Plan: | Verplaatsing Koetsenverhuurbedrijf |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0531.pbnaastKromme20-3001 |
De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft in het zuidwesten van haar gemeente de realisering van het bedrijvenpark Ambachtsezoom voorzien. Daartoe is op 1 december 2014 door de gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld dat deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk kon maken. Wegens strijdigheid met de provinciale Verordening Ruimte 2014 en Bro artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, is dit besluit vernietigd te 16 december 2015. Provincie Zuid-Holland heeft bij besluit de dato 29 juni 2016 besloten Ambachtsezoom op te nemen op de 3 ha kaart behorende bij het Programma Ruimte. Vervolgens kon het bestemmingsplan voor bedrijventerrein Ambachtsezoom op 03 december 2018 - met enkele gewijzigde planonderdelen - alsnog worden vastgesteld.
Bovenstaande geeft weer dat de gemeente de realisatie van bedrijventerrein Ambachtsezoom al enkele jaren op het oog heeft en het een voor de gemeente betekenisvolle ontwikkeling betreft. In het plangebied van Ambachtsezoom ligt aan De Baak 28 een bedrijf met (trouw)koetsenverhuur met paarden en woningstoffeerderij (geen detailhandel). De ligging van het bedrijf, te midden van de ontwikkelingen, is niet wenselijk is.
Er is een nieuwe locatie gevonden naast de Krommeweg 20. Deze locatie bevindt zich op geringe afstand van de oude locatie (hemelsbreed circa 500 meter). Het initiatief kan echter niet worden gerealiseerd op basis van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen 'Zone Krommeweg, Langeweg, A16' en het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Ambachtsezoom'.
Met de zogeheten uitgebreide omgevingsvergunning (art. 2.12 lid 1a onder 3 Wabo) kan worden afgeweken van het bestemmingsplan om het voornemen planologisch te regelen. Het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is een verplicht onderdeel van deze procedure. Middels de ruimtelijke onderbouwing zal worden aangetoond dat het voorgenomen initiatief voldoet aan de eisen van goede ruimtelijke ordening. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van Hendrik-Ido-Ambacht, grenzend aan de gemeente Zwijndrecht. Het plangebied wordt aan de noordzijde direct begrensd door de Ambachtsezoom. Aan de westzijde bevinden zich bedrijvenpark Ambachtsezoom. Ten oosten en zuiden van het plangebied ligt een agrarische bestemming. Ten zuiden van het perceel ligt de Langeweg.
Figuur 1.1: ligging en begrenzing plangebied
In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Figuur 1.2: uitsnede vigerende bestemmingsplannen A: Bedrijvenpark Ambachtsezoom - B: Zone Krommeweg, Langeweg, A16
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor akker- en vollegrondstuinbouwbedrijven, grondgebonden veehouderij, sierteelt, fruitteelt, kleinschalige landschapselementen, ondergeschikte detailhandel en overige voorzieningen zoals groen, water, wegen en paden en nutsvoorzieningen.
Tevens geldt er een dubbelbestemming: 'Leiding - Gas'. De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 42 inch en een druk van ten hoogste 66 bar, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
Op dit moment zijn de gronden in gebruik als agrarische grond.
In de gewenste situatie zullen de percelen naast Krommeweg 20 ontwikkeld worden om gebruik als bedrijf voor (trouw)koetenverhuurbedrijf met paarden en woningstoffeerderij (geen detailhandel) mogelijk te maken. Er wordt plek geboden aan een woonhuis/bedrijfswoning, een loods, een stal en een mestplaat. Ook worden er een ontsluitingsweg en een watergang toegevoegd.
Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken zal in de toekomst het bestemmingsplan aangepast worden. Perceel B houdt de bestemming 'Agrarisch'. Perceel A krijgt de bestemming 'Bedrijf'.
Figuur 2.1: Terreininrichting, grondruil en ontsluiting ontwikkeling
Voor de locatie van de mestplaat is rekening gehouden met een geurhinderzone van 100 m. De mestplaats zal zo worden geplaatst dat de woning aan de Krommeweg 20 en andere geurgevoelige objecten buiten de geurhinderzone vallen.
Figuur 2.2: Terreininrichting geurcirkel
De bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen dienen stedenbouwkundig ingepast te worden in de omgeving.
Voor het ontsluiten van de kavel wordt een bedrijfsstraat van het bedrijvenpark Ambachtsezoom doorgetrokken, zodat er geen extra in- en uitritten ontstaan aan de Ambachtsezoom. De mestplaat zou indien gewenst richting de zuidelijke grens van de kavel verplaatst kunnen worden om de afstand tussen mestplaat en bedrijfswoningen te vergroten. Echter alleen als het mogelijk blijft voor een vrachtwagen om op het eigen terrein te draaien.
De nieuwe bedrijfswoning moet op gelijkte hoogte komen met de woning aan de Krommeweg 20 dus op een gelijke afstand (70 meter) tot de Ambachtsezoom. Hiermee zet men de landelijke sfeer langs de Ambachtsezoom door. De 70 meter voor de woning moet groen ingericht worden.
Er kan er maximaal 1 bedrijfswoning gebouwd worden met een maximale oppervlakte van 168 m2, goothoogte 3,3 meter, bouwhoogte 8,8 meter en maximaal 660m3 (vergelijkbaar met de bedrijfswoning aan Krommeweg 20). De bedrijfswoning heeft een open karakter richting de Ambachtsezoom.
De bijbehorende bedrijfsgebouwen worden in het verlengde achter de bedrijfswoning gebouwd. Het gaat om een loods van 20x65 meter en stallen van 12x16 meter.
De mestplaat wordt zo geplaatst op de kavel dat de naastgelegen bedrijfswoning aan de Krommeweg 20 en andere geurgevoelige objecten niet binnen de geurcirkel van 100 meter komt te staan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.
Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden. In het plangebied of haar directe omgeving is geen sprake van Natura 2000-gebieden of EHS.
Het rijksbeleid is voor de geplande ontwikkeling, de verplaatsing van een bedrijf voor (trouw)koetenverhuurbedrijf met paarden en woningstoffeerderij (geen detailhandel), niet relevant. Er ontstaat geen strijdigheid met rijksbelangen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Op 1 april 2019 heeft de Provincie haar beleid (Visie Ruimte en Mobiliteit en de daarbij behorende Verordening Ruimte) vervangen door de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid sluiten we aan op de maatschappelijke doelen van de omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit.
Onder ‘omgevingskwaliteit’ verstaan we het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Vanuit ons bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Met het oog op de invoering van de Omgevingswet in 2021 wordt dit verder ontwikkeld.
De Omgevingsvisie biedt ruimte voor ontwikkeling met een waarborg voor kwaliteit.
Belangrijkste visies voor het gebied zijn:
De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Voor bedrijventerreinen wil de provincie de match tussen vraag en aanbod verbeteren. De verplaatsing van het bedrijf Baan past binnen de reservering voor bedrijventerreinen in 'Bestaand stedelijk gebied'. Door het verplaatsten wordt de ontwikkeling van bedrijventerrein Ambachtsezoom mogelijk.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er dienen drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:
Toepassing van de Ladder op bestemmingsplan 'Verplaatsing Koetsenverhuurbedrijf' levert het volgende op:
Ad 1. Is er hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
HIer gaat het om het verplaatsen van een bedrijf. Het betreft geen ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorziening.
Uit juriprudentie blijkt dat verplaatsing van een functie die al was toegestaan binnen datzelfde gebied waarbij het bebouwd oppervlak niet toeneemt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is.
Zoals al eerder gesteld is, is de ontwikkeling van bedrijventerrein Ambachtsezoom alleen mogelijk als het huidige bedrijf verplaatst wordt. De gemeente is van mening dat het bedrijf een waardevolle toevoeging is voor het lokale ondernemersspectrum. Daarmee wordt er voorzien in een actuele regionale behoefte.
Ad 2. en ad 3.
Aan de vragen of er voldoende vraag bestaat naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling en of bestaand stedelijk gebied hiervoor geen ruimte kan bieden, wordt dus niet toegekomen.
De conclusie met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking luidt als volgt. De verplaatsing van het betreft een ontwikkeling die niet kan worden aangemerkt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. De Ladder hoeft dus niet verder te worden doorlopen voor deze ontwikkeling.
De mogelijkheden die deze ruimtelijke onderbouwing biedt passen binnen de Omgevingsvisie van de provincie. De ontwikkeling van het bedrijf betreft geen van bovenstaande voorzieningen. Om deze reden is het niet nodig om de ladder te doorlopen.
Op 6 juli 2009 is de Structuurvisie 'Hendrik-Ido-Ambacht - Waar de Waal stroomt' vastgesteld. De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. De Structuurvisie biedt het kader voor bestemmingsplannen.
Gelijktijdig aan het traject van de Structuurvisie is de Toekomstvisie opgestart, met het thema 'Aandacht voor Ambacht'. Deze visie beschrijft de ontwikkelingsrichting van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht vanuit enkele scenario's. Met behulp van deze scenario's zijn de maatschappelijke ontwikkelingen en trends voor de lange termijn verkend en vertaald voor de Ambachtse situatie. De Toekomstvisie vormt daarmee het strategische uitgangspunt voor de toekomstige richting waarin Hendrik-Ido-Ambacht zich zal kunnen (en moeten) bewegen.
figuur 3.1: structuurvisiekaart Hendrik-Ido-Ambacht (bron: BRO)
Een groot aantal keuzes en ambities die in de Toekomstvisie benoemd worden, heeft ruimtelijke consequenties. Een ambitie om bijvoorbeeld te voorzien in de eigen woningbehoefte, vraagt om een ruimtelijke vertaling in de structuurvisie. Anderzijds bepalen de ruimtelijke mogelijkheden het realiteitsgehalte van de ambities. De Toekomstvisie en Structuurvisie zijn met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat naast herstructurering van bedrijventerreinen, ook uitbreiding nodig is. Het areaal aan bedrijventerrein zal worden vergroot met het bedrijventerrein Ambachtsezoom.
Het naastgelegen bedrijvenpark Ambachtsezoom is als project opgenomen in de structuurvisie. Gezien de nabije ligging van de aansluiting met de A16 en ligging nabij de bebouwde kom en gezien de ligging langs een ecologische verbindingzone worden hier kansen gezien voor een uniek werklandschap, waarin arbeidsintensieve bedrijvigheid, groen en water tezamen in één concept worden verenigd.
De mogelijkheden die deze ruimtelijke onderbouwing biedt passen binnen de Toekomstvisie en Structuurvisie.
Voor de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht is één gezamenlijk waterplan opgesteld, omdat de stedelijke watersystemen een zodanige samenhang vertonen dat ze niet los van elkaar gezien kunnen worden. In het waterplan is aangegeven hoe de gemeenten in samenwerking met het waterschap en zuiveringsschap tot een goed en gezond watersysteem kunnen komen.
Beide gemeenten gebruiken water uit de Waal voor het op peil houden en doorspoelen van hun watersysteem. Het water komt daarbij via Hendrik-Ido-Ambacht in Zwijndrecht. Het waterplan beperkt zich tot het stedelijke watersysteem binnen de bebouwde kom van Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht.
De mogelijkheden die deze ruimtelijke onderbouwing biedt passen binnen het Waterplan van H tot Z.
Op 6 juli 2015 heeft de gemeenteraad de 'Welstandsnota 2015' vastgesteld, met daarin opgenomen het welstandsbeleid van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Het welstandsbeleid in de gemeente is opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en zoveel mogelijk te versterken.
De Welstandsnota van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht bestaat uit drie onderdelen:
Het benoemen, inventariseren en analyseren van de lokale ruimtelijke karakteristieken en vervolgens het vertalen van deze karakteristieken naar deelgebieden en welstandscriteria, vormen de basis voor het welstandsbeleid.
Het plangebied valt binnen de welstandsnota onder het gebied ´Buitengebied´. De bebouwing bestaat voor het overgrote deel uit woningen, enkele boerderijen en klein- en grootschalige bedrijfsgebouwen. De voorgenomen ontwikkeling zal voldoen aan de in de nota genoemde welstandscriteria.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Voor de voorgenomen ontwikkelingen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 16) naar de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden en een beoordeling van de effecten op deze natuurwaarden.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt op meer dan 5,3 kilometer afstand van Natura 2000-gebied de "Oude Maas". Vanwege deze afstand en de aard van de werkzaamheden worden geen significant nadelige effecten verwacht op de habitattypen en instandhoudings-doelstellingen van deze Natura 2000-gebieden als gevolg van verstoring door geluid, verstoring door licht en andere storingsfactoren.
Vleermuizen
Op beide percelen zijn geen gebouwen of bomen aanwezig, dus het voorkomen van geschikte verblijfplaatsen is uit te sluiten. Oriëntatiepunten voor een migratieroute zijn alleen waargenomen aan de rand van een aangrenzend perceel.
Vogels met vaste verblijfplaats
Er zijn geen bomen of gebouwen aanwezig op de percelen en er zijn geen nesten gevonden. Er is wel een Blauwe reiger (Ardea cinerea) gezien. Deze valt onder de Wet natuurbescherming, maar hiervoor geldt een vrijstelling.
Broedvogels
Bij het uitvoeren van de quickscan zijn geen grondbroedende vogels of nesten waargenomen, maar het gebied (evenals de directe omgeving) is mogelijk wel geschikt als nestplaats voor grondbroedende vogels.
Grondgebonden zoogdieren
In het gebied zijn twee hazen (Lepus europaeus) gesignaleerd. De Haas is beschermd door de Wet natuurbescherming, maar hiervoor geldt een vrijstelling. In het gebied zijn verder geen sporen aangetroffen van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren. Het terrein is zeer open en de oevers zijn steil, waardoor het ook niet aannemelijk is dat er strikt beschermde grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn. Aanwezigheid van algemeen beschermde marterachtigen, zoals de bunzing, is echter niet uit te sluiten. Dit komt bijvoorbeeld door de aanwezigheid van overhoekjes bij bedrijven in de omgeving.
Amfibieën
Er zijn larven van de Gewone pad (Bufo bufo) gevonden in het water. Deze soort valt onder de Wet natuurbescherming, maar hiervoor geldt een vrijstelling.
Aquatische fauna
Er zijn verschillende algemene soorten aangetroffen in de sloten rondom de percelen. Deze soorten zijn niet beschermd door de Wet Natuurbescherming. Voor de soortenlijst zie bijlage 4. De Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) is wel beschermd in de Drechtsteden. Aanwezigheid van andere strikt beschermde vissoorten binnen het plangebied kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden.
Planten
Op de percelen zijn veel algemene plantensoorten aangetroffen.
Effecten, verplichtingen en aanbevelingen
Overige vogelsoorten
Aangeraden wordt om buiten het broedseizoen te werken. Het broedseizoen is doorgaans van half maart tot begin augustus. Indien dit niet mogelijk is en werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats dienen te vinden, moet gebruikgemaakt worden van ecologische begeleiding; vooruitlopend op de werkzaamheden moet een ecoloog het werkgebied vrij geven. Dit wordt gedaan door het gebied te doorlopen en te zoeken naar nesten, indien een nest gevonden wordt, mogen er geen werkzaamheden rondom dat nest plaatsvinden totdat de jongen vliegvlug zijn en het nest hebben verlaten.
Grondgebonden zoogdieren
Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt geen verblijfplaats en/of functionele leefomgeving van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren vernietigd en/of beschadigd waardoor overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. Het plangebied is echter wel mogelijk geschikt als leefgebied voor algemeen beschermde marterachtigen zoals de bunzing. Het plan duidt op kleinschalig gebruik wat met kleine ingrepen makkelijk geschikt gemaakt kan worden voor deze marterachtigen. Dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door overhoekjes te creëren en randen langs slootkanten te laten verruigen. Dit zorgt voor verbindingszones waar bijvoorbeeld de bunzing gebruik van kan maken.
Amfibieën
Ondanks dat er geen strikt beschermde amfibieën in het gebied gevonden zijn, geldt er wel zorgplicht. Deze kan bijvoorbeeld bestaan uit voorafgaand aan de graafwerkzaamheden de vegetatie op het perceel te maaien. Dit dient vanuit het midden te gebeuren zodat dieren kunnen vluchten. Een andere mogelijkheid is om het gebied waarin gegraven wordt te inspecteren en amfibieënschermen te plaatsen, zodat ze niet (opnieuw) het gebied kunnen betreden.
Aquatische fauna
Bij het graven van de watergang is het van belang dat er vanuit het midden van het perceel naar de bestaande watergangen toe gewerkt wordt. Dit voorkomt dat de dieren in de bestaande sloten verstoord en eventueel gedood worden. Indien er verder geen werkzaamheden aan of verstoringen van de huidige watergangen plaatsvinden, dan gelden daar verder geen verplichtingen voor.
Vervolgonderzoek
Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk mits de werkzaamheden niet uitgebreid worden naar het omliggende gebied.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling. Wel geldt er voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:
De bescherming van de natuurgebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie. Het plan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied.
Met de inwerkingtreding van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) dient voor een uitbreiding van een bestaande activiteit zonder een Natuurbeschermingswetvergunning onder de PAS met het programma Aerius het projecteffect van het plan te worden bepaald. Afhankelijk van de hoogte van het projecteffect kan eventueel een melding of vergunning en nader onderzoek noodzakelijk zijn.
De Raad van State heeft recent een uitspraak gedaan waarmee het systeem van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) de facto is komen te vervallen. Een van de bepalingen die de Afdeling onverbindend heeft verklaard is artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming (Bnb). In deze bepaling zijn de zogenoemde drempel- en grenswaarden opgenomen (0,05 resp. 1 mol per hectare per jaar). Nu deze bepaling onverbindend is verklaard, zal in beginsel voor iedere toename aan stikstofdepositie een vergunning moeten worden aangevraagd.
Ontwikkeling
De Natura 2000-gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied, namelijk op minimaal 5 kilometer. Gezien deze afstanden, de (lokale) aard van de ingrepen en de feitelijke verplaatsing van het bedrijf waarbij er ook een locatie verwijderd wordt, kunnen negatieve effecten, zoals een toename van de stikstofdepositie, op beschermde natuurgebieden uitgesloten worden.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Op basis van RAAP-rapport 2721, opgenomen bij bestemmingsplan Bedrijvenpark Ambachtsezoom, van november 2013: archeologisch vooronderzoek inventariserend veldonderzoek (karterende fase). De nieuwe locatie van Baan ligt in een gebied dat is vrijgegeven en waar dus geen archeologisch vervolgonderzoek nodig is.
Er heeft trouwens na 2010 en voorafgaand aan rapport 2721, in november 2012 een bureau en verkennend veldonderzoek plaatsgevonden. RAAPrapport 2628. Ook daarin ligt de locatie in het gebied 'geen kansrijke zone'.
Figuur 4.1 advieskaart archeologie (bron: RAAP)
De projectlocatie heeft geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Voor de voorgenomen ontwikkelingen is het overleggen van een archeologisch rapport niet vereist.
Voorts zijn op basis vaan deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan
In de beleidsnota Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) van december 2009 is de mobiliteitsvisie 2009-2020 voor de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht vastgelegd. Hierin is een verband gelegd met de gemeentelijke structuurvisie en is rekening gehouden met de realisatie van bedrijventerrein Ambachtsezoom.
Om deze realisatie mogelijk te maken is de verkeerstructuur rondom het voorliggende plangebied aangepast. De nieuwe ontwikkeling takt aan op de huidige verkeerstructuur zoals deze aangelegd wordt voor het bedrijventerrein Ambachtsezoom.
Parkeren zal op eigen terrein worden gerealiseerd.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10).
NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling "niet in betekenende mate" bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "in betekenende mate" moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling leidt niet verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bedrijf wordt 400 meter verplaatst van zijn huidige locatie naar de nieuwe locatie en gaat niet uitbreiden. Het kan beschouwd worden als een NIBM project. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de locatie voornamelijk in gebruik is als agrarisch gebied. Op basis van de bodemkwaliteitskaart van Zuid-Holland Zuid voldoet zowel de boven- als ondergrond grotendeels aan de kwaliteit 'achtergrondwaarde'.
Voor de locatie is een vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 17). Het vooronderzoek heeft zich gericht op de onderzoekslocatie en de direct rond deze locatie gelegen percelen (tot circa 25 meter vanaf de grens onderzoekslocatie). De aanleiding tot het vooronderzoek is het opstellen van een hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van het veld- en chemisch onderzoek.
Conclusie vooronderzoek:
Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de algemene bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie in het verleden is vastgesteld. Het locatiegebruik is onveranderd gebleven. Er zijn geen (ondergrondse) tanks bekend op of rondom de onderzoekslocatie.
De onderzoekslocatie is ten aanzien van asbest onverdacht aangezien geen activiteiten met asbest zijn uitgevoerd en op de onderzoekslocatie is geen asbesthoudend materiaal waargenomen.
Tot slot geven de resultaten van uitgevoerde bodemonderzoeken in de omgeving van de onderzoekslocatie geen aanleiding tot het vermoeden van verspreiding van verontreiniging naar de huidige onderzoekslocatie.
Conclusie verkennend bodemonderzoek
Zintuiglijk waarnemingen
In de grond zijn behoudens roest geen bodemvreemde bijmengingen met puin waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen asbestverdachte materialen op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal waargenomen.
Grond
De bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie en molybdeen. Het verhoogde gehalte minerale olie is naar alle waarschijnlijkheid gerelateerd aan humuszuren. Het licht verhoogde gehalte molybdeen is van onbekende herkomst.
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met barium en kobalt. De herkomst van de licht verhoogde waarde is onbekend
Op grond van de onderzoeksresultaten kan voor de onderzoekslocatie worden geconcludeerd het onderdeel bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Breedte geluidszones
Op grond van artikel 74 van de Wgh heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van de volgende wegen:
De breedte van een geluidszone is, op grond van artikel 74 van de Wgh, afhankelijk van de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Onder stedelijk gebied wordt het gebied binnen de bebouwde kom verstaan. Onder buitenstedelijk gebied wordt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg verstaan.
In tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van de breedten van de geluidszones van wegen, welke relevant zijn voor onderhavig onderzoek.
Omschrijving | Breedte geluidszone |
Stedelijk gebied | |
Weg bestaande uit 1 of 2 rijstroken | 200 meter |
Buitenstedelijk gebied | |
3 of 4 rijstroken | 400 meter |
5 of 6 rijstroken | 600 meter |
Tabel 4.1: Breedte geluidzones van wegen
De breedten van de geluidszones uit de bovengenoemde tabel worden gemeten aan weerszijden van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook.
Grenswaarden 'nieuwe situaties'
Op grond van artikel 82 lid 1 van de Wgh bedraagt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) bij nieuwe woningen binnen de geluidszone van een weg 48 dB. Op grond van artikel 83 van de Wgh, kunnen in afwijking van artikel 82 genoemde waarde van 48 dB, de in tabel 4.2 opgenomen hogere waarden als ten hoogste toelaatbaar worden vastgesteld.
Situatie | Ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting1 | Stedelijk | Buiten Stedelijk |
Nieuwe (bedrijfs)woningen | 48 dB (art. 83 lid 1 Wgh) | 63 dB (art. 83 lid 2 Wgh) | 58 dB (art. 83 lid 4 Wgh) |
1 Ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting wordt ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd.
Tabel 4.2: De ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting en de maximale hogere waarde voor de nieuwe woningen bij een bestaande weg
Het vaststellen van een hogere waarde voor wegverkeerslawaai is alleen mogelijk indien:
Daarnaast heeft de Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aanvullend beleid vastgesteld voor het vaststellen van hogere waarden. Bij het vaststellen van een hogere waarde moet eveneens voldaan worden aan de eisen uit dit beleid.
Industrielawaai
De regels en normen uit de Wgh gelden alleen binnen de wettelijk vastgestelde zone van een industrieterrein. Een zone is een planologisch aandachtsgebied rondom het industrieterrein. Bij industrielawaai wordt de zone bepaald door de 50 dB(A)-contour rondom het industrieterrein.
Op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder is er sprake van een gezoneerd industrieterrein als de bestemming van de gronden de vestiging van een inrichting als bedoeld in onderdeel D, bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) toelaat.
De grenswaarden en regels die gelden voor industrielawaai zijn opgenomen in de artikelen van hoofdstuk V 'Zones rond industrieterreinen' van de Wgh. Voor zones van 'nieuwe' industrieterreinen (opgericht na 1 januari 2007) betreft dit afdeling 1 'Geluidszones'. Voor zones van bestaande industrieterreinen (bestaand op 1 januari 2007) betreft dit afdeling 2 'Bestaande geluidszones'.
Het industrieterrein Kijfhoek is opgericht voor 1 januari 2007. Afdeling 2 (artikelen 52 tot en met 64) van hoofdstuk V van de Wgh is in deze situatie van toepassing.
Op grond van artikel 59 van de Wgh zijn de artikelen 44 en 45 overeenkomstig van toepassing bij nieuw te bouwen woningen en nog niet geprojecteerde woningen. Dit betekent dat de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) van de gevel van de woning 50 dB(A) is. De maximale hogere waarde van de gevel van de woning bedraagt 55 dB(A).
Het vaststellen van een hogere waarde voor industrielawaai is alleen mogelijk indien de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn, danwel stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.
Onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling is door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid onderzoek verricht naar de geluidsbelasting ter plaatse van de te ontwikkelen bedrijfswoning. (zie Bijlage 18)
Wegverkeerslawaai
Verkeersgegevens (intensiteiten, snelheden en wegdektypen) van de lokale wegen zijn afkomstig uit de RVMK Drechtsteden, versie 2017. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van de geprognotiseerde intensiteiten voor het jaar 2030 (scenario laag).
Bij het bepalen van de geluidbelasting is de Ambachtsezoom relevant. Daarnaast zijn de overige in de omgeving van het plan gelegen lokale wegen ook beschouwd. Dit zijn de Krommeweg, de Hil en de nieuwe ontsluitingsweg voor het toekomstige bedrijventerrein ten zuiden van de Ambachtsezoom. De overige lokale wegen zijn echter vanwege de grote afstand tot het plangebied en/of de afschermende werking van de omliggende gebouwen buiten beschouwing gelaten bij de verdere beoordeling van de geluidbelasting. Reden hiervoor is dat de geluidbelasting vanwege deze wegen (ruim) onder de voorkeursgrenswaarde ligt.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe bedrijfswoning als volgt bedraagt:
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt alleen overschreden door het verkeer op de A16. Het verkeer op de overige wegen leidt niet tot een belemmering. De maximale ontheffingswaarde wordt eveneens niet overschreden.
Alhoewel het verkeer op de A16 leidt tot een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, is het niet mogelijk een hogere waarde vast te stellen omdat de woning buiten de zone van de A16 is gelegen en de Wgh formeel niet van kracht is.
Industrielawaai
Het plangebied ligt nog juist binnen de geluidzone van het rangeerterrein "Kijfhoek". Figuur 4.2 geeft de ligging van de woning weer ten opzichte van de grens van het rangeerterrein (rood) en de geluidzone rond het rangeerterrein (groen).
Figuur 4.2 Ligging bedrijfswoning ten opzicht van geluidszone Kijfhoek
Op grond van de geluidbelastingkaarten industrielawaai die medio 2017 zijn opgesteld voor de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht blijkt dat de berekende 50 dB(A)-geluidcontour op korte afstand van Kijfhoek is gelegen. Dit betekent dat ter plaatse van de nieuw te bouwen bedrijfswoning kan worden aangenomen dat de geluidbelasting ruim lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Dit betekent dat voor industrielawaai evenmin een hogere waarde hoeft te worden vastgesteld. In bijlage 4 is ter onderbouwing van de hierboven beschreven resultaten de zonekaart van Kijfhoek opgenomen en de geluidbelastingkaarten industrielawaai voor de gemeente Henrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht.
Gecumuleerde geluidbelasting
Uit het onderzoek is gebleken dat alleen het verkeer op de A16 leidt tot een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Omdat alle overige bronnen een geluidbelasting veroorzaken die lager is dan de voorkeursgrenswaarde is geen sprake van cumulatie.
Conclusie onderzoek
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe bedrijfswoning vanwege wegverkeer maximaal 53 dB bedraagt ten gevolge van de A16 (inclusief aftrek van 2 dB op grond van artikel 110g Wgh). Het verkeer op alle overige wegen en het rangeerterrein Kijfhoek leidt niet tot een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde.
Alhoewel niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde vanwege de A16, is het niet noodzakelijk dat een hogere waarde wordt vastgesteld omdat de nieuwe bedrijfswoning buiten de zone van de A16 wordt gebouwd en de Wgh niet van kracht is.
Verder blijkt uit dit onderzoek dat geluidbeperkende maatregelen op of langs de A16 niet doelmatig zijn voor de bouw van één bedrijfswoning. Ook blijkt uit het onderzoek dat de bedrijfswoning voldoet aan de eisen uit het hogere waarde beleid van de gemeente. Er is sprake van een geluidluwe gevel en, bij een juiste oriëntatie van de tuin aan de noordoost of zuidoostgevel van de bedrijfswoning, ook van een geluidluwe tuin.
Geluid vormt geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de Ambachtsezoom met de afwisseling van bedrijfs- en groenfuncties, worden gekarakteriseerd als gemengd gebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Toekomstige situatie
Het nieuwe bedrijf omvat een woningstoffeerderij zonder detailhandel, de verhuur van (trouw)koetsen met paarden. Hiervoor worden door de VNG geen richtafstanden genoemd. De woningstoffeerderij activiteiten vallen onder stoffeerderijbedrijven. Deze hebben een richtafstand van 0 m voor het omgevingstype gemengd gebied.
Voor de paardenhouderij geldt een richtafstand van 30 meter ten aanzien van geluid.
Geluid
Omdat de woning Krommeweg 20 zich in omgevingstype gemengd gebied bevindt, kan de richtafstand voor geluid vanwege het verhuurbedrijf met een stap worden verlaagd tot 30 m. Dit is echter niet toereikend omdat de afstand van de perceelsgrens tot deze woning ca. 12,5 meter bedraagt. Zoals aangegeven met de letter D, is er een grote variatie in verhuurbedrijven van transportmiddelen. De toelaatbaarheid van de koetsenverhuur op de beoogde locatie is niet op grond van de handreiking Bedrijven en Milieuzonering vast te stellen. Er is een beoordeling nodig van deze specifieke situatie.
Invloed omgeving op nieuwe woning Baan
Bij het bedrijf wordt een bedrijfswoning gerealiseerd. Het woonhuis ligt aan de voorzijde van het perceel en is aangegeven op de terreintekening in bijlage 1. Er zijn 2 aandachtspunten vanuit de optiek van bedrijven en milieuzonering, dit is het bedrijvenpark Ambachtsezoom en het naastgelegen bedrijf J.L. Rijsdijk B.V.
Bedrijvenpark Ambachtsezoom
De nieuwe bedrijfswoning valt binnen de richtafstand van 100 m van bedrijvenpark Ambachtsezoom. Deze afstand wordt gemeten vanaf de grens van de bestemming Bedrijventerrein, met functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Omdat de nieuwe bedrijfswoning in omgevingstype gemengd gebied ligt, mag de richtafstand voor geluid, stof en geur met één stap worden verlaagd tot 50 m. Hiermee is er vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen knelpunt voor deze milieuaspecten. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Vormt dit een beperking voor de invulling van Ambachtsezoom? Dat is mogelijk. Maar alleen voor het deel van Ambachtsezoom dat binnen 100 meter van de bedrijfswoning van het koetsenverhuurbedrijf ligt en voor zover het gaat om bedrijfsactiviteiten met een richtafstand voor gevaar van 100 m. aatwerk kan in sommige gevallen een oplossing bieden. De richtafstanden gaan uit van gemiddelde bedrijven; er kunnen omstandigheden zijn waarom er toch van een kleinere afstand uitgegaan kan worden waardoor het bedrijf ingepast kan worden. Te overwegen is om het betreffende gedeelte van Bedrijvenpark Ambachtsezoom inwaarts te zoneren voor het aspect gevaar. Het is echter de vraag of dit wenselijk is.
J.L. Rijsdijk B.V.
Het bedrijf J.L. Rijsdijk B.V. is gevestigd aan de Krommeweg 20. Dit is direct naast het perceel waar het bedrijf en de woning van Baan Koetsenverhuur zijn geprojecteerd. J.L. Rijsdijk B.V. voert verschillende activiteiten uit. Het is in hoofdzaak een aannemingsbedrijf met activiteiten in de grond-, weg- en waterbouw en de groensector. Daarnaast wordt gedaan aan gladheidsbestrijding, is er een grondbank, is sprake van verhuur van groot materieel en worden plaatwerkactiviteiten uitgevoerd.
Aannemersbedrijven met werkplaats (bedrijfsoppervlak > 1.000 m2) vallen onder SBI-code 41/42/43 nummer 2, milieucategorie 3.1. De maatgevende richtafstand is 50 m voor geluid. De richtafstanden voor geur (10 m), stof (30 m) en gevaar (10 m) voldoen omdat de bedrijfswoning van Baan zich in omgevingstype gemengd gebied bevindt, op een afstand van meer dan 10 m van de perceelsgrens.
J.L. Rijsdijk B.V. is een bedrijf dat qua omvang en aard van de activiteiten akoestisch relevant is. Er vinden activiteiten plaats met zware machines, deels buiten, en er vinden activiteiten/vervoersbewegingen plaats 's nachts en in de ochtend (bijv. gladheidsbestrijding).
De nieuw te bouwen (bedrijfs)woning en bijbehorend bedrijf ligt buiten de richtafstanden zoals genoemd in de bovenstaande tabel. De in de omgeving aanwezige woningen liggen op een afstand die minimaal 30 meter bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG.
Het onderdeel bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Binnen het plangebied bevindt zich één aardgastransportleiding. Deze buisleiding heeft een beschermingszone van 5 meter aan weerzijde van de leiding.
Deze belemmeringenstrook is in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden binnen deze zone niet mogelijk gemaakt.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt onder meer gevormd door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs), de Regeling Basisnet VGS en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico (PR)
Als 'harde' afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
Risicovolle inrichtingen
In de buurt van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.
Andere risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied bevinden zich op een zodanige afstand dat zij het plan, onder normale condities, niet zullen beïnvloeden.
Hogedruk aardgastransportleiding
Voor de beoordeling van de externe veiligheidssituatie in het plangebied, dient onderzoek gedaan te worden naar effecten als gevolg van incidenten met de hogedruk aardgastransportleiding. Er zijn verschillende incidenten met aardgas mogelijk. In de onderstaande tabel zijn de mogelijke scenario's weergegeven die bij incidenten met brandbaar gas onder druk voor kunnen komen:
Categorie | Scenario | Effecten/schadebeeld |
Brandbaar gas onder druk | Uitstroming zonder ontsteking | - gehinderde communicatie - Gehoorbeschadiging - (mogelijke drukeffecten) |
Uitstroming met directe ontsteking: fakkelbrand (+ vuurbal) | - Brandwonden - Ontstaan van secundaire branden |
|
Uitstroming met vertraagde ontsteking: gaswolkontbranding (+ fakkelbrand) | - Brandwonden - Ontstaan van secundaire branden - Longbeschadiging door inademing van hete verbrandingsproducten - Mogelijke drukeffecten (optreden inwendige letsels) |
Tabel 1: Mogelijke scenario's bij brandbaar gas onder druk “Handreiking voor optreden tijdens buisleidingincidenten”, december 2006 Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid
Voor de effectafstanden wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde “gele kaart”. Hierop staan de instructies voor de hulpdiensten vermeld, gebaseerd op de situatie na 10 minuten na de breuk van een aardgasleiding. Er wordt verondersteld dat de hulpdiensten niet eerder dan 10 minuten na aanvang van het incident ter plaatse kunnen zijn.
In de onderstaande tabel worden de verschillende effectafstanden weergegeven met de warmtestraling. Indien er een breuk optreedt en er een brandende verticale fakkel (jet) ontstaat. De effectafstanden gelden voor de hogedruk aardgastransportleiding van 1067 mm, met een druk van maximaal 66,2 bar.
Kortdurende blootstelling | Langdurige blootstelling | 1067 mm hogedruk | |
35 kW/m2 | 100% letaliteit | 190 | |
10 kW/m2 | PBM1 | Secundaire branden | 350 |
3 kW/m2 | Veilig | PBM | 675 |
1 kW/m2 | Veilig | Veilig | 1125 |
Tabel 2: Contouren (in meters) van warmtestraling bij aardgastransportleidingen (Bron:“Gele kaart, versie 6, september 2008” en letaliteitgrenzen (beide Gasunie)).
1: Persoonlijke beschermingsmiddelen
Binnen de 10 kW/m2 –contour dient rekening te worden gehouden met het ontstaan van secundaire branden. Volledig beschermde brandweermensen met ademlucht zijn bij 3 kW/m2 veilig. Onbeschermde hulpverleners en omstanders zijn pas veilig bij 1 kW/m2.
Het plangebied bevindt zich volledig binnen de 100% letaliteitzone (190 meter) van het worst case incident dat kan optreden bij een aardgastransportleiding van deze omvang.
Veiligheidstoets
Voor aardgasleidingen is het toetsend kader het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), dat per 1 januari 2011 in werking is getreden. Het Bevb vereist, op basis van art. 12, inzicht in de waarde van het groepsrisico indien een ruimtelijk besluit wordt genomen binnen het invloedsgebied van een buisleiding.
Bij de verantwoording van het groepsrisico en de toename hiervan als gevolg van de planontwikkeling dienen de onderstaande zaken vermeld te worden:
Voor de toekomstige omgevingssituatie ter hoogte van plangebied bedraagt het berekende groepsrisico als gevolg van de aanwezige aardgastransportleidingen minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
Transport
Wegvervoer gevaarlijke stoffen A16
In de huidige situatie van het plangebied wordt voldaan aan de grenzen richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en aan de restricties voor de veiligheidszone Basisnet VGS.
Het groepsrisico binnen het plangebied blijft meer dan een factor 10 onder de oriënterende waarde. Een belangrijke oorzaak hiervan is het beperkte vervoer van gevaarlijke stoffen over dit deel van de A16 door de beperkingen hierin vanwege de Drechttunnel.
Railvervoer gevaarlijke stoffen
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuwelijn vindt ter hoogte van het plangebied plaats door een gesloten tunnelbak. De externe veiligheidsrisico’s van dit vervoer zijn binnen het plangebied verwaarloosbaar en vormen geen belemmering voor de planontwikkeling.
Aardgastransportleidingen
Het plaatsgebonden risico PR 10-6 ligt op de leidingen zelf. Mits binnen de belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde van de leidingen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden geprojecteerd zal het bestemmingsplan voldoen aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Deze belemmeringenstrook is in het bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’. Kwetsbare of besperk kwetsbare objecten worden binnen deze zone niet mogelijk gemaakt.
Het groepsrisico ligt duidelijk beneden de oriënterende waarde.
Verantwoording groepsrisico
Wegtransport gevaarlijke stoffen
Gelet op het voor dit transport vastgestelde groepsrisico van minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan voor onderhavig bestemmingsplan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij dient melding gemaakt te worden van:
De kortste afstand tussen bebouwing in het plangebied en het midden van de A16 is meer dan 500 meter. De kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied is moeilijk concreet in te schatten, maar kan middels maatregelen verminderd worden (zie ‘zelfredzaamheid’). In het Basisnet spoor en weg zijn daarnaast plasbrandaandachtsgebieden (PAG’s) vastgesteld. Voor de weg is dit gebied vastgesteld op 30 meter vanuit de rand van de weg. Deze PAG's vallen ver buiten het plangebied. De bebouwing ligt op een afstand van meer dan 30 meter uit de rand van het spoor of de weg.
Aardgastransportleidingen
Bij de verantwoording van het groepsrisico en de toename hiervan als gevolg van de planontwikkeling dienen de onderstaande zaken vermeld te worden:
Voor de omgevingssituatie ter hoogte van plangebied bedraagt het berekende groepsrisico als gevolg van de aanwezige aardgastransportleidingen minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
Beheersbaarheid en bluswatervoorziening
De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.
Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid” (Brandweer Nederland, november 2012).
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het plangebied in staat zijn zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Binnen het invloedsgebied van bovenstaande risicobronnen bevinden zich als gevolg van de planontwikkeling mogelijk verschillende (beperkt) kwetsbare objecten zoals een bedrijfswoning. De personen die binnen het plangebied komen zijn de bewoners zelf. Zodoende kan worden aangenomen dat de personen in het plangebied zelfredzaam zijn.
Risicocommunicatie
Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen zijn de volgende organisatorische maatregelen noodzakelijk: De omwonenden, gebruikers en andere betrokkenen dienen geïnformeerd te worden over een drietal zaken. Ten eerste over de bestemmingen in hun directe omgeving en de mogelijke risico´s als gevolg. Vervolgens over de maatregelen die de overheid treft om de risico´s te beperken. Tot slot over de handelingsperspectieven voor de burger zelf om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op een eventueel incident. Het punt van risicocommunicatie zal door de gemeente worden uitgevoerd in het kader van de gemeentelijke informatieplicht over de voorbereiding op en alarmering bij rampen.
Resteffect
Het resteffect geeft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario’s, ondanks de getroffen maatregelen. Het resteffect van een incident is moeilijk concreet in te schatten. Bij de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid is beschreven dat de kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied verminderd kan worden. Over het aantal gewonden kan geen concrete voorspelling gedaan worden. De genoemde maatregelen zullen zorgen voor een daling van het aantal gewonden en schade in het plangebied. De mate van daling is afhankelijk van meerdere factoren (bijvoorbeeld de vorm van gebouwen, de vullingsgraad van de tank, de hoeveelheid vrijgekomen gevaarlijke stoffen, weersinvloeden, e.d.) Bij een incident op het spoor, de weg, bij de inrichting en met de gasleiding zullen er in het effectgebied slachtoffers vallen. Dit aantal is afhankelijk van de aard en hoeveelheid vrijgekomen stoffen, de windrichting en de weersomstandigheden.
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderdeel externe veiligheid geen belemmering vormt voor de nieuwe ontwikkeling.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Beleid Waterschap Hollandse Delta
Het plangebied ligt binnen het waterschap Hollandse Delta. Op 26 november 2015 heeft de Verenigde Vergadering het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het programma bevat zowel de doelen die het waterschap wil bereiken als de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren. Het programma kent verschillende hoofdthema's:
De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Omdat binnen onderhavig bestemmingsplan sprake is van een functiewijziging, dient op grond van het beleid van het waterschap 10% van het bruto oppervlak van het plangebied uit oppervlaktewater te bestaan.
Voor het plan is een online watertoets uitgevoerd.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden en diverse watergangen/kavelsloten.
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat uit kalkrijke en kalkhoudende polder- en drechtvaaggronden ontwikkeld in lichte klei en zware zavel. Dit zijn bodems die kenmerkend zijn voor de komgronden die aan de oppervlakte van het plangebied liggen. Volgens de Bodemkaart van Nederland varieert het gemiddeld hoogste grondwaterpeil in het plangebied tussen 40 en 80 cm -mv en het gemiddeld laagste grondwaterpeil tussen 80 en 120 cm -mv.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in de Zwijndrechtse Waard en ligt deels in peilvak 39-1 en deels in peilvak 37A. In peilvak 39-1 wordt een zomerpeil gehanteerd van NAP -2,55 m en een winterpeil van NAP -2,80 m. In peilvak 37A wordt een peil gehanteerd van NAP -2,30m. Daarnaast zijn in het plangebied diverse overige watergangen gelegen.
Waterkwaliteit
In het plangebied bevinden zich geen Kaderrichtlijn Water (KRW)-waterlichamen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied.
Veiligheid en waterkeringen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen primaire waterkeringen gelegen.
Wateropgave
In het plangebied zal een verhardingstoename zijn van nieuw verhard oppervlak van 4.000 m2. Dit is inclusief gebouwen, terreininrichting, aan te leggen ontsluitingswegen en het aanleggen van twee duikers over bestaande watergangen. Het aanleggen van deze duikers wordt ook gezien als demping en zijn in de verhardingstoename meegenomen.
Oppervlaktewater
Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden in de aanleg van oppervlaktewater.
Uitgaande van een toename in verhard oppervlak van 4.000 m2, resulteert dat in 400 m2 nieuw oppervlaktewater of een gelijkwaardige oplossing. In het plangebied zal een nieuwe watergang gegraven worden ter afscherming van de percelen. Deze zal een oppervlak hebben van minimaal 400 m2. Hiermee is de watercompensatie geregeld.
Advies waterschap
Er vindt een toename aan verharding plaats van 4000 m2. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding wordt 10% daarvan gecompenseerd door het realiseren van een gelijkwaardige vervangende voorziening. Deze vervangende voorziening bestaat uit het graven van een tweetal oppervlaktewaterlichamen. Bij een van deze ontstaat een doodlopend oppervlaktewaterlichaam. Dit is niet toegestaan volgens ons beleid. Hiervoor zal een andere oplossing gevonden moeten worden.
Uit beleidsregel BL-06 (ver)graven van oppervlaktewaterlichamen:
Om de bergings-, aanvoer- en afvoercapaciteit van nieuw te graven oppervlaktewater zo optimaal mogelijk te benutten voor het oppervlaktewatersysteem als geheel moet het oppervlaktewater in verbinding worden gesteld met aangrenzende oppervlaktewaterlichamen. Ook kunnen doodlopende uiteinden van negatieve invloed zijn op de waterkwaliteit (bijvoorbeeld vuilophoping en afname van zuurstof in het water).
Verder geven wij u mee dat versnelde afvoer via nieuw verhard oppervlak met dit aantal m2 en het realiseren van de compensatie daarvan vergunningplichtig is.
Om te voldoen aan de watertoets dient deze watertoets formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. De uitkomsten hiervan zijn meegenomen. De plannen zijn aangepast en er zal geen doodlopende watergang aangelegd gaan worden. In plaats daarvan wordt er één watergang aangelegd die voldoende breed is om de toename aan verharding te compenseren.
Deze ruimtelijke onderbouwing omvat een ontwikkeling, een 'bouwplan', waarbij voor de gemeente kostenverhaal aan de orde is. Voor de ontwikkeling op het perceel is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten met de initiatiefnemer. Wettelijk is bepaald dat in dat geval een exploitatieplan niet noodzakelijk is (het kostenverhaal is 'anderszins verzekerd').
Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bevoegd gezag heeft de aanvraag en het ontwerpbesluit aan de betreffende instanties toegezonden in het kader van het vooroverleg. De reacties van de veiligheidsregio en het waterschap zijn verwerkt in de tekst.
De ontwerpbeschikking wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de ter inzage is het voor eenieder mogelijk een zienswijze in te dienen. Tegen het definitieve besluit kunnen alleen belanghebbenden bezwaar maken en in beroep gaan.
Tijdens deze periode is één zienswijze binnengekomen van de Gasunie (zie Bijlage 19). Deze zienswijze geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het plan.
Voorliggend initiatief inzake de bouw van een bedrijf voor (trouw)koetenverhuurbedrijf met paarden en woningstoffeerderij (geen detailhandel) nabij bedrijventerrein Ambachtsezoom in Hendrik-Ido-Ambacht voldoet aan de eisen van goede ruimtelijke ordening.
Er is geen sprake van strijdigheid met de belangen van het Rijk of de provincie Zuid-Holland. Daarnaast levert de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredige overlast op voor haar omgeving. Het initiatief leidt niet tot toename van verkeer. Omliggende bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd. Het voornemen is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Het initiatief past binnen het beleid van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht en voorzien in een positieve toevoeging aan de omgeving.