemerland, ruim 2,8 km ten noordwesten van het plangebied. De ontwikkeling van slechts 5 woningen heeft geen effect op dit gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied (1 km of meer) en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep. Het dichtstbij gelegen belangrijk weidevogelgebied ligt ten zuiden van Lisse, op ruim 6 km afstand. De ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van dit weidevogelgebied.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
In het kader van onderzoek naar soortenbescherming is een veldonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2. In het onderzoek is vastgesteld dat er vleermuizen kunnen vliegen/foerageren in lage dichtheid. Deze dieren kunnen er gewoon blijven vliegen in de aanleg- en gebruiksfase. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er is verder vastgesteld dat er algemene broedvogels voorkomen. In verband met de aanwezigheid van deze algemene broedvogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Verder komen er algemene kleine zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. De aanwezigheid van overige beschermde soorten is uitgesloten.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Conclusie
De conclusie is dat de gebiedsbeschermingswetten en de Flora- en faunawet de uitvoering van de plannen niet in de weg staat. Dit op basis van de volgende deelconclusies:
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk archeologie beleid
De gemeente Hillegom heeft in samenwerking met de gemeenten Lisse en Noordwijkerhout een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een deels afgegraven strandwal en een nog aanwezige strandwal. Voor dergelijke gebieden geldt een middelmatige archeologische verwachting vanaf het Neolithicum (AWV 5) en een hoge archeologische verwachting vanaf het Neolithicum (AW3). In de categorie AW5 moet bij bodemingrepen dieper dan 1 m beneden maaiveld en groter dan 500 m2 dient verkennend archeologisch onderzoek naar fossiele bodems plaats te vinden. Voor de categorie AW3 moet dit al bij ingrepen dieper dan 0,3 m en groter dan 100 m2.
Figuur 3.2 Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Hillegom)
Onderzoek
In het plangebied is door RAAP Archeologisch Adviesbureau een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).
Het plangebied ligt deels op de strandwal van Hillegom en deels op een afgegraven deel van deze strandwal. Voor deze strandwal geldt een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen vanaf het Neolithicum t/m de Late Middeleeuwen. Indien de strandwal is afgegraven tot op het kalkrijke zand dient deze verwachting naar beneden te worden bijgesteld. Archeologische vindplaatsen worden namelijk in het kalkloze duin- of strandwalzand verwacht. Op grond van historische kaarten worden geen overblijfselen van gebouwen uit de vroege Nieuwe Tijd (16e -18e eeuw) in het plangebied verwacht.
Bovengenoemde verwachtingen zijn getoetst door middel van een booronderzoek. Hiertoe zijn in het plangebied 5 boringen geplaatst. Hoewel dit verwacht werd op basis van het bureauonderzoek zijn geen intacte strandwal en/of kalkloze lagen aangetroffen. De bodem is tot in het kalkrijke zand geroerd. Eventuele aanwezige archeologische vindplaatsen zijn hiermee ook verstoord geraakt.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het bureau- en booronderzoek kan de gespecificeerde archeologische voor het plangebied naar beneden bijgesteld worden. Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting en worden geen archeologische vindplaatsen meer verwacht. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Ook is het niet noodzakelijk dat in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie wordt opgenomen.
In geval bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om inzichtelijk te maken dat de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate is meegenomen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Hierin zijn richtafstanden opgenomen die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Als bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies al naast elkaar voorkomen of als er al sprake is van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld in de buurt van drukke wegen, kan het gebiedstype 'gemengd gebied' worden gehanteerd. In dat geval kunnen kortere richtafstanden worden gehanteerd ten opzichte van de ontwikkelingslocatie. De afstandsstappen uit de publicatie bedrijven en milieuzonering kunnen in dat geval met één afstandsstap worden teruggebracht.
Onderzoek en conclusies
Ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende objecten. Aan de westkant van het plangebied zijn alleen akkerlanden aanwezig zonder enige bedrijfsbebouwing.
Doordat er in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven of andere objecten aanwezig zijn die worden beperkt in de bedrijvigheid door de bouw van de woningen of hinder veroorzaken voor de woningen, is er geen reden om de ontwikkeling als niet-wenselijk te beschouwen.
Op het plangebied zelf worden ook geen nieuwe functies mogelijk gemaakt die hinder voor de omgeving zouden kunnen veroorzaken.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland
In 2008 is voor de Holland Rijnlandgemeenten de Omgevingsvisie Externe Veiligheid opgesteld (Milieudienst West-Holland, maart 2008). Deze visie is opgesteld om inhoud te geven aan het externe veiligheidsbeleid, en om keuzes te maken over de uitvoering ervan. Het uitgangspunt van de nota is het streven naar dat niveau van veilheid, dat voldoende bescherming biedt aan de inwoners van Holland Rijnland én de economische en ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmert.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. Ten noorden van het plangebied ligt het bedrijf Draka, een producent van polyether schuimen, de afstand tot deze inrichting bedraagt 200 m. Deze inrichting heeft een PR 10-6-contour, deze contour ligt niet buiten de inrichting. Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat niet bekend is wat het invloedsgebied is van de inrichting. Maar gezien de ontwikkeling en de omgeving van het plangebied wordt dit niet geacht tot problemen te leiden.
De locatie ligt direct aan de Van den Endelaan. Deze weg maakt onderdeel uit van de N208. De N208 is niet op de risicokaart opgenomen aangezien het aantal transporten van gevaarlijke stoffen beperkt is. Wel kan er over de N208 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 bestaat voornamelijk uit lokaal bestemmingsverkeer. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet over de N208 plaats.
Om toch een schatting te maken van de hoogte van de risico's is gebruik gemaakt van de vuistregels van de (concept) Handleiding Risicoanalyse transport (HART).
De N208 is volgens de Handleiding een weg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/uur. In par. 1.2.4 van de bijlage bij de Handleiding zijn vuistregels gegeven voor een weg binnen de bebouwde kom.
In par. 1.2.4.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risico PR=10-6 gegeven. Volgens vuistregel 2 is er voor een weg binnen de bebouwde kom geen plaatsgebonden risicocontour PR=10-6. De conclusie is dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6.
In par. 1.2.4.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of2-zijdige bebouwing. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding alleen mogelijk indien er geen LT3, GT4 ofGT5 transporten plaatsvinden.
Om te bepalen of dergelijke transporten plaatsvinden is bepaald in welke categorie TDI valt. TDl is de toxische stof die naar Draka wordt getransporteerd. Uit de indelingscriteria voor stofcategorieën blijkt dat TDl in de stofcategorie LT2 valt. Een risicoberekening met het rekenprogramma RBMII is daarom niet nodig. De HART kan nu gebruikt worden met als vervolgstap vuistregel 2.
Voor toepassing van vuistregel 2 is alleen het aantal GF3 transporten per jaar van belang. Het gaat hierbij om LPG. Uitgegaan is van 52 GF3 transporten, een twee-zijdige bebouwing met een dichtheid van 100 personen/ha en een afstand van de woningen tot de wegas van 10 meter.
Uit tabel 8 van Hart is af te lezen dat bij maximaal 250 GF3-transporten per jaar (bijv. LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels). Bij een aantal GF3 transporten van 52 per jaar is de conclusie dat het groepsrisico lager ligt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland valt het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N208 in zone 3.
Dit betekent dat volstaan kan worden met een beperkte groepsriscicoverantwoording. Formeel dient de gemeente als bevoegd gezag inzake externe veiligheid advies aan te vragen bij de Veiligheidsregio Hollands-Midden. Dit advies heeft betrekking op de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De berekening tezamen met het advies van de Veiligheidsregio vormt tezamen de groepsrisicoverantwoording.
Er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
In en om het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Binnen het plangebied zullen vijf nieuwe woningen gerealiseerd worden. Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Van den Endelaan en de Wilhelminalaan. Akoestisch onderzoek is dan ook uitgevoerd, zie Bijlage 4.
Conclusie
Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten gevolge van het verkeer op de Wilhelminalaan sprake is van een aanvaardbaar klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Ten gevolge van het verkeer op de Van den Endelaan wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Vanwege deze overschrijding is onderzoek gedaan naar mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen.
De Omgevingsdienst West Holland heeft eigen beleid geformuleerd waaraan voldaan dient te worden bij het verlenen van hogere waarden. Aan diverse voorwaarden en criteria uit dit beleid wordt voldaan. Echter de vast te stellen hogere waarde is hoger dan 58 dB. Gelet op de inpasbaarheid van de woningen binnen het plangebied en de Welstandsnota is gemotiveerd van deze voorwaarde afgeweken. Dit omdat de woningen passen binnen de lintbenadering van deze doorgaande route. De uiterste grenswaarde van 63 dB, zoals de Wet geluidhinder stelt, wordt niet overschreden.
Verzocht wordt dan ook om een besluit tot vaststelling van hogere waarden voor te bereiden van 59 en 58 dB. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 3.1. Dit besluit hogere waarden wordt parallel aan de procedure van dit bestemmingsplan doorlopen.
Tabel 3.1 Ontheffingswaarden
locatie |
aantal |
ontheffings- waarde |
bron |
Van den Endelaan | 4 | 59 dB | Van den Endelaan |
Van den Endelaan | 1 | 58 dB | Van den Endelaan |
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.2 weergegeven.
Tabel 3.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 5 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof in 2011 ter plaatse van de Van den Endelaan, respectievelijk 27,3 µg/m3 en 24,6 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) bedragen, hiermee wordt ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer voldaan. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.
Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
In dit geval wordt het plan genoemd in deze bijlage (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject. Vanwege de grootte, aard en ligging (slechts vijf woningen binnen bebouwde kom) is de verwachting dat dit plan niet tot belangrijke nadelige milieueffecten zal leiden. De milieueffecten zullen uiteindelijk voldoende omschreven worden in de ruimtelijke onderbouwing van het plan. Een formele MER-beoordeeld is dan niet nodig.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling is gericht op realisatie van maximaal vijf woningen. De basis voor de bestemmingslegging is ontleend aan het bouwplan.
In de bij dit bestemmingsplan behorende regels zijn verschillende artikelen opgenomen. Hieronder worden in het kort de gebruikte artikelen toegelicht.
Hoofdstuk 1 inleidende regels
Conform SVBP2012 bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 bestemmingsregels
De voorkomende bestemmingen in dit plan worden in deze twee artikelen geregeld. Per artikel is in de bestemmingsomschrijving vermeld welk gebruik in de betreffende bestemming is toegestaan.
In de bouwregels is per bestemming aangegeven welke bouwmogelijkheden deze bestemming biedt. In principe dient alle bebouwing binnen het bouwvlak te worden te worden gebouwd. Een enkele uitzondering hierop is kleinschalige bebouwing voor nutsvoorzieningen.
Groen
De openbare groenvoorziening grenzend aan de Van den Endelaan is bestemd als Groen, binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan. Er zijn uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan, of andere bouwwerken.
Verkeer-Verblijfsgebied
De weg en de openbare ruimte voor de woningen is bestemd als 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Dit houdt in dat de verkeersfunctie die deze bestemming heeft ten dienste staat van de aangrenzende bestemming, wonen in dit geval. De bestemming is dus niet bedoeld voor doorgaande verkeersstromen van hogere orde.
Wonen
Het wonen en alle daarbij komende functies als tuin en aan-huis-gebonden beroepen worden geregeld in de bestemming Wonen. Voor de positionering van de hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogte wordt door middel van een maatvoeringsaanduiding op de plankaart weergegeven.
Aan-huis-gebonden beroepen zijn in beperkte mate toegestaan, mits deze ondergeschikt blijven aan de woonfunctie. Hiervoor zijn in de specifieke gebruiksregels voorwaarden voor opgenomen.
Door middel van een omgevingsvergunning is het mogelijk om mantelzorg en een bedrijf aan huis toe te staan tot en met milieucategorie 2.
Hoofdstuk 3 algemene regels
In de algemene regels worden aanvullende en algemene regels opgenomen die voor het hele plangebied van toepassing zijn. In de algemene bouwregels is opgenomen dat er kleine overschrijdingen van bouwgrenzen zijn toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen. In de algemene afwijkingsregeling is opgenomen dat kleine overschrijdingen van gegeven maten bouwgrenzen mogelijk zijn middels een omgevingsvergunning.
Hoofdstuk Overgangs- en slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is opgenomen onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.
In het plangebied is sprake van een particuliere ontwikkeling. De initatiefnemer/eigenaar zal met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten om de kosten voor de begeleiding van het bestemmingplan en de daarbij behorende procedures te verzekeren. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Hierin worden ook afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.
In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de volgende (wettelijke) overlegpartners:
Onderstaande overlegpartners hebben een reactie ingediend en zijn voorzien van een reactie.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Overlegreactie
Het Hoogheemraadschap heeft -na intrekking van het abusievelijk ingediende advies- bevestigd dat de bestaande waterpartij geen deel uitmaakt van het watersysteem van het Hoogheemraadschap. Wel dient nog compensatie plaats te vinden wanneer verharding met meer dan 500 m² toeneemt en dient een watervergunning te worden aangevraagd. Het Hoogheemraadschap geeft een positief wateradvies over dit plan.
Reactie gemeente
De initiatiefnemer gaat in overleg met het waterschap om tot een passende oplossing te komen inzake watercompensatie. Een watervergunning zal aangevraagd worden in de fase van bouwen.
Veiligheidsregio Hollands-Midden (Brandweer Hollands Midden)
Overlegreactie 18-07-2014
Het bestemmingsplan is getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende ”Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid'' en ”Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening'' van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid.
M.b.t. bereikbaarheid en opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dient een toegang van een woning die meer 10 meter van de openbare weg ligt over een verbindingsweg te beschikken die geschikt is voor brandweervoertuigen. Uit het bestemmingsplan blijkt dat de afstand van de toegang van de woning(en) tot aan de openbare weg groter is dan 10 m en overbrugd wordt d.m.v. een (parallel) weg. Indien deze beschikt over een breedte van ten minste 4,5 m en geschikt is voor voertuigen met een massa van 14.600 kg dan is dat voldoende. Deze uitgangspunten gelden ook voor de verbindingsweg naar de bestaande woning.
Er zijn geen gegevens aangeleverd m.b.t. de ligging van de bestaande brandkranen (primaire bluswatervoorziening) om te kunnen toetsen. Binnen een afstand van 40 m, gemeten vanaf de hoofdtoegang dient een primaire bluswatervoorziening (ondergrondsebrandkraan) aanwezig te zijn met een capaciteit van ten minste 60 m3 per uur. De brandkraan mag niet zijn gelegen liggen in een parkeervak.
In de volgende fase dienen de volgende gegevens aangeleverd te worden: projectteringstekening brandkranen van het waterleidingbedrijf en tekening bereikbaarheid.
Aanvulling overlegreactie per e-mail van 12-11-2014.
In een aanvullende reactie heeft de Regionale Brandweer Hollands-Midden gesteld dat voor de nieuwe ventweg geen nadere brandveiligheidseisen gesteld worden. De opstelplaats voor het brandweer- voertuig zal gelegen zijn op de Van de Endelaan.
Reactie gemeente
De breedte van de parallelweg is op basis van de aanvullende reactie niet aangepast naar 4,5 m. Zoals genoemd in de aanvullende overlegreactie is de opstelplaats ter plaatse van de Van den Endelaan. De parallelweg hoeft daarmee niet toegankelijk te zijn voor brandweervoertuigen.
In overleg met DUNEA Duin & Water zijn de brandweerkranenlocaties in beeld gebracht. Deze zijn gelegen ter plaatse van Van den Endelaan 48, Van den Endelaan 80 en Beekkade 37. De afstand tussen de brandkraan aan de Van den Endelaan 48 en de dichtstbijzijnde nieuwe woning bedraag circa 25 m. Hiermee wordt voldaan aan de maximale maat van 40 m. Deze kranen voldoen aan de benodigde capaciteit en zijn niet gelegen in parkeervlakken.
In de volgende fase worden de ontbrekende tekeningen aangeleverd.
Conclusie
De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. De breedte van de parallelweg is aangepast in de ontwerptekeningen. Op de verbeelding is de bestemming Verkeer-Verblijf tevens verbreed.
Vooroverleg
In het proces van het vervaardigen van het plan heeft de initiatiefnemer de plannen afgestemd met de omwonenden. Hiervoor is op 3 juli 2014 een bewonersavond georganiseerd waarbij de bewoners van Van den Endelaan 37 t/m 47 en 84 t/m 90 uitgenodigd waren door middel van een brief.
Tijdens de avond, met een opkomst van circa 50%, is het plan gepresenteerd, waarbij alle vragen van omwonende zijn beantwoord. De avond verliep in een prettige en ontspannen sfeer, waarbij de verschillende bewoners complimenten gaven over de ruime opzet en de gekozen architectuur. Op basis van deze bewonersavond wordt vanuit de omgeving geen bezwaren of bedenkingen verwacht.
Ontwerpbestemmingsplan
Zoals bepaald in artikel 3.11 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder was in die tijd in de gelegenheid om zienswijzen tegen dit bestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.