Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Margrietstraat e.o.
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0531.bp49Margrietstreo-2001

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Woningcorporatie Rhiant is voornemens om een deel van de Oranjebuurt te Hendrik-Ido-Ambacht te herstructureren. Daarbij worden de 85 sociale huurwoningen aan de Margrietstraat, de Marijkestraat en de Willem de Zwijgerstraat gesloopt. Hiervoor in de plaats worden in totaal 115 nieuwe sociale huurwoningen gebouwd, bestaande uit grondgebonden woningen en appartementen.
 
In het vigerende bestemmingsplan 'Centrum', vastgesteld op 11 juni 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht zijn de gronden in het plangebied grotendeels voorzien van de bestemming 'Wonen'. In de voorgenomen ontwikkeling passen de nieuwe woningen niet volledig binnen de bestemmings- en/of bouwvlakken van de bestemming 'Wonen'. Daarmee is de voorgenomen  ontwikkeling niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan 'Centrum'. Om de beoogde herstructurering juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan betreft een deel van de Oranjebuurt in de wijk Oostendam te Hendrik-Ido-Ambacht. Het plangebied bestaat uit (delen van) de Margrietstraat, de Marijkestraat en de Willem de Zwijgerstraat.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het vigerende bestemmingsplan 'Centrum', vastgesteld op 11 juni 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Centrum'.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Centrum', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied hebben in het vigerende bestemmingsplan de volgende (dubbel)bestemmingen:
  • 'Tuin';
  • 'Verkeer - Verblijfsgebied';
  • 'Wonen';
  • 'Waarde - Archeologie 2'.
Verder is voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Binnen deze zone mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. Het vervangen van bestaande geluidgevoelige objecten is wel toegestaan indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
 
De beoogde herstructurering van het plangebied, waarbij de 85 bestaande woningen worden gesloopt en 115 nieuwe woningen worden gebouwd, past niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. De beoogde woningen zijn gedeeltelijk buiten de bouwvlakken van de bestemming 'Wonen' voorzien. Om de herstructurering juridisch-planologisch mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
Naast het bestemmingsplan 'Centrum' gelden voor het plangebied de bestemmingsplannen 'Parapluherziening Geluid Aan de Noord - Hendrik-Ido-Ambacht' en 'Parapluherziening parkeernormen Hendrik-Ido-Ambacht'.
 
Het bestemmingsplan 'Parapluherziening Geluid Aan de Noord - Hendrik-Ido-Ambacht' is op 6 februari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. In dit bestemmingsplan is de geluidzone van het industrieterrein 'Aan de Noord' juridisch-planologisch vastgelegd. De regels van het bestemmingsplan 'Centrum' zijn verder van toepassing.
 
Het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeernormen Hendrik-Ido-Ambacht' is op 8 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Met dit paraplubestemmingsplan wordt geregeld dat in voldoende parkeergelegenheid conform de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' voorzien moet worden.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 85 sociale huurwoningen in de Oranjebuurt in Hendrik-Ido-Ambacht. De woningen zijn gelegen aan de Margrietstraat, de Marijkestraat en de Willem de Zwijgerstraat. De 85 woningen zijn verdeeld over elf bouwblokken met rijwoningen. Elke woning bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De woningen zijn voorzien van een kleine voortuin en een achtertuin.
 
Voor de straten binnen het plangebied geldt een snelheidsregime van 30 km/uur. De meeste straten zijn niet voorzien van parkeervakken. Er wordt langs de straten tegen het trottoir geparkeerd. Alleen aan de Willem de Zwijgerstraat zijn langsparkeervakken aanwezig.
 
De navolgende afbeeldingen tonen impressies van de Margrietstraat en de Willem de Zwijgerstraat in de huidige situatie.
 
Huidige situatie Margrietstraat (bron: Cyclorama) 
Huidige situatie Willem de Zwijgerstraat (bron: Cyclorama) 
 
Het plangebied is gelegen in de wijk Oostendam. Deze wijk bestaat uit woningen van verschillende typen, zoals rijwoningen, appartementen en twee-onder-een-kapwoningen. Ten zuidoosten van het plangebied ligt winkelcentrum de Schoof, waar de nodige winkels en supermarkten aanwezig zijn.
 
2.2 Toekomstige situatie
Stedenbouwkundig plan
In de toekomstige situatie worden 85 sociale huurwoningen in de Oranjebuurt gesloopt. Hiervoor in de plaats worden in totaal 115 sociale huurwoningen teruggebouwd. De ontwikkeling bestaat uit 57 grondgebonden rijwoningen en 58 appartementen. De openbare ruimte krijgt een groene inrichting met bomen en struiken. De navolgende afbeeldingen tonen een situatietekening en vogelvlucht van de toekomstige situatie.
 
Situatietekening toekomstige situatie (bron: KAW architecten) 
Vogelvlucht toekomstige situatie (bron: KAW architecten)
  
Woningen 
De woningen worden verdeeld over zeven bouwblokken, waarvan één appartementengebouw. Aan de Willem de Zwijgerstraat, in het zuidelijke gedeelte van het plangebied, wordt één woonblok (blok A) gerealiseerd. Deze woningen bestaan uit drie bouwlagen en beschikken over een voor- en achtertuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde woningen.
 
Impressie blok A (bron: KAW architecten)
 
Voor het middelste bouwblok (blok B-1) en de twee bouwblokken aan de Margrietstraat (blokken B-2 en B-3) in het noordelijke gedeelte van het plangebied geldt dat de rijwoningen bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De hoekwoning aan de Willem de Zwijgerstraat (blok B-1) wordt uitgevoerd in drie bouwlagen met een plat dak. Hiermee wordt aangesloten op de overige bouwblokken aan deze straat. De meeste rijwoningen van deze blokken hebben enkel een achtertuin. De voorgevels grenzen direct aan de openbare ruimte. Enkele woningen beschikken ook over een voortuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde woningen.
 
Impressie blok B-1 (bron: KAW architecten)
 
In het westelijke gedeelte van het plangebied bevinden zich aan de Margrietstraat twee langere bouwblokken (blokken C-1 en C-2). De woningen in deze bouwblokken zijn voorzien van één bouwlaag met een kap. De woningen worden voorzien van een voor- en achtertuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van de beoogde woningen.
 
Impressie blokken C (bron: KAW architecten)
 
Het appartementengebouw met 58 woningen wordt in het oostelijke deel van het plangebied gerealiseerd. Het appartementengebouw bestaat grotendeels uit drie bouwlagen. De zijde aan de Willem de Zwijgerstraat en de Marijkestraat bestaat uit vier bouwlagen. Het woonoppervlak van de appartementen bedraagt 60-80 m². In het midden van het bouwblok is ruimte voor groen, bijvoorbeeld in de vorm van een moestuin. De navolgende afbeelding toont een impressie van het appartementengebouw.
 
Impressie appartementen (bron: KAW architecten)
 
Verkeer en parkeren
De woningen worden ontsloten via de bestaande wegen in het gebied. Hiertoe is een verkeersonderzoek uitgevoerd, waarop in toelichting paragraaf 4.12.1 uitgebreider ingegaan wordt.
 
De parkeerplaatsen binnen het plangebied worden in de openbare ruimte (binnen het plangebied) gerealiseerd. Er worden op in totaal vier parkeerhofjes aan de Margrietstraat en Willem de Zwijgerstraat aangelegd. Daarnaast worden er langs- en haaksparkeerplaatsen langs de Margrietstraat, Willem de Zwijgerstraat en Marijkestraat gerealiseerd. In totaal worden er binnen het plangebied 173 parkeerplaatsen aangelegd. Het aspect parkeren wordt in toelichting paragraaf 4.12.2 nader toegelicht.
 
Duurzaamheid en klimaatadaptatie
De nieuwe woningen zullen gasloos uitgevoerd worden en aan de BENG-normen voldoen, waardoor ze bijna energie neutraal zijn. Om de woningen te voorzien van energie zullen er duurzame maatregelen genomen worden. Hierbij kan gedacht worden aan warmtepompen en PV-panelen. Daarnaast worden de woningen voorzien van een goede isolatie. 
 
Het beoogde plan houdt rekening met het toekomstige klimaat. Binnen de ruimtelijke en financiële randvoorwaarden is gezocht naar maximale vergroening. Dit is goed voor de lokale regenwaterberging, het beperken van hitte, het vergroten van de biodiversiteit en het verhogen van de leefkwaliteit. In aanvulling op het bovenstaande heeft Atelier Groenblauw een notitie over klimaatadaptieve maatregelen opgesteld (januari 2022, Atelier Groenblauw, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). In deze notitie is opgenomen welke maatregelen nu al in het plan verwerkt zijn, welke maatregelen in de verdere uitwerking nog opgenomen zullen worden en welke extra maatregelen toegepast kunnen worden. 
 
In toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptatie.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is de NOVI niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van nieuwe woningen. Er wordt aangesloten bij prioriteit 1 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie', waar in toelichting paragraaf 4.11 nader op ingegaan wordt.
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, het project niet van nationaal belang. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek 
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met het voorliggende plan worden er 85 sociale huurwoningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 115 nieuwe sociale huurwoningen terug gebouwd. In totaal neemt het aantal woningen dan ook met 30 woningen toe. Derhalve wordt het plan gezien als stedelijke ontwikkeling en dient het plan getoetst te worden aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
Bestaand stedelijk gebied
Het bestaand stedelijk gebied wordt volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als volgt gedefinieerd: ’bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Het plangebied is gelegen in de wijk Oostendam te Hendrik-Ido-Ambacht. In deze wijk zijn voornamelijk woningen aanwezig, maar ook voorzieningen. De gronden in het plangebied zijn in de bestaande situatie grotendeels in gebruik ten behoeve van wonen. Geconcludeerd kan worden dat de planlocatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt.
 
Behoefte
Uit de regionale Woonvisie 2017-2031 (zie toelichting paragraaf 3.3.1) blijkt dat er tot 2031 een behoefte aan minimaal 9.560 nieuwe woningen is. In de regionale woonvisie wordt gesteld dat de behoefte aan sociale huurwoningen licht toeneemt. Daarnaast is het percentage sociale huurwoningen relatief laag in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht in vergelijking met de andere Drechtsteden. Er kan dan ook gesteld worden dat er een behoefte aan sociale huurwoningen is. Tevens bestaat de ambitie om de sociale huurvoorraad te verduurzamen. Het voorliggende plan draagt hieraan bij.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen project voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 augustus 2020. Op 1 augustus 2021 is de Koers 2020 in werking getreden. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de herontwikkeling.
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in het 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar. De planlocatie ligt in een woonwijk in het bebouwd gebied van Hendrik-Ido-Ambacht. De verschillen tussen de komgronden en oeverwallen zijn dan ook niet meer herkenbaar. Gesteld kan worden dat de herstructurering van de planlocatie geen invloed heeft op het rivierdeltacomplex.
  
Laag van de stedelijke occupatie
Op de kaart van de 'Laag van de stedelijke occupatie' is het plan aangeduid als 'steden en dorpen'. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op de karakteristieke structuur van en ligging in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, omdat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van het dorp. Daarnaast draagt een ontwikkeling bij aan de versterking van het stedelijk groen en het waterbergend vermogen door de toename aan groen en de afname aan verharding. Met het voorliggende plan worden de bestaande rijwoningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden nieuwe rijwoningen en appartementen gerealiseerd. De nieuwe woningen zullen qua maat en schaal aansluiten op de woonwijk.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader. Echter valt het plangebied niet binnen een gebiedsprofiel, waardoor er geen relevante kaarten voor het plangebied zijn.
  
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Het beoogde initiatief zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en past dan ook binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland en is in lijn met de ambities van de provincie.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. Op 1 augustus 2021 is de Koers 2020 in werking getreden. De Omgevingsverordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2.   het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat het een herstructurering van het plangebied gaat, waarbij bestaande woningbouw vervangen wordt door nieuwbouw. Daarnaast past de herstructurering bij de aard en schaal van het gebied. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat het plangebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied ligt en kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
 
Klimaatverandering
In artikel 6.50 'risico's van klimaatverandering' wordt gesteld dat er in een bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de risico's van klimaatverandering. Hierbij dienen onderwerpen zoals wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte behandeld te worden. In toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptatie.
     
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Woonvisie 2017-2031 'Goed wonen in de Drechtsteden'
In juli 2017 is de Woonvisie 2017-2031 'Goed wonen in de Drechtsteden' vastgesteld. De regio Drechtsteden is continu in verandering. De regio bestaat uit 7 gemeenten, in een stedelijk cluster met ca. 280.000 inwoners. De Drechtsteden is een maritieme topregio, maar ook een regio waar nog veel kansen te benutten zijn. Met de woonvisie wordt aangesloten op de ambities om economisch sterker te worden, het gebied aantrekkelijk te maken en zorg te dragen aan de zelfredzaamheid van de inwoners van de Drechtsteden. Er is een integrale groeistrategie ontwikkeld, waar wonen een belangrijk onderdeel van is. De ambitie voor de Drechtsteden is in de Woonvisie vertaald in 20 kernpunten.
 
Volgens de prognoses neemt het aantal huishoudens tot 2031 met 9.560 toe. Om het aantal huishoudens in de regio te voorzien van een woning zal minimaal hetzelfde aantal woningen toegevoegd moeten worden aan de woningvoorraad.
 
Planspecifiek
In de regionale woonvisie wordt gesteld dat er enkele jaren voor de ondertekening van de Prestatieafspraken Lange Termijn (PALT) afspraken gemaakt zijn om het aantal sociale huurwoningen te reduceren. Echter is in de tussenliggende jaren is de voorraad aan sociale huurwoningen kleiner geworden, maar is de doelgroep toegenomen. Uit onderzoek dat in het kader van de totstandkoming van de woonvisie is uitgevoerd blijkt dat er bij de woningbehoefte een lichte toename voor de vraag naar sociale huurwoningen is.
 
In de regio zijn er grote verschillen tussen vraag en aanbod per prijsklasse binnen de sociale huur. Het aanbod in de allergoedkoopste (<€ 410) en de duurste (€ 629 - € 711) sociale huurwoningen is ruim voldoende. Echter zijn er tekorten in de andere huurprijsklassen van de sociale voorraad.
 
De omvang van de (sociale) huurvoorraad van alle Drechtsteden gezamenlijk verschilt niet veel met het landelijk gemiddelde. Wel zijn er per gemeente aanzienlijke verschillen. Voor Hendrik-Ido-Ambacht geldt dat er, in vergelijking met de andere Drechtsteden, relatief weinig sociale huurwoningen zijn.
 
Conclusie
Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie 2017-2031.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Structuurvisie Hendrik-Ido-Ambacht, 'Waar de Waal stroomt'
Hendrik-Ido-Ambacht is snel gegroeid en groeit nog steeds. De structuurvisie van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht is in 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente. De visie geeft de ruimtelijke ambities voor de komende tien tot vijftien jaar weer. Samenvattend heeft de structuurvisie de volgende doelen:
  • het toevoegen van een ruimtelijke component aan het lopende traject van de Toekomstvisie en andere beleidsplannen;
  • het opstellen van een integraal en gemeentebreed beleid op hoofdlijnen;
  • het vormen van een goed communicatiemiddel tussen burger en gemeente.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart met het plangebied in het rood omcirkeld.
 
Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Structuurvisie Hendrik-Ido-Ambacht, 'Waar de Waal stroomt')
 
Planspecifiek
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als 'bebouwde kom'. De structuurvisie stelt dat nieuwe woningbouw zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwde kom gerealiseerd moet worden en dat er meer herstructurering plaats moet vinden. Daarnaast dient er kwaliteit ingebracht te worden in de sociale sector. De beoogde herstructurering van de planlocatie, waarbij 85 sociale huurwoningen gesloopt worden en hiervoor in de plaats 115 sociale huurwoningen worden teruggebouwd, is dan ook passend bij de ambities van de gemeente.
 
Conclusie 
Er dien geconcludeerd te worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.
 
3.4.2 Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025
In de Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025 is visie van de gemeente voor de komende jaren zien op het gebied van wonen verwoord. Het doel van deze visie is ervoor te zorgen dat de gemeente een fijne gemeente blijft om in te wonen. Dit geldt voor iedereen die al in Hendrik-Ido-Ambacht woont, maar ook iedereen die er wil komen wonen.
 
De essentiële verhouding tussen wonen en groen en blauw staat hierbij centraal. Er dient weloverwogen gebouwd te worden, met als doel het realiseren van een balans tussen groen en wonen. De gemeente ontwikkelt een evenwichtige woningvoorraad, waarbij niemand wordt uitgesloten en waarbij de kwaliteit van wonen voorop staat.
 
Planspecifiek
Bij herstructurering van sociale woningbouw dient in samenspraak met de woningcorporatie onderzocht te worden of er mogelijkheden zijn voor verdichting. Tegen iedere reguliere sociale huurwoning die gesloopt wordt dient een sociale huurwoning teruggebouwd te worden, met de mogelijkheid voor verdichting. De beoogde doelgroep is jongeren, ouderen en gezinnen. Eén van de hoofdbehoeften in Hendrik-Ido-Ambacht zijn sociale huurwoningen tussen de € 442,46 en € 678,66 (prijspeil 2022).
 
Met de beoogde herstructurering van het plangebied worden 85 sociale huurwoningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 115 sociale woningen teruggebouwd. Met de ontwikkeling worden er 30 sociale huurwoningen aan de woningmarkt van Hendrik-Ido-Ambacht toegevoegd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de ambitie tot verdichting bij sloop van sociale huurwoningen. Met de ontwikkeling vindt er een verduurzaming plaats van het bebouwd gebied. De gronden worden efficiënter gebruikt en de nieuwe woningen zijn duurzamer ten opzichte van de huidige woningen.
 
Conclusie 
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Woonvisie Hendrik-Ido-Ambacht 2019-2025.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 85 sociale huurwoningen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 115 nieuwe sociale huurwoningen gerealiseerd. Daarmee worden er 30 sociale huurwoningen toegevoegd ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Echter nemen de bebouwingsmogelijkheden nauwelijks toe ten opzichte van de bestaande (planologische) situatie. In de huidige situatie wordt het plangebied ook gebruikt ten behoeve van wonen, wat niet wijzigt met het voorliggende plan. De effecten die op kunnen treden komen voort uit de (beperkte) toename van de verkeersgeneratie (71,6 extra voertuigbewegingen per etmaal, 17% toename, zie toelichting paragraaf 4.12.1). Gelet op de aard en de omvang is er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met het voorliggende initiatief wordt een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Er dient beoordeeld te worden of er ter plaatse van deze gevoelige bestemming sprake is van een goed woon- en leefklimaat en milieubelastende activiteiten in de omgeving niet belemmerd worden als gevolg van het plan.
 
Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is bepaald of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstand. De planlocatie betreft een woonwijk in het centrum van Hendrik-Ido-Ambacht, direct grenzend aan een winkelcentrum. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als 'gemengd gebied'.
 
Ten oosten van het plangebied bevindt zich winkelcentrum De Schoof, met onder andere supermarkten, een apotheek en een bakker. De detailhandel die hier aanwezig is beschikt maximaal over milieucategorie 1, waarbij in een gemengd gebied een richtafstand van 0 m geldt. Het winkelcentrum bevindt zich op een afstand van meer dan 10 m van de beoogde woningen. Daarmee wordt er voldaan aan de gestelde richtafstand. De bevoorrading van de winkels vindt voornamelijk plaats aan de Dillenburg, aan de oostzijde van het winkelcentrum. De zijde aan de Willem de Zwijgerstraat is relatief rustig.
  
De planlocatie ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein 'Aan de Noord'. In paragraaf toelichting paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect geluid (industrielawaai).
 
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herontwikkeling.
  
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
  
Planspecifiek
Met de voorgenomen herstructurering worden 30 woningen meer mogelijk gemaakt dan in de huidige situatie is toegestaan. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18 µg/m³, 10 μg/m³ en 22 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
De WHO en GGD hanteren advieswaarden van 20 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5, die lager liggen dan de wettelijke grenswaarden. Als aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en een goed woon- een leefklimaat. Op de planlocatie worden deze advieswaarden niet overschreden. Daarmee kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Conclusie    
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met de ontwikkeling van woningen wordt een geluidgevoelig object gerealiseerd. De Wgh ziet toe op de bescherming van geluidgevoelige objecten. 
 
Spoorweglawaai    
Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg. Nader onderzoek naar spoorweglawaai is niet noodzakelijk.
 
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van de Graaf Willemlaan. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km wegen zonder geluidzone. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (19 april 2022, Adviesburo Van der Boom, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Graaf Willemlaan bedraagt op de zuidwestgevels van de meest zuidwestelijk gelegen woning (rekenpunt 30) ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Een hogere waarde voor de geluidbelasting door wegverkeer op de Graaf Willemlaan is niet nodig.
 
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen (inclusief 30 km wegen) samen bedraagt ten hoogste 64 dB zonder aftrek.
 
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein 'Aan de Noord'. De geluidbelasting door industrielawaai ligt naar opgave van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid in 7 rekenpunten hoger dan 50 d(A). Voor de rekenpunten 13, 38, 39 en 43-46 dient na aftrek van de redelijke sommatie (1 dB) een hogere waarde te worden verleend voor industrielawaai.
  
Goede ruimtelijke ordening
De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en industrielawaai bedraagt ten hoogste 65 dB zonder aftrek. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting van 65 dB ligt 1 dB hoger dan geluidbelasting van 64 dB zonder aftrek door wegverkeer (inclusief 30 km wegen) op de gevels van de hoogst geluidbelaste rekenpunten. De gecumuleerde geluidbelasting ligt op lager geluidbelaste rekenpunten ten hoogste 2 dB boven de geluidbelasting door wegverkeer. De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels is daarmee niet onaanvaardbaar hoog.
 
De gemeente beoordeelt ten eerste op basis van de cumulatieve geluidbelasting op de gevels of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De geluidbelasting door wegverkeer op de Willem de Zwijgerstraat (30 km/u) is maatgevend voor de cumulatieve geluidbelasting. Het treffen van maatregelen aan de bron is hetzij niet mogelijk (terugbrengen van de verkeerssnelheid) hetzij niet doeltreffend (aanbrengen van een stil wegdek). Het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming langs de Willem de Zwijgerstraat is stedenbouwkundig ongewenst.
 
De gemeente geeft in haar beleid aan dat 'de kwaliteit van de woon- en leefomgeving' acceptabel is als er een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte aanwezig is. Daarbij is uitgegaan van de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer (inclusief 30 km wegen) en industrielawaai. Er is sprake van een geluidluwe gevel als de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer (exclusief aftrek) en industrielawaai kleiner of gelijk is aan 53 dB. De woningen in rekenpunt 14 (tevens rekenpunt 18) hebben geen geluidluwe gevel. Omdat de gevels van de appartementen grenzend aan de Willem de Zwijgerstraat geluidbelast zijn, kan voor de hoekappartementen mogelijk niet voldaan worden aan de eis van een geluidluwe gevel aan de achterzijde. Voor deze woningen en appartementen dient een ontheffing van het gemeentelijk geluidbeleid te worden aangevraagd.
 
Er is sprake van een geluidluwe buitenruimte als de gecumuleerde geluidbelasting door wegverkeer (exclusief aftrek) kleiner of gelijk is aan 53 dB. Woningen met een tuin moeten een geluidluwe tuin hebben van minimaal 20 m². De woningen in rekenpunt 14 (tevens rekenpunt 18) hebben geen geluidluwe buitenruimte. Voor deze woningen dient een ontheffing van het gemeentelijk geluidbeleid te worden aangevraagd.
 
Indien bij de appartementen balkons grenzend aan de geluidbelaste zijde worden gerealiseerd, dan dienen deze te voldoen aan de eisen die het geluidbeleid stelt aan een balkon aan de geluidbelaste zijde. Deze dient te worden voorzien van een gesloten borstwering van ten minste 1,5 m hoogte. Indien aanwezig dient een daarboven liggend overstek, galerij of balkon te worden voorzien van geluidsabsorberend materiaal. Op deze wijze kan conform het geluidbeleid van de gemeente, een beter woon- en leefklimaat worden bereikt. Appartementen met alleen een balkon aan de geluidbelaste zijde zonder aanvullende geluidluwe buitenruimte voldoen niet aan het beleid. Voor appartementen met alleen een balkon aan de geluidbelaste zijde dient derhalve een ontheffing van het beleid te worden aangevraagd.
 
Geluidwering 
De gecumuleerde geluidbelasting voor wegverkeer en industrielawaai samen bedraagt ten hoogste 65 dB zonder aftrek. Voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zonder aftrek dienen geluidwerende voorzieningen te worden bepaald. De benodigde karakteristieke geluidwering bij een geluidbelasting van 65 dB bedraagt GA;k 32 dB.
   
Conclusie
Er zijn hogere waarden voor industrielawaai benodigd. Gezien het voorgaande is het plan uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
 
4.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken moet aangetoond worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen). Om dit aan te tonen is een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (1 maart 2021, Inventerra, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
  • De bovengrond op het noordelijke, oostelijke en westelijke deel van het terrein is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
  • In de bovengrond op het zuidelijke deel van de locatie zijn lichte verontreinigingen met diverse zware metalen en PAK aangetoond.
  • De ondergrond op de locatie is deels licht verontreinigd met nikkel.
  • Het zandige dempingsmateriaal ter plaatse van boring 206 is niet verontreinigd.
  • In het zandige dempingsmateriaal ter plaatse van boring 208 zijn een matige verontreiniging met zink en lichte verontreinigingen met diverse overige zware metalen, PAK en PCB geconstateerd. Bij het uitgevoerde inkaderende onderzoek zijn zowel in verticale als in horizontale richting ten hoogste lichte verontreinigingen met zink vastgesteld.
  • In het grondwater op de onderzoekslocatie zijn licht tot matig verhoogde concentraties barium en een licht verhoogde concentratie zink aangetoond. Deze worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties.
  • Bij het uitgevoerde asbestonderzoek is visueel geen asbest in de bodem aangetroffen. Bij de uitgevoerde analyse zijn op twee plekken asbestgehalten aangetoond juist boven de detectielimiet en daarmee ruim beneden de norm waarboven nader onderzoek nodig is. 
Er zijn plaatselijk licht tot matig verhoogde gehalten in de grond en het grondwater aangetroffen. Bij het karterend van de matige verontreiniging met zink zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond. De matige verontreiniging wordt derhalve als een lokale 'spot' beschouwd.
 
De overige aangetoonde verhoogde gehalten zijn zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk zijn. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
   
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Om te kunnen bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
 
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart)
 
Risicovolle inrichtingen
Op een afstand van ca. 520 m ten oosten van het plangebied zijn op het bedrijventerrein 'Aan de Noord' risicovolle inrichtingen gevestigd. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6-contour. Wel ligt het plangebied volledig binnen het invloedsgebied van Bolidt Kunststoftoepassing BV van 1.088 m. Het groepsrisico ligt in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde. Met de herontwikkeling worden 35% extra woningen mogelijk gemaakt. De personendichtheid zal hierdoor slechts beperkt toenemen. Gezien de beperkte toename van de personendichtheid en de afstand tot de inrichting is een groepsrisicoberekening niet noodzakelijk. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico (zie 'Verantwoording groepsrisico').
 
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Op een afstand van ca. 680 m ten noorden van het plangebied ligt de A15. Over deze weg vinden transporten van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6-contour en het plasbrandaandachtsgebied. Vanwege de ligging op meer dan 200 m van deze weg is een groepsrisico berekening niet noodzakelijk. Met een afstand van ca. 680 m ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van 880 m die geldt voor de A15, waardoor een beknopte groepsrisico verantwoording nodig is (zie 'Verantwoording groepsrisico').  
 
Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Het plangebied ligt met een afstand van ca. 830 m op voldoende afstand (meer dan 200 m), waardoor een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van 1.070 m die geldt voor deze vaarroute. Door de ligging binnen het invloedsgebied is een beknopte groepsrisico verantwoording nodig (zie 'Verantwoording groepsrisico').
  
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleiding aanwezig die van invloed zijn.
 
Verantwoording groepsrisico
Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende. Voor wat betreft de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid verandert de situatie niet ten opzichte van de huidige situatie. Personen hebben de mogelijkheid om van de risicobronnen af te vluchten. Er kan gebruik worden gemaakt het bestaande wegennet. Er worden geen zeer kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
 
De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid (VRZHZ) heeft een advies uitgebracht en kan zich vinden in de voorliggende paragraaf. De veiligheidsregio adviseert verder het volgende:
  • De VRZHZ adviseert de woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie conform artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht. 
  • Met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen binnen het plangebied moet er voldaan worden aan de Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019 (Brandweer Nederland, 2020). 
  • De VRZHZ wil graag betrokken blijven bij de inrichtingsplannen van het gebied om gezamenlijk de zelfredzaamheid van de gebruikers en de beheersbaarheid door de hulpverleners te kunnen optimaliseren. De VRZHZ wil zo vroeg mogelijk betrokken zijn bij de uitwerking van de plannen voor de woningen, zodat de keuzes voor de realisatie van een voldoende brandveilig gebouw op tijd mee kunnen worden genomen.
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herontwikkeling.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling vinden sloop- en bouwwerkzaamheden en andere fysieke ingrepen plaats. Om te bepalen of de planlocatie van betekenis is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (21 februari 2020, Ecoresult, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is ‘Kinderdijk’ op ca. 3,4 km ten noorden van het plangebied. Invloeden (ook van buitenaf) mogen de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden niet in gevaar brengen. Gezien de verwachte stikstofuitstoot en de aanwezigheid van stikstofgevoelige habitats op ca. 8 km van het plangebied, is een AERIUS-berekening noodzakelijk om de mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling in kaart te brengen. Andere negatieve effecten kunnen op basis van de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden worden uitgesloten.
 
Uit de AERIUS-berekening (22 april 2022, Ecoresult, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) blijkt dat er in toekomstige situatie (gebruiksfase) geen sprake is van een stikstofdepositie van groter dan 0,00 mol/ha/j op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het beoogde plan leidt niet tot significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Een vergunning voor de Wet natuurbescherming onderdeel stikstof is niet noodzakelijk.
 
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. De wet bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling is opgenomen in de Wet en het Besluit natuurbescherming en geldt voor bouwactiviteiten in de bouw- en sloopfase (aanlegfase), waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. De activiteiten gedurende de aanlegfase voldoen aan voorwaarden voor de vrijstelling. Dit betekent dat een onderzoek naar de stikstofdepositie in de aanlegfase geen onderdeel is van de vergunningaanvraag.
 
In de provincie Zuid Holland is geen sprake van externe effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN-gebieden. Gezien het plangebied niet overlapt met NNN gebied hoeft er geen rekening gehouden te worden met externe effecten op deze gebieden. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
 
Er is geen sprake van overlap tussen Belangrijk weidevogelgebied en het plangebied. Op basis van de afstand van dit weidevogelgebied tot het plangebied en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.
  
Houtopstanden
In het plangebied bevinden zich enkele bomen die worden gekapt. Het plangebied bevindt zich echter binnen de bebouwde kom, waarmee de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden, niet wordt overtreden.
 
Soortenbescherming
Het plangebied is geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten, namelijk huismus en gierzwaluw. Potenties voor deze soorten bevinden zich onder de dakpannen, waar het dakvlak te bereiken is via de dakgoot of de kopse gevels. Door de sloop zullen de mogelijke nestlocaties permanent worden verwijderd, waardoor de Wet natuurbescherming kan worden overtreden. Aanvullend onderzoek is daarom noodzakelijk.
 
Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen vogels met niet-jaarrond beschermde nesten, zoals pimpelmees. Vogels met niet-jaarrond beschermde nesten (categorie 5) zijn vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan en die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In dezen zijn er geen ecologische omstandigheden waardoor categorie 5-soorten in het plangebied jaarrond beschermd dienen te zijn. In de directe omgeving zijn voldoende geschikte structuren die als alternatief gebruikt kunnen worden.
 
Het plangebied is potentieel geschikt voor algemene broedvogels om te broeden. Zij kunnen nestelen in bomen en struiken die aanwezig zijn binnen het plangebied.
 
Schadelijke effecten op categorie 5-soorten vogels en algemene broedvogels door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten zijn te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart - 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Indien er binnen het broedseizoen gewerkt wordt is voorafgaand aan de werkzaamheden een controle door een deskundig ecoloog noodzakelijk.
 
Voor vleermuizen is het plangebied potentieel geschikt voor een vaste rust- en verblijfplaats onder de dakpannen, in open stootvoegen, onder het dakoverstek en onder de dakgoot. Aangezien door de sloopwerkzaamheden deze mogelijke verblijfplaatsen permanent zullen worden verwijderd, is overtreding van artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming mogelijk. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger) is daarom noodzakelijk.
 
Voor overige habitatrichtlijnsoorten is het plangebied (redelijkerwijs) ongeschikt door het ontbreken van geschikte habitats. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.
 
In het plangebied bestaan geen potentie voor vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Het plangebied is enkel geschikt voor verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van beschermde soorten met een provinciale vrijstelling, onder andere diverse algemene (spits)muissoorten, egel, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker en bastaardkikker. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijke effecten zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.
 
Nader onderzoek vleermuis, huismus en gierzwaluw
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna is een nader onderzoek naar vleermuis, huismus en gierzwaluw uitgevoerd (3 september 2021, Ecoresult, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). De resultaten en conclusie van het nader onderzoek zijn:
 
Gewone dwergvleermuis
  • In het plangebied zijn vijf zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis aanwezig, waarbij voor één van de vijf verblijfplaatsen geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd is. Deze verblijfplaats betreft een kraamkast in fase 2 die ten behoeve van de tijdelijke mitigatie is opgehangen. De kast kan worden weggehaald wanneer de permanente mitigatie in fase 1 is gerealiseerd en wanneer deze vrij is van vleermuizen.
  • Buiten het plangebied zijn baltsende dieren waargenomen. De locaties van de bijbehorende paarverblijfplaatsen zijn onbekend maar bevinden zich gezien het baltsgedrag zeker buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
  • Essentieel functioneel leefgebied is binnen het plangebied afwezig.
Ruige dwergvleermuis
  • In het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden zijn vaste rusten verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied afwezig.
Laatvlieger
  • In het plangebied en binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden zijn vaste rusten verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied afwezig.
Huismus
  • Binnen het plangebied zijn 18 vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus aanwezig.
  • Binnen het plangebied is essentieel functioneel leefgebied (foerageergebied en kwetterplaatsen) van huismus aanwezig.
Gierzwaluw
  • Binnen het plangebied zijn 13 vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw aanwezig.
Er is een ontheffing bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Haaglanden) aangevraagd voor het wegnemen van 4 zomerverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis, 18 vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus en 13 vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw.
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
 
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Als de Omgevingswet in werking treedt, zullen onderdelen uit de Erfgoedwet worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Het betreft het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
 
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in de beleidsnota Archeologie Hendrik-Ido-Ambacht uit 2013. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is het plangebied aangeduid als ‘Te Verwachten Archeologische Waarden 4’ (VAW4). Een klein deel van het noordoosten van het plangebied valt binnen een ‘VAW2’. Volgens de beleidskaart geldt voor de zone 'VAW4' dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en groter dan 2.500 m². In de zone 'VAW2' zijn bodemingrepen archeologisch onderzoeksplichtig bij een omvang vanaf 500 m² en een diepte van 50 cm -Mv of meer. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze normen overschreden. Derhalve is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (17 maart 2022, Transect, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Het archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd in de vorm van een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek.
 
Bureauonderzoek 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied zich bevindt in het stroomgebied van de Slikkerveer en de Noord stroomgordels. Deze stroomgordels hebben het landschap rond Hendrik-Ido-Ambacht beïnvloed vanaf de Romeinse tijd. In de periode voorafgaand aan de Romeinse tijd bestond de omgeving van het plangebied uit een veenmoeras, doorsneden door enkele veenriviertjes en getijdenkreken. In de directe omgeving van het plangebied zijn nog geen aanwijzingen gevonden voor bewoonbare plaatsen in het veen (veraard veen). Ook zijn nog geen vindplaatsen aangetroffen uit de periode Neolithicum tot en met de IJzertijd. In het wijdere Maasmondingsgebied is echter van dergelijke aanwijzingen en vindplaatsen wel sprake. Vanwege de onbekendheid met het veen (en op grotere schaal: eventuele getijdenkreken of veenriviertjes) in het plangebied, geldt dan ook vooralsnog een middelhoge verwachting voor de periode Neolithicum tot en met de IJzertijd. Op basis van een recent uitgevoerd milieukundig booronderzoek kan het veen in het plangebied worden aangetroffen vanaf een diepte van 150-220 cm -Mv.
 
In de periode vanaf de Romeinse tijd was het plangebied gelegen in een rivierkomgebied. In de omgeving zijn nog geen aanwijzingen gevonden voor goede bewoningsmogelijkheden. Eventuele vegetatieniveaus kunnen duiden op lokaal goed bewoonbare plaatsen in het komgebied. Direct ten oosten van het plangebied zijn overslaggronden aangetroffen. Deze overslaggronden zijn ontstaan tijdens een dijkdoorbraak in de 14e/15e eeuw. Ze hebben tot aan de Tweede Wereldoorlog aan de oppervlakte gelegen. Ten oosten van het plangebied is de top van de kom- en oeverafzettingen tijdens de dijkdoorbraak weggeslagen. De overslagafzettingen kunnen er echter ook toe hebben geleid dat het landschap is afgedekt met een kleilaag, waardoor eronder gelegen afzettingen juist goed bewaard zijn gebleven. Of in het plangebied van erosie of juist van afdekking sprake is, is niet bekend. Aan de hand hiervan geldt dan ook vooralsnog een middelhoge archeologische verwachting voor de periode Romeinse tijd tot en met de Late-Middeleeuwen-A.
 
De overslaggronden hebben, op basis van eerder onderzoek ten oosten van het plangebied, waarschijnlijk vanaf de 14e/15e eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog aan het maaiveld gelegen. Pas na de Tweede Wereldoorlog, bij de oprichting van de Oranjebuurt, is een antropogeen ophogingspakket op de overslagafzettingen aangebracht. In de top van de overslagafzettingen zijn in de omgeving onder meer fosfaatvlekken en baksteenresten gevonden. Deze indicatoren duiden op menselijke aanwezigheid in de periode Late-Middeleeuwen-B/Nieuwe tijd. Direct ten oosten van het plangebied zijn de overslaggronden aangetroffen vanaf 70 cm -Mv (1,4 m -NAP). Op welke diepte deze gronden in het plangebied liggen, is vooralsnog onbekend. Voor de periode Late-Middeleeuwen-B/Nieuwe tijd bestaat in deze afzettingen een lage archeologische verwachting. Aan de hand van historische kaarten zullen archeologische resten uit deze periode voornamelijk bestaan uit resten van landgebruik, die dus reeds bekend zijn aan de hand van historisch kaartmateriaal. Er worden geen resten van oude bebouwing verwacht.
 
Uit de periode 18e-begin 20e eeuw worden in het plangebied geen historische bewoningsresten verwacht. Op historische kaarten uit deze periode staat in het plangebied geen bebouwing weergegeven. Het plangebied is in die periode in gebruik genomen als weiland en bouwland. Uit deze periode kunnen wel sporen van landgebruik aanwezig zijn, zoals sloten.
 
Inventariserend veldonderzoek
Uit het veldonderzoek is gebleken dat in het plangebied sprake is van overslag- en komafzettingen op Hollandveen. De fluviatiele afzettingen zijn aangetroffen onder een modern ophoogpakket, op een diepte van 70-110 cm -Mv (1,3-1,8 m -NAP). Het ontbreekt in de fluviatiele afzettingen aan een vegetatieniveau of een bewoningsniveau. Het veen is aangetroffen vanaf een diepte van 180-255 cm -Mv (2,6-3,4 m -NAP). In het veen zijn geen veraarde niveaus aangetroffen die zouden wijzen op gunstige omstandigheden voor bewoning of de daadwerkelijke bewoning van het gebied. Daarom is voor de periode Neolithicum-Late Middeleeuwen-A aan de hand van het veldonderzoek een lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten vast te stellen.
 
Advies en conclusie
In het plangebied bestaat het voornemen de huidige bebouwing te slopen en een herstructurering door te voeren. In het kader van de herstructurering worden verdeeld over zeven volumes nieuwe woningen gerealiseerd, in de vorm van grondgebonden woningen en een appartementencomplex (in totaal ca. 5.500 m²). Ca. 3.000 m² van de nieuwbouwwerkzaamheden vindt plaats in momenteel onbebouwde grond. De diepte van de bodemverstorende werkzaamheden (zowel sloop als nieuwbouw) is ten tijde van het betreffende onderzoek niet bekend.
 
Op basis van het veldonderzoek is vastgesteld dat in de ondergrond tot een diepte van 4,0 m -Mv geen sprake is van intacte archeologisch relevante niveaus. Daarom wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor eventuele ingrepen in de ondergrond tot een diepte van 3,5 m -Mv, zodat sprake blijft van een bufferzone van minimaal 50 cm tussen de onderzijde van eventuele ingrepen en de bovenzijde van een onontdekt archeologisch relevant niveau. Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt voor de initiatiefnemer en de uitvoerder van de werkzaamheden de wettelijke plicht dergelijke toevalsvondsten direct te melden bij de bevoegde overheid.
 
Ter bescherming van archeologische waarden is aan de gronden in het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4' toegekend. Ingrepen dieper dan 3,5 m -Mv zijn met deze regeling onderzoeksplichting. Voor de oppervlakte wordt, gelijk aan de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart voor de zone 'VAW4', 2.500 m² als onderzoeksgrens aangehouden.
 
4.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- en dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn ter plaatse niet aanwezig.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herstructurering.
 
4.10 Water
 
4.10.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.10.2 Waterschap Hollandse Delta
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het Waterschap Hollandse Delta (hierna: WSHD) heeft haar waterbeheerprogramma voor de periode 2022-2027 vastgesteld op 10 november 2021.
 
In het waterbeheerprogramma worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien toe op gebieden waar de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is.
 
Eén van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Hollandse Delta is aangesloten op de landelijke website van de Digitale Watertoets.
 
4.10.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Het watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen, dit wil zeggen: waar het verharde oppervlak toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken en infiltratie van water mogelijk te maken. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied en 1.500 m² in niet-stedelijk gebied moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een plan wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat 10% van de toename aan m² verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden.
 
Om te bepalen of er sprake is van een toename aan verharding is er een verhardingsbalans opgesteld, die in een notitie nader wordt toegelicht en gevisualiseerd (20 april 2022, Adcim, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Deze verhardingsbalans is in de navolgende tabel weergegeven.
 
OnderdeelHuidige situatie oppervlakteToekomstige situatie oppervlakte
Percelen grondgebonden woningen
(80% van 15.023 =) 12.018,4 m²
(90% van 7.038 =) 6.334,2 m²
Percelen appartementen-1.827 m² (100%)
Openbaar groen463 m²2.544 m²
Openbaar verhard
 
4.850 m²7.393 m²
Halfverharding-(50% van 1.709 =) 854,5 m²
Totaal verhard oppervlak16.868,4 m²16.408,7 m²
 
Met de beoogde ontwikkeling neemt de oppervlakte aan verharding met in totaal 459,7 m² af. Er zijn daarmee geen compenserende maatregelen benodigd.
 
Watergangen
Ten noorden en westen van het plangebied liggen twee watergangen. Echter maken deze watergangen geen onderdeel uit van het plangebied en blijven deze ongewijzigd. Verder is er geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied.
 
Waterkering
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig.
 
Waterafvoer
De afvoer van hemelwater wordt ontkoppeld van de afvoer van afvalwater. De afvoer van het afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater infiltreert zoveel als mogelijk in de bodem.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid met betrekking tot de waterhuishouding zijn.
 
4.11 Duurzaamheid en klimaatadaptatie
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20% reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14% van het totale energieverbruik te zijn. In december 2020 hebben de regeringsleiders van de Europese Unie afgesproken te streven naar een Europees CO2-reductiedoel van 55%. De gebouwde omgeving is goed voor 30% van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC en zijn dus ook van toepassing op het voorliggende initiatief.
  
MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)
De MilieuPrestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
 
De gebruikte impact van de gebruikte materialen wordt in kaart gebracht aan de hand van productiewijze van de gebruikte bouwmaterialen, het transport, de levensduur van de materialen en de manier van afdanken. Vervolgens worden alle materialen bij elkaar opgeteld. Het resultaat van een dergelijke analyse wordt uitgedrukt in de zogenaamde ‘schaduwkosten’ van het materiaal. Hoe lager de schaduwkosten, hoe duurzamer het gekozen materiaaltype. Per 1 januari 2018 geldt een maximale totale schaduwprijs van € 1,0/m² bvo.
     
GPR Gebouw
Een meetinstrument voor duurzame ontwikkeling en het benutten van het besparingspotentieel is GPR Gebouw. GPR Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op vijf thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door de GPR Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen. GPR Gebouw kan ook gebruikt worden om bestaande woningen en gebouwen te verduurzamen. Na invoering van gegevens in GPR Gebouw betreffende de woningen worden prestaties zichtbaar op de thema’s Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
 
Provinciaal energiebeleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. Ten aanzien hiervan geldt dat bij de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Daarnaast is er in het huidige omgevingsbeleid, in artikel 6.50 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (vastgesteld op 15 december 2021), opgenomen dat een bestemmingsplan een paragraaf over klimaatadaptatie moet bevatten. Daarbij wordt onder andere de Leidraad en het Programma van Eisen van het Convenant klimaatadaptief bouwen gebruikt.  
 
Convenant Klimaatbestendig Bouwen
Klimaatverandering heeft een grote maatschappelijke impact. Daarom is het van groot belang om klimaatadaptief te gaan bouwen. Op 4 oktober 2018 hebben verschillende overheidsinstellingen en bedrijven, waaronder de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, het Convenant klimaatadaptief bouwen ondertekend. Hierbij zijn afspraken gemaakt om nieuwbouwlocaties, inclusief transformatie- en uitleggebieden, zo klimaatadaptief mogelijk te ontwikkelen. Er wordt gestreefd naar:
  1. minder wateroverlast;
  2. meer biodiversiteit;
  3. minder hittestress;
  4. minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan;
  5. minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan;
  6. minder kans op overstromingen.
Om deze ambities waar te maken is het Programma van Eisen voor de klimaatadaptiviteit van nieuwe ontwikkelingen opgesteld. Het doel van het Programma van Eisen is het opstellen van praktische eisen die partijen in de provincie Zuid-Holland kunnen gebruiken om op korte termijn klimaatbestendig te ontwikkelen.
 
Regionale Energiestrategie Drechtsteden 1.0
In de Regionale Energiestrategie Drechtsteden 1.0 worden de keuzes en afwegingen in relatie tot de energietransitie voor de regio Drechtsteden beschreven. In de Drechtsteden wordt gestreefd naar een energietransitie waar de lusten en lasten eerlijk worden verdeeld. De regio wil de energietransitie realiseren met de hoogst haalbare maatschappelijke opbrengst. Men streeft naar een betaalbare, betrouwbare, duurzame en rechtvaardige energievoorziening, waarbij de balans met onze regionale en lokale economie, leefbaarheid en kwaliteit van landschap en natuur voorop staat. De regio speelt actief in op kansen voor onder andere werkgelegenheid en het versterken van onze sociaal economische positie.
 
De energietransitie en het reduceren van de CO2-uitstoot beginnen bij energiebesparing. Daarnaast kan de warmtetransitie alleen gerealiseerd worden als gebouwen gereed zijn voor de transitie. In 2030 wil de regio ten minste 20% minder energie gebruiken in de gebouwde omgeving ten opzichte van 2020. Om dit doel te realiseren wordt inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners een handelingsperspectief geboden en worden zij gestimuleerd zoveel mogelijk energie te besparen. 
 
Transitievisie Warmte 2021
In het Klimaatakkoord van 2019 is afgesproken dat alle Nederlandse woningen en gebouwen aardgasvrij moeten zijn in 2050. De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft onderzocht wat er in de plaats kan komen van het aardgas. In de Transitievisie Warmte 2021 is overzicht van de mogelijkheden en de planning opgenomen.
  
Planspecifiek
Naast het Convenant klimaatadaptief bouwen en het Programma van Eisen is de Leidraad klimaatadaptief bouwen opgesteld. De Leidraad klimaatadaptief bouwen heeft tot doel om te ondersteunen bij het opstellen van de klimaatambities en het beoordelen van de gebiedsontwikkeling op de klimaatthema’s, zoals wateroverlast, droogte, hittestress, bodemdaling, biodiversiteit en overstromingen.
 
Wateroverlast
Onder wateroverlast wordt de overlast die optreedt als gevolg van (extreme) neerslag. De intensiteit en duur van de neerslag is een van de grootste factoren die invloed heeft op het risico van overlast. Daarnaast is de wijze en mate waarop verschillende oppervlakken het water opnemen of door laten stromen, de riolering en het oppervlaktewater belangrijke factoren.
 
Voor de herontwikkeling van het plangebied dienen eisen en maatregelen opgenomen te worden waar het plan aan moet voldoen voor wat betreft de opvang en afvoer van het regenwater. Een goed functionerend watersysteem is van groot belang om wateroverlast te voorkomen. Met de ontwikkeling wordt dan ook waar mogelijk gebruik gemaakt van halfverharding, bijvoorbeeld voor parkeerplaatsen en vluchtpaden. Hierdoor heeft het water een betere kans om te infiltreren. De platte daken zijn voorzien van een groen dak voor de opvang van water. Daarnaast is ten zuiden van het appartementencomplex een wadi beoogd.
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress.
 
Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. Het voorliggende plan is voorzien van relatief veel groen ten opzichte van de huidige situatie. De vele groenstroken, bomen en groene daken zullen voor de droogte tegengaan.
 
Hittestress
In stedelijk gebied is het thema hittestress van belang. Bij verdichting in stedelijk wordt de kans op hittestress vergroot. Om hittestress te voorkomen kunnen concrete (fysieke) maatregelen genomen worden. Het toevoegen van extra groen (bijvoorbeeld bomen) of oppervlakte water kan bijdragen aan het tegengaan van hittestress.
 
Ondanks dat er met het voorliggende plan meer woningen worden gerealiseerd is er meer ruimte tussen de bebouwing ten opzichte van de huidige situatie. Het plan heeft meer 'open' gebieden en er wordt nieuw groen aangelegd. Het groen binnen het plangebied zorgt voor verkoeling. Op het gebied van hittestress zal de situatie dan ook verbeteren.
 
Bodemdaling
In de provincie Zuid-Holland is op veel plekken sprake van bodemdaling. Bodemdaling wordt voornamelijk veroorzaakt door oxidatie van veen, klink en geologische processen in de diepere ondergrond. Daarnaast is zetting van de bodem van belang. Zettingen betreffen het proces waar grond onder invloed van belasting daalt.  
 
Volgens de klimaatatlas van Zuid-Holland is de bodem van het plangebied bodemdalingsgevoelig. Echter bedraagt de verwachte bodemdaling 0,00 mm tot 0,03 mm per jaar. Daarmee is er geen sprake van een geval van sterke bodemdaling.
 
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig bebouwd. Met de herontwikkeling wordt de bestaande bebouwing gesloopt en hiervoor in de plaats wordt nieuwe bebouwing terug gebouwd. Er kan dan ook gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling nauwelijks invloed heeft op bodemdaling.
 
Biodiversiteit
Voor wat betreft beschermde soorten en biodiversiteit binnen het plangebied is een ecologische quickscan en een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Voor het thema biodiversiteit en ecologie wordt verwezen naar toelichting paragraaf 4.7.
 
Om de biodiversiteit te verbeteren worden in de kopgevels en dichte gevelvlakken nestkasten gerealiseerd. Naast de wadi ten zuiden van het appartementencomplex is een insectenhotel beoogd. Insecten zijn belangrijk voor de biodiversiteit in een gebied. Daarnaast wordt er meer groen gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie.
 
Overstromingen
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied geldt een zeer kleine kans op overstromingen van tussen de 1/3.000 per jaar en 1/30.000 per jaar geldt. Daarnaast veranderd de functie (wonen) binnen het plangebied niet. Het thema overstromingen is dan ook verder niet van belang.
 
Maatregelen klimaatadaptatie
Het beoogde plan houdt rekening met het toekomstige klimaat. Binnen de ruimtelijke en financiële randvoorwaarden is gezocht naar maximale vergroening. Dit is goed voor de lokale regenwaterberging, het beperken van hitte, het vergroten van de biodiversiteit en het verhogen van de leefkwaliteit. In aanvulling op het bovenstaande heeft Atelier Groenblauw een notitie over klimaatadaptieve maatregelen opgesteld (januari 2022, Atelier Groenblauw, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). In deze notitie is opgenomen welke maatregelen nu al in het plan verwerkt zijn, welke maatregelen in de verdere uitwerking nog opgenomen zullen worden en welke extra maatregelen toegepast kunnen worden.
 
Duurzaamheidsmaatregelen (energie)
Met de herontwikkeling van het plangebied worden de 85 oude sociale huurwoningen vervangen door 115 nieuwe duurzame woningen, bestaande uit rijwoningen en appartementen. De nieuwe woningen zullen gasloos uitgevoerd worden en aan de BENG-normen voldoen, waardoor ze bijna energie neutraal zijn. Om de woningen te voorzien van energie zullen er duurzame maatregelen genomen worden. Hierbij kan gedacht worden aan warmtepompen en PV-panelen. Daarnaast worden de woningen voorzien van een goede isolatie.
 
4.12 Verkeer en parkeren
 
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de toename van de verkeersgeneratie te bepalen is zijn de kencijfers van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Daarbij is, conform de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
 
Huidige verkeersgeneratie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit 85 grondgebonden sociale huurwoningen. In de navolgende tabel staat de verkeersgeneratie van de huidige situatie weergegeven.
  
Soort woning/functie
Aantal woningen
CROW-verkeersgeneratie
Totale verkeersgeneratie
huur, huis, sociale huur
85
4,9
416,5
 
De verkeersgeneratie die in de huidige situatie veroorzaakt wordt door de 85 grondgebonden sociale huurwoningen bedraagt 416,5 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Toekomstige verkeersgeneratie
Met de beoogde herontwikkeling wordt in totaal 115 sociale huurwoningen mogelijk gemaakt, bestaande uit 57 grondgebonden sociale huurwoningen en 58 sociale huur-appartementen. De navolgende tabel geeft de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie weer.
 
Soort woning/functie
Aantal woningen
CROW-verkeersgeneratie
Totale verkeersgeneratie
huur, huis, sociale huur
57
4,9
279,3
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)
58
3,6
208,8
Totaal
115
 
488,1
 
Voor de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 488,1 voertuigbewegingen per etmaal. In totaal zijn dit 71,6 voertuigbewegingen per etmaal meer ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de relatief kleine toename van het aantal verkeersbewegingen per etmaal, kan gesteld worden dat de verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur. De verkeersstructuur wordt dan ook nauwelijks gewijzigd.
 
Verkeersonderzoek
Er is een onderzoek naar de verkeerseffecten van de herontwikkeling van het gebied rond winkelcentrum De Schoof uitgevoerd (23 september 2021, Exante, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). In dit onderzoek wordt, net als in het onderzoek uit 2017 dat Goudappel heeft uitgevoerd, geconcludeerd dat de woningbouwontwikkelingen niet leiden tot problemen op het gebied van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. De (groei van) intensiteiten blijven op alle wegen in het onderzoeksgebied ruimschoots binnen de in het GVVP gestelde kaders voor intensiteiten. Daarmee wordt gesteld dat de functie en het gebruik van de wegen niet in negatieve zin aangetast wordt.
 
Met het onderzoek is daarnaast de mogelijke uitbreiding/aanpassing van de blauwe zone beoordeeld en is een advies gegeven over de locatie van een uitweg aan de Willem de Zwijgerstraat. Er wordt geconcludeerd dat er geen nut en noodzaak is voor het uitbreiden van de blauwe zone. Verder is het advies om de uitweg aan de Willem de Zwijgerstraat niet direct naast de voetgangersoversteekplaats te situeren. Dit advies is opgevolgd. De uitweg van het parkeerhofje is gedurende de planvorming verplaatst van de Willem de Zwijgerstraat naar de Margrietstraat.
 
Conclusie 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herontwikkeling.
 
4.12.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft in de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' haar parkeerbeleid vastgelegd. Het doel van de nota is om per gebied en per functie de parkeernormen voor de komende jaren vast te leggen. Met deze normen moet het doel gewaarborgd worden om voldoende parkeergelegenheid te realiseren bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering in Hendrik-Ido-Ambacht.
 
Planspecifiek
 
Parkeerbehoefte- en aanbod
Volgens de gebiedenkaart van de 'Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht ligt het plangebied in de 'rest bebouwde kom'. Voor de grondgebonden sociale huurwoningen wordt de categorie 'huurwoning (sociale huur)' gevolgd. Daarnaast zijn voor appartementen parkeernormen opgenomen in de parkeernota. Voor appartementen zijn de categorieën onderverdeeld in goedkoop, middelduur en duur. Voor de sociale huurappartementen wordt de categorie 'etage, goedkoop' gevolgd.
  
In de navolgende tabel staat het benodigde aantal parkeerplaatsen weergeven.
    
Soort woning/functieAantal woningenParkeernormAantal parkeerplaatsen
huurwoning (sociale huur)571,585,5
etage, goedkoop581,587,0
Totaal115 172,5
 
In de toekomstige situatie bedraagt de parkeerbehoefte van de 115 sociale huurwoningen afgerond 173 parkeerplaatsen.
 
Het uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen en/of functiewijzigingen is dat de benodigde parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden ondergebracht, met inachtneming van het bepaalde in tabel 6.3/7 van ASSV 2012. Bij het voorgenomen plan wordt het benodigde aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Alle parkeerplaatsen mogen als één parkeerplaatsen worden gerekend.
 
Binnen het plangebied zijn 173 parkeerplaatsen voorzien (zie situatietekening toelichting paragraaf 2.2). Het parkeerterrein achter blok A, dat bereikbaar is via de Margrietstraat, zal uitsluitend voor de directe omwonenden bestemd zijn en niet voor bezoekers van het winkelcentrum.
 
Parkeeronderzoek
Er is een onderzoek naar de effecten op het gebied van parkeren vanwege de herontwikkeling van het gebied rond winkelcentrum De Schoof uitgevoerd (23 september 2021, Exante, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). Hieruit volgt dat er over de gehele onderzoeksperiode en het gehele onderzoeksgebied geen parkeerprobleem is. De toekomstige ontwikkelingen laten verder een positieve parkeerbalans zien. Het onderzoekt toont aan dat de ontwikkelingen in het gebied ook in de toekomstige situatie geen parkeerproblemen opleveren. Deze conclusie is in overeenstemming met de conclusie van het onderzoek uit 2017 dat Goudappel heeft uitgevoerd.
    
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde herontwikkeling.
 
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
5.2.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
5.2.2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
 
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012 en de Welstandsnota 2015.
 
Hieronder volgt per toegepaste (dubbel)bestemming een korte toelichting:
 
Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de (voor- en zij)tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Naast tuinen zijn binnen deze bestemming voorzieningen als groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water toegestaan. Op de voor 'Tuin' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
   
Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden aangewezen voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van aangrenzende bestemmingen. Tevens zijn binnen deze bestemming behorende voorzieningen zoals onder andere groen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  
Wonen
Voor de woningen binnen het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Hierbij geldt dat niet-publiekgerichte aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven zijn toegestaan. Daarnaast mogen binnen deze bestemming verschillende voorzieningen gerealiseerd worden, zoals parkeervoorzieningen, erven, tuinen, groen, nutsvoorzieningen en water.
  
Binnen het plangebied mogen maximaal 115 woningen mogelijk gemaakt worden. De woningen dienen binnen de bouwvlakken op de verbeelding gebouwd te worden. De maximale goot- en bouwhoogte staat tevens aangegeven op de verbeelding. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen gebouwd worden.
    
Waarde - Archeologie 4
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor een bouwplan met een oppervlakte van meer dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 350 cm geldt dat er een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
 
5.2.3 Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen.
 
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van functies die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.
 
Algemene aanduidingsregels
De gronden in het plangebied, die volledig zijn voorzien van de aanduiding 'geluidzone - industrie', zijn mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. 
  
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
 
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om – onder voorwaarden – de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsgrenzen te wijzigen.
 
Parkeren
In dit artikel is de in de gemeente gangbare parkeerregeling opgenomen.
 
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.1.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
6.1.2 Vooroverleg
Het plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan het Waterschap Hollandse Delta en de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid. De ingekomen reacties zijn verwerkt in de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan.
 
6.1.3 Zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de eventuele zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
 
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op initiatief van de woningcorporatie gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de woningcorporatie als initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit initiatief zal met het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht worden geregeld. Hierin zal opgenomen worden dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.