direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leembruggenstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voormalige woningen aan de Leembruggenstraat te Hillegom waren circa 60 jaar oud. Voor Stek Wonen is dit aanleiding geweest om te onderzoeken wat de toekomstmogelijkheden voor deze woningen waren. Uit deze onderzoeken is naar voren gekomen, dat de woningen zowel technisch als functioneel niet meer voldeden. Verder is gebleken dat renovatie van de woningen geen mogelijkheid is. Daarom zijn de woningen gesloopt en zal nieuwbouw plaatsvinden. Voor de nieuwe woningen is een stedenbouwkundig plan (juli 2015) opgesteld. Op basis van dit stedenbouwkundig plan heeft het college op 14 juli 2015 besloten medewerking te verlenen.

De voorgenomen ontwikkeling past op onderdelen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Hillegom aan de Leembruggenstraat, een zijstraat van de Brouwerlaan. Op de locatie waren 40 woningen aanwezig. Deze woningen zijn inmiddels gesloopt en waren georiënteerd op de Leembruggenstraat. Op onderstaande afbeelding (figuur 1.1) is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Globale ligging projectlocatie 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Elsbroek (vastgesteld op 15 november 2012). De gronden binnen binnen het plangebied hebben de enkelbestemmingen 'wonen', 'verkeer', 'groen' en 'water'. Over een gedeelte van ligt de dubbelbestemming 'waarde – archeologie – 3'. In onderstaande afbeelding (figuur 1.2) is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging projectlocatie in vigerend bestemmingsplan

De gronden met de bestemming 'wonen' binnen het plangebied zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verbonden beroepen alsmede bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen en paden. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen (de woningen) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. er mogen uitsluitend aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;

c. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, mag niet worden vergroot;

….

g. de voorgevels van de woningen mogen uitsluitend in de voorgevelbouwgrens worden gebouwd, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';

h. de diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;

….

l. de goot- respectievelijk bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en/of bouwhoogte';

De nieuwe ontwikkeling voldoet niet aan het vigerende bestemmingsplan. De geplande eengezinswoningen aan de westzijde van het plangebied komen iets buiten het huidige bouwvlak te liggen.
Op grond van het vigerende plan zijn ter plaatse geen appartementen toegestaan. De bestaande woningen in het middengebied worden gesloopt, waarna een appartementenblok wordt terug gebouwd. Ten opzichte van de bestaande situatie schuift de bouwmassa een stuk naar het noordoosten op. Het vrijkomende gebied wordt met groen ingericht.
De eengezinswoningen in het oostelijk deel van het projectgebied passen binnen het bouwvlak van het geldende bestemmingsplan. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen wordt echter hoger dan de toegestane goot- en bouwhoogte van 6, respectievelijk 9 meter.

1.4 Planvorm

Voorliggend ontwerpbestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. De herontwikkeling van de bestaande woningbouwlocatie past niet volledig binnen het bestemmingsplan Elsbroek, omdat bouwgrenzen en maximale goot- en bouwhoogten worden overschreden.

Vandaar dat een nieuw ontwerpbestemmingsplan is opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 van de toelichting bevat een aantal algemene planaspecten.In hoofdstuk 2 vindt de planbeschrijving plaats waarin ook de juridische planbeschrijving is opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat de toets aan het beleid op rijksniveau, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In de hoofdstukken 4 tot en met 7 wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling aangetoond op het gebied van natuur, water, archeologie, cultuurhistorie en milieuaspecten.
In hoofdstuk 8 tenslotte, wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond en wordt ook ingegaan op het vooroverlegtraject.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

De voormalige woningen in de Leembruggenstraat waren inmiddels 60 jaar oud. Voor Stek Wonen is dit aanleiding geweest om te onderzoeken wat de toekomstmogelijkheden voor deze woningen waren. Uit deze onderzoeken is naar voren gekomen, dat de woningen zowel technisch als functioneel niet meer voldeden. Uit onderzoek is tevens gebleken dat renovatie van de woningen geen mogelijkheid is. Sloop met vervangende nieuwbouw is dan ook de meest geschikte oplossing. De 40 bestaande rij woningen zijn inmiddels gesloopt. Dit zijn de adressen Leembruggen 2 t/m 64 en 5 t/m 23. Als nieuw te ontwikkelen programma wil Stek 15 eengezinswoningen en 16 seniorenappartementen terugbouwen. Van de eengezinswoningen zijn er 7 bestemd voor de sociale verhuur en 8 voor verkoop. Alle 16 senioren appartementen zijn sociale huurwoningen.

2.2 Bestaande situatie

De locatie is gelegen ten zuiden van het centrum van Hillegom aan de Leembruggenstraat, een zijstraat van de Brouwerlaan. Er waren 40 woningen op het terrein aanwezig. Deze oriënteerden zich allemaal op de Leembruggenstraat. In de zuidoosthoek en de zuidwesthoek van het terrein zijn twee kleine groengebieden aanwezig ingericht als speelplekje en als buurtplantsoen. Aan de zuidzijde grenst de locatie aan de begraafplaats en aan water. Ten westen van de locatie is een belangrijke langzaam verkeersverbinding naar het centrum aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0003.png"

Figuur 3.1 omvang projectlocatie met de huidige bebouwing

In de bestaande situatie is sprake van een ontsluitingslus aan de Brouwerlaan. Aan weerszijden van de lus was woonbebouwing aanwezig in de vorm van eengezinswoningen.

2.3 Ontwikkeling

In het nieuwe plan is veel ruimte voor groen gekomen. Er komt aan de zuidzijde van de Leembruggenstraat een parkzone met daaraan de 31 nieuwbouwwoningen. Het park krijgt verbinding met het Brouwerplein en sluit aan op de toekomstige ontwikkeling bij het Jozefpark. Het wordt een nieuwe groene zone in Hillegom.

Aan de parkzone komt een appartementengebouw met 16 seniorenappartementen. De eengezinswoningen komen aan de oost- en westzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0004.png"

Figuur 3.2 Stedenbouwkundig plan

Bouwprogramma
Het totaal aantal woningen bedraagt 31, verdeeld over de westrand, het middendeel en de oostrand. In de westrand komen 7 eengezinswoningen (sociale huur), in de oostrand 8 eengezinswoningen (koop) en in het middendeel komen 16 seniorenappartementen.

2.4 Verkeer en parkeren

De huidige weg van de Leembruggenstraat wordt verplaatst naar het noorden. De weg blijft eenrichtingsverkeer. De verkeersintensiteiten in de Leembruggenstraat en de omliggende straten zullen niet substantieel wijzigen. Het aantal woningen neemt af van 40 naar 31, dus zal het aantal verkeersbewegingen naar verwachting afnemen.

Aan de weg komt langsparkeren en er komen parkeerhavens tegen de huidige twee-onder-een kap woningen en het nieuwe appartementengebouw. De parkeerhavens zijn omzoomd met hagen.

Voor de ontwikkeling is in het stedenbouwkundig plan (juli 2015) een parkeerberekening gemaakt. In totaal zijn op basis van de geldende parkeernormen 44,8 parkeerplaatsen benodigd. Dit aantal is als volgt tot stand gekomen:

  • senioren appartementen: 16 x 1.2 = 19.2 pp
  • eengezinswoningen huur: 7 x 1.4 = 9.8 pp
  • eengezinswoningen koop: 8 x 1.7 = 13.6 pp
  • huidige woningen: 4 x 0.55 = 2.2 pp

Totaal: 44.8 pp

Ten aanzien van de huidige woningen is een norm van 0.55 parkeerplaats per woning in de berekening meegenomen. Dat is het aantal parkeerplaatsen dat in de huidige situatie per woning aanwezig is. In de Leembruggenstraat blijven 4 woningen staan.

In het nieuwe parkeerbeleid van Hillegom (dat naar verwachting in het voorjaar van 2016 wordt vastgesteld) zijn de parkeernormen gewijzigd. Zo wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen huur- en koopwoningen. Op basis van deze normen zijn de volgende parkeerplaatsen nodig:

seniorenappartementen: 16 x 1.1 = 17,6

eengezinswoningen: 15 x 1.8 = 27 pp

huidige woningen: 4 x 0,55 = 2.2 pp

Totaal: 46,8 pp

In het plan worden 49 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee zowel aan de huidige als de nieuwe parkeernormen wordt voldaan.

2.5 Juridische aspecten

Wat betreft de planmethodiek sluit dit ontwerpbestemmingsplan aan bij het op de locatie vigerende bestemmingsplan Elsbroek.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Inleidende regels (hoofdstuk 1)

- Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

- Algemene regels (hoofdstuk 3)

- Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Onder de bestemmingsomschrijving is aangegeven voor welke functies de gronden bestemd zijn. In de bouwregels zijn de bebouwingsmogelijkheden bepaald. Voor de (hoofd)bebouwing zijn bouwvlakken aangegeven. De bebouwing dient in principe binnen het bouwvlak gesitueerd te zijn.

Voor alle bestemmingen geldt sinds de invoering van de Wabo dat er vergunningvrij bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd bij woon- en niet woonbestemmingen. Daarnaast is waar van toepassing aangesloten bij het door de gemeente opgestelde Beleidsregels artikel 2.12 Wabo Gemeente Hillegom, 19 februari 2013 (kruimelbeleid) en de Welstandsnota Hillegom april 2011. Dit heeft als gevolg dat in beginsel geen medewerking meer wordt verleend aan afwijkingen voor buitenplanse kruimelgevallen. Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Groen
De als ‘Groen’ aangewezen gronden maken onderdeel uit van de groengebieden die behoren tot de hoofdgroenstructuur. Dus niet elk groengebiedje op de hoek van de straat is tot “Groen” bestemd; deze kleine groengebiedjes vallen onder andere bestemmingen zoals de verkeersbestemmingen of ‘Water’. Binnen de bestemming ‘Groen’ zijn groenvoorzieningen mogelijk, inclusief voet- en fietspaden, waterpartijen, paden en nutsvoorzieningen. Binnen de bestemming 'Groen' zijn de bouwmogelijkheden beperkt.

Verkeer-Verblijfsgebied
Het openbaar gebied met daarbij infrastructurele voorzieningen zijn ingericht om auto's als 'gast' te ontvangen. De nadruk ligt op de ruimtelijke kwaliteit en de functie als verblijfsgebied voor bewoners. Dit sluit aan op de huidige systematiek van actuele bestemmingsplannen in de gemeente. Om die reden is gekozen voor een eigen bestemming.

Wonen
Binnen het bestemmingsvlak 'wonen' is een bouwvlak opgenomen waarbinnen bebouwing mag worden opgericht. Daarbij dienen de bouwregels in acht te worden genomen. Op de verbeelding is de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven. In de bouwregels voor hoofdgebouwen is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren opgenomen.

Waarde - Archeologie 3
Gemeente Hillegom heeft regels opgesteld voor de verwachtingsgebieden in het plangebied. Het bestemmingsplan kent een dubbelbestemmingen voor archeologische waarden die is overgenomen uit het bestemmingsplan Elsbroek. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang. In dit geval de bescherming van mogelijke archeologische waarden. De dubbelbestemming valt over de 'onderliggende' inhoudelijke bestemmingen en houdt mogelijke beperkingen in voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 500 m² of minder dan 0,3 m onder maaiveld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat bijvoorbeeld om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen, kelders en andere bouwwerken.

Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het verbod op seksinrichtingen opgenomen.

Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Aangezien onderhavig ontwerpbestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling betreft, zijn overgangsregels niet van toepassing. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het ontwerpbestemmingsplan worden aangehaald.

Geometrische plaatsbepaling (verbeelding)
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn eventueel met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en eventuele aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. In de Structuurvisie gooit het Rijk het roer om.

Het uitgangspunt is om meer over te laten aan provincies en gemeenten: minder nationaal belang en eenvoudigere regelgeving. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland; Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Naast de drie hoofddoelen voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ontwikkeling betreft een herontwikkeling van een bestaande woningbouwlocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Het aantal woningen neemt af ten opzichte het huidige aantal woningen. De duurzame ontwikkeling past in het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (2014)
De provincie heeft op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit tegelijk met de Verordening ruimte, Programma ruimte en het Programma mobiliteit vastgesteld. Hierdoor kwam de integrale structuurvisie uit 2010 voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland te vervallen. De visie Ruimte en Mobiliteit, de verordening en de programma's beschrijven het beleid, de regels en de wijze van uitvoering voor het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van de provincie.

De kern van de Visie Ruimte en Mobiliteit is om het speelveld van het publieke belang op orde te brengen en beter te benutten. Daarnaast gaat de visie ook over het verder opwaarderen van de bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De huidige fysieke situatie en de lopende en beoogde projecten in het mobiliteitsnetwerk vormen daarbij het uitgangspunt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie; beter benutten en opwaarderen van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en ten slotte het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Onderhavig bestemmingsplan gaat uit van herstructurering van een bestaand bebouwd terrein binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling voldoet derhalve aan de Provinciale Structuurvisie.

Provinciale verordening Ruimte (2014)
De Verordening Ruimte bevat regels die de gemeenten in bestemmingsplannen moeten overnemen en verplicht ook tot een nadere toelichting van bepaalde ontwikkelingen en situaties waarop het bestemmingsplan ziet.

Volgens de kaart bij de verordening is het plangebied geheel binnen de bebouwingscontouren gelegen. Verder is in de verordening aangegeven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de Ladder Duurzame Verstedelijking. De Ladder Duurzame Verstedelijking is echter beperkt van toepassing. In het plangebied is reeds woningbouw aanwezig en het aantal woningen neemt met de toekomstige ontwikkeling af ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast wordt transformatie in de woningvoorraad gerealiseerd, waarmee in de woningbehoefte van de doelgroepen van beleid wordt voorzien. Dat wil zeggen dat nieuwe woningen beschikbaar komen voor (jonge) gezinnen in de huur- en koopsector en appartementen voor senioren. Tot slot vindt de ontwikkeling volledig binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Voor het overige zijn er voor dit plan geen specifieke eisen in de verordening opgenomen.

Gezien het bovenstaande is er weliswaar sprake van een stedelijke ontwikkeling, maar is de Ladder Duurzame Verstedeling niet van invloed op de ontwikkeling.

Holland Rijnland: Regionale structuurvisie 2020 (2009)
Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners).
Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst.
Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn: 1. Holland Rijnland is een top woonregio; 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie; 3. concentratie stedelijke ontwikkeling; 4. groen blauwe kwaliteit staat centraal; 5. de Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open; 6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport; 7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Het plangebied valt binnen het stedelijke gebied. Het plan past binnen de doelstelling van duurzaam ruimtegebruik. Daarmee voldoet het initiatief aan de Regionale structuurvisie.

Provinciale Woonvisie
In de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014, met de titel 'Samenhang en Samenspel', stelt de provincie Zuid-Holland het streven centraal dat alle bevolkingsgroepen kunnen beschikken over passende woningen. In de visie was in eerste instantie een groot aantal nieuw te realiseren woningen genoemd. De woningbehoefte is als gevolg van economische en sociaal maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, gezinsverdunning, vergrijzing, vluchtelingenbeleid) echter aan verandering onderhevig. Dit is voor de provincie Zuid-Holland aanleiding om de Woonvisie 2005 - 2014 te vernieuwen.

Met de Provinciale Woonvisie 2011-2020 wordt een basis gevormd voor nieuwe afspraken op provinciaal en (inter)regionaal niveau. De woonvisie is op 12 oktober 2011 door Provinciale Staten vastgesteld. In het woningbouwprogramma wordt rekening gehouden met groei in de stad en op langere termijn met krimp in landelijke gebieden.

De belangrijkste prioriteit voor bestaande stedelijke gebieden ligt vooralsnog bij het bouwen voor ouderen en starters op de woningmarkt. Daarnaast is er het streven om stedelijke woonmilieus meer te differentiëren. Het bestemmingsplan legt geen beperkingen op aan bepaalde woonmilieus, zodat het plan dit beleidsuitgangspunt niet in de weg staat.

De herontwikkeling van woningbouw die door dit bestemminsplan mogelijk wordt gemaakt sluit aan bij de Provinciale Woonvisie. Er wordt voldaan aan de woningbehoefte van (jonge) gezinnen en senioren.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hillegom (2008)
In de Structuurvisie Hillegom wordt aan de hand van een aantal thema's beschreven welke concrete beleidslijnen en maatregelen zijn vastgesteld. Het gaat om de volgende thema's:

1. Landschap;

2. Bollengebied;

3. Wonen;

4. Bedrijvigheid;

5. Voorzieningen;

6. Bereikbaarheid.

Het thema dat het meest relevant is voor onderhavige bestemmingsplan betreft wonen. Dit thema wordt hieronder nader toegelicht.

Wonen
De groei naar 23.000 inwoners moet vóór 2020 worden gerealiseerd. Zowel demografisch als sociaal moet er een evenwichtige samenstelling van de bevolking behouden dan wel bereikt worden binnen de tijdshorizon van de structuurvisie. Een goede onderlinge afstemming van wonen, werken, recreatie en bereikbaarheid van deze functies bevordert de sociale samenhang. Er moet worden gewerkt aan een groot en divers genoeg inwonertal voor het in stand houden van de diversiteit van voorzieningen, voor ouderen en voor jongeren. Dat vraagt voldoende nieuwbouw, voldoende differentiatie in de nieuwbouw en aandacht voor de mogelijkheden van doorstroming. De nieuwe woningen zijn voor een belangrijk deel bedoeld voor gezinnen met jonge kinderen, jongeren en starters op de woningmarkt. Maar ook ouderen en mensen met een lager inkomen die een huurwoning zoeken, vormen een belangrijke doelgroep.

Tenminste 30% van de nieuwe woningen zal als bereikbare huur- en koopwoningen worden uitgevoerd. In algemene zin geldt dat inbreiding de voorkeur geniet boven uitbreiding. Tegelijkertijd moet worden gerespecteerd dat niet elke open plek in aanmerking komt voor bebouwing. Ook open plekken hebben een belangrijke eigen waarde, als ontmoetingsplaats of als rustplaats in het dorp. Omdat inbreidingslocaties echter altijd een zekere mate van onzekerheid in zich hebben, zijn in de structuurvisie ook de mogelijkheden van uitbreiding nader onderzocht.

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt specifiek doelgroepenbeleid gehanteerd. Er worden eengezinswoningen en seniorenappartementen gebouwd. Tevens is er sprake van herstructurering, waarbij binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Daarmee wordt voldaan aan de Structuurvisie Hillegom wat betreft het meest relevante aspect 'wonen'.

Structuurvisie thema Wonen 2009-2013, gemeente Hillegom
De structuurvisie thema Wonen is een thematische uitwerking van de structuurvisie Hillegom. De kern van de gemeentelijke visie voor wonen is: “Een evenwichtige en sociale dorpsgemeenschap met een compleet voorzieningenaanbod van commerciële en collectieve voorzieningen. Al met al een prettige woonplek voor iedereen die in Hillegom wil wonen.”

De hoofdlijnen van de visie zijn:

- Werken aan een evenwichtige bevolkingsopbouw
Om een evenwichtige bevolkingsopbouw te bewerkstelligen, is een zekere groei van Hillegom nodig. Daarbij hanteert de gemeente als richtlijn een inwonertal van 23.000 inwoners in 2020; omdat dit aantal kansen biedt voor een substantiële sturing in bevolkingsopbouw (naast de autonome ontwikkeling van de gemeente). Tevens draagt dit bij aan min of meer voldoende draagvlak voor voorzieningen;

- Doelgroepen van beleid
De aandacht voor specifieke groepen die momenteel weinig kansen hebben op de woningmarkt, zoals jonge huishoudens (waaronder gezinnen en starters), moet bijdragen aan de gewenste evenwichtige bevolkingsopbouw. Maar ook beleid voor andere groepen vraagt aandacht; zoals de groeiende groep senioren of de kleine groep (tijdelijke) arbeidsmigranten;

- Typisch Hillegoms en karakteristieke woonmilieus
Essentieel voor een ontwikkeling die recht doet aan de eigenheid van de Hillegomse woonmilieus is zicht op de kwaliteiten. Het gaat om de rust en ruimte van het wonen in het groen voor een brede laag van de bevolking, de diversiteit en het dorpse karakter van de stedenbouwkundige opzet, de centrale ligging in de Randstad en het aantrekkelijke voorzieningenniveau. Ontwikkelingen moeten passen binnen deze eigenheid, en waar nodig de kwaliteiten van Hillegom versterken;

De ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld voorziet in de bouw van eengezinswoningen en seniorenappartementen. Daarmee wordt specifiek voor doelgroepen van beleid gebouwd en voldoet de ontwikkeling aan de Structuurvisie thema Wonen.

Uitvoeringsprogramma Structuurvisie thema Wonen 2012
Om de acties uit de Structuurvisie thema wonen te concretiseren is in 2009 een uitvoeringsprogramma toegevoegd. Vanwege verschillende ontwikkelingen zijn de inzichten, zowel ambtelijk als politiek, veranderd over de uitvoering van de Structuurvisie Wonen. Dat is de reden dat op 2 februari 2012 is door het college van burgemeester en wethouders het geactualiseerd Uitvoeringsprogramma Structuurvisie thema Wonen 2012 vastgesteld. De gemeente kan daarmee adequaat inspelen op deze ontwikkelingen en ervoor zorgen dat de ontwikkeling van nieuwbouwwoningen door kan blijven gaan.

In het huidige uitvoeringsprogramma uit 2009 is getracht om op basis van locatiekenmerken een woningbouwprogrammering per nieuwbouwlocatie op te stellen. Per locatie zijn de percentages sociale woningbouw zodanig toebedeeld om in zijn totaliteit te voldoen aan de realisatie van 30% sociale nieuwbouw in de gemeente Hillegom. Een aantal criteria die het percentage sociale woningbouw bepalen is de ligging ten opzichte van het centrum of zorgvoorzieningen. Daarnaast zijn op locaties in de nabijheid van de twee woonzorgzones extra nultredenwoningen toebedeeld. Hierdoor verschilt het percentage sociale woningbouw per locatie. De oorspronkelijke gedachte was dat de Grexwet

mogelijkheden bood om de verschillen in ontwikkeling van sociale woningbouw te ondervangen door middel van financiële verevening. In de praktijk bleek echter dat de Grexwet onvoldoende mogelijkheden biedt om een volledige financiële verevening tussen verschillende nieuwbouwlocaties te kunnen realiseren. Daarnaast stuitte de differentiatie van percentages sociale nieuwbouw per locatie op problemen bij verschillende projectontwikkelaars.

De belangrijkste aanpassing in de actualisatie van het uitvoeringsprogramma is dat pernieuwbouwlocatie, met een ondergrens van 15 á 20 woningen, minimaal 30% sociale nieuwbouw dient te worden gerealiseerd. Daarbij wordt de mogelijkheid van verevening los gelaten.

In het plangebied worden 31 woningen gerealiseerd, bestaande uit 16 seniorenappartementen en 15 eengezinswoningen. Alle appartementen en 7 woningen worden gebouwd voor de sociale huursector. Daarmee bestaat 74% van het programma uit sociale huurwoningen en wordt ruimschoots voldaan aan het geactualiseerd Uitvoeringsprogramma Structuurvisie thema Wonen 2012.

Duurzaamheid
De gemeente Hillegom vindt het duurzaam ontwikkelen van het stedelijke gebied belangrijk. Hillegom streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.

Duurzame stedenbouw / gebiedsontwikkeling
Duurzame stedenbouw/gebiedsontwikkeling is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Hillegom hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RBDS staat het beleid van de gemeente Hillegom voor duurzame stedenbouw. Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 2 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw is onderdeel van de Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Zie ook www.odwh.nl/rbds.

DuBoPlus-Richtlijn
De gemeente Hillegom hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwmaatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project worden op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. De ontwikkelaar

informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste- (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst. De regionale DuBo-plus-Richtlijn is onderdeel van de Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Zie ook www.odwh.nl/dubo.

Klimaatprogramma
In 2008 heeft de gemeente Hillegom in samenwerking met de Milieudienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland en Rijnstreek vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. In de CO2-kansenkaart is berekend, dat de kabinetsambitie een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio betekent. Het klimaatprogramma is onderdeel van de Duurzaamheidsagenda 2011-2014.

Bij de ontwikkeling van onderhavige woningbouwlocatie is de Ambitietabel Duurzame Stedenbouw niet van toepassing, daar het plangebied kleiner is dan 1 hectare. In paragraaf 8.8 worden wel de kansen voor duurzaamheid opgesomd.

Stedenbouwkundig plan
Door bureau NieuwBlauw is een stedenbouwkundig plan met een beeldkwaliteitskader opgesteld (Stedenbouwkundige plan en beeldkwaliteitplan Leembruggenstraat Hillegom, juli 2015, bureau NieuwBlauw). In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan is de inhoud van dit rapport beschreven.

Hillegoms verkeers- en vervoersplan
Het Hillegoms verkeers- en vervoersplan (HVVP) is op 10 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Hillegom. In het verkeers- en vervoersplan geeft de gemeente Hillegom haar visie ten aanzien van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. Voor deze thema's worden in het verkeers- en vervoersplan verschillende uitwerkingen gegeven, waaronder Duurzaam Veilig, het fietsverkeer stimuleren, het stimuleren en optimaliseren van het openbaar vervoer, voldoende parkeerruimte en aandacht voor milieu in de vorm van het milieubeleidsplan, geluidsplan en luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen dient dan ook aandacht te worden besteed aan en dienen afwegingen te worden gemaakt op basis van deze thema's binnen het verkeers- en vervoersplan.

Bij de herontwikkeling van de woningbouw aan de Leembruggenstraat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen. In overeenstemming met het HVVP zijn hiervoor de gemiddelde CROW parkeernormen gehanteerd (zie ook paragraaf 2.4).

Daarnaast zal het gebied voor een goede verkeersveiligheid ingericht worden conform Duurzaam Veilig.

Parkeerbeleid Hillegom (nog niet vastgesteld)

Het nieuwe Parkeerbeleid Hillegom zal naar verwachting in het voorjaar van 2016 vastgesteld worden. De basis voor de parkeernota is gelegd in het in 2009 vastgestelde Hillegomse verkeer- en vervoerplan, het HVVP. Aan het HVVP is een Uitvoeringsprogramma gekoppeld, waarin is opgenomen dat een nieuw parkeerbeleidsplan opgesteld wordt. Met het gereedkomen van het parkeerbeleidsplan is dit voornemen ingelost. Inhoudelijk gaat deze parkeerbeleidsnota verder in op de kaders zoals die in het HVVP zijn geformuleerd. In het nieuwe parkeerbeleid is onderscheid gemaakt tussen verschillende delen van Hillegom. Voor het Centrum gelden bijvoorbeeld andere parkeernormen dan voor de woonwijken.

Bij de locatie Leembruggenstraat wordt zowel voldaan aan de huidige als de toekomstige parkeernormen.

Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld op 15 april 2015, is de opvolger van het Groenbeleidsplan van 2002. Dit groenbeleidsplan laat zien hoe de gemeente Hillegom groene kwaliteit realiseert en behoudt en hoe zij dit inbedt in haar ruimtelijke ontwikkeling. Door dit beleid vormt groen op deze wijze geen sluitpost meer, maar een essentiële bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit.
In het groenbeleidsplan valt het plangebied in een grijze wijk. In grijze wijken (minder dan 50 m2 groen per woning) moet elke ruimtelijke ontwikkeling leiden tot toename van het groenareaal.

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig kader is rekening gehouden met het groenbeleidsplan. In het nieuwe plan is veel ruimte voor groen gekomen. Er komt aan de zuidzijde van de Leembruggenstraat een parkzone met daaraan de 31 nieuwbouwwoningen. Het park krijgt verbinding met het Brouwerplein en sluit aan op de toekomstige ontwikkeling bij het Jozefpark. Het wordt een nieuwe groene zone in Hillegom. De nieuwe ontwikkeling is dus volledig in lijn met het groenbeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Natuur

4.1 Toetsingskader

Voor het aspect natuur zijn de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet van belang. De Natuurbeschermingswet is gericht op de gebiedsbescherming. De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten in Nederland. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplanting of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet bestaat uit een aantal verbodsbepalingen en een algemene zorgverplichtingsbepaling. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe en luiden als volgt:

  • Beschermde inheemse dieren mogen niet verstoord, gevangen, vervoerd, verwond of gedood worden;
  • Beschermde inheemse plantensoorten mogen niet geplukt, vernield, beschadigd, vervoerd of ontworteld worden;
  • Nesten, rustplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten mogen niet verstoord of vernield worden;
  • Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren.

Sinds 2005 zijn beschermde planten en dieren onderverdeeld in vier categorieën; algemeen beschermde soorten, overig beschermde soorten, streng beschermde soorten en vogels. In de AMvB artikel 75 Flora- en faunawet1 zijn deze soorten (behalve vogels) in drie tabellen opgenomen. Bij vogels is in 2009 nog een tweede indeling bekend gemaakt, die onderscheid maakt tussen vogels met en zonder nestplaats die jaar rond beschermd wordt. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Indien sprake is van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en sprake is van overtreding van verbodsbepalingen, is bij soorten die beschermd zijn in de categorie overige beschermde soorten en de categorie streng beschermde soorten (Tabel 2 en Tabel 3 AMvB art. 75 Flora- en faunawet) ontheffing aan de orde.

4.2 Onderzoek

Beschermde gebieden

Het plangebied is niet is gelegen in of nabij een natura-2000 gebied of de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. De afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied, Kennemerland-Zuid bedraagt circa 3,3 kilometer. Aangezien het bestemmingsplan voorziet in een afname van het aantal woningen is geen significant negatief effect op dit gebied te verwachten.

Beschermde soorten

Vleermuizen
Naar het mogelijk voorkomen van vleermuizen is onderzoek gedaan (Inventarisatie vleermuizen Leembruggenstraat, Hillegom Veldinventarisatie en effectbeoordeling in het kader van de Flora- en faunawet, 17 januari 2013, Koopman & Anema, 2013). Andere soorten zijn in het gebied niet te verwachten of genieten geen specifieke bescherming.

Er waren twee paarverblijfplaatsen en een mogelijke zomerverblijfplaats van vleermuizen aanwezig binnen het te herontwikkelen plangebied. Er zijn twee zomerverblijfplaatsen vlak buiten het plangebied. Er zijn geen lange termijneffecten te verwachten op vleermuizen wanneer preventieve en permanente maatregelen worden genomen. Doordat de daken en spouwmuren geïsoleerd waren, was de bebouwing ten tijde van de sloop niet meer geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Er worden geen verbodsbepalingen Flora- en faunawet overtreden.

Gierzwaluw en huismus
In het inventarisatierapport is geconstateerd dat er geen verblijfplaatsen van gierzwaluw en huismus aanwezig zijn. In het advies van 7 mei 2015 (kenmerk 2015007444) heeft Omgevingsdienst West-Holland aangegeven dat de inventarisatie niet is uitgevoerd volgens de telrichtlijn van Sovon en is afgeweken van de soortenstandaard voor de huismus en de gierzwaluw.

Daarop is een aanvullende notitie geschreven (Bureau Waardenburg bv, Beantwoording vragen Omgevingsdienst West-Holland inzage sloop meerdere woningen Leembruggenstraat, Hillegom, d.d. 29 mei 2015).

In de notitie wordt de conclusie getrokken dat de te slopen woningen geen betekenis hebben voor algemene soorten broedvogels, geen betekenis voor broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen, noch voor (strikt) beschermde soorten van Tabel 2/3 van de AMvB artikel 75 Flora- en faunawet. Een ontheffing van de Flora- en faunawet wordt daarom niet noodzakelijk geacht. De werkzaamheden kunnen zonder beperkingen worden uitgevoerd.

In het kader van de Wabo en het aanvragen van de omgevingsvergunning betekent dit dat het onderdeel 'Handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten' niet aan de aanvraag hoeft te worden toegevoegd.

Voor het overige wordt verwezen naar het rapport en de aanvullende notitie die als bijlagen bij dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Aanbevelingen
Er zijn maatregelen aan de orde die binnen of buiten het plangebied moeten worden uitgevoerd om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen.

In de nieuwbouw moeten diverse nieuwe verblijfplaatsen worden aangebracht, zodat vleermuizen weer de keuze krijgen om zich te hervestigen. Dit is op relatief eenvoudige wijze te realiseren, vooral wanneer er in vroeg stadium (ontwerp fase, afstemming met architect) rekening wordt gehouden met voor vleermuizen geschikte ruimtes en invliegopeningen voor vleermuizen. Wanneer herbouw is afgerond kan mede door de tussentijdse monitoring, een geschikt moment worden bepaald dat deze tijdelijke kasten weer verwijderd kunnen worden (of dat deze op bepaalde locaties kunnen blijven hangen).

4.3 Conclusie

Het plangebied is niet is gelegen in of nabij een Natura-2000 gebied of de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en heeft geen effect op het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied Kennemerland-Zuid.

De bebouwing is inmiddels gesloopt. Doordat de daken en spouwmuren geïsoleerd waren, was de bebouwing ten tijde van de sloop niet meer geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Er worden dan geen verbodsbepalingen Flora- en faunawet overtreden.

Er zijn geen verblijfplaatsen van gierzwaluw en huismus aanwezig. Andere soorten zijn in het gebied niet te verwachten. Er dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen, waar het broedvogels betreft.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Toetsingskader

Watertoets
Wanneer sprake is van ruimtelijke planvorming dient de initiatiefnemer in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder. Het gebied ligt binnen het beheersgebied van 'Het Hoogheemraadschap van Rijnland' (HHR).
Over de ontwikkeling heeft overleg met HHR plaatsgevonden. Zij hadden enkele tektsuele opmerkingen. Deze zijn verwerkt in onderstaande waterparagraaf.

Duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met al doe een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa
- Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal
- Nationale Waterplan (NW).

- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21).

- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

- Waterwet.

Provinciaal
- Provinciaal Waterplan 2010-2015.

- Visie Ruimte en Mobiliteit – Provinciale verordening Ruimte

Beleid waterbeheerder

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan 4 (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur en Beleidsregels 2015

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. Deze maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren en ze zijn daarmee een belangrijk middel om het watersysteem op orde te houden of te krijgen. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor activiteiten/handelingen (zoals graven, bouwen, onttrekken, lozen) rondom waterkeringen, watergangen (zoals kanalen, rivieren en sloten) en andere waterstaatswerken (zoals duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De keur gaat uit van een Ja, tenzij benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of wordt een watervergunning geeist. Het beleid waaraan deze moeten voldoen is uitgewerkt in de uitvoeringsregels die bij de Keur horen.

Hemelwater en afvalwater 

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde houdt in:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d wordt zo nodig na zuivering bij de bron, hergebruikt of lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu gebracht.

Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Het aanbrengen en hebben van werken, voor transport of zuivering (bijv. IBA) van afvalwater of om te lozen vanuit het (hemelwater)riool, in de beschermingszone van watergangen, zijn activiteiten die onder de Keur vallen.

Aandachtspunten om het goed functioneren van het watersysteem te waarborgen zijn:

  • zorg dat er geen oppervlaktewater via de riolering van een hoger naar een lager peilvak kan stromen;
  • zorg dat er geen oppervlaktewater een (gemengd) riool in kan lopen richting de awzi;
  • zorg dat regenwaterstelsels die onder het oppervlaktewaterwaterpeil uitkomen geen zuurstofproblemen in de watergang veroorzaken;
  • ga na dat betrokken watergangen de afvoer kunnen verwerken;
  • stem af met Rijnland als neerslag in een ander peilvak wordt gebracht, dan waarin het valt;
  • zorg dat de lozingsconstructie geen obstakel vormt voor onderhoud of voor de afvoerfunctie van de watergang;
  • zorg dat schade aan de oever en waterbodem wordt voorkomen.

Als de gemeente dit beleid adequaat opneemt in het gemeentelijk rioleringsplan, zodat het bij toetsing en uitwerking van ruimtelijke plannen als uitgangspunt wordt gehanteerd, is er voor de in het GRP aangegeven riooloverstorten en hemelwateruitlaten geen watervergunning nodig. Alle hemelwateruitlaten en riooloverstorten die niet goed geregeld zijn in het GRP of daarin genoemde BRP blijven vergunningplichtig.

Zorgplicht hemelwater

Er is een aantal aandachtspunten voor de verwerking van hemelwater, zodat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaakt en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uitvoeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-/slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voorlichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor een andere oplossing.

Gemeentelijk beleid

Stedelijk Waterplan Hillegom 2009 – 2013
De gemeente Hillegom en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben gezamenlijk een visie ontwikkeld op de waterhuishouding in de gemeente Hillegom, in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen en andere beleidsontwikkelingen. Daarbij zijn het algemene beleid en wensen van de verschillende betrokken partijen omgezet in streefbeelden en doelen voor de waterhuishouding in Hillegom, inclusief de bijbehorende oplossingsrichtingen. De visie geeft een beeld van het watersysteem zoals dit op de middellange termijn (2015) gerealiseerd zou moeten worden, met een doorkijk naar de lange termijn (2030). Het gaat daarbij zowel om technische doelstellingen - zoals het voorkomen van wateroverlast en verbeteren van de waterkwaliteit - als ruimtelijke doelstellingen - zoals het aangeven van de gewenste ruimtelijke (water)structuur en de ruimtelijke inpassing van het water in de leefomgeving.

5.2 Onderzoek

Er is geen nader onderzoek voor het aspect water gedaan. Door de sloop en nieuwbouw van de woningen neemt de hoeveelheid verharding af. Watercompensatie is daarom niet nodig. Onderdeel van de ontwikkeling is overigens dat een deel van de gedempte watergang langs de begraafplaats weer wordt hersteld.

5.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Archeologie en cultuurhistorie

6.1 Toetsingskader

De monumentenwet uit 1988 schrift voor dat in het ruimtelijke beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, moet voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De provincie en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verantwoord beheren van het archeologisch erfgoed.

6.2 Onderzoek

Cultuurhistorie
In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Archeologie
Uit onderstaande figuur blijkt dat de projectlocatie voor het grootste deel behoort tot de geomorfologische eenheid 'omgespoten gronden of vlakte van getijafzettingen. Daar geldt een lage archeologische verwachting. Er worden geen nadere eisen ten aanzien van onderzoek vereist.

Een klein deel van het projectgebied behoort tot de geomorfologische eenheid 'ingesloten strandvlakte, mogelijke overgang naar strandwal' . Daar geldt een lage archeologische verwachting, maar in bestemmingsplannen die bodemingrepen van dieper dan 30 cm en een oppervlakte van meer dan 500 m2 mogelijk maken is verkennend archeologisch onderzoek nodig. Het deel van het projectgebied die tot deze geomorfologische eenheid behoort is kleiner dan 500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0005.png"

Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart rondom projectlocatie

Uit het vorenstaande blijkt dat verder onderzoek niet nodig is.

6.3 Conclusie

Naar verwachting vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) of het ARCHIS meldpunt.

Hoofdstuk 7 Milieuaspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt beschreven welke invloed het plan heeft op verscheidene milieuaspecten, zoals de bodemkwaliteit, akoestische aspecten, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

7.2 Mer(beoordelings)plicht

Toetsingskader
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure of een milieuvergunningsprocedure.

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit betrekking heeft.

1) Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  • 2. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
  • 3. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  • 4. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

2) In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

3) Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Door Provinciale Staten kunnen hierin aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Onderzoek en conclusie
De voorgenomen activiteit wordt genoemd in de Bijlage onderdeel D onder categorie D.11.2 'Stedelijk ontwikkelingsproject' van het Besluit m.e.r. . De activiteit zit echter ruim onder de drempelwaarde van drempelwaarde van 2000 woningen.

Het bevoegd gezag moet nagaan of er zodanige belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten dat er een m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteit (31 woningen) en de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van Hillegom worden er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. De milieuaspecten worden in de toelichting van het bestemmingsplan voldoende afgewogen.

7.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

- er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;

- het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;

- er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”))

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid
Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend “generiek beleid”, dan wel zelf “gebiedsspecifiek” beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het “overgangsbeleid” uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is.

Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:

  • Als de nu nog geldende bodemkwaliteitskaarten dat toestaan.
  • Op basis van het “één op één beleid”: beleid uit de regionale nota Bodembeheerbeleid. Dat behelst dat grondverzet altijd is toegestaan als de toe te passen grond beter van kwaliteit is als de ontvangende bodem eÌn de toe te passen kwaliteit voldoet aan de bodemgebruikswaarde die hoort bij de functie (bestemming) van de locatie.

Onderzoek
Er is voor de projectlocatie verkennend bodemonderzoek (RAPPORT betreffende een verkennend bodemonderzoek Leembruggenstraat te Hillegom, IDDS, 1208E591/GGE/rap1, 17 oktober 2012) en aanvullend bodemonderzoek (RAPPORT betreffende een aanvullend bodemonderzoek Leembruggenstraat te Hillegom, IDDS, 1208E591/GGE/rap2, 21 december 2012) uitgevoerd. De onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

In het verkennend onderzoek wordt het volgende worden geconcludeerd:

Bovengrond
In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met slakken, puin, baksteen en houtskool waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. De bovengrond is plaatselijk matig tot sterk verontreinigd met PAK, is licht verontreinigd met kwik, lood en zink en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, PCB's en minerale olie.

Ondergrond
In de ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK en minerale olie en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen en PCB's.

Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCl en minerale olie.

De in de bovengrond aangetoonde gehalten PAK (overschrijding van de bijbehorende tussenwaarde / interventiewaarde) geven formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem.

Aan de hand van de resultaten van het aanvullend onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Verontreinigingsspot 1
Ter plaatse van verontreinigingsspot 1 is de grond hooguit matig verontreinigd met PAK. Zodoende is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Verontreinigingsspot 2
Ter plaatse van verontreinigingsspot 2 is de bovengrond plaatselijk sterk verontreinigd met PAK. De omliggende bovengrond, alsmede de ondergrond is niet verontreinigd met PAK. De omvang van de sterke verontreiniging met PAK wordt geschat op circa 10 m3 . Zodoende is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Op basis van het bovenstaande is geen sprake van een saneringsnoodzaak ingevolge de Wet bodembescherming. Derhalve is het afleiden van de spoedeisendheid (vaststellen van eventuele onaanvaardbare risico's) niet van toepassing.

Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de grond op een deel van de locatie matig verontreinigd is met PAK en op een ander deel plaatselijk sterk verontreinigd is. Aangezien de omvang van de verontreiniging zeer beperkt is, is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is derhalve geen noodzaak tot het nemen van sanerende maatregelen. Wel wordt geadviseerd de twee spots tijdens de werkzaamheden te verwijderen. De locatie is geschikt voor het voorgenomen gebruik wonen met tuin en groengebied.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de woningbouwontwikkeling.

7.4 Geluid

Toetsingskader
In onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in vorm van woningen mogelijk gemaakt. Omdat deze gebieden niet zijn gelegen in de zone van een spoorlijn of industrieterrein, is hinder van spoorverkeer of gezoneerde industrieterreinen niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai
Volgens artikel 74 van de Wgh bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd in het geval daarbinnen geluidgevoelige bebouwing (zoals woningen of een school) worden gerealiseerd. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk gebied).

Als er nieuwe geluidgevoelige bebouwing (in stedelijk gebied) binnen de zone van een weg wordt gerealiseerd, dan mag de geluidsbelasting van het verkeer niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op overwegende bezwaren te stuiten dan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde. Deze hogere waarde mag de maximale ontheffingswaarde niet overschrijden. Daarnaast is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven wat de karakteristieke geluidwering dient te zijn om een binnenwaarde, bij gesloten ramen, te garanderen voor verblijfsgebieden van 33 dB en 28 dB voor een bedgebied (slaapkamer).

Op grond van de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen, mogen de berekende geluidsbelastingen op de gevels worden gereduceerd.

Overeenkomstig artikel 110g Wgh geldt voor alle onderzochte wegen een aftrek van 5 dB omdat de wettelijk toegestane rijsnelheid op de beschouwde wegen lager is dan 70 km/uur.

Onderzoek
Voor de ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd door het Geluidburo (2182 KN - xx WO 001 21.04.2015 V1.0, dd. 21 april 2015). De ontwikkeling ligt binnen de onderzoekszone van de Olympiaweg op basis van de Wet geluidhinder. Daarnaast ligt de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de volgende 30 km/u wegen:

  • Brouwerlaan
  • Sportlaan
  • Haven
  • Leembruggenstraat
  • Brouwerplein
  • Eboralaan
  • Monseigneur van Leeuwenstraat

Deze wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook beschouwd in het akoestisch onderzoek.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Olympiaweg nergens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt.

De geluidbelasting vanwege het verkeer op de overige in het onderzoek betrokken wegen is eveneens overal lager dan 48 dB. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de woningen en appartementen gelegen aan de Leembruggenstraat in Hillegom.

Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ter plaatste van de woningen niet wordt overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

7.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Als aan minimaal aan van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor de plannen:

- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

- Een project leidt - al dan niet per saldo - niet bij tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

- Een project draagt "niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;

- Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Projecten die 'niet in betekenende mate' leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven volgens de Wet luchtkwaliteit niet afzonderlijk te worden getoetst op de grenswaarde, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. De grens van 'niet in betekenende mate' ligt volgens de gelijknamige AMvB bij 3% van de grenswaarde van een stof. Hiervan is volgens de ministeriële regeling van 'niet in betekenende mate' sprake bij de realisatie van minder dan 1500 woningen op één ontsluitingsweg of minder dan 3000 woningen op twee ontsluitingswegen.

Onderzoek
Onderhavig bestemmingsplan betreft een ruimtelijke ontwikkeling die kleiner is dan 1500 woningen met eìeìn ontsluitingsweg. De ontwikkeling zal dan ook 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van het bestemmingsplan Elsbroek is echter wel een luchtkwaliteitsonderzoek gedaan om het effect van de wegen met de hoogste etmaalintensiteit op de gebieden waar ontwikkelingen zijn voorzien te onderzoeken. Omdat op de Leidsestraat - Van den Endelaan (N208) en de Olympiaweg verreweg de hoogste etmaalintensiteit hebben, is in dit onderzoek de luchtkwaliteit berekend langs deze wegen. Voor wegverkeer zijn de stoffen NO2 en PM10 het meest relevant. In dit onderzoek zijn de concentraties NO2 en PM10 berekend voor de jaren 2012, 2015 en 2022.

Uit de berekeningen blijkt dat de gestelde grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit voor de stoffen NO2 en PM10 niet worden overschreden. Kortom, het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen voor de ontwikkelingen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het bestemmingsplan Elsbroek.

Conclusie
De ontwikkeling draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien het onderzoek dat is uitgevoerd bij het opstellen van het bestemmingsplan Elsbroek worden de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet overschreden ter plaatse van de ontwikkeling van de Leembruggenstraat.

7.6 Milieuzonering

Toetsingskader
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 31 woningen mogelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-brochure.

Bedrijven binnen het plangebied
Binnen het plangebied worden geen bedrijven toegestaan met uitzondering van aan huis verbonden beroepen. Gelet op de geringe omvang en aard van de activiteiten hoeft dit niet verder te worden beschouwd.

Bedrijven in de omgeving van het plangebied
De volgende bedrijven liggen in de directe omgeving (straal van 100 meter) van de planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPLeembruggenstraa-VA01_0007.png"

Figuur 4.2 Ligging bedrijven nabij plangebied (bolletjes)

Toelichting op bedrijven in omgeving plangebied
(Bron: bedrijvenbestand Omgevingsdienst West-Holland)

Nuon, 50kV-station Hillegom, beschikking 1996:
Verzoeker stelt voor het toegelaten geluidsniveau (C1) te wijzigen door de normen voor het equivalente geluidsniveau met 10 dB(A) te verhogen.

Op 28 april 1995 is door de gemeente een indicatieve geluidmeting uitgevoerd. Geconstateerd werd dat de ventilatoren ten behoeve van de koeling van de transformatoren een geluidsniveau produceren van ongeveer 47 dB(A). Deze ventilatoren worden slechts een uur per week in de dagperiode gebruikt zodat de inrichting onder normale bedrijfsomstandigheden kan voldoen aan de vergunning verbonden geluidsvoorschriften. Daarnaast wordt opgemerkt dat het verdeelstation zich in een stille woonwijk bevindt en dat de door de gemeente aan de vergunning verbonden geluidnorm voor het equivalente geluidsniveau gebruikelijk is. Tevens zijn de ventilatoren, na het verrichten van de indicatieve geluidmeting, vervangen door stillere moderne ventilatoren, zodat aannemelijk is dat er redelijkerwijs aan de geluidsvoorschriften voldaan kan worden. Het voorschrift aan de vergunning verbonden zal, mede in aanmerking genomen het Alara-beginsel, derhalve niet worden aangepast.

Timmerbedrijf Mc. Cullough – Beknopy verslag controle 21 april 2010:
Klein bedrijf (ongeveer 100 m2). Niet veel bijzonders over te melden. Bedrijf werkt voornamelijk op locatie. Heeft op dit adres wel een zaagmachine staan en verder een paar werkbanken. Werkplaats maakt een nette indruk. Geen gevaarlijke en/of bodembedreigende stoffen m.u.v. van 2 gasflessen die normaliter volgens de eigenaar normaal op een andere locatie staan. Al het afval wordt afgevoerd naar Otte. Geen stookinstallatie > 100 kw en geen koelinstallatie aanwezig.

Gasdrukregel- en meetstation DS (Leembruggenstraat):
Station: 8 006 548
Datum in bedrijf 18 mei 1973 Druk inlaat: 8 bar
Druk uitlaat 30 bar

Conclusie
Vanuit milieuzonering is er geen belemmering voor het plan. Omgevingsdienst West-Holland heeft in haar advies aangegeven dat in de omgeving van het plangebied weliswaar enkele bedrijven liggen, maar dat de feitelijke situatie niet verandert, aangezien er sprake is van vervangende nieuwbouw. Daarnaast is ook niet de verwachting dat deze bedrijven voor belemmeringen zorgen.

Ter plaatse van de woningen kan worden voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

7.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op activiteiten die een risico voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. Voorbeelden zijn de productie of transport van gevaarlijke stoffen. Om ongelukken te voorkomen worden bij externe veiligheidsrisico's minimum afstanden gehanteerd van wonen, werken en recreëren tot activiteiten die een gevaar kunnen opleveren.

Toetsingskader
De regelgeving op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; buisleidingenbesluit), en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs). Deze circulaire wordt naar verwachting ingetrokken als de regelgeving voor het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking treedt (planning: medio 2012).

De regels voor transport en voor buisleidingen kennen dezelfde pijlers en dezelfde systematiek als de regelgeving voor inrichtingen. Het externe veiligheidsbeleid kent twee pijlers:

  • 5. Het plaatsgebonden risico
  • 6. Het groepsrisico

Het plaatsgebonden risico
Dit wordt bepaald op basis van de risicobron en wordt gebruikt om het minimum beschermingsniveau waar de samenleving recht op heeft aan te geven. Dit minimum beschermingsniveau wordt uitgedrukt in een grenswaarde en kan ruimtelijk worden weergegeven als een contour. Het ruimtebeslag van deze contour is veelal beperkt.

Het groepsrisico
Met het groepsrisico wordt aangegeven welk beschermingsniveau ontstaat als mensen (omdat ze wonen, werken, recreëren in de nabije omgeving) en industriële risico's bij elkaar in de buurt komen. Verder dient het groepsrisico om een afweging te kunnen maken over de wenselijkheid van de voorgenomen activiteit (herbestemming, verdichting, etc.) in relatie tot de risicobron. Dit wordt de verantwoordingsplicht genoemd. Het groepsrisico wordt uitgerekend voor het invloedsgebied, en berekent de kans op 10 of meer slachtoffers. Voor het groepsrisico geldt niet een grenswaarde maar een oriëntatiewaarde.

Onderzoek en conclusie
Uit de landelijke risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van de projectlocatie geen sprake is van risicobronnen. Het bedrijf Draka Interfoam B.V. ligt op een afstand van meer dan 600 meter van de projectlocatie. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond.

De beoogde ontwikkeling betreft een initiatief van woningcorporatie Stek.

De gronden zijn in eigendom van Stek. De kosten voor de realisatie van de woningen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen Stek en de gemeente Hillegom wordt een anterieure overeenkomst gesloten.

Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van onderhavig plan financiële consequenties verbonden. De afspraken over die kosten, bijvoorbeeld plankosten en aankoop van gronden, worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Planschaderisicoanalyse
Een projectuitvoeringsbesluit met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Ten behoeve van de ontwikkeling is een Risicoanalyse planschade opgesteld (april 2015).

Gezien de beperkte ernst van het planologisch nadeel ligt het in de lijn der verwachting dat wanneer überhaupt sprake zou zijn van een eventuele waardedaling deze waardedaling de drempel van het 'normaal maatschappelijk risico' niet zal overstijgen. De objecten in de directe omgeving van de Leembruggenstraat komen naar verwachting niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de planschade.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bewonersparticipatie

Voor het project Leembruggen is Stek al in een zeer vroeg stadium gestart met de bewonersparticipatie. Al vanaf 2010 heeft Stek de bewoners geïnformeerd over de plannen aan de Leembruggenstraat. De toen zittende bewoners en terugkerende bewoners hebben deelgenomen aan de projectgroep en hebben meegedacht over de nieuwe woningen en het stedenbouwkundig plan. De buurtbewoners zijn geïnformeerd via een nieuwsbrief.

Voorontwerpbestemmingsplan

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden naar de volgende overlegpartners:

  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • Veiligheidsregio Hollands Midden;
  • Provincie Zuid-Holland

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft positief geadviseerd over het voorontwerpbestemmingsplan. De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft angegeven geen opmerkingen te hebben op het voorontwerpbestemmingsplan.

Na het invullen van het e-formulier van de Provincie Zuid-Holland is gebleken, dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciaal beleid en het bestemmingsplan niet in het kader van vooroverleg aan de Provincie toegezonden hoeft te worden.

Ontwerpbestemmingsplan

Volgens het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 17 februari tot en met 29 maart 2016 ter inzage gelegen. De gemeente heeft één zienswijze ontvangen. In bijlage 7 ‘Nota zienswijzen bestemmingsplan Leembruggenstraat, gemeente Hillegom’ wordt nader ingegaan op de zienswijze en de gemeentelijke reactie hierop.

Digitaal was/is het plan in te zien op www.ruimtelijkeplannen.nl.