Plan: | De Baak 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0531.bp20DeBaak8-3001 |
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, de vigerende plannen, de hoofdopzet van het ontwerp, de planvorm en de leeswijzer.
In het kader van de ontwikkeling van bedrijventerrein Ambachtsezoom is met de eigenaar van het perceel De Baak 8 een overeenkomst gesloten op grond waarvan er een kleinschalig bedrijf gevestigd mag worden op de achterzijde van het perceel. Deze ontwikkeling werd planologisch mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan 'Ambachtsezoom', zoals dat is vastgesteld d.d. 1 december 2014. Met de vernietiging van dit bestemmingsplan door de Raad van State, is echter ook de planologische grondslag voor realisatie van bedrijvigheid op het perceel De Baak 8 komen te vervallen.
De gemeente wenst mee te werken aan de vestiging van het bedrijf maar ziet deze ontwikkeling los van de hernieuwde procedure ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Ambachtsezoom. Derhalve dient er een postzegelbestemmingsplan opgesteld te worden specifiek voor het perceel De Baak 8. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied betreft een deel van het perceel De Baak 8, gelegen aan de zuidwestzijde van Hendrik-Ido-Ambacht. Het plangebied ligt aan de achterzijde van het perceel, ten noorden van de bestaande woning, en wordt aan twee zijden begrensd door sloten (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1: Ligging plangebied De Baak 8
Het doel van onderhavig bestemmingsplan is het bieden van een planologisch-juridisch kader voor de ontwikkeling van een kleinschalig bedrijf op het perceel De Baak 8. Daarbij wordt het bestemmingsplan opgesteld in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening (Wro), geschikt gemaakt om digitaal beschikbaar te stellen en worden de uitgangspunten van het huidige landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid in acht genomen.
Op het onderhavige plangebied was het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan in Hoofdzaak' van kracht, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht op 5 september 1961 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 19 september 1962. De omgeving van het plangebied had in dit plan voor het overgrote deel de bestemming 'Beperkte agrarische doeleinden'. Op deze gronden is onder bepaalde voorwaarden de oprichting toegestaan van agrarische bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde. Op 27 september 1993 is een partiële herziening vastgesteld met als doel het toevoegen van gebruiksvoorschriften en het reguleren van detailhandelsactiviteiten. In de afgelopen ruim 50 jaar zijn diverse vrijstellingsprocedures gevolgd ten behoeve van de realisatie van projecten binnen en rond onderhavig plangebied.
Op 1 december 2014 is het bestemmingsplan 'Ambachtsezoom' vastgesteld door de gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht, welke op d.d. 16 december 2015 is vernietigd bij uitspraak van de Raad van State (uitspraak 201501504/1/R3).
Gezien de vernietiging van genoemd bestemmingsplan en het feit dat het 'Uitbreidingsplan in Hoofdzaak' in wettelijke zin per 1 juli 2013 is komen te vervallen, geldt er op dit moment geen planologisch toetsingskader voor het gebied. Om ongewenste ontwikkelingen in het gebied te voorkomen heeft de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht een voorbereidingsbesluit genomen voor het gebied 'Ambachtsezoom', welke op 7 januari 2016 in werking is getreden.
Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de regels voor de op de plankaart vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.
Volgend op deze leeswijzer wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie en de ontwikkeling van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is de juridische plantoelichting opgenomen. Het vigerende beleid wordt in hoofdstuk 4 samengevat. Hoofdstuk 5 bevat de uitkomsten van de onderzoeken en de eventuele randvoorwaarden die daaruit voortvloeien voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 is de waterparagraaf opgenomen. Hoofdstuk 7 tenslotte gaat in op de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt de historische context en de bestaande situatie van het plangebied belicht, zowel ruimtelijk als functioneel.
Het plangebied is gelegen in de Zwijndrechtse Waard. Een vlak land in het rivierengebied dat als een 'eiland' in het zuidoosten van het eiland IJsselmonde in de provincie Zuid-Holland ligt. Doordat het gebied van Hendrik-Ido-Ambacht door de jaren heen is gezakt, en de zeespiegel steeg, kenmerkt het gebied zich door de strijd tegen water. Dat begon met primitieve dijken en vluchtheuvels. In de 11e eeuw werd de Zwijndrechtse Waard ontgonnen. In de 14e eeuw vond een aantal dijkdoorbraken plaats, waarna het gebied opnieuw werd bedijkt en verkaveld.
De Langeweg, die ten zuiden van het plangebied loopt, is als basis voor de herdijking genomen. Deze 'middenkade', die de Waard doormidden sneed, is waarschijnlijk tussen 1000 en 1100 aangelegd en fungeerde meteen als hoofdverbindingsweg. Op grond van historische kaarten is te zien dat het verkavelingspatroon uit de 14e eeuw rondom het plangebied nog steeds grotendeels intakt is.
De woning op het perceel De Baak 8 is in 1975 gebouwd en bestaat uit één bouwlaag met kap (zie afbeelding 2.1). De weg De Baak waaraan het perceel ligt is ook rond deze tijd aangelegd.
Afbeelding 2.1: Huidige situatie plangebied richting zuiden (bron:bing.maps)
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik voor agrarische doeleinden, er is thans geen bebouwing. Langs de westzijde van het perceel loopt een eigen weg richting een kassencomplex ten noorden van het plangebied.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van een kleinschalig bedrijf mogelijk binnen een bouwvlak van circa 550 m2. Het plangebied krijgt de bestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak waarbinnen maximaal 75% bebouwd mag worden met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale nokhoogte van 5 meter. Binnen de bestemming is bedrijvigheid uit ten hoogste milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.
Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader voor het plangebied.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM (nu het ministerie van Infrastructuur en Milieu) ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (PRTRI2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De regels in het bestemmingsplan staan in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgang- en slotregels aan de orde komen.
Inleidende regels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de analoge plankaart/verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels worden alle bestemmingen en dubbelbestemmingen die op de verbeelding zijn weergegeven van een passende regeling voorzien.
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor het gehele plangebied, in casu een gedeelte van het perceel De Baak 8. Binnen deze bestemming bestaat de mogelijkheid tot realisatie van een bedrijf tot en met milieucategorie 2. Op de verbeelding en in de regels zijn specifieke bouwbepalingen opgenomen voor dit perceel.
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mag worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn algemene bepalingen opgenomen ten aanzien van (beperkte) overschrijdingen van bouwgrenzen en toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Ook zijn bepalingen opgenomen voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een verbodsbepaling opgenomen voor strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels ten behoeve van maximum toegestane maten, percentages en oppervlaktes. De criteria voor toepassing van deze afwijking zijn hierin tevens opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor beperkte overschrijdingen of verschuivingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van (technisch) betere realisatie van projecten of correctie van afwijkingen.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
In deze bepaling wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.
Dit hoofdstuk geeft het beleidskader weer op landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau, waarbinnen onderhavig bestemmingplan wordt opgesteld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorg de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
Onderhavige ontwikkeling is van dusdanige kleine aard dat dit primair een provinciale- en gemeentelijke verantwoordelijkheid is en daarmee ook niet in strijd is met de uitgangspunten van de SVIR.
Visie Ruimte en Mobiliteit
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. In de visie is het provinciale ruimtelijke ordeningsbeleid en het mobiliteitsbeleid vastgelegd. In de visie staan vier rode raden centraal:
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De vraag naar functiemenging in stedelijke gebieden neemt toe. De provincie wil ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. Op terreinen van milieucategorie 3 is menging met andere functies mogelijk, mits dit het functioneren van het bedrijventerrein als zodanig niet belemmert.
De mogelijkheden die dit bestemingsplan biedt passen binnen de de Visie Ruimte en Mobiliteit en sluit aan bij de wensen voor functiemenging. Onderhavig bestemmingsplan staat ten hoogste milieucategorie 2 toe, hierbij kan een goede leefomgeving gewaarborgd worden. Gezien de dichte nabijheid van woningen is een hogere milieucategorie uitgesloten.
Verordening ruimte 2014
De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgesteld en zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er dienen drie stappen te worden doorlopen. Dit zijn:
Toetsing
Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:
"Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Blijkens uitspraak 201306183/1/R3, d.d. 23 april 2014 is er geen sprake van stedelijke ontwikkeling wanneer een bestemmingsplan kleinschalige bedrijfsbebouwing mogelijk maakt met beperkte omvang en met beperkte gebruiksmogelijkheden.
In onderhavig bestemmingsplan is er sprake van de ontwikkeling van één nieuw bedrijf met een bouwvlak van circa 550 m2. Gezien de kleinschaligheid van de nieuwe bedrijfsbebouwing is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. De ladder voor duurzame verstedelijking behoeft derhalve niet doorlopen te worden.
De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht maakt onderdeel uit van het samenwerkingsverband Drechtsteden, waar de gemeente Dordrecht en zes naburige gemeenten deel van uitmaken.
Door samen te werken kunnen de Drechtsteden méér doen met minder. Samen bouwen de Drechtsteden aan een sterke regio, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. De Drechtsteden werken samen aan het versterken van de economische kracht, het aantrekkelijker maken van het gebied en de zorg voor en zelfredzaamheid van de inwoners.
Nota Ruimte Geven (2006)
Voor de Drechtsteden is een streefbeeld geformuleerd: 'Samen stad aan het water'. Daartoe zijn in de nota 'Ruimte Geven', die een herijking is van de Structuurvisie Drechtsteden 2030 (1997), regionaal relevante beleidskeuzen vastgelegd die moeten leiden tot een ruimtelijke hoofdstructuur passend in de lijn van het genoemde streefbeeld.
Centrale opgave voor het ruimtelijk kader is om de hoogwaardige ruimtelijke vertaling te maken van het streefbeeld 'samen stad aan het water'. Niet alleen in bestuurlijk zin (de Regio met een hoofdletter als samenwerkende gemeenten), maar vooral ook functioneel (de regio met een kleine letter als gebied waarbinnen het overgrote deel van de activiteiten van de inwoners plaatsvindt). Dat betekent dat de functionele regio een uitgebalanceerd pakket aan woonmilieus en voorzieningen biedt en dat de bestuurlijke Regio er zorg voor draagt dat dit pakket zich met kwaliteit kan blijven ontwikkelen.
Alle regio's hebben daarbinnen hun eigen evenwicht. Deze 'balanced region' hoeft niet alle denkbare functies en gebruikers van ruimte binnen haar grenzen te hebben. Maar wel een bij haar inwoners en bedrijven passend totaalpakket aan kwaliteiten. Tegelijkertijd vormen die mensen en organisaties deel van de kwaliteiten van de regio. Die kwaliteiten zijn in vijf thema's samen te vatten:
De gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft de inhoud en uitgangspunten van de Nota Ruimte Geven vertaald naar het gemeentelijk schaalniveau. Het gaat onder meer om het creëren van ruimte langs de A16 voor bedrijvenlocaties. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Structuurvisie en Toekomstvisie
Op 6 juli 2009 is de Structuurvisie 'Hendrik-Ido-Ambacht - Waar de Waal stroomt' vastgesteld. De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. De Structuurvisie biedt het kader voor bestemmingsplannen.
Gelijktijdig aan het traject van de Structuurvisie is de Toekomstvisie opgestart, met het thema 'Aandacht voor Ambacht'. Deze visie beschrijft de ontwikkelingsrichting van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht vanuit enkele scenario's. Met behulp van deze scenario's zijn de maatschappelijke ontwikkelingen en trends voor de lange termijn verkend en vertaald voor de Ambachtse situatie. De Toekomstvisie vormt daarmee het strategische uitgangspunt voor de toekomstige richting waarin Hendrik-Ido-Ambacht zich zal kunnen (en moeten) bewegen.
Een groot aantal keuzes en ambities die in de Toekomstvisie benoemd worden, heeft ruimtelijke consequenties. Een ambitie om bijvoorbeeld te voorzien in de eigen woningbehoefte, vraagt om een ruimtelijke vertaling in de structuurvisie. Anderzijds bepalen de ruimtelijke mogelijkheden het realiteitsgehalte van de ambities. De Toekomstvisie en Structuurvisie zijn met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar.
Het plangebied ligt, blijkens de structuurvisie, binnen de contouren van het te ontwikkelen bedrijventerrein 'Ambachtsezoom'. Gezien de nabije ligging van de aansluiting met de A16, de ligging nabij de bebouwde kom en de ligging langs een ecologische verbindingszone, worden hier kansen gezien voor een uniek werklandschap, waarin arbeidsintensieve bedrijvigheid, groen en water tezamen in één concept worden verenigd. Onderhavige planlocatie maakt geen direct onderdeel van het bedrijventerrein uit, maar grenst aan drie zijden direct aan het beoogde nieuwe bedrijventerrein.
Het kleinschalige bedrijf wat mogelijk wordt gemaakt komt achter een bestaande woning te liggen. De combinatie van wonen en werken sluit aan bij het bestaande karakter van De Baak en sluit bovendien aan bij de nieuw te realiseren woon-werktuinen van het bedrijventerrein 'Ambachtsezoom'. Onderhavig bestemmingsplan sluit derhalve aan bij het beleid en de ontwikkelingsrichting van de Structuurvisie en de Toekomstvisie.
Groenstructuurplan
Het Groenstructuurplan vormt het beleidsmatig kader om te komen tot een gestructureerd groenbeleid. Een groenbeleid dat zich richt op het creëren van een balans tussen de kwaliteit en de beschikbare middelen. Het Groenstructuurplan biedt daartoe een kader voor beleid, ontwerp, (her)inrichting en het onderhoud van het openbare groen. Voor de verschillende buurten is een streefbeeld uitgewerkt. In het groenstructuurplan zijn de belangrijkste structuren opgenomen, verdeeld in een hoofdgroenstructuur, waaronder de in het plangebied gelegen ecologische verbindingszone, en een secundaire groenstructuur.
Onderhavig plangebied ligt binnen de 'Wijk Krommeweg' en de buurt 'Ambachtsezoom'. Ten tijde van het vaststellen van het Groenstructuurplan was de ruimtelijke invulling met bedrijvigheid nog niet bekend en behoorde de buurt nog tot het buitengebied. Er is dan ook geen streefbeeld uitgewerkt voor deze buurt. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid binnen onderhavig bestemmingsplan.
Milieubeleidsplan Drechtsteden
Het Milieubeleidsplan Drechtsteden 2011-2015 is op 6 februari 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. De Drechtsteden wil met het milieubeleidsplan een bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van de regio. Einddoel daarvan is een regio die duurzaam is en (in balans) blijft. Evenwicht vinden tussen wonen, werken, recreëren en de daarmee samenhangende gewenste milieukwaliteit en leefbaarheid in de regio is een gezamenlijke opgave.
Een regio duurzaam in balans is echter meer. Het betekent ook nadrukkelijk bewust zijn van de problemen die zich buiten de regiogrenzen voordoen, zelfs op mondiaal niveau. Denk daarbij aan klimaatveranderingen, ontbossingen enzovoort. en uiteraard aan wat dit voor de regio betekent en wat de regio er aan kan doen. Ook hier zal de regio haar verantwoordelijkheid nemen. Een regio duurzaam in balans krijgen en houden kan niet van de ene op de andere dag. Het is een proces van lange adem, dat tot ver na 2020 zal voortduren. Daarom zijn in het Milieubeleidsplan voor de komende beleidsperiode realiseerbare doelen geformuleerd, zowel voor de korte termijn (2015) als de middellange termijn (2020).
Welstandsnota 2015
Op 6 juli 2015 heeft de gemeenteraad de 'Welstandsnota 2015' vastgesteld, met daarin opgenomen het welstandsbeleid van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Het welstandsbeleid in de gemeente is opgesteld om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en zoveel mogelijk te versterken.
Het plangebied ligt op de grens van het 'Buitengebied' (de woning) en 'Bedrijventerreinen' (de beoogde ontwikkeling). Binnen het welstandsgebied 'Bedrijventerreinen' geldt dat gebouwen eenvoudig van opbouw dienen te zijn, bij voorkeur een plat dak en anders een zichtbaar hellend dak dienen te hebben en qua architectuur sober en zorgvuldig dienen te zijn. Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt het bouwplan getoetst aan de welstandsnota.
Afbeelding 4.1: Uitsnede Welstandsgebieden
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieuwetgeving kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
In dit hoofdstuk worden de milieu-aspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid (weg- en railverkeerslawaai, industrielawaai), en bodem, alsmede ecologie, verkeer en archeologie en cultuurhistorie belicht.
Wettelijk kader
Aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Genoemde richtafstanden mogen dan namelijk met één afstandsstap worden verkleind, ofwel: voor cat. 1 geldt 0 meter, voor cat. 2 geldt 10 meter, voor cat. 3.1 geldt 30 meter etc. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
Plangebied
Rondom het plangebied is er sprake van het omgevingstype gemengd gebied. Er is sprake van matige tot sterke functiemenging, waarbij bedrijvigheid en wonen elkaar afwisselen. Bovendien is de locatie in de directe nabijheid van de A16 gelegen, waardoor van de nodige verstoring ten opzichte van een rustige woonwijk.
In onderhavig bestemmingsplan wordt een bedrijf tot ten hoogste categorie 2 toegestaan. Binnen het gebiedstype 'gemengd gebied' geldt voor inrichtingen in milieucategorie 2 een indicatieve richtafstand van 10 meter. De dichtstbijzijnde woning is aan De Baak 8 gelegen, op een afstand van circa 20 meter. Derhalve wordt er voldaan aan de gestelde richtafstand en is er geen sprake van hinder voor de omgeving vanuit het oogpunt milieuzonering.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse.
Plangebied
In verband met de voorgenomen realisatie van het bedrijventerrein Ambachtsezoom is door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid een verkennend bodemonderzoek verricht ('Milieuadvies bestemmingsplan Ambachtsezoom deelrapport 2: bodem, historisch onderzoek', d.d. 28 januari 2013). In dit bodemonderzoek is het plangebied van onderhavig bestemmingsplan meegenomen.
De bodeminventarisatie omvatte de volgende onderdelen:
Uitkomsten deelrapport
Ter plaatse van de bodemlocatie De Baak 8 (AA053100009) is een akkerbouwbedrijf gevestigd en zijn 2 (ondergrondse) brandstoftanks aanwezig. Tijdens het bodemonderzoek dat is uitgevoerd 1999 zijn matig tot sterke verontreinigingen met minerale olie in de grond en het grondwater aangetoond.
Op de Baak 8 zijn er blijkens het onderzoek twee tanks aanwezig welke nog in gebruik zijn. Een HBO tank 1.000 liter en een petroleum tank van 5.000 liter (bovengronds).
Onderzoek
Door Tritium Advies BV is een actualiserend onderzoek utigevoerd voor De Baak 8 te Hendrik-Ido-Ambacht (Actualiserend onderzoek Ambachtsezoom (bodemlocatie 7), d.d. 25 september, zie bijlage 1).
Op grond van het vooronderzoek voor bodemlocatie 7 (De Baak 8) is er onderscheid gemaakt in vier deellocaties. Onderhavig plangebied valt onder deellocatie D. 'Overig terreindeel'. De twee tanks liggen ten noorden van onderhavig plangebied en vallen derhalve niet onder deellocatie D, zie afbeelding 5.1.
Afbeelding 5.1: Deellocaties Actualiserend onderzoek Ambachtsezoom
Voor deellocatie D (overig terrein) is conform de afspraken met het bevoegd gezag een locatie inspectie uitgevoerd. Tevens is het bodeminformatiesysteem van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid geraadpleegd. In de tijd die is verstreken na het bodemonderzoek van Royal Haskoning van 13 januari 2003 tot op heden hebben geen activiteiten plaatsgevonden die van invloed zijn geweest op de bodemkwaliteit. Derhalve is geen veld- en laboratoriumwerk uitgevoerd. Verder zijn tijdens de locatie inspectie geen bijzonderheden geconstateerd waardoor een aanvullende onderzoeksinspanning op het overig terreindeel niet noodzakelijk is.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmeringen op de voorgenomen bestemmingswijziging en de uit te voeren werkzaamheden.
Wettelijk kader
De grenswaarden met betrekking tot de toelaatbare geluidsbelasting vanwege industrie- , spoorweg- en wegverkeerslawaai zijn opgenomen in de Wet geluidhinder (verder Wgh genoemd) en het daarbij behorende Besluit geluidhinder.
De Wgh is alleen van toepassing binnen een conform deze wet en de Wet milieubeheer geldende geluidszones. Voor de zones van de rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen) geldt dat deze sinds 1 juli 2012 onder de werking van de Wet milieubeheer vallen.
De grenswaarden (de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting en de maximale hogere waarde) uit de Wgh zijn van toepassing op de geluidsbelasting van de gevels van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (o.a. scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaats en terrein behorende bij een ander gezondheidszorggebouw).
Plangebied
Binnen onderhavig bestemmingsplan wordt geen nieuw geluidsgevoelig object volgens de Wgh mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt in het voorliggende plan geen geluid producerende functie toegelaten. Ook worden er geen nieuwe wegen aangelegd of bestaande wegen gereconstrueerd. Onderzoek in het kader van de Wgh is derhalve niet noodzakelijk.
Wettelijk kader
Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in het hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Plangebied
Het te realiseren bedrijf heeft een zeer beperkte omvang en nagenoeg geen verkeersaantrekkende werking. Op basis van de CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) is de verkeersaantrekkende werking berekend voor het nieuwe bedrijf. Uitgangspunten zijn:
158 motorvoertuigen/etmaal per hectare bedrijventerrein netto (weekdaggemiddelde) waarvan 128 personenauto's (81%) en 30 vrachtauto's (19%)
Onderhavig bestemmingsplan maakt een bedrijf met een oppervlakte van circa 550 m2 mogelijk. Hiermee komt de totale verkeersgeneratie op ongeveer 9 motorvoertuigen per etmaal, waarvan circa 20% uit vrachtverkeer bestaat.
Afbeelding 5.2: Ingevulde NIBM-tool
Op grond van de ingevulde NIBM-tool kan worden gesteld dat het plan ruim voldoet aan de NIBM grens en derhalve niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015, 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de geldende normen uit de Wet Milieubeheer.
Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide op een drietal meetpunten nabij het plangebied (langs de Langeweg) in 2015 nog meer bedragen dan 35 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie). Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2015 is gelegen langs de Langeweg en bedraagt 38,6 µg/m³. In de jaren 2020 en 2030 bedraagt de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide overal minder dan 35 µg/m3.
Voor fijnstof geldt dat de concentraties zowel in 2015, 2020 en 2030 minder bedragen dan 35 µg/m³ (jaargemiddelde concentratie). Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten worden geselecteerd voor gedetailleerdere rekenresultaten. Voor fijnstof bedraagt dit gehalte maximaal 25,5 µg/m³ en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 16,8 dagen. Op afbeelding 5.3 zijn de rekenpunten nabij het plangebied in 2015 weergegeven.
Afbeelding 5.3: Luchtkwaliteit stikstofdioxide 2015 op basis van NSL-monitoringstool
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het overige deel van plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Geconcludeerd kan worden dat een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit in de omliggende woningen is gewaarborgd. Het aspect luchtkwaliteit staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico (PR)
Als 'harde' afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
Plangebied
Risicovolle inrichtingen
Blijkens risicokaart.nl zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De dichtsbijzijnde risicovolle inrichtingen zijn:
Inrichting | contour PR 10-6 | afstand tot plangebied |
LPG-tankstation 'Sandelingen-Oost' | 45 meter | 500 meter |
LPG-tankstation 'Sandelingen-West' | 110 meter | 1000 meter |
LPG-tankstation 'Tamoil' | 45 meter | 650 meter |
Het plangebied ligt bij geen van de risicovolle inrichtingen binnen de PR 10-6 contour.
Wegvervoer gevaarlijke stoffen A16
Ten zuiden van het plangebied loopt de Rijksweg A16 op circa 180 meter afstand.
De contour PR 10-6 van het plaatsgebonden risico ligt op 28 meter uit het hart van de A16. In het kader van Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen dient rekening gehouden te worden met een veiligheidszone van 26 meter uit het hart van de A16. Het plangebied ligt op een grotere afstand van de A16 dan gesteld.
Onderhavige ontwikkeling is dusdanig klein van aard dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico bedraagt.
Voor de A16 geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de rand van de weg. Het plangebied ligt op circa 180 meter en dus buiten het gebied.
Railvervoer gevaarlijke stoffen
In de directe nabijheid van het plangebied lopen geen spoorlijnen.
Transportleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied lopen geen transportleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Plangebied
In verband met de voorgenomen realisatie van bedrijventerrein Ambachtsezoom is door EcoGroen EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd ('Quickscan natuurtoets bedrijventerrein Ambachtsezoom, Hendrik-Ido-Ambacht', d.d. 6 juli 2012, zie Bijlage 1). De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en de geldende gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 3 mei 2012 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.
In dit onderzoek is De Baak 8 meegenomen; tegen het licht van de (beperkte) voorgenomen ontwikkeling kan de rapportage nog als voldoende actueel worden beschouwd. Er hoeft niet gesloopt te worden, er worden geen sloten gedempt en er worden geen verblijfplaatsen verstoord. Derhalve is een nieuwe quickscan niet noodzakelijk. Wel geldt uiteraard de algemene zorgplicht. Onderstaand wordt kort ingegaan op de relevante aspecten uit de genoemde Quickscan.
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS en de aard van de beoogde plannen, zijn geen negatieve effecten te verwachten op beschermde waarden in dergelijk natuurgebieden.
Flora
In het plangebied zijn geen beschermde plantsoorten aangetroffen. Het nemen van mitigerende maatregelen om overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen, is hier voor flora dan ook niet aan de orde.
Fauna
In het plangebied zijn geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen gevonden en broedgelegenheden voor huismussen.
Op basis van visuele inspectie wordt geconcludeerd dat de woning op het perceel De Baak 8 geschikt is als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Deze plek is vooral geschikt als verblijfplaats van Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. In de bomen zijn geen ruimten aangetroffen die geschikt zijn als vaste verblijfplaats van vleermuizen.
Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van sloop wordt de mogelijke verblijfplaats van vleermuizen niet aangetast. Derhalve is er geen aanvullend onderzoek nodig.
Tijdens het veldonderzoek zijn circa 3 paartjes Huismus aangetroffen in de bestaande woning aan De Baak 8. In onderhavige situatie is geen sprake van de sloop van deze woning, derhalve blijft de broedgelegenheid voor de huismussen bestaan.
Naar aanleiding van het veldbezoek worden geen beschermde dieren of amfibieën verwacht. Wel dient er tijdens de bouw rekening gehouden te worden met het broedseizoen van verschillende dieren. De voortplantingsperiode loopt van maart tot augustus, de periode september tot december zijn het geschiktst voor het uitvoeren van werkzaamheden.
Wettelijk kader
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.
Nota archeologie gemeente Hendrik-Ido-Ambacht
Het gemeentelijk archeologiebeleid is op 13 januari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Blijkens de Archeologie beleidsadvieskaart ligt het gebied in een te Verwachten Archeologische Waarden (VAW) 4. Bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv en een plangebied groter dan 2.500 m2 is vervolgonderzoek noodzakelijk.
Afbeelding 5.1: Uitsnede Archeologie beleidsadvieskaart
Plangebied
In verband met de voorgenomen realisatie van bedrijventerrein Ambachtsezoom is er naar de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden in Ambachtsezoom onderzoek verricht; het perceel De Baak 8 is hierbij meegenomen. De resultaten van het bureauonderzoek en twee inventariserende veldonderzoeken door middel van boringen zijn verwoord in de rapporten:
Naar aanleiding van deze onderzoeken is er een advieskaart opgesteld. Hieruit blijkt dat het plangebied vrijgegeven kan worden. Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
Afbeelding 5.2: Uitsnede advieskaart
Het is verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:
Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Waterbeheerprogramma Hollandse Delta
Het plangebied ligt binnen het waterschap Hollandse Delta. Op 26 november 2015 heeft de Verenigde Vergadering het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het programma bevat zowel de doelen die het waterschap wil bereiken als de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren. Het programma kent verschillende hoofdthema's:
Waterplan van H tot Z
Voor de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht is één gezamenlijk waterplan opgesteld, omdat de stedelijke watersystemen een zodanige samenhang vertonen dat ze niet los van elkaar gezien kunnen worden. In het waterplan is aangegeven hoe de gemeenten in samenwerking met het waterschap en zuiveringsschap tot een goed en gezond watersysteem kunnen komen.
Beide gemeenten gebruiken water uit de Waal voor het op peil houden en doorspoelen van hun watersysteem. Het water komt daarbij via Hendrik-Ido-Ambacht in Zwijndrecht. Het waterplan beperkt zich tot het stedelijke watersysteem binnen de bebouwde kom van Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische gronden zonder bebouwing.
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat uit kalkrijke poldervaaggronden ontwikkeld in lichte klei. De gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert in het plangebied tussen 40-80 cm onder het maaiveld en de gemiddeld laagste grondwaterstand is lager dan 120 cm onder het maaiveld (bodemdata.nl).
Waterkwantiteit
Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.
In onderhavig bestemmingsplan wordt een bebouwd oppervlak van maximaal circa 412,5 m2 mogelijk gemaakt (75% van circa 550 m2). Inclusief een beperkt verhard oppervlak ter ontsluiting van de loods bedraagt de toename aan verhard oppervlak derhalve niet of nauwelijks meer dan 500 m2. Compensatie in de vorm van functioneel open water is derhalve niet direct noodzakelijk.
Het plangebied grenst aan enkele sloten. Deze worden in onderhavige ontwikkeling niet gewijzigd.
Waterkwaliteit
In het plangebied bevinden zich geen Kaderrichtlijn Water (KRW)-waterlichamen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied.
Veiligheid en waterkeringen
Onderhavige ontwikkeling wordt niet gerealiseerd binnen de beschermingszone van een waterkering.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het onder omstandigheden verplicht om aan een op te stellen bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen (artikel 6.12 Wro). Het exploitatieplan heeft tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal. Verder geeft het aan op welke wijze de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen wordt ingericht.
Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze zijn verzekerd (artikel 6.12, lid 2 Wro). Dit is het geval indien er geen ontwikkelmogelijkheden zijn, indien de gemeente alle grond in bezit heeft of indien de gemeente met alle eigenaren van de gronden waarop ontwikkeld kan worden zogenaamde anterieure overeenkomsten heeft.
In onderhavige situatie is het plangebied in handen van particulieren. Er is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Om deze reden behoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Zienswijzenprocedure
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in de periode van 3 november 2016 tot en met 14 december 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van ter inzagelegging kon een ieder een zienswijze indienen tegen het ontwerpbestemmingsplan. Hiervan is door één indiener gebruik gemaakt. In de Nota van zienswijzen en overlegreacties (Bijlage 2) is deze zienswijze samengevat en van een beantwoording voorzien.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Parallel aan de zienswijzenprocedure is het plan in het kader van vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de diverse overleginstanties. Van drie instanties is een overlegreactie ontvangen. In de Nota van zienswijzen en overlegreacties (Bijlage 2) .