Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Frederikslaan 20, Hillegom
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0534.BPFrederikslaan20-VA01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Frederikslaan te Hillegom is momenteel een heemtuin gesitueerd. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het meest westelijke deel van de heemtuin (kadastraal nummer 3304), met het voornemen om hierop één vrijstaande woning te realiseren: Frederikslaan 20. Parallel hieraan is een aparte ruimtelijke procedure gevolgd voor één vrijstaande woning op het centrale deel van de heemtuin (kadastraal nummer 3465, Frederikslaan 18). Ook zijn er bestemmingsplannen in voorbereiding voor nog eens twee vrijstaande woningen op het oostelijke deel van de heemtuin (Frederikslaan 14 en 16).
 
De huidige bestemmingsplannen Landelijk Gebied 1997 en Landelijk Gebied 1997, eerste herziening hebben voor de heemtuin de bestemming 'Tuin', met de nadere aanduiding 'siertuin' opgenomen. Binnen deze bestemming is geen bebouwing toegestaan en bevat verder geen wijzigingsbevoegdheden voor het wijzigen van de bestemming in een woonbestemming. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen.
 
Deze toelichting geeft inzicht in de bij de afweging betrokken belangen en aspecten, alsmede in hoeverre het initiatief past in een breder ruimtelijk verband en perspectief. Behalve op het ruimtelijke aspect wordt daarbij onder meer ingegaan op de (toekomstige) beleidskaders, milieuaspecten en de juridische verankering.
1.2 Plangebied
De betrokken gronden zijn gelegen op het grondgebied van de gemeente Hillegom en zijn kadastraal bekend als Hillegom, sectie D nummer 3304 (deels). Het plangebied is gesitueerd in het landelijk gebied, zuidwestelijk ten opzichte van de kern van Hillegom. Globaal wordt het plangebied aan de zuidzijde begrensd door woonpercelen aan de Frederikslaan, waarbij de bestaande sloot buiten het plangebied is gelaten. Ten oosten loopt de plangrens dwars door de heemtuin heen. De grens aan de westzijde wordt gevormd door het spoortraject Leiden - Hillegom.
Het plangebied omvat naast een bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen', met een omvang van 600 m², tevens een deel van de bestaande heemtuin. Die heemtuin is meegenomen om de benodigde geluidwal (in verband met de naastgelegen spoorlijn) juridisch te kunnen borgen.
 
Onderstaande afbeelding toont de luchtfoto van het plangebied.
 
Ligging plangebied in omgeving (met de rode cirkel is de globale ligging aangegeven)
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Het initiatief
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt tegen het spoor ten noorden van de Frederikslaan in het buitengebied van Hillegom. De Frederikslaan is een doodlopend bebouwingslint aan de zuidwestrand van de gemeente. De Frederikslaan is oost-west georiënteerd en eindigt bij het spoor, waar de weg overgaat in een onverhard pad. Aan de oostzijde takt de Frederikslaan aan op de Veenenburgerlaan. De Veenenburgerlaan is een landelijke, secundaire verbinding tussen Hillegom en Lisse.

Historie
Op de historische kaarten van het plangebied en omgeving is te zien dat aan de Frederikslaan al sinds eind 19de eeuw bebouwing stond. Sinds begin 20ste eeuw werd het buitengebied van Hillegom en Lisse meer en meer ontgonnen en maakte bos plaats voor bollenteelt. In die tijd werden ook de watergangen gegraven, die heden ten dage nog steeds het landschap kenmerken.
Ondanks de ontginning van het landschap voor de bollenteelt is het kleinschalige karakter van de Frederikslaan altijd behouden gebleven. Aan de noordzijde, en met name aan het einde van de straat is de fijnmazige verkavelingsstructuur sinds begin vorige eeuw aanwezig geweest. De strook van ca. 120 meter breedte, tussen de Frederikslaan en de parallel gelegen ontginningssloot aan de noordzijde, is opgedeeld in kleine smalle kavels in noord-zuidrichting. Deze kavels hebben een breedte die varieert van 40 tot 80 meter. Aan de zuidzijde is de verkavelingsstructuur ruimer van opzet. De diepte van de kavels wordt bepaald door de parallel gelegen Veenenburgersloot op ca. 250 meter afstand van de Frederikslaan. Oorspronkelijk was de verkavelingsrichting hier oost-west (te zien op de kaart van 1914), maar later zijn grotere en bredere kavels ontstaan. De noord-zuid sloten, op ca. 120 meter afstand van elkaar gelegen, bepalen de kavelbreedte.
 
Historische kaarten
 
Huidige situatie
De gehele heemtuin is ongeveer 2,4 ha groot en heeft een zeer groene parkachtige inrichting met waterpartijen en open stukken grasveld. Het terrein is omsloten door hagen, bomen en water waardoor het een besloten karakter heeft.   
Het perceel waarop het onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft, het meeste westelijke deel van de heemtuin, heeft een oppervlakte van ruim 4.200 m² en wordt ontsloten vanaf de Frederikslaan. Op het perceel zijn enkele bouwwerken aanwezig, zoals enkele houten schuurtjes en een recreatiewoning.
Direct ten oosten van het plangebied is, via een uitgebreide omgevingsvergunning, reeds een woning mogelijk gemaakt (Frederikslaan 18). Direct ten zuiden van het plangebied bevinden zich de woningen Frederikslaan 22 en 24. Deze woningen bestaan, evenals de overige woonbebouwing aan de Frederikslaan, uit één laag met een kap.
Aan de overzijde van het perceel staan twee woningen met bedrijfsbebouwing op het achtererf. Aan de noord- en westzijde betreft het agrarische gronden.
 
De hiernavolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied.
 
Impressie plangebied (links: entree, midden en rechts: de heemtuin)
Bestaande situatie (bron: Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna, Blom Ecologie, 4 juni 2018)
 
2.2 Toekomstige situatie
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld voor één vrijstaande woning op het meest westelijke deel van de heemtuin. De gemeente Hillegom heeft in haar brief van 5 december 2011 aangegeven mee te willen meewerken aan een bestemmingsplanwijziging voor de locatie Frederikslaan 18 en 20, mits de twee woningen op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze worden ingepast. Hierbij moet onder andere aansluiting worden gezocht bij de bestaande goot- en nokhoogte. Hiertoe is in 2012 een concept-Stedenbouwkundige onderbouwing opgesteld, die ook als leidraad heeft gediend voor de inmiddels verleende omgevingsvergunning voor de woning Frederikslaan 18.
 
Het gaat om een één vrijstaande woning met een maximale inhoudsmaat van 750 m³. De beoogde woning wordt opgebouwd uit één laag met een kap, in aansluiting op de reeds bestaande woningen aan de Frederikslaan. De woning wordt ontsloten via de bestaande entree vanaf de Frederikslaan. Het noodzakelijk parkeren vindt op eigen terrein plaats.
Daarnaast zal aan de zijde van het spoor een grondwal met een hoogte van 4 meter worden gerealiseerd. Die wal is nodig om te kunnen voldoen aan het gemeentelijke geluidbeleid (zie toelichting paragraaf 4.2.3).
 
Bestemmingsvlak woning, inclusief de geluidwal (bron: TPS, d.d. 15-06-2018)
   
Voor de woning is de zogenaamde GOM-regeling van kracht. De initiatiefnemer heeft dan ook een overeenkomst met de GOM (Greenport Ontwikkelingsmaatschappij) gesloten waarin de financiële afdracht is bepaald.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om, in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking' (per 1 juli 2017).
 
Planspecifiek
Allereerst moet beoordeeld worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor het plan getoetst moet worden aan de nieuwe ladder. Er wordt een ondergrens van 11 woningen gehanteerd. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan voorziet in 1 woning, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Derhalve kan er van uit gegaan worden dat hier niet nader getoetst hoeft te worden aan de nieuwe ladder.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken: Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en Hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling heeft geen raakvlak met de genoemde onderwerpen. Bovendien is de ontwikkeling zodanig klein dat een mogelijk (toekomstig) raakvlak met rijksbeleid minimaal zal zijn.
3.2 Provinciaal beleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 1 april 2019.
 
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
  2. Ambities en sturing
  3. Omgevingskwaliteit
  4. Beleidskeuzes
 
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is met name de omgevingskwaliteit van belang. Hiervoor worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart nader omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in het 'kustcomplex', parallel aan de kust. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en zijn ecologisch waardevol.
In het voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling in een bestaande heemtuin, wat niet van invloed is op het kenmerkende reliëf. Zoals aangegeven in toelichting paragraaf 4.6 gaat de ontwikkeling bovendien niet ten koste gaat van de aanwezige natuurwaarden.  
    
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in het bollenlandschap. Dit landschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt. De intensivering in de landbouw en de verstedelijking dient gekoppeld te worden aan een versterking van de landschappelijke structuur.
Relevant in dit opzicht is dat het onderhavige perceel onderdeel van een verdichte zone: een bebouwingslint aan de Frederikslaan, waarbij het onderhavige perceel al vele jaren een inrichting als heemtuin kent. De voorgenomen realisering van een woning is door de situering in de heemtuin reeds landschappelijk ingepast. Hierdoor worden de landschappelijke kwaliteiten van het gebied niet bedreigd en heeft het geen negatief effect op het zicht op de bollenvelden. Daarnaast draagt de ontwikkeling, middels een afdracht aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (zie ondermeer toelichting paragraaf 3.4.1), bij aan de herstructurering van het bollenlandschap.
 
Gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek
De doelstellingen voor dit gebied zijn onder andere het verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt) en het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting).
Zoals hiervoor reeds aangegeven maakt het voorliggende perceel reeds onderdeel van een verdichte zone aan de Frederikslaan. Het betreft hier een onderdeel van een bestaande heemtuin, waarmee de beoogde woning landschappelijk is ingepast. De landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden niet aangetast en het heeft geen negatief effect op het zicht op de bollenvelden.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in  toelichting paragraaf 3.1.1 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.2.3 Provinciale Woningbehoefteraming 2016
De Zuid-Hollandse Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016) is bedoeld als “neutrale” kwantitatieve basis voor het provinciale woningbouwbeleid. De hoofdlijnen uit deze visie zijn een analyse van de woningmarkt, en ambities en rol van de provincie. Voor elke regio is berekend hoeveel extra woningen er nodig zijn, voor het huisvesten van nieuwe huishoudens. WBR2016 is een demografische prognose, waarbij (o.a.) wordt gerekend met "binnenlands migratiesaldo nul" per gemeente. Elke drie jaar maakt Zuid-Holland een nieuwe WBR. 
 
Planspecifiek
Uit de Woningbehoefteraming 2016 blijkt dat er voor de gehele regio Holland Rijnland in de periode 2017 t/m 2021 een woningbehoefteraming is van 11.803 woningen, en in de periode 2022 t/m 2029 is er een behoefte aan 10.313 nieuwe woningen. Voor de gemeente Hillegom in de subregio Holland RIjnland - Noord is in 2017 t/m 2021 een woningbehoefte aan 423 woningen, en in de periode 2022 t/m 2029 is er een behoefte aan 351 nieuwe woningen. Met de nieuwbouw van de nieuwe woning wordt voorzien in de provinciale woningbehoefte.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Intergemeentelijk Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek
In juli 2016 is door de betrokken gemeenteraden de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 (ISG2016) vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is drieledig:
  • het gedetailleerder dan in de Regionale StructuurVisie (RSV) vastleggen van het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het, in tegenstelling tot de RSV, wettelijk verankeren van het ontwikkelingskader als zelfbindend ontwikkelingskader voor de greenportgemeenten;
  • het verschaffen van een planologisch juridische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De ISG2016 heeft een integraal karakter en geldt voor nagenoeg het hele buitengebied van de zes greenportgemeenten. Het beleid richt zich hoofdzakelijk op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. Met als doel een gemeenschappelijk inzet voor de herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijk en recreatieve kwaliteiten.  
Om het doel te bereiken hanteren de gemeenten een aantal pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030, te weten:
  • faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap;
  • realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek;
  • bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten;
  • bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het gebied dat is aangewezen voor "Herstructurering naar vitale Greenport met landschapsverbetering en integratie wateropgaven, sanering,  schaalvergroting en intensivering van het bollencomplex".
 
De ontwikkeling omvat de realisatie van een woning. Deze woning wordt in de intergemeentelijke structuurvisie aangemerkt als compensatiewoning. Door een financiële afdracht aan de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) maken compensatiewoningen onder andere sanering van oude bollenteeltbedrijven en verspreid oud glas mogelijk. Hierdoor voorziet de ontwikkeling in een functiewijziging die in bepaalde mate bijdraagt aan de herstructurering naar een vitale Greenport. 
 
Gelet op de ligging in de heemtuin is de woning goed landschappelijk ingepast. Van een verrommeling van het platteland is geen sprake. Het initiatief is in overeenstemming met ISG2016.
 
3.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit;
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 4, 5, en 6. Het plan komt tegemoet aan de vraag naar woningen en in het bijzonder woningen in een ruimtelijker dorps / landelijk woonmilieu. Het toevoegen van dit woonmilieu bevorderd de doorstroming vanuit het lagere segment waarmee deze woningen beschikbaar worden voor de volgende generatie. Tenslotte zal bij de nadere uitwerking van de woning aandacht zijn voor duurzaamheid.
 
In de gemeente Hillegom is in de periode 2017-2022 vraag naar 420 extra woningen. In de periode 2022- 2030 bedraagt de behoefte 350 extra woningen. De totale behoefte van 770 woningen in de periode 2017- 2030 is indicatief voorzien in een woonmilieu dat te typeren is als 'Dorps/Landelijk' (Luxe woonwijk, Dorps, Landelijk). Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de regio Holland Rijnland en de gemeente Hillegom.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Hillegom 2030
Op 22 februari 2018 heeft de gemeente Hillegom de Omgevingsvisie Hillegom 2030 'Heerlijk Hillegom. Duurzame (proef)tuin van Holland' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Hillegom 2008. Bij de voorbereiding van de Omgevingsvisie zijn de inwoners, bedrijven en instellingen in de gemeente gevraagd om mee te denken over de identiteit en de koers van de gemeente.
 
In de Omgevingsvisie staat de vraag centraal hoe de gemeente er in 2030 uitziet. Bij het opstellen van de Omgevingsvisie is rekening gehouden met ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, energie, klimaat, gezondheid, waterberging, sociale aspecten, enzovoort. Duurzaamheid is het leidend principe in de visie met aandacht voor landschap, cultuurhistorie, ruimtelijke kwaliteit en gezondheid e.d. In de Omgevingsvisie is voorts een afwegingskader opgenomen dat gebaseerd is op Fysieke, Economische en Sociale Duurzaamheid (ook wel bekend als People, Planet, Profit ). Het is een integrale visie voor de fysieke leefomgeving waardoor de gemeente middels integraal beleid en perspectief de initiatieven voor inwoners, bedrijven en instellingen in Hillegom kan beoordelen. Daarbij is de omslag gemaakt naar het nieuwe principe “ja, mits” in plaats van “nee, tenzij”. Daarnaast is een Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid opgesteld.
 
In de visie zijn de ambities en de koers voor de gehele gemeente en per deelgebied in beeld gebracht, die vervolgens juridisch zijn vastgelegd in een Omgevingsplan en uitvoeringsprogramma(’s). In de Omgevingsvisie is het grondgebied in 7 deelgebieden opgedeeld: Duurzame Bloementuin, Hollandse Weides, Historisch Hart, Heerlijke Woonplaats, Werkplaats Hillegom, Levendige linten en Duurzame verbindingen. Per deelgebied is het karakter en de koers beschreven.
 
Planspecifiek
Op de Omgevingsvisiekaart is het plangebied aangegeven als deelgebied Duurzame bloementuin.
   
Omgevingsvisiekaart Hillegom 2030 (plangebied aangegeven met een blauwe druppel)
 
Het deelgebied Duurzame bloementuin omvat het volgende afwegingskader voor initiatieven van bewoners,
bedrijven en instellingen.
 
Duurzame Bloementuin - Greenportwoningen
De koers van het deelgebied Duurzame bloementuin bevat de volgende onderwerpen:
  • Faciliteren van schaalvergroting en herstructurering bollenteeltbedrijven
  • Overgang naar 100% biologische bollenteelt
  • Opwekken van duurzame energie
  • Verbeteren ruimtelijke kwaliteit en versterken gebiedskarakteristieken
  • Benutten van recreatieve potenties
  • Verhogen biodiversiteit
In Duurzame bloementuin staat de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de economische vitaliteit voorop. Dit wil de gemeente bereiken door het bollengebied de komende jaren te transformeren tot een proeftuin voor duurzame en vitale bollen- en vaste plantenteelt, waarbij de teelt in Hillegom in 2030 100% biologisch is met een duurzaam bodemgebruik. Daarnaast wordt gestreefd naar landschappelijke kwaliteitsverbetering met behoud of versterking van de gebiedskarakteristieken, waaronder (de beleving/zichtbaarheid van) cultuurhistorische elementen, openheid en structuren. Tenslotte staan de duurzaamheidsthema's robuust klimaatbestendig watersysteem en energiebesparing hoog op het prioriteitenlijstje van de gemeente.
 
De bouw van nieuwe woningen is in de Duurzame bloementuin in principe niet toegestaan, met uitzondering van de bouw van zogenaamde Greenportwoningen. Voorliggend plan voorziet in een dergelijke woning, zie toelichting paragraaf 3.3.1. De Greenportwoningen kunnen onder die voorwaarden worden gerealiseerd in het buitengebied, maar in principe alleen als ‘eerste lijn bebouwing’ in de Levendige linten, met inachtneming van de uitgangspunten die voor de verschillende linten gelden. De koers van het deelgebied Levendige linten bevat de volgende onderwerpen:
  • Verhogen van de woon- en leefkwaliteit
  • Versterken van de karakteristieken van het betreffende lint
  • Creëren van aantrekkelijke entrees van Hillegom / de Bollenstreek
De levendigheid van de linten, waar verschillende functies samenkomen, moet behouden blijven. Daarom biedt de gemeente ruimte aan initiatieven mits die zorgen voor een kwaliteitsverbetering (cultuurhistorisch, landschappelijk, ecologisch, recreatief en/of op het gebied van duurzaamheid, gezondheid, zorg, enz.). Een belangrijk ruimtelijk uitgangspunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de cultuurhistorisch-landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten van het betreffende type lint. Daarnaast wordt ingezet op 100% biologische teelt van bollen en vaste planten, waarmee mogelijke gezondheidsrisico’s door spuitnevels voor omwonenden kunnen worden teruggedrongen. Dit zal de  leefbaarheid in de linten ten goede komen.
Binnen de levendige linten staat het behouden van de openheid en de verspreide bebouwingsstructuur centraal. Daarnaast wordt verder gestimuleerd de linten te beplanten met hagen (zonder de openheid aan te tasten), de erfbeplanting te laten bestaan uit streekeigen beplanting en het behouden van het overwegend agrarische karakter van de bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven om de woonbebouwing voorop de kavel te plaatsen, evenwijdig aan de kavelgrens.
 
De ontwikkeling van Greenportwoningen dient ten slotte de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in stand te houden of te versterken (zichtlijnen, cultuurhistorisch, duurzaamheid e.d.) en mogen geen negatieve invloed hebben op de milieukwaliteit.
 
Conclusie
Ondanks dat het initiatief van de Greenportwoning niet binnen een "levendig lint' past, draagt het plan bij aan het behoud en versterken van de Duurzame bloementuin. De woning past binnen de cultuurhistorisch-landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten van de tuinderslinten elders in het gebied doordat de woning voorop de kavel is geplaatst, evenwijdig aan de kavelgrens. De woning sluit aan op de rooilijn van de bebouwing ten zuidoosten van het onderhavige perceel. Tevens vormt de ontwikkeling geen belemmering in het streven naar een open landschap, aangezien de woning is gesitueerd binnen een bestaande heemtuin. Door de ligging in het volwassen groen van de heemtuin is de woning landschappelijk goed ingepast en zijn er geen negatieve milieueffecten (spuitzones) als gevolg van omliggende bollenvelden. Bovendien voldoet de woning aan de voorwaarden die worden gesteld aan Greenportwoningen. Derhalve kan gesteld worden dat het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Hillegom 2030.
 
3.4.2 Bestemmingsplan Landelijk gebied 1997
De betrokken gronden zijn gelegen binnen het planologische regime van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1997, na 1e herziening" (vastgesteld 13 september 2007). Binnen dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Tuinen', nader aangeduid met 'siertuin'. In artikel 22 van dat bestemmingsplan is bepaald waarvoor de gronden aangewend mogen worden en wat gerealiseerd mag worden aan bebouwing.
 
Het vigerende bestemmingsplan is overwegend gericht op het beheer van de bestaande ruimtelijke situatie. Het uitgangspunt is dat de bestaande functies gehandhaafd blijven en dat binnen deze bestaande functies beperkte mogelijkheden zijn voor vernieuwing en verandering. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de vigerende geconsolideerde bestemmingsplankaart (incl. herzieningen). De uitsnede toont de gehele Frederikslaan. De betrokken gronden zijn gesitueerd in het lichtgroene vlak aan de linkerzijde van de afbeelding.
 
Afbeelding 7. Uitsnede bestemmingsplankaart Landelijk gebied, na 1e herziening
   
Planspecifiek
Het voornemen een woning te realiseren op het perceel is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de nieuwe functie mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Er is ook een deel van de bestaande siertuin opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. De regeling hiervan is afgestemd op de geldende mogelijkheden, waarbij in aanvulling daar op een geluidwal wordt geregeld (deze is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen).
 
3.4.3 Duurzaamheid
In de Omgevingsvisie Hillegom 2030 is aangegeven dat de gemeente Hillegom een duurzame gemeente wil zijn. De raad heeft unaniem de ambitie geadopteerd om in 2030 energieneutraal te zijn en in 2050 klimaatneutraal. Ingezet wordt op het verduurzamen van de bestaande woonvoorraad en op duurzame nieuwbouw. Hierbij kan gedacht worden aan energieleverende of -neutrale woningen, gasloos, het afkoppelen van hemelwater, het indikken van rioolwater, het realiseren van extra waterberging en het vergroenen van versteende oppervlaktes (bij voorkeur ook in private tuinen) om de waterbergende capaciteit te vergroten. Dit geldt ook voor het realiseren van (Greenport)woningen in het buitengebied. Daarbij heeft de gemeente Hillegom op 27 september 2017, samen met vele andere partijen, het Energieakkoord 2017 van de provincie Zuid-Holland ondertekend.
 
Ook in praktische zin ondersteunt de gemeente Hillegom het duurzaam bouwen. Zo kunnen de inwoners gratis en onafhankelijk advies inwinnen via het Duurzaam Bouwloket Hillegom. Bovendien kan via de gemeente een zogenaamde 'Duurzaamheidslening' afgesloten worden om energiebesparende maatregelen in en aan de woning te financieren.
 
Planspecifiek
Initiatiefnemer bekijkt de mogelijkheden om duurzaam te bouwen. De nadere uitwerking hiervan heeft buiten de kader van de ruimtelijke procedure plaats.
 
3.4.4 Woonvisie Hillegom 2015-2019
De gemeenteraad van de gemeente Hillegom heeft op 3 maart 2016 een woonvisie 'Top van de Bollenstreek' vastgesteld. Hierin wordt de visie op het wonen in Hillegom tot 2019 uiteengezet. Veranderingen op de woningmarkt, nieuwe wetgeving en zeker andere ambities van de gemeente vinden hierin een plek. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen.
 
Bollen-3
De gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen hebben zich verenigd om hun woonbeleid op elkaar af te stemmen voor de 'Bollen-3'. Voor de gehele Bollen-3 geldt dat 33% van de huishoudens een laag inkomen heeft (tot €25.100). Ook wonen er relatief meer huishoudens met een hoog inkomen in de Bollen-3 vergeleken met de gehele regio Holland Rijnland. In de Bollen-3 ligt meer dan voorheen een nadruk op het verbeteren en aanpassen van de bestaande woningvoorraad, om deze voorraad geschikt te maken voor de toekomstige woningvraag. De Bollen-3 stelt de volgende ambities:
  • Het behouden van de omvang van de goedkope en betaalbare woningvoorraad in de sociale huursector om voldoende betaalbare huurwoningen voor de laagste inkomensgroepen beschikbaar te hebben.
  • Het vergroten van het aanbod voor huishoudens met een middeninkomen. Nevendoel is het vergroten van de doorstroming uit de sociale huursector.
  • Het realiseren van ten minste de woningbouwaantallen uit de Woningbehoefteraming 2013. Dit is een WBR van 2012-2019 van 553 woningen en tussen 2020 en 2029 een WBR van 166 woningen.
  • Voor het kwalitatief programma nieuwbouw stemt de regio jaarlijks af. Er is bijzondere aandacht voor het realiseren van bereikbaar woningaanbod voor lage en middeninkomens, zowel in de goedkope koopsector als in de sociale huursector. De vraag naar dure woningen (>€ 250.000) was tijdens de vaststelling van de woonvisie onzeker, in de afgelopen jaren is dat sterk verbeterd.
  • De gemeenten in de Bollen-3 voelen zich gezamenlijk verantwoordelijk voor de huisvesting van specifieke doelgroepen en pakken gezamenlijk de opgave aan.
  • De gemeenten in de Bollen-3 bevorderen de betaalbaarheid van het wonen, met speciale aandacht voor het voorkomen dat huishoudens uit hun woning worden gezet vanwege een huurachterstand.
  •  Het langer zelfstandig wonen mogelijk maken door het realiseren van voldoende passende woonruimte en voldoende ondersteuning.
Woonvisie Hillegom
De gemeente onderscheidt zich door middel van een gedifferentieerd aanbod woningen in een gevarieerde woonomgeving. In de woonvisie staat vijf onderliggende ambities centraal. De belangrijkste is het versterken van het karakter van Hillegom als aantrekkelijke woongemeente.
  • Het maken een kwaliteitsslag
  • Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning
  • Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit
  • Wonen en zorg: langer zelfstandig wonen mogelijk maken
  • Arbeidsmigranten en vluchtelingen: fatsoenlijk opvangen
Behoefte
Landelijk gezien, heeft Hillegom veel hoge inkomens en weinig lage, net als de overige Bollengemeenten. De gemeente heeft ten opzichte van de regio een relatief ‘grijze’ bevolking met veel 50- plussers. Er zijn relatief weinig jongeren en gezinnen. Het is van belang om te kijken naar de doelgroepen voor wie - ook op de langere termijn - woningen nodig zijn. Er is sprake van een toename van vooral oudere huishoudens en van één- en tweepersoonshuishoudens. De woningbehoefte verandert van vooral woningen voor gezinnen naar woningen voor kleinere huishoudens en senioren. Ook de doelgroep senioren vraagt aandacht, vooral omdat zij een woning bewonen die voor starters en gezinnen geschikt is. In algemene zin dient aandacht te bestaan voor (de betaalbaarheid van) nieuwbouwwoningen voor kleinere huishoudens en de geschiktheid van deze woningen voor ouderen.
 
WBR
Hillegom heeft ruimte om te groeien. In de komende vier jaar (2016 t/m 2019) is er ruimte om tussen 320 en 400 woningen toe te voegen. De prognose in de woonvisie gaat uit van 320 woningen, wat kan oplopen tot een afzet van 400 woningen. In de woonvisie wordt uitgegaan van een woningbehoefte van gemiddeld 100 woningen per jaar.
   
Conclusie
De nieuw te bouwen woning draagt bij aan kwantitatieve woningbehoefte in zowel de Bollen-3 regio als de gemeente Hillegom. Daarnaast zorgt de ontwikkeling ervoor dat er meer doorstroming mogelijk is voor de middeninkomens waar alle doelgroepen van kunnen profiteren. De nieuwbouw van de koopwoning voorziet in aanbod voor de relatief grote groep huishoudens met een hoog inkomen. Het voorgenomen plan past daarmee binnen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar woningen in de Bollen-3 en de gemeente Hillegom.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
 
De realisatie van één woning betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Er is hierbij geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een m.e.r.-beoordelingsbesluit hoeft dan ook niet te worden genomen.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijke ontwikkeling dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
In gevolge de gebruikswijziging van de gronden heeft onderzoeksbureau van Dijk een verkennend bodem- en waterbodemonderzoek (bijlagen bij toelichting, bijlage 1) uitgevoerd voor de locaties Frederikslaan 18 en 20. Uit de analyseresultaten blijkt dat de top- en onderlaag van de bodem ter plaatse van de voorziene bouwlocatie niet tot licht verontreinigd zijn met kwik en lood. De toplaag met resten puin is daarnaast licht verontreinigd met PAK. De vastgestelde verontreinigingen met kwik en lood zijn vermoedelijk te wijten aan natuurlijke ophoging. De lichte verontreiniging met PAK staat vermoedelijk in relatie met de waargenomen resten puin.
 
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd. Het slib in de te dempen watergang heeft een vergelijkbare kwaliteitsklasse als het aangrenzend perceel. De onderliggende veenbodem is licht verontreinigd. Deze verontreiniging is vermoedelijk veroorzaakt door natuurlijke ophoging.
 
Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, het slib en de waterbodem wordt door van Dijk geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige functie.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt slechts 1 woning gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling kan, gelet op de omvang van de ontwikkeling (<1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project; de ontwikkeling heeft niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.  
Tevens blijkt uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving dat de luchtkwaliteit wat betreft NO2 en PM10 in en om het plangebied in het jaar 2015 met ten hoogste resp. 12  µg/m³  en 20  µg/m³ ruimschoots aan de norm van 40 µg/m³ voldoet. Wat betreft de concentratie PM2,5 wordt met een waarde van ten hoogste 13 µg/m³ ook ruimschoots aan de betreffende norm van 25 µg/m³ voldaan.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden geluidgevoelige objecten, zoals woningen, beschermd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De beoogde woning is in het kader van de Wet geluidhinder aan te merken als gevoelige bestemming.
 
Wegverkeerslawaai
De woningen zijn geprojecteerd aan een rustige, doodlopende weg. Op basis van eerdere onderzoeken kan gesteld worden dat zich geen conflicten met de Wet geluidhinder voordoen. Zo is in 2011, in het kader van de ontwikkeling van twee woningen aan het begin van het lint Frederikslaan 2, een akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai. In dit plan worden twee woningen mogelijk gemaakt op een vergelijkbare afstand tot de weg. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting in het peiljaar 2021 ruimschoots minder is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarbij was voor de Frederikslaan een intensiteit van ongeveer 300 motorvoertuigen per etmaal berekend. Dat betreft weliswaar de situatie van 2011, maar die situatie is nog steeds representatief voor de huidige en toekomstige situatie. Sindsdien zijn de verkeerssituatie en de verkeersintensiteit  namelijk niet wezenlijks veranderd. Gelet op de beperkte verkeersintensiteiten en op de afstand van minimaal 18 meter tot het hart van de weg, kan aangenomen worden dat zich geen belemmeringen voordoen vanuit het aspect wegverkeerslawaai.
 
Spoorweglawaai
Er is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige (spoor)wegen waarvan de zone het plangebied overlapt (bijlagen bij toelichting, bijlage 2). De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van het doorgaande spoor Haarlem-Leiden. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
 
Vanwege de zoneplichtige spoorlijn Haarlem-Leiden wordt de voorkeurswaarde overschreden. Aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB uit de Wgh wordt echter voldaan. Ter hoogte van het plan is het spoor al voorzien van raildempers. Andere maatregelen aan de bron zijn niet haalbaar, maar er zijn wel maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk. Met het realiseren van een geluidwal (grondwal) is het mogelijk om de geluidbelasting te verlagen tot de richtwaarde van 63 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid. Door het realiseren van een geluidwal met een hoogte van 4 meter boven plaatselijk maaiveld, bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 63 dB. Bij de gemeente Hillegom kan een hogere waarde voor de woningen worden aangevraagd. Navolgende afbeelding laat de situering van de geluidswal op de kavel zien:
 
 
Situering geluidswal Frederikslaan 20 (bron: Akoestisch onderzoek railverkeerslawaai, Windmill d.d. 20 juli 2018 )
 
Wanneer een hogere grenswaarde wordt aangevraagd, dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid. In voorliggende situatie is sprake van ‘een niet geprojecteerde woning die verspreid gesitueerd wordt buiten de bebouwde kom’. De volgende voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid zijn hier op van toepassing:
  • Elke woning beschikt over tenminste één stille gevel (geluidbelasting < 55 dB).
  • Bij de indeling van de woningen dient rekening te worden gehouden dat de verblijfsruimten niet aan de hoogst geluidbelaste zijde zijn gelegen.
  • Er dient te worden voldaan aan de richtwaarde van maximaal 63 dB.
Geconcludeerd wordt dat na realisatie van een geluidwal met een hoogte van 4 meter boven plaatselijk maaiveld, wordt voldaan aan de richtwaarde van 63 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid.
 
Ten aanzien van het aspect verkeerslawaai is cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder niet van toepassing. In het kader van een omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de gevelgeluidwering (GA,k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit.
 
Industrielawaai
Zoals uit paragraaf 4.2.4 zal blijken is industrielawaai niet te verwachten aangezien het plangebied niet binnen de geluidshindercontouren van de nabijgelegen bedrijven is gesitueerd.
 
Conclusie
Op het gebied van wegverkeerslawaai en industrielawaai zijn er geen beperkingen. Met betrekking tot het spoorweglawaai dient een besluit hogere waarde te worden genomen. Tevens dient een geluidsbeperkende maatregel genomen te worden in de vorm van de aanleg van een aarden geluidswal van ten minste 4 meter hoog. Middels een voorwaardelijke verplichting wordt de realisering en instandhouding van deze wal juridisch geregeld.
 
4.2.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met dit bestemmingsplan worden een tweetal woningen gerealiseerd. De VNG editie wijst lintbebouwing in het buitengebied met agrarische en andere bedrijvigheid aan als gemengd gebied. De Frederikslaan voldoet aan deze beschrijving. Zoals in de VNG publicatie (editie 2009) staat vermeld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997 (incl. herziening) is te zien dat er twee relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn gesitueerd:
  
Adres
Inrichting
SBI-2008
Milieu-categorie 
Richtafstand gemengd gebied
Afstand tot plangebied
Frederikslaan 7
Akker-, bollenteelt- en tuinbouwbedrijf
011, 012, 013
2
10 m
55m
Frederikslaan 13
Agrarisch hulp- en nevenbedrijf
016
3.1
30 m
43 m
 
Het bestemmingsplan laat een akker-, bollenteelt- en tuinbouwbedrijf alsmede gemengde tuinbouwbedrijven toe aan de Frederikslaan 7. De VNG publicatie wijst zo'n bedrijf aan als categorie 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het bestemmingsplan laat aan de Frederikslaan 12 een groothandelsbedrijf in bloembollen, bloemen, planten en tuinbenodigdheden (met eigen expeditie) toe. Zo’n bedrijf behoort tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Aan de Frederikslaan 13 is een agrarisch hulp- en nevenbedrijf behorende tot maximaal categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Uit bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd door het plan en ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zie voor een nadere toelichting wat betreft het aspect geluid toelichting paragraaf 4.2.3. De invloed van ‘spuitzones’ wordt navolgend besproken. 
 
Spuitzone
De gronden in de omgeving van het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch - Bollenteelt'. Op deze gronden kunnen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de drift van gewasbeschermingsmiddelen van belang. Het neerkomen van een deel van de gewasbeschermingsmiddelen door wind heeft namelijk mogelijk effect op de gezondheid van omwonenden.
 
Er zijn geen wettelijke eisen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en gevoelige bestemmingen. Uit jurisprudentie (uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436)blijkt dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een afstand van 50 m tussen een gevoelige functie en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt redelijk acht. De vuistregel van 50 m betreft geen minimaal aan te houden afstand. Het is mogelijk om gemotiveerd van deze afstand af te wijken. Hierbij dient de afstand dusdanig te zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functie.
 
De ABRvS geeft in haar uitspraak van 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2373) aan dat het mogelijk is om bij vollegrondsteelt van gewassen, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, af te wijken van de vuistregel van 50 m. Bij dergelijke vollegrondsteelt worden gewasbeschermingsmiddelen, in tegenstelling tot boom- en fruitteelt, op een zodanige wijze gebruikt dat daarbij nauwelijks een spuitnevel ontstaat die de omgeving negatief kan beïnvloeden. Bij de betreffende uitspraak wordt een afstand van 9,5 m voldoende geacht, mede omdat het woonerf is afgeschermd door een heg, die eventuele resten van gewasbeschermingsmiddelen zal tegenhouden. Daarbij is in het betreffende bestemmingsplan vastgelegd dat het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en fruitteelt, waarbij een afstand van 50 m aangehouden moeten worden, niet toegestaan is.
In artikel 3.78a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat op 1 januari 2018 in werking is getreden, is bepaald dat bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen en op braakliggend land in de open lucht een techniek wordt gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 75%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek. Daarmee gelden strengere normen dan waarvan de ABRvS in haar uitspraken is uitgegaan.
 
Bollenteelt
Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij bollenteelt ontstaat nauwelijks spuitnevel, omdat spuittechniek neerwaarts is en de spuitkoppen zich relatief dicht bij de grond bevinden. In het vervolg van deze paragraaf wordt het effect van de gewasbeschermingsmiddelen bij bollenteelt omschreven.
 
Aan de zuid- en westzijde van de nieuwe woning is de afstand van de bollengrond tot de woning en bijbehorende tuin circa 60 m. Aan de noordzijde is de afstand van de bollengrond tot het bouwvlak van de woning nog veel groter, namelijk 110 meter. Aan de oostzijde bevindt zich de bestaande woning aan de Frederikslaan 12. Daarmee is het uitgesloten dat er aan deze zijde sprake zal zijn van drift van gewasbeschermingsmiddelen.
 
De afstand tot de bollenvelden is dusdanig groot dat het daarmee uitgesloten is dat er sprake zal zijn van drift van gewasbeschermingsmiddelen. Bovendien is er in de bestaande situatie rondom het perceel een groenblijvende haag aanwezig. Deze haag heeft een driftreducerende werking en heeft een positieve invloed op het woon- en leefklimaat. Bovendien is de aanwezigheid van de naastgelegen woning een aanleiding om aan te nemen dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat en bollenteeltbedrijven niet in hun mogelijkheden beperkt worden. Tenslotte mag er volgens de regelgeving geen gewasbeschermingsmiddel in het oppervlaktewater kunnen komen. Door middel van een spuitvrije zone en toepassingseisen van de chemische middelen kan er vanuit gegaan worden dat de drift van de middelen niet via de sloten aan de noord-, zuid- en westzijde bij het woonperceel kan komen.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering, inclusief de aanwezige spuitzone, vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
 
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
 
Planspecifiek
Een woon- en verblijfsfunctie wordt onder het Bevi gezien als kwetsbaar. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met de invloedsgebieden van de aanwezige risicobronnen. Uit raadpleging van de provinciale risicokaart volgt dat in de directe omgeving geen invloedsgebieden aanwezig zijn die van invloed zijn op de externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling.
De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling geen effect heeft op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding, bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid.
Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Landelijk beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. 
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
 
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De KRW is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW is inmiddels geïmplementeerd in Nederlandse regelgeving door middel van de Waterwet. De Waterwet geeft op nationaal niveau onder andere invulling aan de KRW. De KRW is daarmee indirect van toepassing op onderhavig plan.
4.3.2 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan 2016-2021
Het in 2016 vastgestelde vijfde Rijnlandse Waterbeheerplan (WBP5) geeft richting aan het waterbeheer in de periode 2016-2021. Het nieuwe WBP legt nog meer dan voorheen accent op uitvoering, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. WBP5 beoogd om samen met alle betrokkenen in het gebied te werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
 
Keur en Beleidsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden, waarin Rijnland een aanpak heeft gehanteerd met minder regels voor burgers, bedrijven en Rijnland. Bij de Keur horen Uitvoeringsregels met voorwaarden voor allerlei werkzaamheden die bewoners en bedrijven willen uitvoeren bij water en dijken. De Uitvoeringsregels kan een zorgplicht voor eenvoudige werkzaamheden met weinig risico, een Algemene regel voor activiteiten met een beperkt risico en een Beleidsregel voor activiteiten met een groter risico bevatten. In het voorliggende geval gaat het om zorgplicht.
 
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
  1. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt; 
  2. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt; 
  3. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater; 
  4. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd; 
  5. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt; 
    2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
 
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
  
Compensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn in een eerder stadium afgeleid uit de Keur. De toename aan verharding dient volgens de regels van het hoogheemraadschap in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorg er voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden. Het Hoogheemraadschap hanteert bij een toename aan verharding van meer dan 500 m², de 15% regeling.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Beoogde situatie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woning mogelijk. Hierbij blijven het bestaande oppervlaktewater op het perceel en de sloten om het perceel, die vallen onder primair water, in tact. Er wordt een woning gerealiseerd, maar er worden ook enkele schuurtjes verwijderd. Per saldo neemt het bebouwde oppervlak slechts in geringe mate toe. Wel wordt enige verharding, voor de ontsluiting van de woning toegevoegd, maar dat blijft beneden de grens van 500 m² die het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert in het kader van de compensatieregeling. Om die reden hoeft in de voorliggende situatie geen compensatie plaats te vinden.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
  
Verkeer
De percelen aan de Frederikslaan worden ontsloten via de Veenenburgerlaan, die in noordelijke richting uitkomt op de N208 in Hillegom en in zuidelijke richting aantakt op de Stationsweg nabij Lisse. De Frederikslaan eindigt bij de spoorweg, waar hij overgaat in een onverhard pad naar enkele agrarische percelen aan de overzijde van het spoor. Van de Frederikslaan zijn geen recente verkeersintensiteiten bekend. Gesteld kan worden dat intensiteit, door het doodlopende karakter en het beperkte aantal aangelegen percelen, laag is. Zoals weergegeven in toelichting paragraaf 4.2.3 (Geluid) is in het kader van een akoestisch onderzoek voor de locatie Frederikslaan 2 uit 2011 een intensiteit van ongeveer 300 motorvoertuigen per etmaal berekend. De verkeersgeneratie van een woning bedraagt circa 6 mvt/etmaal. Aangenomen kan worden dat deze geringe extra verkeersbewegingen niet zullen leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
 
Parkeren
De raad van de gemeente Hillegom heeft in 2017 het Parapluplan Parkeren vastgesteld. Daarin is aangegeven dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw slechts wordt verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Het geldende parkeerbeleid is in separate beleidsnota’s opgenomen, onder andere ten aanzien parkeernormen.
In het voorliggende geval wordt, conform de Nota Parkeernormen 2016, uitgegaan van een parkeernorm van 2.2 parkeerplaatsen per woning. Het perceel heeft voldoende ruimte voor het realiseren van drie parkeerplaatsen, waarbij voldaan wordt aan de eisen die de gemeente daar aan stelt.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Blom Ecologie heeft een oriënterend onderzoek gedaan naar de beschermde flora en fauna op het perceel (bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Hierin wordt geconstateerd dat in het plangebied of in de directe omgeving geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Mogelijk bevolkt de rugstreeppad de locatie gedurende de werkzaamheden en maken vleermuizen mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. Daarnaast worden het plangebied en omgeving incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren en vormt het geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels en de kerkuil.
 
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000-gebuied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 1,9 km en meer liggen enkele Natura2000-gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand is van externe werking op deze Natura2000-gebieden geen sprake. De afstand tot het Natuurnetwerk Nederland bedraagt ongeveer 0,2 km; hiervoor geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
 
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
Op basis van het oriënterende onderzoek kan gesteld worden dat de voorgenomen werkzaamheden en toekomstige situatie niet leiden tot aantasting van beschermde gebieden en beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad, algemene vissen en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
 
Conclusie
De realisatie van een woning op het onderhavige perceel is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). De volgende maatregelen dienen in acht te worden genomen bij de ontwikkeling:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts, geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • Voor rugstreeppad dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
Recentelijk is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Hillegom geactualiseerd. Dit is vastgelegd in het Raap-rapport 2852: Toelichting op de archeologische verwachtings(waarden) kaart en beleidskaart Gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom, Weesp (Wink, K. e.t. 2014). Nieuwe ruimtelijke plannen worden opgesteld, conform de regels die in deze kaart worden voorgeschreven.
 
De volgende afbeelding toont een uitsnede uit de archeologische waardenkaart uit 2014.
 
Uitsnede archeologische waardenkaart 2014 (plangebied aangegeven met een rode cirkel)
 
Op de geactualiseerde archeologische waarden- en verwachtingenkaart staat het plangebied aangeduid als een zone waarvoor een lage archeologische verwachting geldt vanwege de ligging in een ingesloten strandvlakte met veen, mogelijk duin- en strandwalafzettingen. In ruimtelijke plannen wordt voor deze zones tegenwoordig de volgende regel gehanteerd: archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
 
Het bouwplan voorziet in een totale bodemverstoring van circa 100 m². Doordat er niet wordt voldaan aan bovenstaande drempelwaarde hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de plan.
4.7 Kabels en leidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
Voor het opstellen van de planregels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard. Op deze wijze beschikt de gemeente over zoveel als mogelijk uniforme plannen.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen kan de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd worden. Daarnaast voorziet het plan in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.
 
De planregels sluiten aan bij de systematiek van vergelijkbare plannen (zoals de bestemmingsplannen Frederikslaan en Elsbroek) en op de standaard die binnen de gemeente Hillegom gangbaar is.
 
Binnen de bestemming 'Tuin' is een siertuin toegelaten, conform de geldende bestemming. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden.
Tevens is de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - geluidwal' opgenomen. Deze wal is nodig om aan de bepalingen van het gemeentelijke geluidbeleid te kunnen voldoen. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee veiliggesteld wordt dat deze geluidwal, met een hoogte van ten minste 4 meter, gerealiseerd en in stand gehouden wordt.
 
De bestemming 'Wonen' maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk, waarvan in de regels is bepaald dat de inhoud niet meer mag bedragen dan 750 m³. Binnen deze bestemming zijn aan huis verbonden beroepen toegelaten, tot een maximaal oppervlak van 50 m².
Het hoofdgebouw dient binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak gebouwd te worden. Op de verbeelding is ook de maximale goothoogte (4m) en de maximale bouwhoogte (9 m) aangegeven.  
 
Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten, tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 60 m². En er zijn nadere regels opgenomen ten aanzien van de plaatsing en maatvoering van de bijbehorende bouwwerken. Verder omvat het bestemmingsplan regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast biedt het plan Burgemeester en wethouders de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning erkers voor de voorgevel mogelijk te maken.
In de overige regels is geregeld dat blijvend voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
  
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' stelt de belangen vanuit archeologie veilig. De regeling voorziet in de voorwaarden waaronder het bouwen en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mogelijk zijn. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op basis burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
Planspecifiek
De economische uitvoerbaarheid van de afwijking is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. Als onderdeel van de anterieure overeenkomst is een planschadevergoedingsoveeenkomst opgenomen. De bijkomende realisatie- en procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemer zijn.
Tevens is een overeenkomst gesloten met de Greenport ontwikkelingsmaatschappij (GOM), waarbij een financiële afdracht aan de GOM is overeengekomen. Met die afdracht wordt onder andere sanering van oude bollenteeltbedrijven en verspreid oud glas mogelijk gemaakt, waarmee de voorliggende ontwikkeling bijdraagt aan de herstructurering naar een vitale Greenport. 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden, tegelijk met een besluit hogere waarde (voor geluid). Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Participatie
De buurt is op de hoogte van het voorliggende initiatief. Op 23 april 2018 is door de gemeente een brief naar de omwonenden gestuurd over dit initiatief. In die brief heeft de gemeente tevens de buurt geïnformeerd over de overige initiatieven ter plaatse van de heemtuin.
Tevens zijn diverse omwonenden eind maart 2019 mondeling geïnformeerd over het voorliggende initiatief; zij hebben positief gereageerd.
 
7.3 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is op 15 april 2019, in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, voorgelegd aan de Omgevingsdienst West-Holland, hoogheemraadschap van Rijnland, CultuurHistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek, Veiligheidsregio Hollands Midden, Liander, Gasunie en Dunea.
 
Van Liander, Gasunie en Dunea is geen reactie ontvangen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat deze instanties instemmen met het voorliggende bestemmingsplan. Het CultuurHistorisch Genootschap Duin- en Bollenstreek heeft te kennen gegeven geen reden te hebben een vooroverlegreactie in te sturen.
 
Er zijn inhoudelijke reacties ontvangen van hoogheemraadschap van Rijnland, van Veiligheidsregio Hollands Midden en van Omgevingsdienst West-Holland. Hieronder worden de reacties samengevat weergegeven, met de gemeentelijke reactie in cursief.
 
Hoogheemraadschap van Rijnland
1. Het meest westelijke puntje van het plangebied valt onder primair water. Verzocht wordt om dit als ‘Water’ te bestemmen.
Naar aanleiding van deze reactie is de verbeelding aangepast, zodanig dat de betreffende watergang geheel buiten het plangebied is gelaten. Hiertoe is ook een geringe aanpassing van de zuidwestelijke plangrens doorgevoerd.
 
2. De geplande ontwikkelingen van de heemtuin zijn in verschillende plannen opgedeeld. Rijnland ziet alle ontwikkelingen op deze locatie als één project, om te waarborgen dat het watersysteem bij alle ontwikkelingen goed blijft functioneren. Dit betekent dat als de toename van verharding in dit project meer is dan 500 m², er 15% water gegraven moet worden als compensatie.
De gemeente kan zich niet vinden in de opvatting van het hoogheemraadschap van Rijnland dat de diverse plannen beschouwd moeten worden als één project. Allereerst is sprake van verschillende procedures voor de realisatie van GOM-woningen aan de Frederikslaan. Daarnaast is in het buitengebied van de Bollenstreek een specifieke uitzondering gemaakt voor de zogenaamde Greenportwoningen. Dat kan uitsluitend op plaatsen waar dat door de gemeente planologisch wordt toegestaan en op voorwaarde dat een bouwtitel wordt gekocht. Het bouwtitelbedrag dient als kostendrager voor de herstructurering die GOM uitvoert conform de opdracht in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 (ISG2016). Het geld wordt gebruikt voor herstructureringsprojecten, waaronder ook het opruimen van verrommeling. De herstructureringsprojecten vinden op regionale schaal plaats. Daarbij hoeft dus ook geen locatie-specifieke koppeling gemaakt te worden tussen een plek waar het geld wordt geïnd en een plek waar het wordt uitgegeven/geïnvesteerd. In alle gevallen zorgt de GOM ervoor dat de bollengrondbalans in evenwicht blijft en dat ook alle investeringen worden verantwoord. Dit betekent dus dat ondanks dat hier nieuwe verharding wordt toegestaan, dat op een andere plek bouwbestemmingen en bouwvlakken (inclusief opstallen) wordt opgeruimd. Op deze wijze wordt er gecompenseerd in het oppervlak aan verharding, van een toename is dus geen sprake.
Derhalve wordt het bestemmingsplan niet aangepast naar aanleiding van deze opmerking van het hoogheemraadschap. 
 
3. Geadviseerd wordt om rekening te houden met het extremer worden van het klimaat; er zullen in de toekomst intensieve buien vallen, met meer schade tot gevolg. Ook perioden met langdurige droogte en hitte zullen frequenter voorkomen. Enkele adapterende maatregelen tegen de negatieve effecten van klimaatverandering zijn bijvoorbeeld: een groen dak, minder terrasverharding, waterdoorlatende verharding, meer beplanting en het plaatsen van een regenton.
Bij de verdere uitwerkingen zal hiermee, waar mogelijk, rekening worden gehouden.
 
4. Opgemerkt wordt dat, als voor de bouw grondwater wordt onttrokken, het nodig is dat een melding/aanvraag wordt ingediend bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Als dat aan de orde is, zal tijdig een melding/aanvraag wordt ingediend.
  
Veiligheidsregio Hollands Midden
1. Vanuit de ingediende aanvraag blijkt niet of voldaan wordt aan de afmetingen die gesteld worden aan calamiteitenroutes. Geadviseerd wordt de gedetailleerde tekeningen aan te leveren t.b.v. de aan te leggen weg.
De betreffende tekening is aangeleverd bij VRHM.
 
2. De  gemiddelde opkomsttijd van de brandweer naar het plangebied wordt met 4 minuten overschreden. Geadviseerd wordt om extra maatregelen op te nemen, zoals extra rookmelders voor snellere alarmering. Met deze aanvullende maatregelen wordt bereikt dat de aanwezige personen minder afhankelijk zijn van de brandweerinspanningen.
Bij de verdere uitvoering zal hiermee rekening worden gehouden.
 
3. Opgemerkt wordt dat er nog geen primaire bluswatervoorziening is geprojecteerd in het plangebied. VRMH ontvangt graag een voorstel van de bluswaterwinmogelijkheden, inclusief de gereserveerde opstelplaats van het brandweervoertuig.
Op het aangrenzende perceel Frederikslaan 18 is een brandkraan opgenomen. Derhalve is reeds voorzien in de gevraagde bluswatervoorziening.
 
Omgevingsdienst West-Holland
De omgevingsdienst geeft aan dat de milieuaspecten bedrijven- en milieuzonering, ecologie en bodem op de juiste manier zijn verwoord in het bestemmingsplan. Bovendien zijn de eerdere opmerkingen van de omgevingsdienst goed overgenomen.
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.
 
7.4 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 17 april 2019 tot en met 28 mei 2019 ter inzage in het kader van de inspraakprocedure.
Er zijn gedurende deze periode geen inspraakreacties ontvangen.
 
7.5 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf woensdag 4 september 2019 tot en met dinsdag 15 oktober 2019 ter inzage gelegen op het gemeentehuis in Hillegom. Bovendien was de digitale versie van dit ontwerpbestemmingsplan in te zien op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.