1.1 Aanleiding
Aan de Frederikslaan te Hillegom is momenteel een heemtuin gesitueerd. Het voornemen is om ter plaatse van de kadastrale percelen sectie D nummers 3289 en 3473, twee vrijstaande woningen op te richten. De twee woningen worden voorzien van de huisnummers 14 (kadastrale perceel sectie D nummer 3289) en 16 (kadastrale perceel sectie D nummer 3473). Het betreffende perceel heeft in het geldende bestemmingsplan Landelijk gebied 1997, na 1e herziening, de bestemming 'Tuinen', nader aangeduid met 'siertuin'. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan en bevat verder geen wijzigingsbevoegdheden voor het wijzigen van de bestemming in een woonbestemming. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen.
Eind 2017 heeft de gemeente Hillegom zich positief uitgelaten inzake een principeverzoek voor deze locatie. Daarbij is de voorkeur uitgesproken voor twee woningen, die daarmee een voldoende brede kavel kunnen krijgen met ook ruimte voor een landschappelijke inpassing. Tevens wordt opgemerkt dat voor Greenportwoningen geldt dat de bouwkavels 600 m² groot mogen zijn en dat daarop een woning van maximaal 750 m³ mag worden gerealiseerd.
Deze toelichting geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het initiatief past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de (toekomstige) beleidskaders, milieuaspecten en de juridische verankering.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Frederikslaan, ten zuidwesten van de dorpskern van Hillegom. Het perceel staat kadastraal bekend als Gemeente Hillegom, sectie D, nummers 3289 en 3473. Het plangebied betreft twee bouwpercelen van elk 600 m², inclusief de bijbehorende ontsluitingspaden vanaf de Frederikslaan.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Frederikslaan. Ten westen en ten noorden loopt de plangrens dwars door de heemtuin heen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het perceel Frederikslaan 12.
Onderstaande afbeelding toont de globale begrenzing van het plangebied.
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering; Bron: Ruimtelijkeplanne.nl)
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 omvat de juridische planbeschrijving, terwijl in het zesde hoofdstuk ingegaan wordt op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gesitueerd in het landelijk gebied, zuidwestelijk ten opzichte van de kern van Hillegom. De Frederikslaan is een doodlopend bebouwingslint aan de zuidwestrand van de gemeente. De Frederikslaan is oost-west georiënteerd en eindigt bij het spoor. Aan de oostzijde takt de Frederikslaan aan op de Veenenburgerlaan. De Veenenburgerlaan is een landelijke, secundaire verbinding tussen Hillegom en Lisse.
De woonbebouwing aan de Frederikslaan bestaat voornamelijk uit 1 laag met een kap. De woningen hebben allemaal een ruime voor- en zijtuin met uitzondering van het bebouwingscluster aan het spoor. De woningen staan in een eenduidige rooijlijn, welke vanaf het buurperceel aan de oostzijde van het plangebied naar voren springt. De bebouwing aan het lint is afwisselend, met tuinersvilla's, bedrijfsgebouwen en de heemtuim met recreatiewoningen. Aan de overzijde van het de Frederikslaan staat een woning met bedrijfsbebouwing op het achter- en zijerf.
Het plangebied maakt deel uit van een heemtuin die doorloopt tot aan de spoorlijn, met een totale omvang van ongeveer 2,25 hectare. Het betreft een royale groene ruimte, met gevarieerde beplanting en een waterpartij. Het geheel heeft een besloten karakter. Aan de west- en noordzijde wordt de heemtuin begrensd door een sloot. Ook aan de zuidzijde van de heemtuin is een sloot aanwezig; ter hoogte van het plangebied gaat deze met een knik naar de Frederikslaan. Voor het westelijke deel van de heemtuin zijn eveneens plannen in voorbereiding voor het realiseren van twee vrijstaande (Greenport-)woningen.
Het gedeelte van de heemtuin waar de voorliggende twee woningen gerealiseerd worden, heeft een totale oppervlakte van bijna 8.300 m².
Bestaande situatie (bron: Schetsboek Frederikslaan, Hillegom, augustus 2017), met verwijzing naar de onderstaande foto's
2.2 Toekomstige situatie
Om tot een passende invulling te komen voor het perceel aan de Frederikslaan is een stedenbouwkundige onderbouwing opgesteld in de vorm van een schetsboek (
bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Deze onderbouwing stelt, op basis van een analyse, enkele kaders zodat de ontwikkeling aan zal sluiten bij de bestaande bebouwingskarakteristiek.
In het voorliggende plan wordt uitgegaan van twee vrijstaande greenportwoningen. De twee woningen worden voorzien van de huisnummers 14 (kadastrale perceel sectie D nummer 3289) en 16 (kadastrale perceel sectie D nummer 3473). Op de onderstaande afbeelding zijn deze indicatief weergegeven. Voor de greenportwoningen geldt dat de bouwkavels 600 m² groot mogen zijn en dat daarop een woning van maximaal 750 m³ mag worden gerealiseerd.
Voorts dienen deze woningen qua maatvoering aan te sluiten bij de omgeving. Door twee woningen te realiseren, kunnen de woningen een voldoende brede kavel krijgen en de woningen met zowel een langsgevel of dwarsgevel aan de weg worden gesitueerd. Tussen de woningen is ruimte voor landschappelijke inpassing van de kavels. De woningen wordt ontsloten via ieder een eigen inrit die direct aansluit op de Frederikslaan. Het noodzakelijk parkeren heeft op eigen terrein plaats. Door de zorgvuldige landschappelijke inpassing blijft het karakter van de heemtuin behouden en sluiten de nieuwe woningen aan op de omgeving. Daarbij is ook rekening gehouden met de benodigde afstand tot bollenteelt.
Landschappelijke inpassing van twee nieuwe greenportwoningen (bron: Schetsboek Frederikslaan, Hillegom, augustus 2017)
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om, in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking' (per 1 juli 2017).
Planspecifiek
Allereerst moet beoordeeld worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de nieuwe ladder. Op basis van correspondentie wordt een ondergrens van 11 woningen gehanteerd. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan voorziet in 2 woningen, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Derhalve kan er van uit gegaan worden dat hier niet nader getoetst hoeft te worden aan de nieuwe ladder.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en Hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.
Planspecifiek
De ontwikkeling heeft geen raakvlak met de genoemde onderwerpen. Bovendien is de ontwikkeling zodanig klein dat een mogelijk (toekomstig) raakvlak met rijksbeleid minimaal zal zijn.
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 30 mei 2018 de Wijzigingen 2018 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 29 juni 2018 is de geconsolideerde versie in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Het plangebied maakt onderdeel uit van de greenport Duin- en Bollenstreek. De greenport Duin- en Bollenstreek is een sterk cluster van productie, handel, kennis en toerisme. Wereldwijd boort deze greenport nieuwe groeimarkten aan. Er worden verbindingen gelegd met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Het beleid voor de Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De Compensatieregeling Bollengrond blijft van kracht. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas - omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn - en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.
In de Visie ruimte en mobiliteit is aangegeven dat het naast het behoud van het bollenteeltareaal van belang is om ruimte te bieden aan (bollengerelateerde) bedrijvigheid. In
toelichting paragraaf 3.2.4 en
toelichting paragraaf 3.2.4 wordt vanwege het onttrekken van bollengrond door onderhavige ontwikkeling nader ingegaan op de 'Compensatieregeling Bollengrond'.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van de Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Hieronder worden alle voor het plangebied relevante deelkaarten besproken en de relevante richtpunten weergegeven:
Laag van de ondergrond: 'Kustcomplex - zeezandafzettingen'
Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen: 'Bollenlandschap'
Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten.
De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. Dit betekent dat een ontwikkeling bij moet dragen aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.
Richtpunten:
- Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen;
- Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones;
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.
Conclusie Het onderhavige perceel is onderdeel van een verdichte zone: een bebouwingslint aan de Frederikslaan, waarbij het onderhavige perceel al vele jaren een inrichting als heemtuin kent. De voorgenomen realisering van de twee woningen is door de situering in de heemtuin reeds landschappelijk ingepast. Hierdoor worden de landschappelijke kwaliteiten van het gebied niet bedreigd en heeft geen beperking van het zicht op de bollenvelden plaats. Daarnaast draagt de ontwikkeling, middels een afdracht aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (zie ondermeer
toelichting paragraaf 3.3.1), bij aan de herstructurering van het bollenlandschap. In
toelichting hoofdstuk 4 is gemotiveerd dat de ontwikkeling niet ten koste gaat van de aanwezige natuurwaarden. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het beleid, conform de Visie Ruimte en Mobiliteit, geen bezwaar bestaat tegen de ontwikkeling.
3.2.2 Programma Ruimte
In het Programma ruimte is het strategische beleid uit de Visie ruimte en mobiliteit doorvertaald naar operationeel beleid en is aangegeven welke mix aan instrumenten de provincie voornemens is om in te zetten en aan wil bieden om deze doelen te realiseren. Op 29 juni 2018 is de geconsolideerde versie van het Programma ruimte in werking getreden.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Bij het bepalen van de regionale behoefte voor wonen gelden de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens van de actuele Woningbehoefteraming (WBR) en Bevolkingsprognose (BP) per gebied die worden beschreven in het Programma ruimte, alsmede eventuele afspraken over het accommoderen van een bovenregionale behoefte. De behoefteramingen geven een bandbreedte aan en worden driejaarlijks geactualiseerd. Regio’s geven hieraan invulling via regionale woonvisies. Aanvullend kan het Programma ruimte ook kwalitatieve- en locatiecriteria formuleren als uitgangspunten voor de regionale visies.
De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de Verordening ruimte. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk handvat in de fase van regionale visievorming. Als de visies voor wonen en kantoren voldoen aan de behoefteramingen, de locatiekeuzes en kwalitatieve uitgangspunten, zullen Gedeputeerde Staten de visies formeel aanvaarden en beoordeelt de provincie niet langer individuele bestemmingsplannen die overeenkomen met deze regionale visies. Als het plan qua regionale behoefteraming past in een actuele regionale visie die de instemming heeft van Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan de eerste trede van de ladder. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. Voor aanpassing en het afronden van de regionale visies voor wonen en kantoren geldt als uiterste termijn 1 juli 2015. Nieuwe verstedelijking moet passen in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland. In het Programma Ruimte zijn de woningbehoefteraming en de bevolkingsprognose opgenomen voor deze regio. De behoefteraming uit het Programma Ruimte is inmiddels achterhaald. In de Regionale woonagenda Holland Rijnland is uitgegaan van de meest actuele cijfers. Zie verder
toelichting paragraaf 3.3.2 voor de onderbouwing van de woningbehoefte.
3.2.3 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 29 juni 2018 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie verwijst naar die ladder voor duurzame verstedelijking in de verordening in artikel 2.1.1:
Artikel 2.1.1. Stedelijke ontwikkelingen
In lid 1 staat dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied
De verdere ontwikkeling van de Greenport Duin- en Bollenstreek tot een vitale, economisch concurrerende en duurzame greenport is van provinciaal belang. In verband hiermee streeft de provincie naar herstructurering van het bollencomplex, landschapsverbetering en handhaving van het teeltareaal bollengrond. Het plangebied is op kaart 3 ‘Teeltgebieden’ aangeduid als ‘bollenteeltgebied’.
Om de Greenport Duin- en Bollenstreek te laten functioneren is behoud van 1e klas bollenteeltgebied, waartoe het plangebied blijkens de aanduiding als 'Teeltgebieden' behoort, van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen heeft de regio een regeling uitgewerkt. In lid 7 is daarom de verplichting opgenomen voor de compensatie van bollenteeltgebied conform deze regeling. Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied als bedoeld in het eerste lid, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.
Planspecifiek
Vanuit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en het bollenteeltgebied van belang.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2.1.1 lid 1 van de Verordening Ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan een tweetal eisen moet voldoen. Dat betreft de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij verwezen wordt naar artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening. In
toelichting paragraaf 3.1.1 is de voorgenomen ontwikkeling reeds getoetst aan de betreffende ladder. Tevens valt de onderhavige ontwikkeling niet onder bepaling b.
Bollenteeltgebied
Het plangebied ligt in het bollenteeltgebied. Artikel 2.1.7 lid 1 van de Verordening Ruimte stelt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen. Woningen zijn in eerste instantie dus niet toegestaan. Artikel 2.1.7 lid 4 stelt echter dat een bestemmingsplan ook kan voorzien in greenportwoningen en 'ruimte voor ruimte' woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek. Voorliggend plan voorziet in twee dergelijke woningen en is daarmee in overeenstemming met de Verordening Ruimte. Voor de compensatie van de bollengrond heeft de initiatiefnemer een overeenkomst met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek afgesloten.
Onderhavig plan is daarmee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.
3.2.4 Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek
De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking en richtpunten aan de basis van de 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit', die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand worden alle relevante kaarten voor het plangebied besproken:
Bollenlandschap in de binnenduinrand & Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Het bollenlandschap is een uniek ontginningslandschap ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen, het zanderijenlandschap.
Het zanderijenlandschap is een specifiek onderdeel van de Duin- en Bollenstreek, waarbij de voormalige strandwallen afgegraven zijn ten behoeve van zandwinning en bollenteelt. Het zanderijenlandschap is open en vlak met een kenmerkend rasterpatroon van brede waterlopen. De oude wegen liggen op het niveau van de voormalige strandwallen. Bij het afgraven van de strandwallen werden de bestaande wegen gespaard. Hierdoor liggen deze wegen, en vaak ook de aangrenzende bebouwing, nu een stuk boven de aangrenzende bollenvelden. Recentere wegen en (bedrijfs-)bebouwing liggen laag, op het huidige niveau van het maaiveld. Langs de wegen zijn veelal hagen geplant als windschermen voor de bollenteelt.
Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Door omspuiten van de gronden zijn ook grote delen van de strandvlaktes geschikt gemaakt voor de bollenteelt. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing vaak beperkt.
Het behoud van bollenareaal in de streek voor de Greenport gebeurt door middel van bollengrondcompensatie voor ontwikkeling van functies die niet direct aan de bollenteelt zijn gerelateerd. Deze bollengrondcompensatie verloopt via de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij en voldoet aan de regels zoals ook in de Verordening Ruimte zijn opgenomen.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling is, voor zover mogelijk, voorzien in de ambities die voortkomen uit het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek opgesteld door de provincie. Het plangebied maakt onderdeel uit van het zanderijlandschap. Het aanplanten van hagen als windschermen langs bollenvelden is in dit geval niet aan de orde, omdat de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt op een bestaand perceel wat reeds omringt is door hagen. Het plangebied betreft een heemtuin met zeer veel beplanting waarmee het niet of nauwelijks mogelijk is binnen het plangebied groen toe te voegen. De oever van de aanwezige watergang in het plangebied zal worden ontwikkelt als natuurvriendelijke oever, in lijn met de ambities uit het Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek.
In
toelichting paragraaf 3.2.3 is vanwege het onttrekken van bollengrond door onderhavige ontwikkelingen nader ingegaan op de benodigde compensatie.
3.2.5 Provinciale Woningbehoefteraming 2016
De Zuid-Hollandse Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016) is bedoeld als “neutrale” kwantitatieve basis voor het provinciale woningbouwbeleid. De hoofdlijnen uit deze visie zijn een analyse van de woningmarkt, en ambities en rol van de provincie. Voor elke regio is berekend hoeveel extra woningen er nodig zijn, voor het huisvesten van nieuwe huishoudens. WBR2016 is een demografische prognose, waarbij (o.a.) wordt gerekend met "binnenlands migratiesaldo nul" per gemeente. Elke drie jaar maakt Zuid-Holland een nieuwe WBR.
Planspecifiek
Uit de Woningbehoefteraming 2016 blijkt dat er voor de gehele regio Holland Rijnland in de periode 2017 t/m 2021 een woningbehoefteraming is van 11.803 woningen, en in de periode 2022 t/m 2029 is er een behoefte aan 10.313 nieuwe woningen. Voor de gemeente Hillegom in de subregio Holland RIjnland - Noord is in 2017 t/m 2021 een woningbehoefte aan 423 woningen, en in de periode 2022 t/m 2029 is er een behoefte aan 351 nieuwe woningen. Met de nieuwbouw van twee woningen wordt voorzien in de provinciale woningbehoefte.
3.3.1 Intergemeentelijk Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek
In juli 2016 is door de betrokken gemeenteraden de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 (ISG2016) vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is drieledig:
- het gedetailleerder dan in de Regionale StructuurVisie (RSV) vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
- het, in tegenstelling tot de RSV, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
- het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De ISG2016 heeft een integraal karakter en geldt voor nagenoeg het hele buitengebied van de zes greenportgemeenten. Het beleid richt zich hoofdzakelijk op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. Met als doel een gemeenschappelijk inzet voor de herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijk en recreatieve kwaliteiten.
Om het doel te bereiken hanteren de gemeenten een aantal pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030, te weten:
- faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap;
- realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek;
- bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten;
- bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het gebied dat is aangewezen voor "Herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgaven, sanering, schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex".
De ontwikkeling omvat de realisatie van twee woningen. Deze woningen worden in de intergemeentelijke structuurvisie aangemerkt als compensatiewoningen. Door een financiële afdracht aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) maken compensatiewoningen onder andere sanering van oude bollenteeltbedrijven en verspreid oud glas mogelijk. Hierdoor voorziet de ontwikkeling in een functiewijziging die in bepaalde mate bijdraagt aan de herstructurering naar een vitale Greenport.
Gelet op de ligging in de heemtuin zijn de woningen goed landschappelijk ingepast. Van een verrommeling van het platteland is geen sprake. Het initiatief is in overeenstemming met ISG2016.
3.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
- tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
- groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
- een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
- bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
- een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
- groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
- langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
- bereikbaar bouwen;
- solidariteit;
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 4, 5, en 6. Het plan komt tegemoet aan de vraag naar woningen en in het bijzonder woningen in een ruimtelijker dorps / landelijk woonmilieu. Het toevoegen van dit woonmilieu bevorderd de doorstroming vanuit het lagere segment waarmee deze woningen beschikbaar worden voor de volgende generatie. Tenslotte zal bij de nadere uitwerking van de woningen aandacht zijn voor duurzaamheid.
In de gemeente Hillegom is in de periode 2017-2022 vraag naar 420 extra woningen. In de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 350 extra woningen. De totale behoefte van 770 woningen in de periode 2017-2030 is indicatief voorzien in een woonmilieu dat te typeren is als 'Dorps/Landelijk' (Luxe woonwijk, Dorps, Landelijk). Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de regio Holland RIjnland en de gemeente Hillegom.
3.4.1 Omgevingsvisie Hillegom 2030
Op 22 februari 2018 heeft de gemeente Hillegom de Omgevingsvisie Hillegom 2030 'Heerlijk Hillegom. Duurzame (proef)tuin van Holland' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Hillegom 2008. Bij de voorbereiding van de Omgevingsvisie zijn de inwoners, bedrijven en instellingen in de gemeente gevraagd om mee te denken over de identiteit en de koers van de gemeente.
In de Omgevingsvisie staat de vraag centraal hoe de gemeente er in 2030 uitziet. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie is rekening gehouden met ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, energie, klimaat, gezondheid, waterberging, sociale aspecten, enzovoort. Duurzaamheid is het leidend principe in de visie met aandacht voor landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid e.d. In de Omgevingsvisie is voorts een afwegingskader opgenomen dat gebaseerd is op Fysieke, Economische en Sociale Duurzaamheid (ook wel bekend als People, Planet, Profit ). Het is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving waardoor de gemeente middels integraal beleid en perspectief de initiatieven voor inwoners, bedrijven en instellingen in Hillegom kan beoordelen. Daarbij is de omslag gemaakt naar het nieuwe principe “ja, mits” in plaats van “nee, tenzij”. Daarnaast is een Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid opgesteld.
In de visie zijn de ambities en de koers voor de gehele gemeente en per deelgebied in beeld gebracht, die vervolgens juridisch zijn vastgelegd in een Omgevingsplan en uitvoeringsprogramma(’s). In de Omgevingsvisie is het grondgebied in 7 deelgebieden opgedeeld: Duurzame Bloementuin, Hollandse Weides, Historisch Hart, Heerlijke Woonplaats, Werkplaats Hillegom, Levendige linten en Duurzame verbindingen. Per deelgebied is het karakter en de koers beschreven.
Planpsecifiek
Op de Omgevingsvisiekaart is het plangebied aangegeven als deelgebied Duurzame bloementuin.
Omgevingsvisiekaart Hillegom 2030 (plangebied aangegeven met een blauwe druppel)
Het deelgebied Duurzame bloementuin omvat het volgende afwegingskader voor initiatieven van bewoners, bedrijven en instellingen.
Duurzame Bloementuin - Greenportwoningen
De koers van het deelgebied Duurzame bloementuin bevat de volgende onderwerpen:
- Faciliteren van schaalvergroting en herstructurering bollenteeltbedrijven
- Overgang naar 100% biologische bollenteelt
- Opwekken van duurzame energie
- Verbeteren ruimtelijke kwaliteit en versterken gebiedskarakteristieken
- Benutten van recreatieve potenties
- Verhogen biodiversiteit
In Duurzame bloementuin staat de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de economische vitaliteit voorop. Dit wil de gemeente bereiken door het bollengebied de komende jaren te transformeren tot een proeftuin voor duurzame en vitale bollen- en vaste plantenteelt, waarbij de teelt in Hillegom in 2030 100% biologisch is met een duurzaam bodemgebruik. Daarnaast wordt gestreefd naar landschappelijke kwaliteitsverbetering met behoud of versterking van de gebiedskarakteristieken, waaronder (de beleving/zichtbaarheid van) cultuurhistorische elementen, openheid en structuren. Tenslotte staan de duurzaamheidsthema's robuust klimaatbestendig watersysteem en energiebesparing h oog op het prioriteitenlijstje van de gemeente.
De bouw van nieuwe woningen is in de Duurzame bloementuin in principe niet toegestaan, met uitzondering van de bouw van zogenaamde Greenportwoningen. Voorliggend plan voorziet in een dergelijke woning, zie
toelichting paragraaf 3.3.1. De Greenportwoningen kunnen onder die voorwaarden worden gerealiseerd in het buitengebied, maar in principe alleen als ‘eerste lijn bebouwing’ in de Levendige linten, met inachtneming van de uitgangspunten die voor de verschillende linten gelden. De koers van het deelgebied Levendige linten bevat de volgende onderwerpen:
- Verhogen van de woon- en leefkwaliteit
- Versterken van de karakteristieken van het betreffende lint
- Creëren van aantrekkelijke entrees van Hillegom / de Bollenstreek
De levendigheid van de linten, waar verschillende functies samenkomen, moet behouden blijven. Daarom biedt de gemeente ruimte aan initiatieven mits die zorgen voor een kwaliteitsverbetering (cultuurhistorisch-landschappelijk, ecologisch, recreatief en/of op het gebied van duurzaamheid, gezondheid, zorg, enz.). Een belangrijk ruimtelijk uitgangspunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de cultuurhistorisch-landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten van het betreffende type lint. Daarnaast wordt ingezet op 100% biologische teelt van bollen en vaste planten, waarmee mogelijke gezondheidsrisico’s door spuitnevels voor omwonenden kunnen worden teruggedrongen. Dit zal de leefbaarheid in de linten ten goede komen.
Binnen de levendige linten staat het behouden van de openheid en de verspreide bebouwingsstructuur centraal. Daarnaast wordt verder gestimuleerd de linten te beplanten met hagen (zonder de openheid aan te tasten), de erfbeplanting te laten bestaan uit streekeigen beplanting en het behouden van het overwegend agrarische karakter van de bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven om de woonbebouwing voorop de kavel te plaatsen, evenwijdig aan de kavelgrens.
De ontwikkeling van Greenportwoningen dient ten slotte de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in stand te houden of te versterken (zichtlijnen, cultuurhistorisch, duurzaamheid e.d.) en mogen geen negatieve invloed hebben op de milieukwaliteit.
Conclusie
Ondanks dat het initiatief van de twee Greenportwoningen niet binnen een "levendig lint' past, draagt het plan bij aan het behoud en versterken van de Duurzame bloementuin. De woningen passen binnen de cultuurhistorisch-landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten van de tuinderslinten elders in het gebied doordat de woningen voorop de kavel zijn geplaatst, evenwijdig aan de kavelgrens. De woningen sluiten aan op de rooilijn van de bebouwing ten zuidoosten en ten noordwesten van het onderhavige perceel, waarbij tevens rekening is gehouden met een te handhaven sloot. Tevens vormt de ontwikkeling geen belemmering in het streven naar een open landschap, aangezien de woningen zijn gesitueerd binnen een bestaande heemtuin. Door de ligging in het volwassen groen van de heemtuin zijn de woningen landschappelijk goed ingepast en zijn er geen negatieve milieueffecten (spuitzones) als gevolg van omliggende bollenvelden. Bovendien voldoen de woningen aan de voorwaarden die worden gesteld aan Greenportwoningen. Derhalve kan gesteld worden dat het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Hillegom 2030.
3.4.2 Bestemmingsplan Landelijk gebied 1997
De betrokken gronden zijn gelegen binnen het planologische regime van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997, na 1e herziening" (vastgesteld 13 september 2007). Binnen dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Tuinen', nader aangeduid met 'siertuin'. In artikel 22 van dat bestemmingsplan is bepaald waarvoor de gronden aangewend mogen worden en wat gerealiseerd mag worden aan bebouwing.
Het vigerende bestemmingsplan is overwegend gericht op het beheer van de bestaande ruimtelijke situatie. Het uitgangspunt is dat de bestaande functies gehandhaafd blijven en dat binnen deze bestaande functies beperkte mogelijkheden zijn voor vernieuwing en verandering. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de vigerende geconsolideerde bestemmingsplankaart (incl. herzieningen). De uitsnede toont de gehele Frederikslaan. De betrokken gronden zijn gesitueerd in het lichtgroene vlak aan de linkerzijde van de afbeelding.
Uitsnede bestemmingsplankaart Landelijk gebied, na 1e herziening
Planspecifiek
Het voornemen twee woningen te realiseren op het perceel is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de nieuwe functie mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
3.4.3 Duurzaamheid
In de Omgevingsvisie Hillegom 2030 is aangegeven dat de gemeente Hillegom een duurzame gemeente wil zijn. De raad heeft unaniem de ambitie geadopteerd om in 2030 energieneutraal te zijn en in 2050 klimaatneutraal. Ingezet wordt op het verduurzamen van de bestaande woonvoorraad en op duurzame nieuwbouw. Hierbij kan gedacht worden aan energieleverende of -neutrale woningen, gasloos, het afkoppelen van hemelwater, het indikken van rioolwater, het realiseren van extra waterberging en het vergroenen van versteende oppervlaktes (bij voorkeur ook in private tuinen) om de waterbergende capaciteit te vergroten. Dit geldt ook voor het realiseren van (Greenport)woningen in het buitengebied. Daarbij heeft de gemeente Hillegom op 27 september 2017, samen met vele andere partijen, het Energieakkoord Holland Rijnland 2017-2025 ondertekend.
Ook in praktische zin ondersteunt de gemeente Hillegom het duurzaam bouwen. Zo kunnen de inwoners gratis en onafhankelijk advies inwinnen via het Duurzaam Bouwloket Hillegom. Bovendien kan via de gemeente een zogenaamde 'Duurzaamheidslening' afgesloten worden om energiebesparende maatregelen in en aan de woning te financieren.
Planspecifiek
De initiatiefnemers bekijken de mogelijkheden om duurzaam te bouwen en zijn voornemens energieneutrale woningen te realiseren. Het streven is om na 2018 gasloos te bouwen. De nadere uitwerking hiervan heeft buiten de kader van het bestemmingsplan plaats.
3.4.4 Woonvisie Hillegom 2015-2019
De gemeenteraad van de gemeente Hillegom heeft op 3 maart 2016 een woonvisie 'Top van de Bollenstreek' vastgesteld. Hierin wordt de visie op het wonen in Hillegom tot 2019 uiteengezet. Veranderingen op de woningmarkt, nieuwe wetgeving en zeker andere ambities van de gemeente vinden hierin een plek. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.
Bollen-3
De gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen hebben zich verenigd om hun woonbeleid op elkaar af te stemmen voor de 'Bollen-3'. Voor de gehele Bollen-3 geldt dat 33% van de huishoudens een laag inkomen heeft (tot €25.100). Ook wonen er relatief meer huishoudens met een hoog inkomen in de Bollen-3 vergeleken met de gehele regio Holland Rijnland. In de Bollen-3 ligt meer dan voorheen een nadruk op het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad, om deze voorraad geschikt te maken voor de toekomstige woningvraag. De Bollen-3 stelt de volgende ambities:
- Het behouden van de omvang van de goedkope en betaalbare woningvoorraad in de sociale huursector om voldoende betaalbare huurwoningen voor de laagste inkomensgroepen beschikbaar te hebben.
- Het vergroten van het aanbod voor huishoudens met een middeninkomen. Nevendoel is het vergroten van de doorstroming uit de sociale huursector.
- Het realiseren van ten minste de woningbouwaantallen uit de Woningbehoefteraming 2013. Dit is een WBR van 2012-2019 van 553 woningen en tussen 2020 en 2029 een WBR van 166 woningen.
- Voor het kwalitatief programma nieuwbouw stemt de regio jaarlijks af. Er is bijzondere aandacht voor het realiseren van bereikbaar woningaanbod voor lage en middeninkomens, zowel in de goedkope koopsector als in de sociale huursector. De vraag naar dure woningen (>€ 250.000) was tijdens de vaststelling van de woonvisie onzeker, in de afgelopen jaren is dat sterk verbeterd.
- De gemeenten in de Bollen-3 voelen zich gezamenlijk verantwoordelijk voor de huisvesting van specifieke doelgroepen en pakken gezamenlijk de opgave aan.
- De gemeenten in de Bollen-3 bevorderen de betaalbaarheid van het wonen, met speciale aandacht voor het voorkomen dat huishoudens uit hun woning worden gezet vanwege een huurachterstand.
- Het langer zelfstandig wonen mogelijk maken door het realiseren van voldoende passende woonruimte en voldoende ondersteuning.
Woonvisie Hillegom
De gemeente onderscheidt zich door middel van een gedifferentieerd aanbod woningen in een gevarieerde woonomgeving. In de woonvisie staat vijf onderliggende ambities centraal. De belangrijkste is het versterken van het karakter van Hillegom als aantrekkelijke woongemeente.
- Het maken een kwaliteitsslag
- Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning
- Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit
- Wonen en zorg: langer zelfstandig wonen mogelijk maken
- Arbeidsmigranten en vluchtelingen: fatsoenlijk opvangen
Behoefte
Landelijk gezien, heeft Hillegom veel hoge inkomens en weinig lage, net als de overige Bollengemeenten. De gemeente heeft ten opzichte van de regio een relatief ‘grijze’ bevolking met veel 50- plussers. Er zijn relatief weinig jongeren en gezinnen. Het is van belang om te kijken naar de doelgroepen voor wie - ook op de langere termijn - woningen nodig zijn. Er is sprake van een toename van vooral oudere huishoudens en van één- en tweepersoonshuishoudens. De woningbehoefte verandert van vooral woningen voor gezinnen naar woningen voor kleinere huishoudens en senioren. Ook de doelgroep senioren vraagt aandacht, vooral omdat zij een woning bewonen die voor starters en gezinnen geschikt is. In algemene zin dient aandacht te bestaan voor (de betaalbaarheid van) nieuwbouwwoningen voor kleinere huishoudens en de geschiktheid van deze woningen voor ouderen.
WBR
Hillegom heeft ruimte om te groeien. In de komende vier jaar (2016 t/m 2019) is er ruimte om tussen 320 en 400 woningen toe te voegen. De prognose in de woonvisie gaat uit van 320 woningen, wat kan oplopen tot een afzet van 400 woningen. In de woonvisie wordt uitgegaan van een woningbehoefte van gemiddeld 100 woningen per jaar.
Conclusie
De twee nieuw te bouwen woningen dragen bij aan kwantitatieve woningbehoefte in zowel de Bollen-3 regio als de gemeente Hillegom. Daarnaast zorgt de ontwikkeling ervoor dat er meer doorstroming mogelijk is voor de middeninkomens waar alle doelgroepen van kunnen profiteren. De nieuwbouw van de twee koopwoningen voorziet in aanbod voor de relatief grote groep huishoudens met een hoog inkomen. Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de Bollen-3 regio en de gemeente Hillegom.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De realisatie van twee woningen betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Er is hierbij geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een m.e.r.-beoordelingsbesluit hoeft dan ook niet te worden genomen.
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Er is voor deze locatie een Verkennend bodemonderzoek (Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v., d.d. 20 februari 2018) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd: zie
bijlagen bij toelichting. Uit dat onderzoek blijkt de zandige toplaag van de bodem licht verontreinigd is met kwik. Dat geldt niet voor de zandige en venige onderlaag. De vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan bollenteelt in de omgeving.
Voor wat betreft het grondwater is sprake van een streefwaarde overschrijding voor dichlooretheen. Het betreft evenwel een worstcase-scenario; in de praktijk is waarschijnlijk sprake van een lagere concentratie.
Geconcludeerd wordt dat gezien de geringe mate aan verontreinigingen, in milieuhygiënisch opzicht geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw en de voorgenomen herbestemming naar wonen.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden slechts twee woningen gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling kan, gelet op de omvang van de ontwikkeling (<1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project; de ontwikkeling heeft niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Tevens blijkt uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en PM10 in de nabije omgeving van het plangebied in het jaar 2016 met ten hoogste resp. 16 µg/m³ en 19 µg/m³ ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie PM2,5 wordt met een waarde van ten hoogste 10 µg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De beoogde woningen zijn in het kader van de Wet geluidhinder aan te merken als gevoelige bestemmingen.
Wegverkeerslawaai
De woningen zijn geprojecteerd aan een rustige, doodlopende weg. Op basis van eerdere onderzoeken kan gesteld worden dat zich geen conflicten met de wet geluidhinder voordoen. Zo is in 2011, in het kader van de ontwikkeling van twee woningen aan het begin van het lint Frederikslaan 2, een akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai. In dit plan worden twee woningen mogelijk gemaakt op een vergelijkbare afstand tot de weg. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting in het peiljaar 2021 ruimschoots minder is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarbij was voor de Frederikslaan een intensiteit van ongeveer 300 motorvoertuigen per etmaal berekend. Dat betreft weliswaar de situatie van 2011, maar die situatie is nog steeds representatief voor de huidige en toekomstige situatie. Sindsdien zijn de verkeerssituatie en de verkeersintensiteit namelijk niet wezenlijks veranderd. Gelet op de beperkte verkeersintensiteiten en op de afstand van minimaal 18 meter tot het hart van de weg, kan aangenomen worden dat zich geen belemmeringen voordoen vanuit het aspect wegverkeerslawaai.
Spoorweglawaai
De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van het doorgaande spoor Haarlem-Leiden. Om die reden is Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai (Windmill, d.d. 20 september 2018) uitgevoerd: zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de oostelijke woning voldoet wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Ter plaatse van de westelijke woning bedraagt de geluidbelasting maximaal 58 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB uit de Wet geluidhinder wordt echter voldaan. De spoorlijn is aan de zuidzijde ten opzichte van het plangebied reeds voorzien van raildempers. Door ook de noordzijde (ten opzichte van het plangebied) van de spoorlijn te voorzien van raildempers kan een geluidreductie van circa 2-3 dB gerealiseerd worden. Door toepassing van deze maatregel kan echter nog
steeds niet worden voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Toepassen van deze maatregel is daarmee niet voldoende effectief.
Andere maatregelen om de geluidbelastingen terug te brengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeurswaarde zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke dan wel financiële aard. Bij de gemeente Hillegom wordt dan ook een hogere waarde voor de westelijke woning aangevraagd. In dat verband dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden uit het gemeentelijk beleid:
- in het gemeentelijk geluidbeleid zijn zogenoemde ontheffingscriteria opgenomen. In voorliggende situatie is sprake van ‘een niet geprojecteerde woning die verspreid gesitueerd wordt buiten de bebouwde kom’;
- de woning beschikt over tenminste één stille gevel (geluidbelasting < 55 dB). Hieraan wordt voldaan;
- bij de indeling van de woning dient rekening te worden gehouden dat de verblijfsruimten niet aan de hoogst geluidbelaste zijde zijn gelegen;
- geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de richtwaarde van 63 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Ten aanzien van het aspect verkeerslawaai is cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Daarnaast dienen, indien een hogere waarde wordt vastgesteld, bij het realiseren van de woning de gevels een voldoende karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies (GA;k) te hebben, conform de eisen uit het Bouwbesluit hebben, zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft.
Na het verlenen van een hogere waarde voor de westelijke woning vormt het aspect geluid vanwege omliggende (spoor)wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Industrielawaai
Zoals uit
toelichting paragraaf 4.2.4 blijkt is industrielawaai niet te verwachten aangezien het plangebied niet binnen de geluidshindercontouren van de nabijgelegen bedrijven is gesitueerd. De afstand van het bedrijf (een Akker-, bollenteelt- en tuinbouwbedrijf) aan de overzijde van de Frederikslaan (nummer 7) tot de nieuwe woningen bedraagt 25 meter. De richtafstand van dit bedrijf betreft 10 meter. Daarmee kan worden aangenomen dat het bedrijf niet belemmerd wordt door de komst van de nieuwe woningen.
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met dit bestemmingsplan worden een tweetal woningen gerealiseerd. De VNG editie wijst lintbebouwing in het buitengebied met agrarische en andere bedrijvigheid aan als gemengd gebied. De Frederikslaan voldoet aan deze beschrijving. Zoals in de VNG publicatie (editie 2009) staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997 (incl. herziening) is te zien dat er drie bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn gesitueerd:
| | | | Richtafstand gemengd gebied | |
| Akker-, bollenteelt- en tuinbouwbedrijf | | | | |
| Groothandelsbedrijf in bloembollen, bloemen, planten en tuinbenodigdheden (met eigen expeditie) | | | | 60m |
| Agrarisch hulp- en nevenbedrijf | | | | |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd door het plan en ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zie voor een nadere toelichting wat betreft het aspect geluid
toelichting paragraaf 4.2.3. De invloed van ‘spuitzones’ wordt navolgend besproken.
Spuitzone
De gronden in de omgeving van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt'. Op deze gronden kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de drift van gewasbeschermingsmiddelen van belang. Het neerkomen van een deel van de gewasbeschermingsmiddelen door wind heeft namelijk mogelijk effect op de gezondheid van omwonenden.
Er zijn geen wettelijke eisen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en gevoelige bestemmingen. Uit jurisprudentie (uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436)blijkt dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een afstand van 50 m tussen een gevoelige functie en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt redelijk acht. De vuistregel van 50 m betreft geen minimaal aan te houden afstand. Het is mogelijk om gemotiveerd van deze afstand af te wijken. Hierbij dient de afstand dusdanig te zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functie.
De ABRvS geeft in haar uitspraak van 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2373) aan dat het mogelijk is om bij vollegrondsteelt van gewassen, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, af te wijken van de vuistregel van 50 m. Bij dergelijke vollegrondsteelt worden gewasbeschermingsmiddelen, in tegenstelling tot boom- en fruitteelt, op een zodanige wijze gebruikt dat daarbij nauwelijks een spuitnevel ontstaat die de omgeving negatief kan beïnvloeden. Bij de betreffende uitspraak wordt een afstand van 9,5 m voldoende geacht, mede omdat het woonerf is afgeschermd door een heg, die eventuele resten van gewasbeschermingsmiddelen zal tegenhouden. Daarbij is in het betreffende bestemmingsplan vastgelegd dat het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en fruitteelt, waarbij een afstand van 50 m aangehouden moet worden, niet toegestaan is.
In artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat op 1 januari 2018 in werking is getreden, is bepaald dat bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen en op braakliggend land in de open lucht een techniek wordt gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 75%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek. Daarmee gelden strengere normen dan waarvan de ABRvS in haar uitspraken is uitgegaan.
Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij bollenteelt ontstaat nauwelijks spuitnevel, omdat spuittechniek neerwaarts is en de spuitkoppen zich relatief dicht bij de grond bevinden. In het vervolg van deze paragraaf wordt het effect van de gewasbeschermingsmiddelen bij bollenteelt omschreven.
De onderhavige woningen bevinden zich op een afstand van resp. 50 en 61 meter tot gronden waarop bollen mogen worden geteeld. Aan de noord- en westzijde is de afstand van de bollengrond tot het bouwvlak van de woningen circa 120 meter. De afstand tot de bollenvelden is dusdanig groot dat het daarmee uitgesloten is dat er sprake zal zijn van drift van gewasbeschermingsmiddelen.
Het aspect bedrijven en milieuzonering, inclusief de aanwezige spuitzone, vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
PlanspecifiekOm te bepalen welke risico's er op het gebied van externe veiligheid optreden is de risicokaart geraadpleegd:
Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied: rode cirkel)
De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding, bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Voorts heeft een afstemming met Brandweer Hollands Midden plaats gehad naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de Veiligheidsregio Hollands Midden. VRHM concludeert namelijk dat het bluswater voor gebouwbrand ontoereikend is en dat er geen primaire bluswatervoorziening nabij de planlocatie aanwezig is. Besproken is om de bestaande brandkraan bij Frederikslaan 13A te verplaatsen naar een locatie halverwege 13A en 7. De definitieve locatie van de brandkraan zal later in overleg met de brandweer worden vastgesteld, zodanig dat de afstand tot de te bouwen woningen Frederikslaan 14 en 16 aan het bouwbesluit zal voldoen.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
4.3.1 Nationaal beleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland 2016-2021
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Compensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn in een eerder stadium afgeleid uit de Keur. De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het Hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15% regeling.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Beoogde situatie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt twee woningen mogelijk. Hierbij blijven het bestaande oppervlaktewater op het perceel en de sloten om het perceel in tact. Er worden twee woningen gerealiseerd met beiden een vloeroppervlak van 100 m². De inritten voor de ontsluiting van de woningen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 175 m². De toegestane bijbehorende bouwwerken mogen per woning een maximale oppervlakte van 60 m² omvatten. Concluderend kennen de twee woningen (inclusief bijbehorende bouwwerken en inritten) een oppervlakte van 495 m².
De toename van het verharde oppervlak blijft beneden de grens van 500 m² die het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert in het kader van de compensatieregeling. Om die reden hoeft in de voorliggende situatie geen compensatie plaats te vinden. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
4.4 Verkeer en parkeren
De Frederikslaan eindigt bij de spoorweg, waar hij overgaat in een onverhard pad. Een onbewaakte overgang verbindt nog enkele percelen aan de overzijde van het spoor. De verkeersintensiteit op de Frederikslaan is door het beperkte aantal aangelegen percelen laag. De percelen aan de Frederikslaan worden ontsloten via de Veenenburgerlaan, die in noordelijke richting uitkomt op de N208 in Hillegom en in zuidelijke richting aantakt op de Stationsweg nabij Lisse.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de twee woningen bedraagt circa 12 mvt/etmaal (6 mvt/etmaal per woning). Aangenomen kan worden dat deze geringe extra verkeersbewegingen niet zullen leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Verkeersgegevens
Op de Frederikslaan zijn geen verkeersintensiteiten bekend. Gezien het feit dat dit geen doorgaande route betreft, kan worden aangenomen dat de intensiteit niet meer dan 500 mvt/etmaal bedraagt. De extra verkeersbewegingen (12 mvt/etmaal) ten gevolge van de nieuwe woningen zullen geen noemenswaardige bijdrage aan de verkeersintensiteit leveren.
Parkeren
De raad van de gemeente Hillegom heeft in 2017 het Parapluplan Parkeren vastgesteld. Daarin is aangegeven dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw slechts wordt verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Het geldende parkeerbeleid, parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016, is opgenomen dat voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied een parkeernorm geldt van 2,2.
In het voorliggende geval wordt uitgegaan van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. De beoogde ontwikkeling gaat uit van een garage met een lange en dubbele oprit bij de woning, waarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Het parkeren heeft volledig op eigen terrein plaats.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN en vormen een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN dragen bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
Planspecifiek
Er is door Blom Ecologie B.V. een Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd: zie
bijlagen bij toelichting.
Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied en/of directe omgeving geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of bijzondere nationaal beschermde soorten. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.
Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland en is het plangebied niet gelegen in een gebied uit de strategische reservering natuur.
Het plangebied is voorts niet gelegen in een belangrijk weidevogelgebied. Tevens zijn in het plangebied geen
karakteristieke landschapselementen aanwezig. Er zijn dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de provinciaal beschermde gebieden en landschapselementen.
Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura2000-gebieden is van externe werking geen sprake.
Conclusie
De conclusie is dat de realisatie van twee woningen uitvoerbaar is conform het bepaalde in de Wro. Wel dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De te treffen maatregelen zijn:
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Ten aanzien van vleermuizen dienen de werkzaamheden uitsluiten tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in de directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder andere worden verstaan: beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassen van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera. Geadviseerd wordt om ook in de gebruiksfase vleermuisvriendelijke verlichtingswijze te gebruiken.
- Aanvullende maatregelen tegen de vestiging van de rugstreeppad in de winterperiode (medio oktober – medio maart) zijn niet nodig. Buiten deze periode dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn in het gebied dienen duurzaam in stand te worden gehouden.
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van de deskundige.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
De gemeente Hillegom heeft in samenwerking met de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse en Teylingen een regionale archeologische verwachters(waarden)kaart en beleidskaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid.
Voor het grondgebied van deze gemeenten zijn beleidsregels opgesteld die zich richten op de wijze waarop het gebied onderzocht moet worden op archeologische sporen. Er worden richtlijnen voor onderzoek gegeven op basis van de oppervlakte en diepte van bodemingrepen. Bij veel bodemingrepen, zoals bouwen, is het namelijk nodig om te onderzoeken of de bodemingreep archeologische waarden kunnen verstoren. De volgende afbeelding toont een uitsnede uit de kaart.
Regionale archeologische verwachters(waarden)kaart en beleidskaart (plangebied aangegeven met een rode cirkel)
Het plangebied is gelegen op een ingesloten strandvlakte, er zijn mogelijk duin- en strandwalresten aanwezig. Het betreft een zone met een lage verwachting (categorie 8) waar bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld en groter dan 1.000 m² een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden naar de aanwezigheid van duin- en strandwalresten.
Het bouwplan voorziet in een totale bodemverstoring van circa 200 m². Doordat er niet wordt voldaan aan bovenstaande drempelwaarde hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plan.
4.7 Kabels en leidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Water' en 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen kan de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd worden.
De planregels sluiten aan bij de systematiek van vergelijkbare plannen (zoals de bestemmingsplannen Frederikslaan en Elsbroek) en op de standaard die binnen de gemeente Hillegom gangbaar is.
Binnen de bestemming 'Water' is een deel van de bestaande watergang op het perceel, ter hoogte van een ontsluitingspad, opgenomen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend kleinschalige nutsvoorzieningen en andere bouwwerken, zoals lichtmasten, gebouwd worden. Ook zijn bruggen, dammen en duikers toegelaten binnen deze bestemming.
De bestemming 'Wonen' maakt de bouw van de twee vrijstaande woningen mogelijk. Binnen deze bestemming zijn aan huis verbonden beroepen toegelaten, tot een maximaal oppervlak van 50 m².
Het hoofdgebouw dient binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak gebouwd te worden. Op de verbeelding is ook de maximale goothoogte (4,5m) en de maximale bouwhoogte (11 m) aangegeven. Tevens is in de regels bepaald dat de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m³.
Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten, tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 60 m². En er zijn nadere regels opgenomen ten aanzien van de plaatsing en maatvoering van de bijbehorende bouwwerken.
Verder omvat het bestemmingsplan regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast biedt het plan Burgemeester en wethouders de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning erkers voor de voorgevel mogelijk te maken.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
De economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. Als onderdeel van de anterieure overeenkomst is een planschadevergoedingsovereenkomst opgenomen. De bijkomende realisatie- en procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemer zijn.
Tevens is een overeenkomst gesloten met de Greenport ontwikkelingsmaatschappij (GOM), waarbij een financiële afdracht aan de GOM is overeengekomen. Met die afdracht wordt onder andere sanering van oude bollenteeltbedrijven en verspreid oud glas mogelijk gemaakt, waarmee de voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan de herstructurering naar een vitale Greenport.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Participatie
Voorafgaand aan de planvorming is door de initiatiefnemer uitgebreid gesproken met de direct aangrenzende eigenaren. De buren ten noordwesten van het plan gebied zijn op de hoogte en hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. Ook met de buurman aan de overzijde van de Frederikslaan zijn constructieve gesprekken gevoerd, waarbij zij hebben aangegeven een voorkeur te hebben voor een verplaatsing van een inrit. Tenslotte hebben de buren aan de oostzijde van het plangebied aangegeven dat hun voorkeur er naar uitgaat dat de nieuwe woningen zo ver mogelijk van hun erfgrens gebouwd worden, in verband van privacy en mogelijke geluidoverlast van hun pauwen en kikkers.
7.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Op 18 juli 2018 is het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro gestart. Er zijn vier reacties binnengekomen:
- Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het plan: op de plankaart en in paragraaf 4.3 Water van de toelichting staan de belangen van de waterstaat duidelijk aangegeven.
- De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) geeft in het advies aan dat de opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied niet gehaald kan worden. Er is een gemiddelde overschrijding van de opkomsttijd van 4 minuten. Geadviseerd wordt om in deze specifieke situatie aanvullende maatregelen te nemen waarbij gedacht wordt aan extra rookmelders voor snellere alarmering. Ook geeft de VRHM aan dat er geen primaire bluswatervoorzieningen aanwezig is nabij de planlocatie. Er wordt geadviseerd om een ondergrondse brandkraan aan te laten brengen in het drinkwaterleidingnetwerk van Dunea.
In reactie hierop is de toelichting op dit onderdeel aangepast/aangevuld: zie
toelichting paragraaf 4.2.5. Daarnaast worden de extra rookmelders mee genomen bij het definitieve ontwerp van de woningen bij de aanvraag omgevingsvergunning.
- TenneT TSO B.V. geeft geen inhoudelijke reactie, omdat er bij het plan geen belangen zijn betrokken.
- Het CultuurHistorisch Genootschap Duin- & Bollenstreek (CHG) komt op basis van een toetsing aan de regels en van de huidige situatie ter plekke van de heemtuin tot het oordeel dat beide woningen prima kunnen worden ingepast.
Naar aanleiding van de reactie van de Veiligheidsregio Hollands Midden is de toelichting aangepast. De overige reacties geven geen aanleiding tot aanpassingen.
7.4 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Frederikslaan 14 en 16, Hillegom’ heeft gedurende een periode van zes weken, van woensdag 31 oktober 2018 tot en met dinsdag 11 december 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan “Frederikslaan 14 en 16, Hillegom” zijn de zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien; zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5.
Naar aanleiding van de zienswijzen is de verbeelding op een aantal punten aangepast:
- het bestemmingsvlak van de oostelijke woning is in westelijke richting opgeschoven, zodanig dat de afstand tot de oostelijke erfgrens groter is;
- de inrit van de oostelijke woning is in westelijke richting opgeschoven;
- het bouwvlak van de oostelijke woning is in zijn geheel 5 meter naar achter geschoven, binnen het bestemmingsvlak;
- het bouwvlak van de westelijke woning is in 6 meter ingekort.
Verder is in de toelichting de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' aangepast op het onderdeel 'Bollenteelt'.