Plan: | Noordoevers fase 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0531.bp52Noordoevers-2001 |
De gehele Noordoevers (gemeente H-I-Ambacht/Zwijndrecht/ Dordrecht) wordt de komende jaren getransformeerd van functie bedrijven naar functies die De Noord en de binnendijkse structuren met elkaar verbinden om te wonen en te verblijven. Zo ontstaat er een levendig gebied aan het water waarbij ondere andere wordt ingezet op buitendijkse stedenbouw, ecologische kringloop, recreatieve verbindingen en duurzame infrastructuren.
In december 2020 is de nota van uitgangspunten Noordoevers in de commissievergadering besproken. Deze nota is op 1 februari 2021 in de raadsvergadering vastgesteld. In de nota van uitgangspunten Noordoevers zijn de eisen en uitganspunten voor de Noordoevers op het grondgebied van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht vastgelegd. Tevens is op hoofdlijnen afstemming geweest met de gemeente Zwijndrecht. Verder is in deze raadsvergadering ingestemd met het stedenbouwkundigplan fase 1. Dit is de aanleiding om Noordoevers fase 1 te vertalen in een bestemmingsplan, met als doel maximaal 176 wooneenheden en 385 m2 horeca te ontwikkelen met de bijbehorende overige ondersteunende functies.
Momenteel heeft het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijf'. Het ontwikkelen van woningen is op grond van de vigerende bestemmingsplannen niet toegestaan. Daarom is een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan worden nieuwe bouw- en gebruiksregels voor het gebied gegeven.
De locatie van de voormalige scheepsloperijen van Stolk en bedrijven ARBEZ en Van Vliet wordt herontwikkeld tot een nieuw woongebied. Het woongebied is gelegen tussen de Veersedijk en de Rietbaan (watergang). Aan de overzijde ligt de Sophiapolder. Ten westen van het plangebied ligt, binnendijks, het gebied de Volgerlanden. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich enkele woningen. Ten noorden van het plangebied liggen woningen en is bedrijvighid aanwezig. Het plangebied is in onderstaande afbeelding zichtbaar.
Figuur 1.1: Plangebied
Voor het plangebied geldt het vigerende bestemmingsplan 'Veersedijk' (deels onherroepelijk in werking vastgesteld op 22-10-2014). Voor een deel geldt ook de '1e partiële herziening bestemmingsplan Veersedijk' (onherroepelijk vastgesteld op 11-05-2015).
Op basis van het bestemmingsplan 'Veersedijk' heeft het plangebied de volgende bestemmingen en gebiedsaanduidingen:
Daarnaast ligt in het noorden van het plangebied de functieaanduiding 'tunnel' vanwege de ondergrondse spoorverbinding. Verder hebben een aantal percelen de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - scheepssloperij'.
Ter plaatse van het plangebied geldt ook de 'parapluherziening Geluid Aan de Noord - Hendrik-Ido-Ambacht' (onherroepelijk vastgesteld op 06-02-2017). Hiermee is een nieuwe geluidzone vastgelegd voor het gezoneerd industrieterrein ten noorden van het plangebied. Dit betekent dat voor de gronden waar de aanduiding 'geluidzone - industrie' niet is gelegen, de geluidzone niet langer meer aanwezig is. Daardoor ligt de geluidzone alleen nog in het noorden van het plangebied.
Tot slot geldt ook de parapluherziening parkeernormen Hendrik-Ido-Ambacht (onherroepelijk vastgesteld op 08-07-2019). Met dit paraplubestemmingsplan zijn alle geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aangevuld met een parkeerregeling, waarbij de nieuwe parkeernota in de geldende plannen wordt ingepast.
De dubbelbestemming Waarde - Ecologie komt voort uit het provinciale beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is in 2017 overgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit stukje grond met de dubbelbestemming Waarde - Ecologie maakt geen deel meer uit van het NNN. Daardoor is deze bestemming komen te vervallen.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterhuishoudkunige en waterstaatkundige functie is ook komen te vervallen. Dit wordt nog afgestemd met het waterschap.
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planvoornemen en de uitgangspunten. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het plangebied ligt in buitendijks gebied, aan het water van de Rietbaan. De Rietbaan en de Pelster zijn een splitsing van de rivier de Noord om het eiland de Sophiapolder. Tijdens stormvloeden aan het begin van de 14e eeuw kwam een groot deel van de Zwijndrechtse Waard onder water te staan. Graaf Willem III van Holland gaf in 1331 land uit aan enkele ambachtsheren op voorwaarde dat zij een deel van de bedijkingskosten van de Zwijndrechtse Waard voor hun rekening namen. De landerijen bestonden voor een deel uit vruchtbare akkers en weilanden, maar ook uit minder goede gronden, 'volgerlanden'. Hendrik-Ido-Ambacht is in 1855 ontstaan uit de samenvoeging van de 'ambachtsheerlijkheden' Hendrik-Ido-Schildmanskinderen-Ambacht en de Oostendam en Sandelingen-Ambacht. Deze rechtsgebiedjes ontstonden na de watersnood van 1322. In 1336 was de herbedijking van de Zwijndrechtse Waard voltooid.
Het plangebied is tot op recent in gebruik geweest als scheepssloperij. In 1889 werd hier door de gebroeders Rijsdijk de eerste sloperij gevestigd. Het beschikbare topografische kaartmateriaal toont door de tijd heen verspreide bebouwing van loodsen en her en der een werkwoning. Binnen het plangebied was tot 2012 Scheepssloperij Stolk gevestigd.
Figuur 2.1: Ligging plangebied op de topografische kaart uit 1858. Bron: Topotijdreis.
Figuur 2.2: Ligging plangebied op de topografische kaart uit 1883. Bron: Topotijdreis.
Figuur 2.3: Ligging plangebied op de topografische kaart uit 1912. Bron: Topotijdreis.
Figuur 2.4: Ligging plangebied op de topografische kaart uit 1962. Bron: Topotijdreis.
Figuur 2.5: Ligging plangebied op de topografische kaart uit 1990. Bron: Topotijdreis.
Het plangebied is momenteel grotendeels braakliggend terrein, met restanten van het voormalig gebruik (kraan op rails en funderingen). Aan de zuidzijde is tevens een hellingbaan voor het te water laten van boten. Op de Veersedijk 253 is nog een bedrijfswoning aanwezig. Binnen het plangebied zijn een aantal bomen en struiken aanwezig. Er is in het plangebied geen water aanwezig.
Figuur 2.6: foto's huidige situatie van het plangebied. Foto's RHDHV 2022.
De initiatiefnemer is voornemens om maximaal 176 wooneenheden en 385 m2 bvo horeca te ontwikkelen met de bijbehorende ondersteunende functies. Er komen appartementen, grondgebonden woningen, een vrijstaande woning en een twee-aan-een woning. Voor de ontwikkeling staan in het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1) de kansen en uitgangspunten benoemd voor de bebouwing en openbare ruimten binnen het plangebied.
Op de ontwikkellocatie (de Stolklocatie) zijn sporen van de geschiedenis van de locatie herkenbaar. De historische hijskraan op rails is hier de meest opvallende van. Maar ook de kraanbaan, de scheepshelling en de insteekhaven zijn nog getuigen van de scheepsloperijen die op deze locatie gevestigd waren.
Deze industriële relicten blijven behouden of worden op een nieuwe manier zichtbaar gemaakt. Ze worden versterkt door de stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische uitwerking van de voorziene ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
Men woont en ontmoet elkaar in dit deel van de Noordoevers aan het water. De meeste woningen hebben contact met het water. Op verschillende plekken is het water te benaderen en kan men vanaf het water aan land komen, zoals met de veerpont die vaart tussen de ontwikkellocatie en de Sophiapolder. Hierdoor wordt de connectie tussen land en water fysiek gemaakt en wordt het maritieme karakter van de locatie versterkt.
De stedenbouwkundige visie richt zich op het creëren van een aantrekkelijk buitendijks woon- en leefmilieu dat refereert aan het historische verleden en de landschappelijke kwaliteiten van de plek, met de volgende planessenties:
Aan de zijde van de Rietbaan is ruimte gereserveerd voor 385 m2 bvo horeca op de begane grond. Door deze positie profiteert de horeca van zowel uitzicht over de Rietbaan en de Sophiapolder. Daarnaaast blijft de insteekhaven behouden. Aan de kop van de insteekhaven komt een opslagfunctie ten behoeve van de veiligheidsdienst.
Figuur 3.1: Stedenbouwkundig plan
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot
2050. Met de vaststelling van de NOVI is haar voorganger (de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) vervallen. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Toetsing planvoornemen
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen. Het planvoornemen draagt bij aan het nationaal belang "zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften".
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) – voorganger van de NOVI – is uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze uitwerking is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt en is dan de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat.
De nationale belangen die nu nog in het Barro worden geborgd betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen.
Toetsing planvoornemen
Uit de kaart 'Grote rivieren' van het Barro blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het rivierbed. Voor het rivierbed (artikel 2.4.3) gelden de volgende regels:
Voor een aantal gebieden is in bijlage 2 bij de Beleidsregels grote rivieren bepaald dat de beleidsregels grote rivieren niet van toepassing zijn. De Noordoevers Hendrik-Ido-Ambacht is opgenomen in deze lijst, dus de beleidsregels zijn niet van toepassing.
Figuur 4.1: Uitsnede kaart Barro - Rivierbed (blauwe arcering)
Een van de nationale belangen uit de SVIR betreft 'zorgvuldige afwegingen en transparante
besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Onderdeel daarvan is de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing planvoornemen
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het voorliggende plan worden 176 woningen en 385 m2 BVO horeca gerealiseerd. Deze ontwikkeling wordt vanwege de ondergrens voor woningen en het feit dat er nieuwe horeca komt, gezien als stedelijke ontwikkeling. Het plan dient getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. De gronden in het plangebied zijn in de bestaande situatie braakliggend. Voorheen is het in gebruik geweest door bedrijven (scheepsloperij) met de planologische aanduiding 'Watergebonden bedrijvigheid', zoals aangegeven in de Provinciale omgevingsverordening. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de planlocatie in lijn is met de definitie uit het Bro en dat de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
Onderbouwing behoefte woningen
De gemeenteraad heeft op 9 september 2019 de lokale woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025 vastgesteld. De lokale woonvisie is de lokale uitwerking van de regionale woonvisie Drechtsteden, die ook gebaseerd is op de uitgangspunten uit het coalitieprogramma. In het uitvoeringsprogramma is aangegeven dat er 2268 nieuwbouwwoningen in de periode 2015 tot en met 2027 gepland staan. Dit aantal bestaat voor een groot deel uit de ontwikkelingen Volgerlanden-West, de Volgerlanden-Oost en de Noordoevers. Na deze grote bouwprojecten ziet de gemeente geen grote bouwprojecten meer in Hendrik-Ido-ambacht.
In de lokale woonvisie is aangegeven dat Hendrik-Ido-Ambacht drie grote woningbehoeften heeft:
In de regionale Groeiagenda van de Drechtsteden wordt de ambitie en wens uitgesproken om duurdere woningen te bouwen om hogere inkomens in onze regio aan te trekken. Met de bouw van de Volgerlanden is te zien dat hier behoefte aan is. De gemeente ziet de ontwikkelingen van deze woningen in het hogere segment met name in Volgerlanden-Oost en Noordoevers. Met de bouw van duurdere koopwoningen voldoen ze aan de regionale ambitie en aan de behoefte die het RIGO-onderzoek (uitgevoerd in 2016, voor de regionale woonvisie) uitgewezen heeft.
Sociale huurwoningen
Er komen geen sociale huurwoningen binnen de Noordoevers. Dit is aangegeven in de Nota van uitgangspunten voor ontwikkeling van de Noordoevers die door de Raad is vastgesteld. Elders binnen de gemeente wordt ingezet op sociale huurwoningen. Dit is bij de volgende locaties:
Onderbouwing behoefte horeca
Gezien de uitbreiding van woningbouw binnen de Noordoevers kan gesteld worden dat er nieuwe behoefte ontstaat aan horeca, zij het kleinschalig. De voorziene horeca binnen de onderhavige planontwikkeling is een beperkt onderdeel. In de huidige situatie is er zoals eerder opgemerkt al sprake van een bestaand stedelijk gebied. Daarvoor is er geen uitgebreide toetsing nodig aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
De Noordoevers is als groot bouwproject aangegeven in de lokale woonvisie van Hendrik-Ido-Ambacht. Dit plan betreft de eerste fase van de ontwikkeling de Noordoevers. Met deze ontwikkeling worden koopwoningen boven de € 250.000 gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat het plan aansluit op de woningbehoeften in Hendrik-Ido-Ambacht en dat het voorgenomen project voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De geldt tevens voor de voorziene horeca.
De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van de Provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 15 maart 2022. De Provincie heeft in de omgevingsvisie een overzicht gemaakt van beleidskeuzes.
In de beleidskeuze voor stedelijke ontwikkeling is het volgende aangegeven.
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen.
Tevens heeft de provincie als doel het optimaal benutten, beschermen en beheren van bodem en ondergrond (art. 7.1.4 van de Omgevingsvisie). De kernopdracht die daar bij hoort is duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond. De provincie wil de chemische bodem- en grondwaterkwaliteit beschermen en verbeteren, de gezondheidsrisico's als gevolg van bodemverontreiniging reduceren en stimuleren dat bodemkwaliteit integraal wordt meegewogen bij functietoewijzing in ruimtelijke ontwikkelingen.
Door voormalige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied zijn diverse bodemverontreinigingen ontstaan, waarvoor saneringsmaatregelen getroffen dienen te worden. Hier wordt zorg voor gedragen binnen onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie Zuid-Holland. In het kader van de aanwezige bodemverontreinigingen zullen saneringsmaatregelen verder uitgewerkt woden. Het planvoornemen wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor deze ontwikkeling doorlopen in paragraaf 4.1.3. Daarbij is geconcludeerd dat het project voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Het plangebied maakt deel uit van de volgende in de omgevingsverordening aangewezen gebieden:
Artikel 6.12 Bedrijven
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe. In artikel 6.12 lid 4 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op dit bedrijventerrein dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio planologische compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden of reeds heeft plaatsgevonden.
Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven als is aangetoond dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zullen blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
Ten noorden van het plangebied Noordoevers geldt het voorbereidingsbesluit Citadelterrein Noordeinde (vastgesteld d.d. 23 september 2020). Hierin wordt beargumenteerd dat het Citadelterrein bij uitstek in kwalitatieve zin geschikt is voor compensatie voor watergebonden bedrijvigheid. Een belangrijke stap daarin is het verbeteren van de planologische kaders voor de bestaande aan het watergelegen percelen.
Binnen de partiële herziening Bedrijventerrein Antoniapolder plus (in ontwerp d.d. 20 september 2021) is het Citadelterrein planologisch bestemd als zijnde 'Bedrijventerrein' met functieaanduiding 'Specifieke vorm van bedrijventerrein - watergebonden en maritieme bedrijvigheid'. Hiermee wordt voldaan aan de compensatie van 'aan watergebonden bedrijvigheid' en daarmee aan artikel 6.12, lid 4.
Figuur 4.2: Uitsnede van kaart 20 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland, watergebonden bedrijventerrein is paars aangegeven.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 4.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat het plangebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied ligt en kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
Artikel 6.2.8c Nestgeluid afgemeerde schepen
Op industrieterreinen kan door afgemeerde schepen onder andere door draaiende generatoren flinke geluidhinder worden geproduceerd. Dat wordt nestgeluid genoemt. In het huidige recht Is niet goed geregeld dat met dit geluid rekening wordt gehouden bij het situeren van geluidgevoelige functies. Om dit bij ruimtelijke planlocaties, waarin voorzien wordt in geluidgevoelige functies, binnen de grenzen van de provincie Zuid-Holland te betrekken is de Omgevingsverordening Nestgeluid opgesteld (vastgesteld d.d. 12-10-2022).
In het akoestisch onderzoek behorende bij onderhavig bestemmingsplan is beschreven dat nestgeluid geen belemmering vormt. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.5 van deze toelichting.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit de Omgevingsverordening.
In het Klimaatakkoord van 2019 is afgesproken dat alle Nederlandse woningen en gebouwen aardgasvrij moeten zijn in 2050. In de Transitievisie Warmte 2021 wordt beschreven hoe wordt ingezet op aardgasvrije woningen en gebouwen binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Om aardgasvrije woningen en gebouwen te realiseren moeten andere warmtebronnen voorhanden zijn. Dit kan door middel een aansluiting op het warmtenet, gebruik van zon- en windenergie of duurzaam gas.
In het kader van de Transitievisie Warmte 2021 is per buurt van Hendrik-Ido-Ambacht onderzocht wat de beste alternatieven zijn voor het gebruik van aardgas. De Noordoevers geldt als een 'Nieuwbouw- of transformatiegebied'. Binnen dit gebied zijn de beste alternatieven de aansluiting op het warmtenet of het gebruik van energie opgewekt door zon, lucht of wind.
Conclusie
Voor de woningen in onderhavig plan worden de mogelijkheden onderzocht om aan te sluiten op het warmtenet of gebruik te maken van energie die aardgasvrij wordt opgewekt en worden zonnepanelen toegepast. Middels voldoende isolatie wordt getracht warmte zo goed mogelijk vast te houden. Hierover zijn in een anterieure overeenkomst passende afspraken gemaakt tussen ontwikkelaar en de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht en wordt voldaan aan de Transitievisie Warmte 2021.
In juli 2017 is de Woonvisie 2017 - 2031 'Goed wonen in de Drechtsteden' vastgesteld. De Woonvisie heeft als ambitie om een gezicht te geven aan degenen die geen wooncarrière kan worden geboden. Door onder andere de crisis begin jaren '10 is de ontwikkeling in oeverlocaties vertraagd of afgeblazen. Inmiddels ligt er tegenwoordig in de zuidvleugel van de Randstad een enorme nieuwbouwopgave. In de Woonvisie worden de kwalitatieve ambities met kwantitatieve groeidoelstellingen verbonden.
De inzet van de Woonvisie is toevoeging van woningen in het duurdere segment. Het brengt een keten van verhuisbewegingen op gang om een wooncarrière in de Drechtsteden te starten én te behouden. Dit beperkt de uitstroom van hogere inkomens, welke een stimulans zijn voor economische groei en nog betere voorzieningen. Duurdere woonmilieus kunnen echter niet op elke locatie worden gecreëerd. Naast de woning moet ook ook de woonomgeving onderscheidend zijn en daarom wordt geprogrammeerd op locaties met unieke kwaliteiten, zoals de rivieroevers.
De afgelopen jaren is een deel van de locaties langs de rivieroevers en rond het Drierivierenpunt al ontwikkeld. Dit geldt voor Wilgenbos/Achterhakkers en Riedijkshaven in Dordrecht, Westkeetshaven in Zwijndrecht, de Alblasserwerf in Alblasserdam en het Merwehoofd in Papendrecht. Ongeveer 10% van alle nieuwe woningen in de afgelopen 15 jaar is hier gebouwd, deels in combinatie met kantoren, horeca, detailhandel en culturele voorzieningen. De verblijfskwaliteit van de oevers op deze locaties is met deze functies flink verhoogd. Een aantal andere oeverlocaties is of komt binnenkort in ontwikkeling. Dit geldt onder meer voor Stadswerven in Dordrecht, Euryza in Zwijndrecht, het Havengebied en Mercon Kloos in Alblasserdam. Ook het plan Noordoevers is (weer) opgepakt als transformatieopgave naar woningbouw (het deel van Hendrik-Ido-ambacht tot aan Zwijndrecht). Deze wordt ontwikkeld per deellocatie.
Het is belangrijk dat de kwaliteit van deze oeverlocaties integraal wordt versterkt. De oevers blijven zo veel mogelijk openbaar toegankelijk, zodat er naast wonen ook ruimte is om te recreëren. De ontwikkelpotentie van de oeverlocaties wordt lokaal ingevuld en in gezamenlijkheid bezien. Per locatie wordt nagegaan voor welke doelgroep deze geschikt is, of wat er nodig is om deze locatie geschikt te maken. Het gaat hierbij niet alleen om de doelgroep die nodig is om de basis op orde te krijgen (koopprijs €250.000-€400.000), maar ook om de doelgroepen die op zoek zijn naar unieke topproducten (koopprijs boven de €500.000 en koopprijs boven de €1.000.000). Hierdoor wordt de doorstroming bevorderd. Voor alle oeverlocaties geldt dat de bereikbaarheid, als verbinding naar centrale voorzieningen, sterk verbeterd zal worden. Goede bereikbaarheid is een randvoorwaarde voor het realiseren van topmilieus.
Conclusie
Het plan De Noordoevers wordt specifiek genoemd in de Woonvisie 2017-2031. De beoogde ontwikkeling van maximaal 176 grondgebonden woningen en appartementen in het (middel)dure segment sluit aan bij de Woonvisie 2017-2031 die inzet op het realiseren van zogenaamde topmilieus.
Door de gemeenten van de regio Drechtsteden (Alblasserdam, Dordrecht, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht), Provincie Zuid-Holland en de waterschappen Hollandse Delta en Rivierenland is de Regionale Energiestrategie Drechtsteden 1.0 (RES 1.0) opgesteld. Dit document beschrijft de energiestrategie voor de regio Drechtsteden.
Een doelstelling uit de RES 1.0 is het verminderen van het energieverbruik in de gebouwde omgeving met ten minste 20% in 2030 ten opzichte van 2020.
Om dit doel te bereiken dient een handelingsperspectief geboden te worden aan inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners en dienen zij gestimuleerd te worden om zoveel mogelijk energie te besparen. Hierin is een belangrijke voorbeeldfunctie weggelegd voor (lokale) overheden.
Op het gebied van mobiliteit wordt ingezet op een uitgebreide laadinfrastructuur, de vernieuwing van OV-bussen en het stimuleren van fietsgebruik.
Ten aanzien van het opwekken van hernieuwbare elektriciteit op land zetten de Drechtsteden in op zon- en windenergie. Zonne-energie wordt verkregen uit zonnepanelen op daken en zonnepanelen in restruimten. Daarnaast wordt ingezet op grootschalige opwekking van zonne-energie en windenergie in vier uitwerkingsgebieden bij:
Vanwege het terugdringen van het gebruik van aardgas zijn andere warmtebronnen nodig voor het verwarmen van gebouwen. Daar waar mogelijk zetten de Drechtsteden in op het gebruik van duurzame warmte die in de regio aanwezig is. Deze warmte komt via een warmtenet de huizen binnen. Vóór 2030 is het streven om 25.000 woningen aan te sluiten op het warmtenet.
Conclusie
Voor de woningen in onderhavig bestemmingsplan wordt onderzocht hoe ze het beste invulling kunnen geven aan de (duurzaamheids)ambities uit de Regionale Energiestrategie Drechtsteden 1.0. In een anterieure overeenkomst zijn hierover afspraken gemaakt tussen ontwikkelaar en de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
In juli 2009 is de Structuurvisie Hendrik-Ido-Amacht vastgesteld. Deze structuurvisie stelt samenvattend de volgende doelen: Het toevoegen van een ruimtelijke component aan het lopende
traject van de Toekomstvisie (d.d. maart 2008) en andere beleidsplannen; Het opstellen van een integraal en gemeentebreed beleid op hoofdlijnen; Het vormen van een goed communicatiemiddel tussen burger en gemeente.
Hendrik-Ido-Ambacht is snel gegroeid en groeit nog steeds. Met de ontwikkeling van de wijk De Volgerlanden wordt het dorp aanzienlijk uitgebreid. Hiermee groeit het aantal inwoners snel en dat heeft effect op de gemeenschap. Om die reden is de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht gestart met een brede discussie om na te denken en inzichtelijk te krijgen over hoe de inwoners willen leven (wonen, werken, recreëren, winkelen etc.). Een belangrijke vraag is of Hendrik-Ido-Ambacht 'af' is met de oplevering van de wijk De Volgerlanden. De gemeente kent na De Volgerlanden geen grote uitbreidingsgebieden meer (behoudens het transformatieproject Noordoevers. Een andere belangrijke
vraag is welke identiteit de gemeente moet aannemen en welke positie zij wenst in te nemen in de regio. Allemaal vragen die aan de orde zijn gekomen bij het opstellen van de Toekomstvisie. Een ambitie om bijvoorbeeld te voorzien in de eigen woningbehoefte, vraagt om een ruimtelijke vertaling in een structuurvisie. Anderzijds bepalen de ruimtelijke mogelijkheden het realiteitsgehalte van de ambities. De Toekomstvisie Hendrik-Ido-Ambacht en de Structuurvisie zijn hierdoor onlosmakelijk met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de Noordoevers tot (hoofdzakelijk) woongebied is een Structuurplan (d.d. 2005) opgesteld. Het plangebied loopt tot aan het bedrijventerrein Antoniapolder. Veel van de ambities zoals verwoord in de Toekomstvisie worden hier gerealiseerd. Zo zal er een jachthaven worden ontwikkeld, zal het wonen een duidelijke relatie met het water krijgen en zal de binding met het water nadrukkelijk aanwezig zijn. Bij de ontwikkeling van de Noordoevers krijgen het (recreatieve) gebruik en de toegankelijkheid van de oevers, in relatie met de ontwikkeling van het natuurgebied Sophiapolder en de Galgeplaat, de nodige aandacht. Aan de Noordoevers kan een voorlichtingspaviljoen worden ingericht en een voetveer worden aangelegd voor de bezoeker.
Wat betreft woningen in Hendrik-Ido-Ambacht zijn de woningen in het algemeen van goede kwaliteit. Wel is het aanbod eenzijdig c.q. stralen de verschillende wijken een zekere homogeenheid uit. Daarbij geldt dat een aantal buurten door hun stedenbouwkundige opzet extra gevoelig zijn voor een versnelde achteruitgang. Nieuwbouw zal een rol moeten vervullen bij het doorbreken van deze
homogeniteit. Hierbij dient aandacht te zijn voor de wensen van de consument (gezinnen, ouderen, starters). Een ander gemeentebreed aandachtspunt is de kwaliteit van de woonomgeving. In de Noordoevers worden zogenaamde Gouden Randen ontwikkeld: grote woningen met een hoogwaardige architectuur en royale uitstraling.
Voor het project Noordoevers is transformatie van het bedrijventerrein Veersedijk naar woningbouw voorzien. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is in grote lijnen bekend. Voor het project Noordoevers (bedrijventerrein Veersedijk) ligt een forse saneringsopgave. De bodemsaneringsopgaaf sluit in algemeenheid aan op de landelijk gestelde doelen.
Door verschillende instanties (onder meer Rijkswaterstaat, VROM, provincies Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant, VNG, Unie van Waterschappen) is gewerkt aan de opstelling van de Beleidslijn 'Grote Rivieren'. De Beleidslijn is op 14 juli 2006 in werking getreden en komt in de plaats van 'Ruimte voor de Rivier'. Het gebied Noordoevers is in deze nieuwe beleidslijn opgenomen met de kwalificatie 'bergend regime'. In de toelichting op de Beleidslijn is verwoord dat ter plaatse van deze kwalificatie in principe alle soorten van activiteiten zijn toegestaan, mits deze activiteiten voldoen aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. Vergunningverlening is mogelijk indien er sprake is van een zodanig situering en uitvoering van de ingreep, dat: onveilige situaties worden voorkomen; er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit; de waterstandverhoging of afname van de bergingscapaciteit zo gering mogelijk is; er duurzame compensatie optreedt van eventuele resterende waterstandeffecten.
In het kader van cultuurhistorie dienen cultuurhistorische elementen behouden te blijven en waar nodig versterkt te worden. De ruimtelijk-functionele relatie van het stedelijk gebied met de Waal en de rivier de Noord dient versterkt te worden. Met de toekomstige ontwikkeling van de Noordoevers kan een grote slag gemaakt worden.
Conclusie
Het plan Noordoevers wordt specifiek genoemd in de Structuurvisie Hendrik-Ido-Ambacht (d.d. juli 2009). Het beleid is gericht op zogenaamde Gouden Randen, met royale woningen in het hogere segment. De huidige beoogde ontwikkeling van Noordoevers sluit hier volledig bij aan. Daarnaast sluiten ook de beoogde verbinding met het water, het toegankelijk maken van het water (recreatie) en de landschappelijk inpassing van de buitendijkse locatie aan op de Structuurvisie. Concluderend past de beoogde ontwikkeling van de Noordoevers binnen de Structuurvisie Hendrik-Ido-Ambacht.
De lokale woonvisie is de lokale uitwerking van de regionale woonvisie, op basis van de uitgangspunten van het coalitieprogramma. De kracht van Ambacht is groen, rust en ruimte, bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Trends zijn een aanhoudende bevolkingsgroei, een vergrijzende samenleving en kleiner wordende huishoudens.
Één van de grote woningbehoeften van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is dat er koopwoningen komen boven de € 250.000. In het uitvoeringsprogramma is aangegeven dat er 2268 nieuwbouwwoningen in de periode 2015 tot en met 2027 gepland staan. Dit aantal bestaat voor een groot deel uit de ontwikkelingen Volgerlanden-West, de Volgerlanden-Oost en de Noordoevers. Na deze grote bouwprojecten ziet de gemeente geen grote bouwprojecten meer in Hendrik-Ido-ambacht.
Conform het coalitieprogramma 'Gewoon Ambacht' komen binnen de Noordoevers geen sociale huurwoningen. Dit is eveneens aangegeven in de Nota van uitgangspunten voor ontwikkeling van de Noordoevers. De Nota van uitgangspunten is vastgesteld door de Raad (d.d. 7 december 2020). Deze locatie is er op gericht om de doorstroming binnen Hendrik-Ido-Ambacht te bevorderen. Elders binnen de gemeente wordt ingezet op sociale huurwoningen.
In de woonvisie komt ook het thema 'Duurzaamheid' sterk naar voren. De visie schrijft onder meer voor dat nieuwbouwwoningen waar mogelijk niet meer aangesloten worden op aardgas. Indien mogelijk worden nieuwe woningen aangesloten op het warmtenet of als 'nul-op-de-meter-woning' met gebouwgebonden energie of energieleverend gebouwd. Naast het inzetten op alternatieve, duurzamere energiebronnen, wordt gekeken naar een duurzame bouw van woningen en andere gebouwen. Hiervoor wordt de GPR-gebouw methode gehanteerd als toetsinstrument van duurzaam bouwen.
Conclusie
De Noordoevers is als groot bouwproject aangegeven in de lokale woonvisie van Hendrik-Ido-Ambacht. Dit plan betreft de eerste fase van de ontwikkeling de Noordoevers. Met deze ontwikkeling worden koopwoningen boven de € 250.000 gerealiseerd. Conform het coalitieprogramma 'Gewoon Ambacht' komen binnen de Noordoevers geen sociale huurwoningen. Geconcludeerd kan worden dat het plan aansluit op de woningbehoeften in Hendrik-Ido-Ambacht.
Voor de woningen in onderhavig bestemmingsplan wordt onderzocht hoe ze het beste invulling kunnen geven aan de (duurzaamheids)ambities uit de woonvisie.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten, zoals de initiatieven in dit plan, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Sinds 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' in werking. De richtlijn wijzigt de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Resultaten
De woningbouwontwikkeling is te beschouwen als een activiteit zoals genoemd in categorie 11.2 uit de D-lijst van Besluit m.e.r. Het gaat respectievelijk om “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject''. De voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van de categorie. Hoewel de drempelwaarden niet worden overschreden moet op grond van artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd worden. Het betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De initiatiefnemer van een activiteit waarvoor een plicht tot een m.e.r.-beoordeling geldt, moet dat voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag. In dit project is deze mededeling vormgegeven door het opstellen van voorliggende aanmeldingsnotitie.
De aanmeldingsnotitie in bijlage 2 bevat de informatie op basis waarvan het bevoegd gezag besluit of er sprake is van "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu", die het doorlopen van de m.e.r.-procedure wenselijk/noodzakelijk maken.
Conclusie
In de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het planvoornemen en dat kan worden afgezien van het opstellen van een milieueffectrapport en het doorlopen van de formele milieueffectrapportageprocedure.
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Methodiek
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Classificatie plangebied
In het plangebied komen woningen en horeca. Enerzijds wordt het plangebied afgebakend door de Rietbaan en natuureiland Sophiapolder, anderzijds door de Veersedijk, die de enige toegang vormt tot het plangebied. Het plangebied grenst aan de zuidzijde direct aan een woonbestemming, waar meerdere woningen staan. Verder richting het zuiden zijn enkele bedrijven gesitueerd, geschaald in verschillende milieucategorieën (tot 4.1). De kenmerken van het plangebied (intensief woongebied) en de omgeving (niet direct gelegen aan hoofdinfrastructuur) geven het plangebied de classificatie 'rustig woongebied'.
Toetsing
Inwaartse zonering-effect van nabijgelegen bedrijven op het plan
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de aanwezige bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied. Voor bijna alle bedrijfsactiviteiten geldt dat er wordt voldaan aan de richtafstanden (conform de VNG-publicatie).
Adres | Omschrijving aanwezige bedrijven | Milieucategorie (ten hoogste) | Richtafstand rustig woongebied (m) | Afstand tot milieugevoelige functie (wonen) in plangebied (m) |
Veersedijk 211a | Geen KvK registratie op dit adres sinds 1999. | 3.1 | 50 | 51 |
Veersedijk 279 | H.P. autobedrijf Dijk auto's Oils and Fat Int. B.V. Drechtsteden vethandel Dordt clean holding B.V. Europoort Handels- en Transportmaatschappij Veerdijk auto's |
3.1 | 50 | 83 |
Veersedijk 281 | Juridisch advies Wiga handelsonderneming Padvice logistiek adviesbureau Van Gameren holding Van Gameren transport Functieaanduiding: specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf |
3.2 | 100 | 124 |
Veersedijk 291 | Engsteph Scheurwater B.V. (Scheeps- en jachtreparatie en groothandel in aggregaten, vrachtwagens en scheepsmotoren) Functieaanduiding: specifieke vorm van bedrijf - motorenreparatiebedrijf |
4.1 | 200 | 124 |
Veersedijk 187 | Zandhandel Hendrik-Ido-Ambacht - van der Waal (Groothandel in zand en grind) Functieaanduiding: Specifieke vorm ban bedrijf - zand- en grindhandel |
3.2 | 100 | 230 |
Tabel 5.2: Overzicht bedrijfsactiviteiten en (richt)afstanden tot plangebied
De huidige bedrijfsactiviteiten nabij het plangebied voldoen niet allen aan de door de VNG opgestelde richtafstanden tot milieugevoelige functies (woningbouw) in het plangebied. Er wordt namelijk niet voldaan aan de richtafstand voor Veersedijk 291 met milieucategorie 4.1. Hierbij geldt ten aanzien van geur een richtafstand van 50 meter, voor stof 30 meter en voor gevaar 30 meter. De richtafstanden voor geur, stof en gevaar vallen dus niet over het plangebied heen en vormen geen belemmering voor het planvoornemen. De grootste richtafstand van 200 meter hoort bij het aspect geluid. Er zijn echter meer woningen aanwezig op een veel kortere afstand dan de woningen uit het plangebied, dit is zichtbaar in onderstaande afbeelding. Zelfs tussen het plangebied en de locatie Veersedijk 291 is al een woning aanwezig binnen de bestemming wonen. Ook daar moet worden voldaan aan de normwaarden uit het activiteitenbesluit. Het bedrijf bij Veersedijk 291 heeft geen maatwerkvoorschriften om meer geluid te mogen maken. Het betreft een klein bedrijf met enkele medewerkers. Akoestisch gezien is er geen reden om aan te nemen dat er in het plangebied hogere geluidbelastingen op de gevels zullen voordoen dan op grond van het activiteitenbesluit is toegelaten. Gezien de ligging ten opzichte van het bedrijf en de afstand tot het bedrijf is het ook niet aannemelijk dat er hinder op kan treden door piekgeluiden bij het laden en lossen.
Figuur 5.1: Veersedijk 291 met milieucategorie 4.1 t.o.v. bestaande woningen in de omgeving en het plangebied.
Conclusie
Aangezien aan de richtafstanden uit de VNG-handreiking Bedrijf en Milieuzonering kan worden voldaan, danwel dat er in reeds bestaande woningen dichterbij de bestaande bedrijven gesitueerd zijn, vormt milieuzonering geen belemmering. Woningen zullen geen milieuhinder ondervinden en bedrijven zullen niet belemmerd worden door de nieuwe woningen. Er zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Onderzoek
In het bij dit bestemmingsplan bijgevoegde verkeersonderzoek (Bijlage 3) wordt bepaald wat de effecten van de voorziene ontwikkelingen zijn op het verkeer, waaronder verkeersafwikkeling en parkeren. Hieronder zijn de resultaten en conclusies beknopt uiteengezet.
Ontsluiting plangebied
In onderstaande figuur is een verbeelding te zien van de ontsluiting van het plangebied. Naar verwachting komen er in totaal 5 nieuwe aansluitingen voor gemotoriseerd verkeer op de Veersedijk (zie rode pijlen) met daarbij zowel privé parkeerplaatsen als openbare parkeerplaatsen bedoeld voor bezoekers. In de huidige situatie zijn er 8 aansluitingen voor gemotoriseerd verkeer.
Tevens worden diverse voetpaden en een dubbelrichtingsfietspad langs de Veersedijk aangelegd, waarvoor enkele oversteken worden gerealiseerd. De posities worden nog onderzocht.
Figuur 5.2: Principe ontsluiting plangebied (N.B.: gemotoriseerd verkeer via rode pijlen)
Parkeren
In het parkeerbeleid van Hendrik-Ido-Ambacht is opgenomen dat parkeren binnen het plangebied zelf moet worden opgevangen. De parkeerbehoefte voor de voorziene woningen en horeca is bepaald op basis van de Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018 van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Voor de voorziene calamiteitendienst en het pontje heeft de gemeente de parkeerbehoefte bepaald op 20, respectievelijk 10 benodigde parkeerplaatsen. Het plangebied bevindt zich volgens de Parkeernota binnen de categorie 'rest bebouwde kom'. In het verkeersonderzoek (bijlage 3) is de parkeerbehoefte per functie beschreven. Hierin zijn eveneens de dubbelgebruikspercentages voor de openbare parkeerplaatsen verwerkt conform de Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018.
De totale parkeerbehoefte in het plangebied bedraagt 348 parkeerplaatsen, waarvan 258 privé. Er worden in eerste instantie 341 parkeerplaatsen aangelegd. Als in de praktijk blijkt dat er een hogere parkeervraag is, dan zal de gemeente maximaal 7 extra parkeerplaatsen aanleggen bij de entree van de noordelijke appartementen. Hierdoor wordt de parkeerbehoefte opgevangen.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de voorziene ontwikkelingen zullen effect hebben op de verkeersdruk op het omliggende wegennet. Om dit inzichtelijk te maken is de verkeersgeneratie bepaald aan de hand van CROW-publicatie 317 'kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor de functies café/bar/cafetaria en restaurant is geen CROW-kencijfer aanwezig voor de verkeersgeneratie. Wel is er een kencijfer van het aantal parkeerplaatsen beschikbaar in de Parkeernota Nieuwe Ontwikkelingen 2018 van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Uitgangspunt is dat elke parkeerplaats twee keer per werkdag wordt gebruikt met een tweetal vervoersbewegingen per gebruik.
Ook voor de calamiteitendienst en het pontje zijn geen CROW-kencijfers beschikbaar. De calamiteitendienst is enkel actief als er calamiteiten zijn en heeft daarom geen effect op de totale, gemiddelde verkeersgeneratie. Voor het pontje geldt een gemiddelde van 4 mvt per werkdag.
In het plangebied zijn maximaal 176 woningen toegestaan, verdeeld over grondgebonden woningen en appartementen. Het type woningen en het woningsegment waar ze in vallen is mede bepalend voor de verkeersgeneratie. In het verkeersonderzoek is een worst-case scenario onderzocht wat leidt tot een totale verkeersgeneratie van 1.544 mvt per werkdag.
I/C-verhouding
Uit het verkeersmodel (RVMK Drechtsteden 2018) blijkt dat er op een werkdag circa 7.000 motorvoertuigen (mvt) op de Veersedijk ter hoogte van het projectgebied rijden in 2018. Uit een verkeerstelling van oktober 2019 bleken dit circa 7.400 mvt per werkdag te zijn. In de ochtendspits zijn dit zo'n 600 mvt/u en in de avondspits zo'n 700 mvt/u.
Uit het verkeersmodel RVMK Drechtsteden 2040 Hoog blijkt dat er in de autonome toekomstige situatie in 2040 circa 10.400 mvt per uur op de Veersedijk ter hoogte van het projectgebied zullen rijden. Met daarbij in de ochtendspits 700 mvt/u en in de avondspits 1000 mvt/u.
De maximale capaciteit voor een gebiedsontsluitingsweg is ongeveer 1.800 mvt/u. De I/C verhouding (Intensiteit/Capaciteit) voor de Veersedijk zonder projectgebied bedraagt in 2018 maximaal 38% en zal in 2040 op basis van een autonome ontwikkeling toe zijn genomen tot 54%.
Wanneer de voorziene ontwikkelingen worden toegevoegd aan het verkeersmodel zal de I/C-verhouding in 2040 toe zijn genomen tot 61%. Deze toename ten opzichte van de autonome toekomstige situatie is beperkt en zal niet leiden tot verkeershinder op het gebied van verkeersdoorstroming.
Uit een worst-case benadering blijkt dat de wachttijd minder dan 15 seconden zal zijn bij het uitrijden van het projectgebied bij het gebruik van slechts één enkele in- en uitrit. Op de Veersedijk is geen wachttijd. Hierdoor is er een goede afwikkeling van het kruispunt. De verkeersbewegingen worden verdeeld over de verschillende in- en uitritten die in het plangebied zijn voorzien. De afwikkeling wordt daardoor alleen nog maar beter.
Verkeersveiligheid
Er wordt een dubbelrichtingsfietspad en een trottoir aangelegd binnen het projectgebied. Dit is positief voor de verkeersveiligheid. Echter, bij de uitwerking van het project moet voldoende aandacht besteed worden aan o.a. de aansluitingen op de Veersedijk in relatie tot de oversteekbewegingen en de toegankelijkheid voor minder validen in relatie tot de dijkhelling en de trappen.
Bereikbaarheid
Er wordt in de gehele regio gewerkt aan het programma N3/A15/A16: aanpak Drechtsteden. Dit heeft als doel om de bereikbaarheid van de Drechtsteden te waarborgen. Door onderhavig plan zullen er meer auto's op de wegen rond Hendrik-Ido-Ambacht komen. Dit heeft echter maar een beperkt effect op de N3/A15/A16. Daarnaast heeft het een beperkt tot geen effect op de doorstroming van het openbaar vervoer (OV). Om het OV te stimuleren moet er een goede loop/fietsroute worden gecreëerd naar de dichtstbijzijnde ov-haltes. Het gaat hier om de halte winkelcentrum Hoog-Ambacht op ongeveer één kilometer afstand. Hier ligt een goede route via de Watersnip en Zilverreiger. Parallel daaraan ligt een vrijliggend voetpad. Verder is de Waterbus gelegen aan de Noordeinde. Op termijn wordt er een vrijliggend fietspad aan de Veersedijk / Noordeinde aangelegd. Dit wordt reeds naast het plangebied aangelegd. Hierdoor worden bewoners gestimuleerd om gebruik te maken van het OV.
Conclusie
Het project heeft een parkeerbehoefte van 348 parkeerplaatsen. Er is ruimte gereserveerd voor 348 parkeerplaatsen. Er worden in eerste instantie 341 parkeerplaatsen aangelegd. Als uit de praktijk blijkt dat er een hoge parkeervraag is, dan zal de gemeente maximaal 7 extra parkeerplaatsen aanleggen. Hierdoor wordt de parkeerbehoefte opgevangen.
Bij de ontwikkeling van het project zal de verkeersgeneratie toenemen met 1.544 mvt per etmaal. De I/C verhouding stijgt hierdoor van 54% naar 61%. Dit is een beperkte stijging. De afwikkeling van verkeer bij de in- en uitritten van het project is goed.
Er zal door de ontwikkeling van het project geen extra verkeershinder zijn.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
De Wet milieubeheer (Wm) biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden.
Onderzoek
Planbijdrage
Voor de ontwikkeling is een NIBM-toets uitgevoerd om de planbijdrage te toetsen. De notitie is toegevoegd aan bijlage 4.
Op basis van de geldende CROW normen voor de betreffende type woningen en de verschillende horeca is in het verkeersonderzoek de worst-case verkeersgeneratie van het gebied bepaald op 1.544 ritten verkeer per werkdag. Voor het luchtkwaliteitsonderzoek wordt gekeken naar de gemiddelde verkeersgeneratie per weekdag in plaats van per werkdag. Hiervoor is deze verkeersgeneratie gedeeld door een factor 1,11. De verkeersgeneratie van het gebied komt daarmee uit op 1.404 ritten verkeer per weekdag.
In het verkeersonderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen licht verkeer en zwaar vrachtverkeer. Omdat de ontwikkeling met name woningen en voor een klein deel horeca (type restaurant en café/bar/cafetaria) betreft, wordt verwacht dat het aandeel vrachtverkeer te verwaarlozen is. Worst-case is aangenomen dat 2,5% van de verkeersgeneratie uit vrachtverkeer bestaat.
Deze verkeersgeneratie zou kunnen leiden tot een toename in de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de omgeving. Om te bepalen of de toename als gevolg van de verkeersgeneratie in betekende mate is voor de luchtkwaliteit in de omgeving, is de door het Ministerie van I&W en InfoMil ontwikkelde NIBM ('niet in betekenende mate') rekentool (versie april 2022) gebruikt. Deze rekentool berekent de verkeersbijdrage met worst-case verspreidingskenmerken.
De oplevering van het project vindt naar verwachting gefaseerd plaats tussen 2023 en 2026. Er is gerekend met het jaar waarin de laatste woningen zullen worden opgeleverd, 2026 omdat in dit jaar voor het eerst de volledige verkeersdruk wordt verwacht.
In onderstaande afbeelding zijn de resultaten van de berekening getoond. Uit de berekening blijkt dat de maximale bijdrage van de verkeersgeneratie in het plangebied Niet In Betekenende Mate is voor de luchtkwaliteit.
Figuur 5.3: Uitvoer van de NIBM-rekentool
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse, is getoetst aan de wettelijke grenswaarden en lokale streefwaarden voor luchtkwaliteit. De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht neemt deel aan het Schone Lucht Akkoord (SLA). De ambitie van de partijen van het Schone Lucht Akkoord (SLA) is om de luchtkwaliteit permanent te verbeteren. De deelnemers werken er naartoe om in 2030 te voldoen aan de advieswaarden (uit 2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM).
Onderstaande tabel toont de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 en PM2,5 in de directe omgeving van het project Noordoevers. Deze cijfers zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool. Uit de cijfers blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de grenswaarden en dat daarmee sprake is van een aanvaardaar woon- en leefklimaat.
Figuur 5.4: Maximale concentraties binnen 1 kilometer rond het project Noordoevers uit de NSL-Monitoringstool
Conclusie
Uit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de lokale luchtkwaliteit. Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan op grond van art 5.16 lid 1 sub c voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Daarnaast is aannemelijk gemaakt dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Uit de cijfers van de NSL-monitoringstool blijkt dat er sprake is van een aanvaardbare situatie.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Nestgeluid
Op industrieterreinen kan door afgemeerde schepen onder andere door draaiende generatoren flinke geluidhinder worden geproduceerd. Dat wordt nestgeluid genoemt. In het huidige recht Is niet goed geregeld dat met dit geluid rekening wordt gehouden bij het situeren van geluidgevoelige functies. Om dit bij ruimtelijke planlocaties, waarin voorzien wordt in geluidgevoelige functies, binnen de grenzen van de provincie Zuid-Holland te betrekken is de Omgevingsverordening Nestgeluid opgesteld (vastgesteld d.d. 12-10-2022).
Onderzoek
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor wegverkeer- en industrielawaai. Dit rapport is toegevoegd aan bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Daarin wordt onderstaande geconcludeerd ten aanzien van wegverkeer- en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Geluidbelasting van de zoneplichtige wegen in het kader van de Wgh
Ten gevolge van het wegverkeer op de Veersedijk wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden op de nieuwbouw. De geluidbelasting is, zonder maatregelen, ten hoogste 59 dB ten gevolge van deze weg. De ten hoogste toelaatbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Een onderzoek naar maatregelen is van toepassing voor deze weg.
Maatregelen
Schermen langs de wegen rondom het plangebied zijn niet doeltreffend, mogelijk of wenselijk. Een geluidreducerend wegdektype (dunne deklaag B) op de Veersedijk reduceert de geluidbelasting met ongeveer 3 dB. De reductie is nog niet voldoende om te voldoen aan de voorkeurswaarde. De maximale geluidbelasting is na bronmaatregelen 55 dB. Vanuit onderhoud en beheer dient nagegaan te worden of bronmaatregelen hier mogelijk/ wenselijk zijn. Aangezien (met of zonder bronmaatregelen) niet kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde en schermen niet mogelijk zijn, dienen voor een deel van de woningen hogere waarden te worden vastgesteld.
Geluidbelasting van de niet zoneplichtige weg in het kader van een goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van de Onderdijkse Rijweg beoordeeld waar sprake is van een 30 km/uur regime. Ten gevolge van deze weg is de geluidbelasting ten hoogste 40 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit in stedelijk gebied beoordeeld als “goed”. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege deze weg.
Geluidseffecten op bestaande woningen
Ten gevolge van de verkeersgeneratie van de nieuwbouw is er bij bestaande woningen rondom het plangebied geen sprake van een geluidseffect van 1,5 dB of meer (max. 0,6 dB vanwege verkeersgeneratie, max 0,7 dB vanwege refelctie).
In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit in stedelijk gebied toelaatbaar geacht. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat.
Industrielawaai
De berekeningen zijn met het zonebeheermodel van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht uitgevoerd (in beheer bij de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid). De situatie waarmee de zone van het industrieterrein is vastgesteld in 2016 is hierbij als uitgangspunt gehanteerd en dit betreft de situatie met de vergunde ruimte en de gereserveerde ruimte.
Uit de rekenresultaten volgt dat:
Nestgeluid
De bestaande ligplaatsen voor binnenvaartschepen langs het plangebied komen te vervallen. Binnenschepen worden uitgesloten in de planregels van onderhavig plan (art. 1.37, art. 5.1, onder c en art. 5.3)
De ligplaatsen voor binnenvaartschepen in de omgeving liggen niet in de directe nabijheid van het plangebied. Hiermee zal zich geen nestgeluid vanwege binnenvaartschepen voordoen binnen het plangebied. De kleine schepen die wel worden toegestaan zullen bestaan uit pleziervaart, ook hiervan valt geen hinder vanwege nestgeluid te verwachten.
Vast te stellen hogere waarden
Ten gevolge van de Veersedijk is het advies hogere waarden vast te stellen van maximaal 55 dB indien bronmaatregelen mogelijk zijn en anders 59 dB zonder toepassing van bronmaatregelen.
Voor de appartementen en woningen van het Kraanspoor is het te adviseren om een hogere waarde vast te stellen van 51 dB ten gevolge van industrielawaai. De hogere waarde dient vastgesteld te worden om
de geluidzone van 50 dB(A) rond het industriegebied effectief niet kleiner te maken, zodat ook bij eventuele toekomstige woningbouw getoetst dient te worden aan de nu geldende geluidzone.
Aangezien sprake is van vast te stellen hogere waarden, dient voldaan te worden aan de eisen uit het gemeentelijk beleid:
Voor de binnenwaarde van de nieuwe woningen dient te worden voldaan aan 33 dB (wegverkeer) en 35 dB(A) (industrie) (art 3.3, lid 1 Bouwbesluit).
Cumulatieve waarden en WHO-normen
De milieukwaliteit van het plan conform methode Miedema kan omschreven worden als 'goed' tot 'matig'/ 'tamelijk slecht', afhankelijk of wel of geen bronmaatregelen worden getroffen. De gecumuleerde geluidbelasting bij de nieuwe woningen is maximaal 64 dB zonder maatregelen en 60 dB inclusief bronmaatregelen (dunne deklagen B). Gesteld kan daarom worden dat de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat als ook rekening wordt gehouden met de eisen uit het geluidbeleid.
Conclusie
Ten gevolge van de Veersedijk is geadviseerd een hogere waarden vast te stellen van maximaal 55 dB indien bronmaatregelen mogelijk zijn en anders 59 dB zonder toepassing van bronmaatregelen.
Voor de woningen en de appartementen Kraanspoor is het te adviseren om een hogere waarde vast te stellen van 51 dB ten gevolge van industrielawaai. Aan de eisen van het gemeentelijk geluidbeleid ten aanzien van geluidluwe gevels en buitenruimten kan worden voldaan.
Trillingen ontstaan doordat een bron een kracht uitoefent op de bodem, al dan niet via een gebouw. Trillingen kunnen veroorzaakt worden door onder meer machines, verkeer over oneffen wegoppervlakten of railverkeer. Voor trillinghinder bestaan geen wettelijke normen. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan het echter noodzakelijk zijn om het aspect trillinghinder nader te beschouwen en na te gaan of onevenredige trillinghinder kan ontstaan.
Onderzoek
De Betuweroute gaat door het plangebied heen. Dit betreft een ondergrondse spoorverbinding. In 1999 heeft TNO onderzoek gedaan naar de trillingsniveaus in de omgeving van de geboorde tunnels. Dit leidde tot een advies van de Betuweroute aan zijn toekomstige 'buren' over een te hanteren veilige afstand. in juli 2004 heeft TNO een rapport uitgebracht over de mogelijke hinder van laagfrequent geluid en trillingen voor specifiek de Volgerlanden. De resultaten waren gebaseerd op trillingsmetingen in de omgeving van de Sophiaspoortunnel.
Er zijn testritten en metingen uitgevoerd met een trein door de Sophiaspoortunnel voor laagfrequent geluid en trillingen. Ten behoeve van de metingen is een meetplan opgesteld. Het doel van het in het meetplan beschreven onderzoek is het bepalen van laagfrequent geluid- en trillingsniveaus vanwege treinpassages en het vertalen van de uitkomsten naar hindercontour en maatregelen.
Het rapport 'Geluid- en trillingsmetingen tijdens de passage van een testtrein door de Sophiaspoortunnel' (TNO, maart 2007) beschrijft de uitvoering van de metingen en de resultaten voor wat betreft de vastlegging van de hindercontour. Dit rapport is toegevoegd aan bijlage 6. In het rapport wordt geconcludeerd dat de hindercontour van de Sophiaspoortunnel in De Volgerlanden kan worden vastgesteld op 35 meter afstand vanaf de hartlijn, op maaiveld, van de dichtstbijzijnde tunnelbuis. Buiten deze contour is de kans op hinder vanwege trillingen of laagfrequent geluid voldoende laag.
Conclusie
De dichtsbijzijnde woningen komen op meer dan 35 meter afstand te liggen vanaf de hartlijn, op maaiveld, van de dichtstbijzijnde tunnelbuis. Geconcludeerd kan worden dat de kans op hinder vanwege trillingen voldoende laag is.
Wettelijk kader
Externe veiligheid beschouwt de risico's ten gevolge van een ongeval bij de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. Het milieuaspect externe veiligheid is getoets in het kader van dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Externe veiligheid is in de basis vastgelegd in de onderstaande besluiten:
Externe veiligheid kent de risicomaten plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Deze gelden voor risicovolle inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en per buisleiding.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico op een plaats nabij een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats verblijft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De 10-6 per jaar PR-contour geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten (conform artikel 1 Bevi) en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat de ontwikkeling van kwetsbare objecten zijn uitgesloten binnen de 10-6 contour en beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-5-contour. De ontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten tussen de 10-5 en de 10-6 contour vindt alleen plaats mits de risico's zijn afgewogen en voorwaarden worden gesteld.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) betreft de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute of buisleiding en een ongewoon voorval binnen die inrichting of op die transportroute of buisleiding waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
De weergave van het GR is in de vorm van een fN-curve. Deze geeft het logaritmisch verband tussen het aantal dodelijke slachtoffers (N) en de cumulatieve kans (f) op de mogelijke ongevallen met gevaarlijke stoffen die tot dit aantal slachtoffers kunnen leiden. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
De verantwoording van het groepsrisico (VGR) is een wettelijke verplichting voor het bevoegd gezag om naast de kwantitatieve waarde van het groepsrisico de aanwezige risico's te kunnen afwegen. Hierbij is het bevoegd gezag verplicht om de veiligheidsregio om advies te vragen. In het Bevb, Bevt en het Bevi zijn voorwaarden opgenomen wanneer en in welke mate het groepsrisico moet worden verantwoord. De mate van verantwoording is in veel gevallen afhankelijk van de hoogte en de toename van het groepsrisico ten gevolge van het planvoornemen en het type risicobron. Voor de verantwoordingsplicht is tevens het advies van de veiligheidsregio van belang. Dit advies gaat in op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van een inrichting, buisleiding of transportroute.
Onderzoek
Het plangebied maakt maximaal 176 woningen en 385 m2 horeca mogelijk. Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de woningen als kwetsbare objecten en de horeca als beperkt kwetsbaar object te beschouwen. In het kader van een bestemmingsplanherziening is een onderzoek naar het milieuaspect externe veiligheid daarom relevant. Het externe veiligheid onderzoek is toegevoegd aan bijlage 7.
Inventarisatie relevante risicobronnen
Op basis van de Signaleringskaart is onderzocht welke risicobronnen in de omgeving van het plangebied relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de risicobronnen ten opzichte van het plangebied weer. Een risicobron is relevant wanneer het invloedsgebied over het plangebied valt.
Figuur 5.5: Ligging risicobronnen t.o.v. het globale plangebied, aangegeven in rood (Uitsnede Signaleringskaart-EV)
Figuur 5.6: Overzicht risicobronnen
Bovenstaande tabel laat zien dat er vijf relevante risicobronnen zijn. Hieronder worden deze risicobronnen beoordeeld voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Hogedruk aardgasleiding A-555
Spoortraject Betuweroute Kijfhoek – Meteren (route 202)
Spoortraject Kijfhoek aansluiting Zuid – Dordrecht (route 35)
Vaarweg Noord, corridor Rotterdam – Duitsland
Autosnelweg A16: Knp. Ridderkerk-Zuid - afrit 22 (Zwijndrecht)
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Conform het Bevt en Bevb dient het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen beperkt te worden verantwoord. Rampenbestrijding en zelfredzaamheid zijn hierbij de belangrijkste elementen.
De veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid heeft een advies gegeven in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico. Ten aanzien van de hogedruk aardgasleiding adviseert zij om rekening te houden met de house burning distance (HBD). De HBD ligt op 230 meter van de leiding. Het plangebied valt hier geheel binnen. Omdat het plangebied buiten de PR10-7 per jaar contour ligt adviseert de veiligheidsregio geen extra aanvullende bouwkundige maatregelen voor beperkt kwetsbare en kwetsbare gebouwen (de woningen en de horeca die het planvoornemen mogelijk maakt). Wel adviseert zij om de woningen op een zo groot mogelijke afstand van de buisleiding te realiseren en de bewoners te informeren betreffende het handelingsperspectief bij een mogelijk ongeval.
Met het bovenstaande advies sorteert de veiligheidsregio voor op de komst van de Omgevingswet. Binnen de aandachtsgebieden van hogedruk aardgasleidingen stelt zij voor om onder bepaalde voorwaarden voorschriftengebieden vast te stellen binnen de HBD, het vaststellen van een voorschriftengebied is voor dit planvoornemen niet nodig.
In verband met het ontstaan van een gifwolk ten gevolge van een mogelijk ongeval bij een risicobron in de omgeving adviseert de veiligheidsregio om de nieuwbouw uit te rusten met mechanische ventilatie die handmatig afsluitbaar is. Binnen het plangebied is extra aandacht voor vluchtroutes (van de buisleiding af) en bluswatervoorzieningen. Daarnaast wenst de veiligheidsregio om betrokken te blijven bij de uitwerking van het inrichtingsplan. Met inachtneming van bovenstaande is het groepsrisico voldoende verantwoord.
Conclusie
Het planvoornemen betreft de ontwikkelingen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen invloedsgebieden van meerdere risicobronnen. Het plaatsgebonden risico van deze risicobronnen vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Daarnaast heeft het planvoornemen geen invloed op het groepsrisico van de verschillende risicobronnen. De veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid heeft conform het Bevt en Bevb een formeel advies uitgebracht in het kader van de verantwoording groepsrisico.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling Noordoever fase I te Hendrik-Ido-Ambacht dient in het kader van de RO-procedure en het bouw- en woonrijp maken de actuele milieuhygienische kwaliteit van de bodem in beeld te worden gebracht.
Bij wijziging van een bestemming dient te worden onderzocht of de bodemkwaliteit in overeenstemming is met het geplande bodemgebruik of dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Om te toetsen of de bodemkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de beoogde functies is een bureaustudie uitgevoerd naar de bodemkwaliteit aan de hand van de beschikbare bodemkwaliteitsgegevens, welke hieronder staan weergegeven:
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de percelen in het verleden in gebruik zijn geweest als scheepswerf/-sloperij. Als gevolg van deze bedrijfsmatige activiteiten zijn ter plaatse van het plangebied diverse bodemverontreinigingen ontstaan. Op “vlekkenkaart” (figuur 5.7) is weergegeven welke bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied verwacht kan worden:
5.7: Vlekkenkaart bodemverontreinigingen Noordoevers (Tritium advies, d.d. 29-8-2017)
De bodem binnen het plangebied dient door bodemsanering geschikt te worden gemaakt voor de toekomstige gebruiksfunctie “wonen”. Dit kan door middel van het afdekken (isolatielaag) of het (deels) verwijderen van de verontreinigingen of een combinatie van beide.
De uiteindelijke saneringsaanpak hangt af van het type verontreiniging (mobiel of inmobiel) en de toekomstige gebruiksfunctie van de locatie (bijvoorbeeld tuin, bebouwing of infrastructuur). Ten aanzien van de spots met “mobiele” verontreinigingen (minerale olie) dient te worden nagegaan of er sprake is van verspreidingsrisico's (spoedeisende sanering). Hiervoor dient de verontreiniging voldoende en recent te zijn onderzocht.
Conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel 6.2.c kan een omgevingsvergunning pas in werking treden nadat door het bevoegd gezag is bepaald dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is ingestemd met het saneringsplan of een melding in het kader van het Besluit uniforme saneringen (BUS). Vanaf 1 januari 2024 is het met de komst van de Omgevingswet mogelijk dat in plaats van een BUS-melding of saneringsplan er een melding milieu belastende activiteit (MBA) saneren moet worden gedaan.
Conclusie
Als gevolg van eerdere gebruik als scheepswerf/-sloperij zijn ter plaatse van het plangebied diverse bodemverontreinigingen ontstaan. Dit betreffen immobiele en mobiele verontreinigingen en asbestverontreiniging.
Voorafgaand aan de realisatie van het plan dient aanvullend bodemonderzoek te worden uitgevoerd, zal een saneringsplan worden opgesteld en zullen de noodzakelijke saneringsmaatregelen moeten worden getroffen om het terrein geschikt te maken voor de beoogde bestemming. De economische uitvoerbaarheid zal niet in het gedrang komen. Deze kosten komen conform afspraak voor rekening van de initiatiefnemer.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets omvat het gehele proces van het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van wateraspecten in plannen en besluiten. Dit resulteert uiteindelijk in de waterparagraaf. De waterparagraaf is 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'. In de waterparagraaf neemt de initiatiefnemer het wateradvies op van de waterbeheerder, motiveert de eventuele afwijkingen hiervan en stelt eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor.
Waterparagraaf
Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste beleidsuitgangspunten die van toepassing zijn voor de watertoets van onderhavig bestemmingsplan.
Landelijk en Europees beleid
De basis van het nationale waterbeleid is vastgelegd in het nationaal waterplan. De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Het Nationaal Waterplan geeft de ambities weer in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een verdere uitwerking van het nationaal beleid. In het NBW hebben het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zich als taak gesteld om de wateropgave in beeld te brengen en oplossingsrichtingen uit te werken. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
Specifiek voor de locatie is het beleidslijn Grote Rivieren van toepassing. In deze beleidslijn wordt voor de gebieden rond de grote rivieren aangegeven welke activiteiten toegestaan zijn. De locatie Noordoevers valt in 'het bergend regime' van de rivier. Dit is het gedeelte van het rivierbed waar in principe alle activiteiten kunnen worden toegestaan, mits deze voldoen aan de gestelde rivierkundige voorwaarden.
Beleid waterbeheerders
In het plangebied hebben we te maken met een tweetal waterbeheerders: het waterschap Hollandse Delta en Rijkswaterstaat. In onderstaande tekst wordt het beleid van beide beheerders beschreven.
Het waterschap Hollandse Delta
Het waterbeleid van Waterschap Hollandse Delta is verwoord in:
Waterbeheerprogramma 2022 -2027
Het waterbeheerprogramma (WBP) bevat het meerjarige beleid en de doelen van waterschap Hollandse Delta. In het programma zijn doelen uitgewerkt voor de thema's Waterveiligheid, Voldoende water, Schoon water en Waterketen.
In het waterbeheerprogramma worden de doelen voor de planperiode 2022-2027 beschreven en hoe die te bereiken. Het waterschap Hollandse Delta zet in op toekomstig bestendig waterbeheer waarbij de volgende sporen worden gevolgd:
De doelen voor de planperiode zijn afgeleid van de ambities voor de langere termijn (2050). Lange termijn doelstellingen zijn:
Keur WSHD
De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen).
Voor sommige werkzaamheden zijn in de keur algemene regels opgesteld. Als aan deze regels wordt voldaan, is geen watervergunning nodig. De werkzaamheden moeten wel bij het waterschap worden gemeld.
Rijkswaterstaat
Beleidslijn Grote Rivieren
De realisatie van het plan vindt voornamelijk plaats in het beheergebied van Rijkswaterstaat.
Het waterbeleid van Rijkswaterstaat voor het rivierbed staat in de beleidslijn grote rivieren. De beleidslijn bevat een afwegingskader waaraan nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren moeten voldoen. Voor nieuwe of uitbreiding van bestaande activiteiten in het rivierbed is in veel gevallen een vergunning op grond van de Waterwet nodig.
De volgende randvoorwaarden voor activiteiten in het rivierbed gelden:
Om te voorkomen dat projecten in een vergevorderd stadium door de beleidsregels geen doorgang vinden zijn er enkele specifieke uitzonderingen gemaakt voor activiteiten en locaties. De Noordoevers in Hendrik-Ido-Ambacht behoren tot deze locatie. Op deze locatie zijn de beleidsregels niet van toepassing. Een watervergunning blijft wel nodig.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Voor dit gebied geldt het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor grote rivieren. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Onderdelen die vanuit de Barro van toepassing zijn zodat:
Bij de Rietbaan is een vrijwaringszone van 5 meter aanwezig.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft een Hoogwaterbestrijdingsplan opgesteld voor buitendijks gebied, 'Hoogwaterbestrijdingsplan buitendijks gebied' uit oktober 2012. Dit plan heeft als doel duidelijkheid te scheppen over welke maatregelen de gemeente neemt bij een bepaalde waterstand en is samengesteld met het Waterschap Hollandse Delta en de gemeente Zwijndrecht.
In de onderstaande beschrijving van het plangebied en watersysteem worden de maatregelen benoemd die worden genomen voor onderhavig plan.
Daarnaast heeft de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht het convenant Klimaatadaptief Bouwen ondertekend en ligt er een Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023, waarin beschreven staat hoe om te gaan met de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwatermaatregelen. In een anterieure overeenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente zijn afspraken hierover vastgelegd.
Beschrijving plangebied en watersysteem
Gebiedsbeschrijving
De buitendijkse locatie de Noordoevers aan de Rietbaan een zijtak van de Noord in het zuidoosten van Hendrik-Ido-Ambacht wordt ontwikkeld tot een woongebied. De locatie was in het verleden in gebruik als scheepssloperij met grootschalige hallen en loodsen. De woningbouwontwikkeling is in zijn geheel buitendijks. Wegen, fiets- en voetpaden en groeninpassing wordt deels buitendijks en deels binnendijks ontwikkeld. De binnendijkse ontwikkeling valt buiten het plangebied, omdat het hier binnen de bestemming past. Tot enkele jaren geleden waren in het plangebied enkele loodsen op het terrein aanwezig. In de huidige situatie ligt het terrein grotendeels braak met een enkel bedrijfspand.
Bestaande watersysteem
Het plangebied ligt voor het overgrote deel in het buitendijkse gebied langs de Rietbaan, een zijtak van de Noord en daarmee in het 'beheergebied van Rijkswaterstaat'. Er is geen ander oppervlaktewater aanwezig dan het water van de Rietbaan. In het midden van het plangebied is nog een bedrijfswoning aanwezig. In de huidige situatie schijnt de DWA riolering (Droog Weer Afvoer) door de dijk te lopen, maar de exacte ligging is niet bekend (verslag ABB, 24-04-2019). Hemelwater infiltreert in de bodem of stroomt af richting de Rietbaan.
Figuur 5.8: Plangebied (binnen rode contour) en ligging waterkering met beschermingszones (geel en groen)
De ontwikkelingslocatie ligt grotendeels in de kernzone en beschermingszone van de primaire waterkering. De deelontwikkeling 'de Werf' (zuidoostelijk deel) ligt gedeeltelijk buiten de beschermingszone van de waterkering.
Toekomstige plan en het watersysteem
Ten opzichte van de bestaande situatie worden woningen buitendijks, maar deels binnen de beschermingszone van de waterkering, gebouwd. De Werf ligt gedeeltelijk buiten de beschermingszone. Er vindt een verhardingstoename plaats in het plangebied. In de huidige situatie is in totaal ca. 7.900 m2 verharding aanwezig. De totale toekomstige verharding is ca. 15.000 m2. Er is dus een toename van ca 7.100 m2. Deze verhardingstoename bevindt zich buitendijks. Er vindt niet tot nauwelijks bebouwing plaats binnen het 'rivierprofiel'.
Afvoer van hemelwater zal versneld afvoeren op het watersysteem van de rivier. Voor de afvoer van vuilwater vanuit de woningen moet worden aangesloten op de bestaande binnendijks gelegen riolering, hierdoor wordt op twee locaties de waterkering gekruist.
Gevolgen van het plan op het watersysteem
Waterkering
Bouwen binnen de kernzone en de beschermingszones van de waterkering is aan regels verbonden. De keur van het waterschap is hierop van toepassing. Rekening dient te worden gehouden met bebouwingsbeperkingen binnen en tot een bepaalde afstand en diepte van de kering. Er mag daarnaast geen negatieve invloed op de stabiliteit van de waterkering ontstaan. Voor bouwwerken binnen of nabij de waterkering is een vergunning noodzakelijk van Waterschap Hollandse Delta. Er bestaat een risico dat er schade ontstaat aan de waterkering ten gevolge van de ontwikkeling. Herstel van deze schade komt voor rekening van de initiatiefnemer.
Ook voor een eventuele bemaling voor aanleg van de DWA-riolering door de waterkering is een vergunning noodzakelijk.
Waterberging
Buitendijks vindt een toename plaats van het verhard oppervlak. Daarnaast worden aan de zijde van de rivier damwanden geplaatst voor de huidige damwanden. De vrijwaringszone kan hiervoor worden verplaatst (Verslag 10-1-2018 tussen RWS, WSHD, ABB). Voor deze activiteit is een vergunning noodzakelijk. Uit afspraken tussen de ontwikkelaar en Rijkswaterstaat (mail 2-3-2020) is afgesproken dat er voor de afname van het waterbergend vermogen geen watercompensatie benodigd is. In de beleidslijn Grote rivieren is het plan ook opgenomen als pijplijnproject (activiteit) waarbij het project gevrijwaard wordt van de beleidsregels voor grote rivieren. Omdat het plan is opgenomen als pijplijnproject is het plangebied meegenomen in de plannen van de rivieren van Rijkswaterstaat. Hierdoor is er voldoende rekening gehouden met de ruimte voor water(buffer).
Daarnaast heeft de gemeente de hoogte van het maaiveld onderzocht en bepaald op 3,3+ NAP. De aangehouden hoogte heeft een kans van overstroming eens in de 100 jaar. Dit wordt door het bevoegd gezag als aanvaardbaar risico aangehouden. Tevens worden er bouwkundige maatregelen toegepast. Veel woningen hebben op de eerste verdieping hun woonkamer.
Op sommige plekken wordt de kade meer dan 0,5m verplaatst. Daar is compensatie/berging wel van toepassing. De watercompensatie hiervoor wordt gerekend van gemiddeld hoogwater (NAP+ 0.92 m.) tot aan de Hoogwaterreferentie (NAP+ 3.12 m). De totale benodigde compensatie betreft 530,1 m3, oftewel 240,96 m2. Deze compensatie zal worden gerealiseerd in de omgeving van de Noordoevers.
Schoon hemelwater (HWA) van dakoppervlakken kan rechtstreeks afvoeren op het water van de Rietbaan.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van de Rietbaan/de Noord zal door de ontwikkeling niet of nauwelijks worden beïnvloed.
Tijdelijke situatie
Gedurende het stormseizoen (1 oktober tot 1 april) zijn er geen werkzaamheden toegestaan in de kern en de beschermingszones van de waterkering.
Conclusie
De impact van de woningbouw ontwikkeling op het oppervlaktewatersysteem is gering. Wel zijn de werkzaamheden van invloed op de waterkering. Voorafgaand aan de bouwactiviteiten zijn vergunningen noodzakelijk in het kader van de waterwet.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming (Wnb).
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.
Onderzoek
Voor het planvoornemen is een natuurtoets uitgevoerd, deze is toegevoegd aan bijlage 8 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen tussen de Veersedijk en de Rietbaan (water). Het betreft een braakliggend terrein met restanten van het voormalig gebruik (kraan op rails en funderingen). Aan de zuidzijde is tevens plaats voor het te water laten van boten.
Binnen het plangebied zijn een aantal bomen (gewone es, lijsterbes, gewone vlier) en struiken (wilde braam) aanwezig. Binnen het plangebied was geen water aanwezig en door de beschoeiing kan het plangebied ook moeilijk worden bereikt door soorten gebonden aan water. Onderzoek naar soorten gebonden aan water is derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied wordt ontwikkeld voor woningbouw. Om dit te bereiken dienen bomen gekapt te worden. In de nieuwe situatie komt er weer groen terug.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Hoofdstuk 2 van de Wnb richt zich op de gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en
Habitatrichtlijn. Met deze Europese richtlijnen worden habitats en soorten van Europees belang
beschermd. Deze gebieden staan bekend als Natura 2000-gebieden. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen (of momenteel nog zijn aangemeld), te voorkomen, bepaalt de Wnb dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (conform artikelen 2.7, 2.8 en 2.9 van de Wnb).
Het plangebied ligt in de nabijheid van enkele Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Boezems Kinderdijk en ligt op ongeveer 6 kilometer afstand van het plangebied (zie figuur 5.9). Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 km afstand van het plangebied.
Figuur 5.9: Ligging van het plangebied ten opzichte van de beschermde Natura 2000-gebieden (Ministerie van LNV, 2021).
De enige mogelijk relevante storingsfactoren als gevolg van de voorziene ontwikkelingen zijn verzuring en vermesting door atmosferische stikstofdepositie. Negatieve effecten vanwege verzuring en vermesting door stikstofdepositie uit de lucht zijn niet op voorhand uitgesloten. Voor zowel de aanlegwerkzaamheden als het toekomstige gebruik van het terrein dient dan ook een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden.
De extra stikstofdepositie binnen de omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de gebruiksfase is in beeld gebracht om te beoordelen of er mogelijk sprake is van een vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De ontwikkeling van woningen en horeca voorziet in een gasloze ontwikkeling. eveneens worden de gebouwen zonder (open)haarden en zonder rookgaskanalen opgeleverd. Daarmee blijft alleen de toename van het verkeer vanwege de te realiseren woningen en horeca over als bron van stikstofemissie. Deze verkeerstoename is doorgerekend in AERIUS (zie bijlage 10). Uit deze berekening volgt geen toename van de stikstofdepositie (0,00 mol N/ha/j).
Naast de emissies van het gebruik, zijn er ook emissies van verschillende aanlegfasen. De maatgevende jaren zijn 2024, waarin de meeste emissies plaatsvinden door aanleg, en 2028, waarin de emissies plaatsvinden door zowel gebruik als aanleg. Voor beide maatgevende jaren is geen toename van de stikstofdepositiebijdrage berekend (0,00 mol N/ha/j), zie ook bijlage 10 voor de resultaten.
Er kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten als gevolg van de gebruiksfase en aanlegfase kunnen worden uitgesloten. Er is hierdoor voor de gebruiksfase en aanlegfase geen vergunningplicht om het project uit te voeren.
Natuurnetwerk Nederland
Het NNN-beleid is vastgelegd in de Omgevingsverordening, hierin zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Bij dit onderdeel is onderzocht of het plangebied in of nabij het NNN ligt. Hiervoor is gebruik gemaakt van interactieve kaart van de provincie Zuid-Holland. Op grond van de aard van de ingreep en de afstand tot beschermde gebieden wordt bepaald of en welke vervolgstappen nodig zijn. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 100 meter ten zuidoosten van het plangebied (zie figuur 5.10). Het betreft een N14.01 Rivier-en beekbegeleidend bos.
Figuur 5.10: De Ligging van het plangebied (weergegeven in rood) ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd in gebieden die zijn aangewezen als NNN-gebied. Binnen de provincie Zuid-Holland is een toets van externe werking niet nodig. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van omliggende NNN-gebieden zijn op voorhand uitgesloten. Er hoeven geen extra maatregelen getroffen te worden met betrekking tot het NNN.
Houtopstanden
Voor het onderdeel Houtopstanden is onderzocht of de bescherming van houtopstanden, zoals bedoeld in de Wnb, binnen het project van toepassing is. Op basis van de kaart "Komgrenzen ZH Wnb" valt het plangebied binnen de bebouwde kom en derhalve onder de APV. Op basis van de APV vallen de te kappen bomen onder een houtopstand. Echter is alleen voor het vellen van een houtopstand die
onderdeel uitmaakt van de "Groene Kaart" een melding nodig. Gezien de bomen binnen het plangebied niet op de "Groene Kaart" staan, zijn er geen vervolgstappen noodzakelijk. Wel is een kapvergunning noodzakelijk binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
Soortbescherming
Hieronder wordt de (mogelijke) aanwezigheid van onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten beschreven en wordt voor de aanwezige habitats beoordeeld of ze geschikt zijn voor onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Tevens is per (mogelijk) voorkomende soort(groep) een effectbeoordeling opgenomen en worden eventuele vervolgstappen beschreven. De bestaande bedrijfswoning aan de Veersedijk 253 is niet meegenomen in het onderzoek. In onderhavig bestemminsplan wordt niet voorzien in de sloop van dit gebouw.
Vaatplanten
Op basis van de verspreidingsgegevens kan ridderspoor in de omgeving van het plangebied voorkomen. Tijdens het veldbezoek is deze niet waargenomen. Wel zijn de soorten boerenwormkruid, ruig fijnstraal, wilde braam, wilde lijsterbes, wilde vlier, akkerdistel, bezemkruiskruid, bonte leeuwenbek en kornoelje waargenomen. Deze soorten duiden op een verstoorde en voedselrijke bodem. Vrijwel alle beschermde vaatplanten zijn gebonden aan natuurgebieden, schrale gronden of extensief beheerde gronden. Dergelijk habitat is niet aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. Op basis van verspreidingsgegevens en/of de habitatanalyse kan het voorkomen van beschermde vaatplanten redelijkerwijs worden uitgesloten.
Grondgebonden Zoogdieren
De verspreidingsgegevens van de NDFF duiden op het voorkomen van de steenmarter 1,5 km ten zuiden van het plangebied. Binnen het plangebied is tijdens het veldbezoek geen geschikte locatie voor verblijfplaatsen van de steenmarter aangetroffen. Het ontbrak aan dichte struwelen. Het gebied is mogelijk wel geschikt als foerageergebied. Het voorkomen van de steenmarter is daarom niet geheel uit te sluiten binnen het plangebied.
Vleermuizen
Op basis van de verspreidingsgegevens kunnen de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, watervleermuis en ruige dwergvleermuis voorkomen. In de bomen binnen het plangebied zijn geen waarnemingen van geschikte holtes die kunnen dienen als verblijfplaats. Ook is de bedrijfswoning op Veersedijk 253 onderzocht. Hier ontbrak het aan voegen en kieren om in of achter te schuilen. Ook waren er geen scheve dakpannen aanwezig, waardoor mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen onder de dakpannen minimaal is.
Binnen het plangebied zijn eveneens geen mogelijke vliegroutes aanwezig. Wel is het potentieel geschikt als foerageergebied, waardoor de aanwezigheid van vleermuizen niet kan worden uitgesloten. Vanwege de aanwezigheid van ander foerageergebied in de nabijheid van het plangebied betreft het hier geen essentieel foerageergebied.
Er is ten behoeve van de sloop van een woonhuis op Veersedijk 271 in 2019 een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van vleermuizen binnen het plangebied (Adviesbureau mertens B.V.
(2019), Vleermuizen en broedvogels ter plaatse van en direct rond Veersedijk 267-273 te
Hendrik-Ido-Ambacht. Rapportnummer: 2019.3346). Dit rapport is toegevoegd aan bijlage 9 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In dit onderzoek zijn verblijfplaatsen, vliegroutes en essentiele foerageergebieden uitgesloten. Tevens is ten tijde van het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan het woonhuis aan de Veersedijk 271 reeds gesloopt.
Vogels
Uit de verspreidingsgegevens van de NDFF en veldbezoek is gebleken dat in of in de omgeving van het plangebied verschillende soorten broedvogels met zowel jaarrond als niet-jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn.
Van de volgende broedvogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zijn vanuit de literatuur waarnemingen in de omgeving van het plangebied bekend: ransuil, buizerd, boomvalk en sperwer. Tijdens het veldbezoek zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen, waardoor het voorkomen van jaarrond beschermde nesten geen belemmering vormt.
In het plangebied en de directe omgeving kunnen wel algemene broedvogels zonder jaarrond beschermd nest voorkomen. In het plangebied is geschikt leefgebied (bomen en struiken) aanwezig voor vogelsoorten om tot broeden te komen. Aanwezigheid van algemene broedvogels is daarom in het plangebied niet uitgesloten.
Amfibieën
De verspreidingsgegevens uit de NDFF wijzen op het voorkomen van de alpenwatersalamander ter plaatse van Papendrecht op 1,5 km ten oosten van het plangebied. Het betreft een waarneming buiten natuurlijk verspreidingsgebied van de alpenwatersalamander. Binnen het plangebied zijn geen permanente watervoerende elementen aanwezig. Op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens is het voorkomen ter plaatse van het plangebied uitgesloten.
Ongewervelden
Op basis van de verspreidingsgegevens kan de rivierrombout (Categorie Habitatrichtlijn) voorkomen binnen en in de omgeving van het plangebied. Doordat de oevers langs het plangebied en de ter-water-latingsplaatsen zijn beschoeid, zijn er geen plaatsen die geschikt zijn voor de larven van de rivierrombout om uit te sluipen langs het plangebied. Het voorkomen van beschermde ongewervelden is hierdoor redelijkerwijs worden uitgesloten. Wel kunnen de soorten sporadisch zwervende individuen langs en binnen het plangebied voorkomen. De soorten zijn echter zeer mobiel en goed in staat het plangebied te ontvluchten ten tijde van de uitvoer van de werkzaamheden.
Effectenbeschrijving- en beoordeling
Onderstaand zijn de mogelijk negatieve effecten voor de voorkomende beschermde soorten beschreven en beoordeeld.
Door de inzet van zwaar materieel en gebruik van verlichting kunnen steenmarters worden verstoord. Binnen het plangebed zijn geen geschikte verblijfplaatsen waargenomen. Het plangebied is mogelijk wel geschikt als foerageergebied. Gezien het ontbreekt aan geschikte verblijfplaatsen en in de omgeving van het plangebied alternatief leefgebied aanwezig is, is er geen sprake van essentieel foerageergebied. Steenmarters zijn mobiel en goed in staat uit te wijken naar alternatief leefgebied in de omgeving. Hierdoor zijn overtredingen op verbodsbepalingen met betrekking tot steenmarters uitgesloten.
De kap van bomen en verwijderen van het bramenstruweel kan leiden tot vernietiging van vaste rust- en voortplantingsplaatsen van steenmarter. De werkzaamheden leiden daardoor potentieel tot een overtreding van 3.10, lid 1a en 1b van de Wnb.
Voor algemeen voorkomende beschermde soorten (zoals konijn en muizen) bestaat in de Provincie Zuid Holland een algemene vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing bij overtreding van verbodsbepalingen. Om deze reden hoeft voor de optredende verstoring door het verwijderen van de ondergroei en/of het deels dempen van de watergang, geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dienen mitigerende maatregelen genomen te worden om doding of verwonding zo veel mogelijk te voorkomen. De maatregelen komen overeen met de maatregelen om invulling te gegeven aan de algemene zorgverplichting, die te allen tijde van toepassing is (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming), voor zowel beschermde als vrijgestelde of niet-beschermde soorten.
Voor vogels geldt dat wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd in het broedseizoen broedende vogels in het plangebied en de directe omgeving kunnen worden verstoord. De kap van bomen kan leiden tot vernietiging van jaarrond beschermde nesten, en verstoring en/of doding van broedvogels. De werkzaamheden leiden daardoor potentieel tot een overtreding van 3.1, lid 1, 2 en 4, van de Wnb. Er dient wel buiten het broedseizoen gewerkt te worden.
Onderstaande tabel geeft een beknopt overzicht van de mogelijk voorkomende beschermde soorten in en rondom het plangebied en de hierboven beschreven effecten. Ook is beschreven of nader vervolgonderzoek noodzakelijk is en of eventueel ontheffing noodzakelijk is.
Figuur 5.11: Overzicht van voorkomende en niet uitgesloten soorten in het onderzoeksgebied, de mogelijk optredende negatieve tijdelijke en permanente effecten, en welk verbodsartikel van toepassing is. Er is ook aangegeven of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Algemene zorgplicht
Voor alle soorten, beschermd of niet, geldt te allen tijde de algemene zorgplicht. Om hieraan te kunnen voldoen dienen:
Voorgenoemde maatregelen en toepassen van preventieve dan wel mitigerende maatregelen dienen door een ecologisch deskundige te worden bewaakt. Hiertoe dient een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld. Dit ecologisch werkprotocol dient tijdens de werkzaamheden op locatie aanwezig te zijn.
Conclusie
Middels een AERIUS-berekening is aangetoond dat er geen toename van de stikstofdepositie (0,00 mol N/ha/j) zal plaatsvinden in de gebruiksfase en de aanlegfase. Hiermee kunnen significant negatieve effecten binnen omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling (gebruiksfase en aanlegfase) op voorhand worden uitgesloten en is het project niet vergunningplichtig in het kader van stikstofdepositie.
Er worden geen werkzaamheden uitgevoerd in gebieden die zijn aangewezen als NNN-gebied. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van omliggende NNN-gebieden zijn op voorhand uitgesloten. Er hoeven geen extra maatregelen getroffen te worden met betrekking tot het NNN.
Er is geen sprake van de kap van houtopstanden, zoals bedoeld in de Wnb en/of de APV. Er zijn daarom geen vervolgstappen nodig voor het kappen van bomen in het kader van de Wnb. Binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is wel een kapvergunning benodigd voor het kappen van de bomen binnen het plangebied.
Ten aanzien van wettelijk beschermde soorten is het voor de algemene broedvogels en vleermuizen noodzakelijk om voorzorgsmaatregelen te treffen, zoals werken buiten het broedseizoen of de verstoringsafstand of specifiek voor vleermuizen werken bij daglicht of met gebruik van aangepaste verlichting. Geconcludeerd kan worden dat er geen ontheffing benodigd is in het kader van de Wnb.
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat uiteindelijk over naar de Omgevingswet. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
Cultuurhistorie
Bij ruimtelijke ordening wordt een integrale afweging gemaakt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte, waaronder cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Sinds 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek
Archeologisch bureauonderzoek
Een archeologisch bureauonderzoek is verricht met betrekking tot het plangebied aan de Veersedijk te Hendrik-Ido-Ambacht. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 11 van de toelichting van het bestemmingsplan. Het plangebied is momenteel braakliggend en heeft een omvang van circa 2,9 ha. Op sommige plaatsen is het plangebied nog verhard met klinkers of asfalt en bevindt zich nog één bedrijfswoning, gelegen aan de Veersedijk 253 (1956). Voorheen bevond zich aan de Veersedijk 271 (1920 – slechte staat) ook nog een bedrijfswoning. Deze is onlangs gesloopt.
Voorafgaand aan de ontwikkelingen dient in kaart gebracht te worden of zich binnen het plangebied
behoudenswaardige archeologische waarden kunnen bevinden, die tegen de achtergrond van de geplande bodemingrepen gevaar lopen. Gezien de aard van de ingrepen kunnen de geplande ingrepen naar verwachting mogelijk tot in het relevante archeologisch niveau reiken.
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een lage archeologische verwachting voor alle perioden tot aan het begin van de 19e eeuw. De pleistocene riviervlakte bevindt zich op een diepte van ongeveer 14 tot 16 meter beneden maaiveld, met daarboven jonge rivierafzettingen vanaf de Late Middeleeuwen. Dit diepere niveau (dat alleen door heipalen wordt bedreigd) is waarschijnlijk al geërodeerd door de Biesbosch en de Noord stroomgordels. Het plangebied bevindt zich in een gebied dat na de herbedijking van 1331-1336 buitendijks kwam te liggen. Het plangebied kwam daarmee in een dynamisch milieu te liggen, onder invloed van de schurende werking van de rivier. Bij het onderzoek in de Sophiapolder (direct aan de overzijde van de Rietbaan) werd in eerste instantie in het bureauonderzoek uitgegaan van de kans op bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen in de top van het veen en afdekkende kleilaag met al dan niet oeverafzettingen. Het vervolgonderzoek aldaar (boringen en begeleiding van de graafwerkzaamheden) heeft echter uitgewezen dat er geen sprake was van een potentieel archeologisch niveau. Pas op de Kadastrale Minuut van 1811-1832 is sprake van enige bebouwing binnen het plangebied, met enkele huisjes langs de dijk. Vanaf het einde van de 19e eeuw wordt het terrein in gebruik genomen als scheepssloperij. Op topografisch kaartmateriaal is te zien dat de bebouwing binnen het terrein gedurende de tijd voortdurend wisselt, voornamelijk met bedrijfsbebouwing, hallen etc., en mogelijk wat bedrijfswoningen. Het plangebied is voorzien van een kade en opgehoogd, op basis van het AHN bedraagt deze ophoging plaatselijk 2 meter of meer.
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachting voor alle perioden tot aan de Nieuwe tijd / 19e eeuw. Vanaf dat moment verschijnt er wat spaarzame bebouwing langs de dijk. Vanaf het einde van de 19e eeuw wordt het terrein in gebruik genomen als scheepssloperij en vindt er allerhande grondverzet plaats, met wisselende bebouwing (bedrijfsbebouwing, hallen etc., en mogelijk wat bedrijfswoningen). Verder wordt het terrein waar nodig gesaneerd, opgehoogd en geëgaliseerd. Op basis van het bureauonderzoek is er geen sprake van een waardevolle/behoudenswaardige vindplaats binnen het plangebied. Daarom zijn geen verdere stappen geadviseerd in het kader van de archeologische monumentenzorg (AMZ), en wordt geadviseerd het gebied vrij te geven voor de geplande ontwikkelingen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is daarom van het plangebied afgehaald.
Cultuurhistorie
In de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland wordt de Veersedijk aangeduid als een historisch landschappelijke lijn. De Rietbaan betreft een historisch landschappelijk vlak. De voorziene ontwikkelingen liggen hier tussenin.
Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens is er geen sprake van een beschermd stads- en dorpsgezicht.
Op de Stolklocatie bevinden zich een aantal industriële relicten die behouden blijven of op een nieuwe manier zichtbaar worden gemaakt voor de toekomst. De historische spoorkraan is hier de meest opvallende van. Maar ook het kraanspoor, de scheepshelling en de insteekhaven zijn nog getuigen van de scheepsloperijen die op deze locatie gevestigd waren.
Hiermee wordt recht gedaan aan historische elementen die zich bevinden in het plangebied door het invulling te geven in het stedenbouwkundig plan.
Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek is er geen sprake van een waardevolle/behoudenswaardige vindplaats binnen het plangebied. Het advies is om het plangebied vrij te geven. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is van het plangebied afgehaald.
Doordat de ontwikkeling plaatsvindt buiten beschermd stads- en dorpsgezicht, en omdat er geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig zijn, vormt cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen. Wel zijn aanwezige historische elementen binnen het plangebied opgenomen in het stedenbouwkundig plan.
Kader
In Nederland zijn in de (Eerste en) Tweede Wereldoorlog (WOII) veel munitie en explosieven
achtergebleven in de (water)bodem, die niet tot ontploffing zijn gekomen: conventionele explosieven
(CE). Op het moment dat in de nabijheid van deze niet-gesprongen explosieven trillingen worden
veroorzaakt of grondwerkzaamheden in de bodem worden uitgevoerd, kunnen deze alsnog afgaan. Denk bijvoorbeeld aan werkzaamheden als graven, boren, heien en grondverzet. Dit levert gevaar op voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, uitvoerders en andere personen in de omgeving van de werkzaamheden. Om de risico's van ongewenst afgaan van CE zo veel mogelijk te beperken, is voldoende en goed vooronderzoek (en indien nodig vervolgstappen opsporing) door een deskundige belangrijk. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek naar (en de ruiming van) eventuele explosieven ligt in eerste instantie bij de RWS, als opdrachtgever/initiatiefnemer van de graaf- en grondwerkzaamheden. Het opsporen van CE die als gevolg van WOII in de (water)bodem zijn achtergebleven, mag op grond van het Arbobesluit alleen plaatsvinden door bedrijven die hiervoor gecertificeerd zijn. Bijlage XII bij de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling bij de Arbowet) bevatte het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE). Deze is sinds per 1 januari 2020 vervangen door het Certificatieschema Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten (CS-OOO). In het CS-OOO staat beschreven welke bronnen in het vooronderzoek (tenminste) moeten worden geraadpleegd en op welke wijze de beoordeling van het bronnenmateriaal moet plaatsvinden. Hiermee is de 'minimale onderzoeksinspanning' voor het vooronderzoek omschreven.
Resultaten
In het gebied van de oostelijke- en zuidelijke ronding van het eiland IJsselmonde is in 2018 door Expload Explosieven Adviseurs in samenwerking met de firma Saricon een historisch vooronderzoek naar Ontplofbare Oorlogsresten (OO) uitgevoerd (Bijlage 12). De voorziene ontwikkelingen van onderhavig bestemmingsplan vallen binnen het onderzoeksgebied.
Figuur 5.12: Begrenzing onderzoeksgebied vooronderzoek ontplofbare oorlogsresten (Expload, d.d. 13-12-2018)
Uit een inventarisatie en analyse van historisch bronnenmateriaal kon worden vastgesteld dat er in het onderzoeksgebied zoals in figuur 5.12 is weergegeven sprake is van een aantoonbaar verhoogde kans op aanwezigheid van OO. Ten zuiden van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is een verdachte locatie vastgesteld met mogelijk brisante afwerpmunitie (geallieerd). Echter, de grens van de verdachte locatie reikt niet over het plangebied.
Conclusie
Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op
de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen, kunstvoorwerpen, onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval, straatmeubilair, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Daarnaast is binnen de bestemming een ondergrondse spoorverbinding aangeduid, deze is aangeduid met 'tunnel'.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemming. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groen, parkeervoorzieningen, kunstvoorwerpen, (ontsluitings)wegen, paden, onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval, speelvoorzieningen, straatmeubilair, reclame-uitingen en water. Ook zijn nutsvoorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak. Dit betreft een gebouw ten behoeve van de veiligheidsregio en is aangegeven met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - voorziening hulpdiensten'. Buiten het bouwvlak zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m. Binnen de bestemming is een ondergrondse spoorverbinding aangeduid, deze is aangeduid met 'tunnel'.
Ook is een aanduiding 'terras' opgenomen. Hier is een terras toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - kraan' is de reeds aanwezige cultuurhistorische kraan toegestaan.
De gronden met de bestemming Water is opgenomen voor het verkeer te water en waterhuishoudkundige doeleinden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Aanlegplaatsen voor kleine schepen met bijbehorende aanlegsteigers zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegplaats'.
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor woningen, al dan niet met niet-publiekgerichte aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven. Horecabedrijven uit ten hoogste categorie A, B en C van de lijst van horeca-activiteiten zijn toegestaan, met dien verstande dat het uitsluitend op de begane grond is toegestaan met een maximum van 385 m2 bvo.
Daarnaast zijn (gebouwde) parkeervoorzieningen toegestaan en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, (dak)tuinen, groen, paden, nutsvoorzieningen en water. Ook is een aanduiding 'terras' opgenomen. Hier is een terras toegestaan.
Het oprichten, veranderen of uitbreiden van gebouwen is toegestaan indien aangetoond kan worden dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en in stand zullen worden gehouden. Bij de beslissing op de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt voor de beoordeling of sprake is van voldoende parkeerplaatsen de beleidsregel 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' (vastgesteld d.d. 8 juli 2019) en diens rechtsopvolger(s) betrokken. Tevens dienen de parkeerplaatsen bereikbaar te zijn vanaf de openbare weg.
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De bouwhoogte van hoofgebouwen is aangegeven in de verbeelding. Alleen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' is gestapelde woningbouw toegestaan. Aaneengebouwde woningbouw is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - aaneengebouwde woningen'. Een vrijstaande woning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' en een twee-aaneen woning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen'. In totaal mag het aantal woningen niet meer dan 176 bedragen.
Aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Waarbij de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 30 m2 bedraagt per woning. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hooste 50% van het bouwperceel, met een maximum van 80 m2 bij grondgebonden woningen en 10 m2 per woning bij gestapelde woningen.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Binnen deze bestemming is de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf in maximaal milieucategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. De omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m². Daarbij mag het gebruik geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en en er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Ook mag het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving. De activiteit moet bovendien worden uitgeoefend door de bewoner.
De uitoefening van horecabedrijven uit categorie D van de Lijst van horeca-activiteiten zijn niet toegestaan binnen deze bestemming.
Voor het realiseren van de woningen moet voldaan worden aan het bij dit bestemmingsplan behorende Besluit hogere waarden Wet geluidhinder.
De gronden met de bestemming Leiding - Gas zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor een aardgastransportleiding. Ten behoeve van deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Bouwwerken ten dienste van secundaire bestemmingen mogen uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Aan de leiding is door het opgenomen omgevingsvergunningenstelsel een nadere planologische bescherming gegeven. Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend zal vooraf door burgemeester en wethouders advies in worden gewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
De gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) tevens bestemd voor de waterkering. Op deze gronden mogen ten behoeve van deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Bouwwerken ten dienste van secundaire bestemmingen mogen uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
Onder de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'Geluidzone - industrie' opgenomen. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, tenzij hogere waarden verleend worden als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en voldaan wordt aan de Wet geluidhinder. Vervanging van bestaande geluidgevoelige objecten is toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
Daarnaast is de aanduiding 'Vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen. De gronden met deze aanduiding zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud van een goede doorvaart van de scheepvaart. Op de gronden mogen ten behoeve deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ook geldt hier een specifieke gebruiksregel voor de vrijwaringszone dat deze aanduiding van toepassing is op de gronden 5 meter landinwaarts, gemeten vanaf de kadelijn. Indien er steigers met meerpalen of vlonders voor de kade aanwezig zijn geldt de buitencontour van deze bouwwerken als nieuwe kadelijn.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
Onder de algemene gebruiksregel is een verplichting ten aanzien van waterberging opgenomen. Voor het verplaatsen van de kade dient watercompensatie plaats te vinden. Dit zal worden gerealiseerd in de omgeving van Noordoevers.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsregel opgenomen waarmee Burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen wijzigen ten behoeve van een overschrijding van de bestemmingsgrenzen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het planvoornemen wordt door de initiatiefnemer voorbereid en uitgevoerd.
Exploitatieplan
Volgens de Wro moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.
In dit geval is voor het planvoornemen een anterieure overeenkomst afgesloten tussen intitiatiefnemer en gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het plan financiëel uitvoerbaar is.
Inspraak en maatschappelijk overleg
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Op 30 november 2022 heeft een bewonersavond plaatsgevonden. Het verslag van de bijeenkomst is toegevoegd aan bijlage 13. Ook zijn door de initiatiefnemer gesprekken gevoerd met de directe stakeholders.
Overleg met andere overheden
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties, waaronder rijks- en gemeentelijke instanties. Voor de wijze waarop de reacties zijn verwerkt wordt verwezen naar de Nota Vooroverleg in bijlage 14.
Daarnaast is het planvoornemen uitvoerig besproken tussen initiatiefnemer en Rijkswaterstaat.
Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen.
PM - Nota van zienswijzen