direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jeugdspeelpark Sandelingen - Ambacht
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestuur van het Jeugdspeelpark Hendik-Ido-Ambacht heeft de wens om te verhuizen naar recreatiegebied Sandelingen-Ambacht. Op die locatie is namelijk meer ruimte beschikbaar en is het mogelijk om een breder aanbod te creëren. Daarmee wordt nog meer recht gedaan aan het bieden van een bovenwijkse voorziening. Op de vrijkomende locatie aan de Van Kijfhoekstraat wordt in de toekomst een nieuw scholencluster gerealiseerd.

De beoogde nieuwbouw van het Jeugdspeelpark is niet direct mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'. In het vigerende bestemmingsplan zijn echter wel wijzigingsregels opgenomen om de ontwikkeling van een Jeugdspeelpark mogelijk te maken. Het voorliggende wijzigingsplan voldoet aan deze wijzigingsregels en maakt het beoogde Jeugdspeelpark juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Hendrik-Ido-Ambacht in het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht, ter hoogte van de Tjerk Hiddessingel/Callenburghsingel. Het plangebied ligt op ongeveer 80 m van de naastgelegen woonwijk Dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'. Dit bestemmingsplan is op 10 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Voor het plangebied is de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' opgenomen. De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatie, dagrecreatieve voorzieningen, dierenweiden, natuur, paden en wegen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Ter plaatse is geen bouwvlak opgenomen zodat geen gebouwen mogen worden gebouwd. In de bijbehorende artikelen 10.4.1 en 10.4.2 zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van de realisatie van een horecavoorziening en de realisatie van aanvullende voorzieningen, zoals (kleinschalige) voorzieningen voor sport, (natuur)educatie en een gezondheidscentrum. Voorliggend plan is opgesteld met toepassing van deze twee wijzigingsbevoegdheden.

Tot slot is een zogenoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen in verband met de bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden. Op figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0002.jpg"

Figuur 1.2  Uitsnede van het vigerend plan. De rode begrenzing geeft het plangebied aan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Doel, planvorm en procedure

De realisatie van het Jeugdspeelpark is functioneel mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De nieuwe bebouwing is echter strijdig daarmee, aangezien in de huidige situatie geen bouwvlak is opgenomen. Deze bebouwing kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de genoemde wijzigingsbevoegdheden.

Het doel van dit plan is daarom het juridisch-planologisch mogelijk maken van het Jeugdspeelpark. De planvorm die hierbij gehanteerd wordt is een wijzigingsplan, conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit artikel schrijft voor dat burgemeester en wethouders een begrensd gebied binnen een bestemmingsplan kunnen aanwijzen waarvan de bestemming, na toetsing aan gestelde wijzigingsregels, gewijzigd kan worden in een andere bestemming.

De procedure behorende bij een wijzigingsplan staat beschreven in artikel 3.9a van de Wro en in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 3.9a Wro geeft onder andere aan dat het wijzigingsplan en de stukken die hierop betrekking hebben ook langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Afdeling 3.4 regelt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van besluiten van de overheid.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Gebiedsvisie. In dit hoofdstuk wordt de bestaande en beoogde situatie beschreven en wordt ingegaan op de ruimtelijke inpassing;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst, alsmede aan de planologische regels die gelden voor de planwijziging;
  • hoofdstuk 4: Omgevingsaspecten, onderzoeken naar onder andere milieu, parkeren en water;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving en uitleg planregels;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Bestaand Jeugdspeelpark

Het huidige Jeugdspeelpark ligt aan de Van Kijfhoekstraat in de wijk Kruiswiel. Het park is een levendige plek voor jong en oud, met een mooie mix tussen een speeltuin en een kinderboerderij. Bezoekers komen op het park om te wandelen, te spelen en om naar de dieren te kijken. Ook is er een kleinschalige horecagelegenheid. Het park wordt druk bezocht, niet alleen door mensen uit de buurt, maar ook uit verder gelegen wijken en dorpen. Ter plaatse van het bestaande park wordt in de toekomst een nieuw scholencluster gerealiseerd.

Beoogde locatie

Het nieuwe Jeugdspeelpark is beoogd in het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht. Het recreatiegebied ligt in het westen van de gemeente in de polder Sandelingen - Ambacht, tussen de Achterambachtseweg en de rijksweg A16. Het gebied heeft een oppervlakte van 95 ha en heeft een gevarieerde, vrij open inrichting. De weidse uitzichten die de oorspronkelijke polder kenmerkten, zijn behouden bij de realisatie van het recreatiegebied. Het gebied is opgedeeld in verschillende zones met elk hun eigen functie. Karakteristiek zijn de lanen die de richting van de percelen van de oude boomgaarden weer zichtbaar maken en de verschillende zones met elkaar verbinden. Verspreid in recreatiegebied Sandelingen - Ambacht staan bankjes zodat de bezoekers op verschillende plaatsen kunnen genieten van het uitzicht. Ter hoogte van de Antoniuslaan/Tjerk Hiddessingel in het oosten van het recreatiegebied is een restaurant en een parkeervoorziening aanwezig. In het verlengde hiervan ligt het gebied waar het Jeugdspeelpark is beoogd. Ten westen van het plangebied ligt de grote centrale waterplas met een ligweide.

Het plangebied is volledig onbebouwd en bestaat uit grasland met enkele voetpaden met daarlangs recent ingeplante bomen en één treurwilg. Het gebied is gelegen aan de oostoever van de centrale waterplas. Ten zuiden van het plangebied ligt een restaurant met bijbehorend parkeerterrein.

Op figuur 2.1 is een impressie van het plangebied weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0003.jpg"

Figuur 2.1 De huidige situatie van het plangebied

2.2 Het Jeugdspeelpark

Het plan is om een nieuw Jeugdspeelpark aan de uiterste oostzijde van de centrale waterplas van recreatiegebied Sandelingen - Ambacht te realiseren. Tussen de naastgelegen woningen langs de Tjerk Hiddessingel en het Jeugdspeelpark wordt een bufferzone aangehouden van ongeveer 80 m. Het totale park krijgt een oppervlakte van circa 15.000 m². Het Jeugdspeelpark bestaat uit enkele gebouwen, speelvoorzieningen, picknickplaatsen, een moestuin/boomgaard, imker en een 'eiland' rond de treurwilg. Op het terrein worden twee speelheuvels gecreëerd.

De benodigde toegangsweg wordt achter het huidige restaurant aangelegd, in het verlengde van het huidige parkeerterrein. Het entreegebouw komt aan de zijde van het restaurant in het zuiden van het plangebied en iets versprongen naar binnen zodat er een soort entree-pleintje ontstaat dat refereert aan het principe van een boerenerf. In het entreegebouw wordt een kleinschalige horecagelegenheid gecreëerd van maximaal 250 m². De overige gebouwen rondom het erf worden niet verder het gebied ingezet om openheid naar de rest van het gebied te houden. Naast het hoofdgebouw worden twee bijgebouwen en een paardenstal gerealiseerd. Tevens wordt een paardenrijbak en paardenwei aangelegd.

Ten behoeve van de speelnatuur op het terrein wordt er een soort 'eilandgevoel' gecreëerd rondom de oude wilg. Uiteraard zo dat de wilg er geen last van heeft. Het water in de 'speelrivier' wordt niet diep (30-40 cm), en op allerlei wijzen 'overbrugd'. De rivier wordt gevoed door het speelwater, en door de 'bronnen'/pompen op het terrein.

Aan de noordzijde van het Jeugdspeelpark wordt een multifunctioneel gebouw gerealiseerd met een eigen ingang. Het gebouw kan worden gebruikt voor bijvoorbeeld de dagopvang en klassen voor natuur- en milieu-educatie of als opwarmkantine in een schaatsperiode.

Tot slot wordt er in het noordoosten van het plangebied een moestuin/boomgaard aangelegd met een kleine kas en is ruimte voor een imker.

Op figuur 2.2 is het schetsontwerp afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0004.jpg"

Figuur 2.2 Schetsontwerp Jeugdspeelpark (bron: Bureau Fonkel)

2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf

Beeldkwaliteit

Gezien de ligging buiten de bebouwde kom van Hendrik-Ido-Ambacht is een zorgvuldige inpassing van groot belang. Dat wordt enerzijds beoogd in de landschappelijke inrichting, waarin het reeds aanwezige parkachtige karakter terugkomt. In de beplanting zal gebruik gemaakt worden van streekeigen beplanting. Daarbij wordt vooral gebruik gemaakt van solitaire boomgroepen. In dit kader zal ook de bestaande boom behouden blijven en een prominente plek in het ontwerp krijgen.

De bebouwing die toegevoegd wordt, zal opgericht worden in de vorm van een boerenerf. Door deze in de buurt van het restaurant te realiseren, wordt dit automatisch onderdeel van dit bebouwingscluster. In de materialisering en vormgeving van de nieuwe gebouwen wordt aangesloten bij het landelijk karakter door eenvoud van vorm en materialen (zoals gepotdekseld hout, natuurlijke materialen en gedekte tinten). De bebouwing wordt opgericht in één bouwlaag met kap.

Gebiedsprofielen

De provincie Zuid-Holland heeft voor haar grondgebied Gebiedsprofielen geïntroduceerd. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel IJsselmonde, een recreatief deltalandschap in de Rotterdamse stadsregio met lange stadsranden en dijken langs het water. Voor het plangebied gelden de categorieën 'herkenbaar open zeekleipolderlandschap', 'groenzone aan de stads- of dorpsrand' en 'dagrecreatie'. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling getoetst aan deze ambities.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0006.png"  
Grens gebiedsprofiel IJsselmonde   kaart Herkenbaar open zeekleinlandschap  
afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0008.png"  
kaart Groenzone aan de stads- of dorpsrand   kaart Dagrecreatie  

Herkenbaar open zeekleilandschap  
In de polders Groote en Kleine Lindt inzetten op het open en weidse karakter.
 
Niet van toepassing. Het plangebied ligt niet in deze polders.  
Voorkom versnippering van de ruimte door beplantingen te koppelen aan de dijk en de erven en ontwikkelingen in te zetten voor de afronding van de compacte dorpskern.   De ontwikkeling betreft een toevoeging van een Jeugdspeelpark tegen de bestaande kern aan. Beplanting en bebouwing worden dus niet tegen een dijk maar wel tegen de stadsrand geclusterd. Verder wordt de bebouwing zo geplaatst dat een cluster ontstaat waarin het bestaande restaurant betrokken wordt.  
Geef ruimte aan de ontwikkeling van grondgebonden landbouw (verbreding en schaalvergroting waar nodig) als drager van het open polderlandschap.
 
Niet van toepassing. De ontwikkeling heeft geen betrekking op ontwikkeling van landbouw.  
Bij ontwikkelingen in het poldergebied tussen Rijsoord en rangeerterrein Kijfhoek inzetten op de polder als één ruimtelijke eenheid met een eigen identiteit, die bepaald wordt door een kleinschaligheid en variatie, coulissen en de Langeweg en Rijksstraatweg als groen polderlint.
 
Niet van toepassing. Het plangebied ligt niet in dit gebied.  
Versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het historische patroon van lange rechte polderwegen, door een eenduidige vormgeving van het wegprofiel, bermen en wegbeplanting.   De omgeving van het plangebied heeft een parkachtige inrichting. Deze patronen zijn hier niet niet meer aanwezig. Wel zal in de inrichting (zowel qua bebouwing als qua beplanting) aangesloten worden op de omgeving.
 
Versterken van De Waal en Devel als herkenbare landschappelijke structuurdragers en rand van de polder.
 
Niet van toepassing. Het plangebied ligt niet in dit gebied.  
Herkenbaar houden van het verkavelingspatroon van lange smalle kavels.
 
In de omgeving van het plangebied zijn deze patronen niet meer aanwezig. Er is sprake van een parkachtige inrichting. Wel is de slagenverkaveling ten westen van het plangebied nog aanwezig. Deze wordt door de ontwikkeling niet aangetast.
 
Groenzone aan de stads- of dorpsrand  
Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over en worden in samenhang ontworpen. Positionering, schaal, omvang en ligging van nieuwe ontwikkelingen worden daarop afgestemd.   Het programma van het Jeugdspeelpark past bij de overgang van stad en land. Het biedt jeugd de kans om spelenderwijs kennis te maken met flora- en fauna. Door de inrichting wordt het restaurant, een meer stedelijke functie, opgenomen in dit meer landschappelijk cluster.
 
De afwisseling in gebruik en inrichting bevorderen door de recreatieve groengebieden te differentiëren en zoveel mogelijk aan te sluiten op de ruimtelijke kwaliteiten van het omliggende landschap.
 
In de inrichting wordt gebruik gemaakt van een afwisselende inrichting. Hiermee komt een onderscheidende plek in het recreatiegebied tot stand.  
De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de recreatieve groengebieden verbeteren door openbare routes te handhaven dan wel te versterken.
 
De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de openbare routes in het gebied. De ontwikkeling biedt mogelijkheden om als startpunt van deze routes te dienen.  
De groengebieden, waaronder sportvelden, een gezicht geven richting de stads- of dorpsrand.   In het ontwerp wordt gezorgd dat het Jeugdspeelpark aan alle zijden een gezicht heeft.
 
Dagrecreatie  
Versterken van de diversiteit van de recreatiegebieden. Hiervoor kan aangesloten worden bij karakteristieken van de omgeving, zoals de cultuurhistorie, de ligging aan de Oude Maas of in de polder. Hierbij ook uitgaan van de behoeftes van diverse recreantengroepen.
 
Door het toevoegen van een specifiek programma wordt het gebied Sandelingen Ambacht verbijzonderd. Insteek is met name de functie als uitloopgebied van Hendrik-Ido-Ambacht te verbeteren.  
De verschillende recreatiegebieden met elkaar verbinden door een uitgebreid routenetwerk. Uitgangspunt zijn logische en aangename routes voor verschillende modaliteiten; voor ieder wat wils.
 
In de omgeving van het plangebied, dat reeds een parkachtige inrichting heeft, zijn al diverse routes aanwezig. Deze blijven gehandhaafd. Wel wordt één wandelpad verlegd. Deze wordt aangesloten op het bestaande routenetwerk.  
Stedelijke uitloopgebieden benutten bij de vormgeving van de stad- en dorpsranden en het verbinden van stad en land (zie ook Kwaliteit in stad- en dorpsrand).
 
Door de realisatie van het Jeugdspeelpark wordt de harde overgang van rood naar groen verzacht.  
Inzet op de ontwikkeling van een aantal 'leisurezones' (recreatieve poorten), waar intensievere parkprogramma's geconcentreerd worden. Deze zijn goed ontsloten met de auto, openbaar vervoer, langzaam verkeer en waar mogelijk over het water.
 
In combinatie met het restaurant ontstaat een recreatieve poort tot de rest van het recreatiegebied. De locatie is goed ontsloten, met name voor auto én langzaam verkeer.  
Inzet op het verder ontwikkelen van de Oude Maasoevers tot een samenhangend recreatielint met intensievere en extensievere delen (zie ook Onderscheidend rivierengebied).
 
n.v.t.  
Verbeteren toegankelijkheid recreatiegebieden per openbaar vervoer.   De locatie van het recreatiepark is reeds goed bereikbaar via het openbaar vervoer. De dichtstbijgelegen bushalte ligt op circa 200 meter afstand van het plangebied.
 

Hoofdstuk 3 Beleidskader en planologische toets

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau.

In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt getoetst aan de planologische voorwaarden die gesteld zijn aan de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

Met dit project zijn geen rijksbelangen in het geding.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6, lid 2

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De ladder voor duurzame verstedelijking is geïmplementeerd in de provinciale Verordening Ruimte. Toetsing aan de ladder komt daarom aan de orde in paragraaf 3.3.2.1. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Verordening Ruimte, het Programma Ruimte en het Programma Mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Recreatie

Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buitengebied. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van ander stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.

Naast de functie van recreatiegebeid is het plangebied onderdeel van ecologische verbindingszone 69 Kijfhoek-Kinderdijk. Hiervoor is in 2004 een integrale inrichtingsvisie opgesteld en vastgesteld. De zone is inmiddels ook gerealiseerd.

Richtpunten:

  • ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden;
  • recreatieve routes dragen bij aan een betere verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur;
  • ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen;
  • (her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van ander stedelijk groen;
  • ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

Groene buffers

De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit 'niet-verstedelijkt gebied' of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt.

Richtpunten:

  • er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone;
  • nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

Toetsing

Dit project geeft mede invulling aan rode draad 1. De ambitie van beter benutten en opwaarderen geldt niet alleen voor stedelijke functies maar ook voor het landelijk gebied. De toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde van de groene ruimte kunnen worden verhoogd. Het initiatief versterkt de gebruiks- en belevingswaarde van een recreatiegebied De beoogde ontwikkeling staat daarnaast het functioneren van de ecolgische verbindingszone niet in de weg.

3.3.2 Verordening Ruimte (2014)

Het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit is vastgelegd in de Verordening Ruimte. De regels hieruit werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Voor deze ontwikkeling zijn onderstaande regels uit Hoofdstuk 2 - Inhoudelijke bepalingen, relevant.

3.3.2.1 Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; of
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikgemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is; en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma Ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 ha.

Toetsing lid 1

  • Er is sprake van een actuele regionale behoefte aan een Jeugdspeelpark. Dit is nader onderbouwd in Hoofdstuk 2. Verplaatsing van het druk bezochte Jeugdspeelpark is noodzakelijk omdat het huidige terrein onvoldoende mogelijkheden biedt voor het aantal bezoekers en de bovenwijkse voorziening.
  • Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied van Hendrik-Ido-Ambacht. De locatie betreft een recreatiegebied. De toename aan bebouwing is zeer beperkt met maximaal 1.000 m². Het vigerende bestemmingsplan houdt al rekening met de vestiging van aanvullende voorzieningen. De beoogde dagrecreatieve voorzieningen hebben een sterke functionele verbondenheid met het recreatiegebied. Een locatie binnen bestaand stedelijk gebied is daarom niet geschikt.
  • De locatie wordt passend multimodaal ontsloten met de auto en voor langzaam verkeer en past binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart, omdat de ontwikkeling plaats vindt aan de rand van de open polder en bijdraagt aan het versterken van de recreatieve functie van deze polder. Dit wordt nader onderbouwd bij de behandeling van artikel 2.2.1 (Zie onder) Openbaar vervoer is beschikbaar op korte afstand. Voor de verschillende modaliteiten worden op de locatie voorzieningen gerealiseerd. De locatie is kleiner dan 3 ha.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing lid 2

Het plangebied is op de visiekaart 'beter benutten bebouwde ruimte' niet aangemerkt als stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'beter benutten bebouwde ruimte

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Niet van toepassing.

Conclusie provinciale ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2.2 Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing lid 1

Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangemerkt als 'Herkenbare open zeekleipolders'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0010.png"

Figuur 3.2 Uitsnede kwaliteitskaart

Op de zorgvuldige inpassing van de functie en de toetsing aan de gebiedsprofielen is nader ingegaan in paragraaf 2.3.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma Ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0012.png"  

Figuur 3.3 uitsnede kaart Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit

Toetsing lid 2

Het plangebied valt onder beschermingscategorie 2. De ontwikkeling betreft 'aanpassing' en geen 'transformatie'. Daarom vormt dit lid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing lid 3

Omdat de functie specifiek invulling geeft aan de recreatieve functie van het gebied en in ruimtelijke zin rekening houdt met de landschappelijke waarden van het gebied, worden aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
  • die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing lid 4

Omdat het projectgebied onderdeel uitmaakt van een beschermingscategorie is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen (zie 2.3). Het plan geeft mede invulling aan versterking van het recreatiegebied met behoud van het open landschap.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels

Niet van toepassing.

3.3.3 Gebiedsvisie Deltapoort 2025

Deltapoort verbindt wat nu versnipperd is, zodat een nieuw beleefbaar en toekomstvast deltalandschap ontstaat. Investeringen in de groenblauwe kwaliteit en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit moeten tot een sterk woon-, werk- en verblijfsklimaat in de regio leiden. De losse landschappelijke onderdelen binnen het gebied Deltapoort worden beter met elkaar verbonden en gekoppeld aan de nationale landschappen buiten het gebied. Daarnaast worden stad en land in fysieke en sociaaleconomische zin beter met elkaar in contact gebracht. De huidige waarden en identiteiten (de polders, de rivieren) van het gebied vormen het uitgangspunt van deze transformatie. Deze impulsen voor de leefkwaliteit dragen bij aan het versterken van het (internationale) vestigingsklimaat van de Zuidvleugel. Een aantrekkelijker Deltapoort zorgt voor een betere (economische) concurrentiepositie. De stedelijke en economische functies in het gebied groeien, maar de ontwikkelingen staan te veel op zichzelf en gaan ten koste van de leefkwaliteit. Verstedelijking en uitbreiding van bedrijvigheid aan de ene kant, vereisen bruikbaar en bereikbaar groen aan de andere kant. Nu ingrijpen, betekent investeren in de toekomst van het gebied voor het definitief te laat is. Daarom heeft het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel gevraagd om een integrale ontwikkeling van het gebied met een actieve bestuurlijke opstelling.

Het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht is aangemerkt als groene stadsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0014.png"

Figuur 3.3 Uitsnede ruimtelijk streefbeeld

In de uitwerking van het thema groene stadsranden zijn suggesties gegeven voor het ruimtelijk programma (niet limitatief). Er is inmiddels een horecagelegenheid gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0015.png"

Figuur 3.4 Uitwerking groene stadsranden

Toetsing

De realisatie van een Jeugdspeelpark met kleinschalige horeca-voorziening geeft mede invulling aan de ambities voor de groene stadsrand.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie (2009)

Het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht heeft in de structuurvisie het accent 'recreatiegebied' gekregen. De gemeente kiest niet voor verdere verstening in het gebied.

Zowel het Jeugdspeelpark als recreatiegebied Sandelingen - Ambacht zijn benoemd als bovenwijkse recreatieve voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0016.png"

Figuur 3.5 Uitsnede structuurvisiekaart

Toetsing

Het Jeugdspeelpark heeft een bovenwijkse recreatieve functie en sluit goed aan op de ambities voor het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht. De bebouwing in het gebied neemt als gevolg van de ontwikkeling beperkt toe. De ruimtelijke aanvaardbaarheid hiervan is in het geldende bestemmingsplan na vaststelling van de structuurvisie afgewogen. Deze afweging heeft geleid tot het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid.

3.5 Toetsing van het plan aan de wijzigingsregels

In het bestemmingsplan Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht zijn in artikel 10.4.1 en 10.4.2 wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De beoogde ontwikkeling zal hieronder puntsgewijs getoetst worden aan deze regels.

3.5.1 Wijzigingsbevoegdheid artikel 10.4.1 bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een horecavoorziening onder de voorwaarde dat:

  • a. uitsluitend horecabedrijven in de horecacategorieën 1, 2 en 3 van de in Bijlage 1 opgenomen Lijst van horeca-activiteiten;
  • b. de grondoppervlakte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 250 m²;
  • c. de goothoogte van gebouwen ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • e. de gebouwen worden afgedekt met een kap;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeervoorzieningen;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarde;
  • h. de horecagelegenheid niet ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding gas' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gesitueerd wordt;
  • i. voldaan wordt aan de normen met betrekking tot externe veiligheid waarbij ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit worden betrokken. Indien een voorziening wordt gerealiseerd binnen het invloedsgebied van een risicobron, zal de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Toetsing

Ad. a

In de regels van het wijzigingsplan is opgenomen dat uitsluitend een horecabedrijf is toegestaan in de horecacategorie 1, 2 of 3 van de Lijst van horeca-activiteiten. De Lijst van horeca-activiteiten uit het geldende bestemmingsplan is van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan. De betreffende horecacategorieën hebben betrekking op een maaltijd- of drankverstrekkend bedrijf, dan wel een combinatie van beiden (multifunctioneel horecabedrijf).

Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. b

Het hoofdgebouw betreft het gebouw waarin de horeca is voorzien. Het plan beoogd een horecavoorziening mogelijk te maken met een oppervlakte van maximaal 250 m2. In de regels van het wijzigingsplan is daarom opgenomen dat uitsluitend een horecabedrijf is toegestaan met een maximum oppervlakte van 250 m². Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. c

In het wijzigingsplan is de goothoogte gemaximeerd tot 6 m. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. d

In het wijzigingsplan is de bouwhoogte gemaximeerd tot 10 m. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. e

De verplichting tot het realiseren van een kap is opgenomen in de regels van het wijzigingsplan. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. f

In paragraaf 4.8 is ingegaan op de parkeeroplossing. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. g

In paragraaf 2.3 is ingegaan op de wijze waarop het park natuurlijk en landschappelijk wordt ingepast. Hieruit blijkt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het recreatiegebied. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. h

Het plangebied ligt niet in de 'veiligheidszone - leiding gas' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. i

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot externe veiligheid. Geconcludeerd wordt dat dit aspect de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Conclusie

De beoogde realisatie van een horecavoorziening ten behoeve van het Jeugspeelpark past binnen de wijzigingsregels van artikel 10.4.1 uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'.

3.5.2 Wijzigingsbevoegdheid artikel 10.4.2 bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van aanvullende voorzieningen, zoals (kleinschalige) voorzieningen voor sport, (natuur)educatie en gezondheidscentrum, onder de voorwaarde dat:

  • a. dit voor de exploitatie en/of het beheer van het gebied nodig of gewenst is;
  • b. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen ten behoeve van deze voorzieningen niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen om de extra parkeerbehoefte op te vangen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarde;
  • e. de voorzieningen niet ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding gas' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gesitueerd worden;
  • f. voldaan wordt aan de normen met betrekking tot externe veiligheid waarbij ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit worden betrokken. Indien een voorziening wordt gerealiseerd binnen het invloedsgebied van een risicobron, zal de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Toetsing

Ad. a

Voor het optimaal functioneren van het Jeugdspeelpark is het noodzakelijk enkele gebouwen te realiseren zoals een hoofdgebouw en bijgebouwen. Het schetsontwerp houdt rekening met behoud van de openheid van het gebied door de gebouwen zoveel mogelijk te concentreren rondom een boerenerf, grenzend aan de bestaande horecavoorziening.

Ad. b

In het wijzigingsplan is de grondoppervlakte van gebouwen gemaximeerd tot 1.000 m². Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. c

In paragraaf 4.8 is ingegaan op de parkeeroplossing. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. d

In paragraaf 2.3 is ingegaan op de wijze waarop het park natuurlijk en landschappelijk wordt ingepast. Hieruit blijkt dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het recreatiegebied. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. e

Het plangebied ligt niet in de 'veiligheidszone - leiding gas' en 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Ad. f

In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot externe veiligheid. Geconcludeerd wordt dat dit aspect de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.

Conclusie

De beoogde realisatie van aanvullende voorzieningen ten behoeve van het Jeugspeelpark past binnen de wijzigingsregels van artikel 10.4.2 uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'.

3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de beleidskaders van de verschillende overheden. Daarnaast voldoet beoogde wijziging van het bestemmingsplan aan de voorwaarden voor de planwijziging die zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht. Ook hierdoor zijn er geen belemmeringen voor de planwijziging.

Hoofdstuk 4 Onderzoek omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag van Malta inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:

  • het streven naar behoud in situ van archeologische waarden;
  • het tijdig betrekken van de archeologische waarden in de ruimtelijke ordening door het opnemen van harde juridische eisen in bestemmingsplannen;
  • de verstoorder betaalt voor het onderzoek en de documentatie van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk archeologiebeleid is op 13 januari 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Op de bijbehorende archeologische beleidsadvieskaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone (VAW). Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is.

Onderzoek

Archeologie

Het plangebied ligt op de beleidsadvieskaart in VAW categorie 4 ter hoogte van een verondersteld rivierduin (zie figuur 4.1). Een voormalige watergang is als Water aangeduid. Ten aanzien van de rivierduinen geldt in principe een (zeer) hoge archeologische verwachting voor bewoningsresten uit de periode Laat Paleolithicum t/m Mesolithicum. Deze verwachting is echter afhankelijk van de hoogte van de diepteligging van het duin. Prehistorische (bewonings-) resten op rivierduinen gelden als zeer waardevol.

Bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv dienen te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² voorafgaand aan ruimtelijke planvorming een inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de aanwezigheid van archeologische resten en/of de aanwezigheid van kleinschalige, dieper gelegen geulsystemen. Ter hoogte van het rivierduin is het onderzoek daarnaast gericht op het bepalen van de diepteligging van het duin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0020.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede beleidsadvieskaart (rode contour betreft het plangebied)

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in meer dan 2.500 m² aan bebouwing. Daarmee is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Overeenkomstig het archeologiebeleid wordt wel een zogenoemde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Er zijn om die reden geen cultuurhistorische belangen in het geding.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Milieuhinder niet-agrarische bedrijven

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen en het restaurant Happy Italy aanwezig. Hierdoor kan het gebied gezien worden als 'rustige woonwijk' op basis van de VNG-publicatie. Het Jeugdspeelpark zal opgedeeld worden in zones met elk hun eigen functie. Het Jeugdspeelpark voorziet onder andere in kleinschalige horeca, speelvoorzieningen, picknickplaatsen en een aantal dieren waaronder paarden, geiten, schapen en varkens.

De beoogde ontwikkeling is niet op deze wijze omschreven in de VNG-publicatie. Door de aanwezigheid van verschillende dieren is de beoogde ontwikkeling vergelijkbaar met een kinderboerderij. Deze is wel genoemd in de VNG-publicatie. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Door de aanwezigheid van paarden is het activiteitenbesluit van toepassing.

De afstand van de beoogde ontwikkeling tot de nabijgelegen woningen bedraagt circa 80 m. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde richtafstand. Verder zijn er geen bedrijven aanwezig die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of die van invloed zijn op de milieusituatie in het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de aanwezige woningen een goed woon- en leefmilieu gegarandeerd kan worden. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Milieuhinder agrarische bedrijven

Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))[  1]) geldt een maximale geurbelasting[  2]) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 4.1  Overzicht geurnormen Wgv

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object[  3]) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek

In de directe omgeving zijn woningen en het restaurant Happy Italy aanwezig. De boogde ontwikkeling voorziet onder andere in een paardenstal met paardenrijbak en paardenwei. Hierdoor is het aspect geur maatgevend. Daarnaast worden er nog enkele andere dieren in het Jeugdspeelpark gehouden, waaronder enkele geiten, schapen en varkens. Deze aantallen liggen onder de genoemde normen van het activiteitenbesluit. Volgens het activiteitenbesluit en de Wet geurhinder veehouderijen geldt voor paarden een minimale richtafstand van 50 m buiten de bebouwde kom. Het restaurant en de woningen liggen op meer dan 50 m afstand.

Daarnaast zijn de activiteiten met dieren in het Jeugdspeelpark kleinschalig van aard, vergelijkbaar met een kinderboerderij en onderdeel van het gehele Jeugdspeelpark. Hierdoor zijn de activiteiten in geen geval vergelijkbaar met de aanwezigheid van dieren bij agrarische bedrijven. Gezien het feit dat de activiteiten vergelijkbaar zijn met een kinderboerderij en er wordt voldaan aan de minimale afstanden vormt het aspect geur geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie 

Ten gevolge van alle bovenstaande activiteiten kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen en het restaurant (Happy Italy). Het aspect milieuhinder vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie wordt met het nieuwe wijzigingsplan extra bebouwing toegestaan en worden de functies horeca en (kleinschalige) voorzieningen voor (natuur)educatie toegevoegd. Met behulp van een verkennend onderzoek is inzicht gegeven in de bodemkwaliteit ter plaatse, zie Bijlage 1.

Voor het verkennend bodemonderzoek zijn diverse mengmonsters afgenomen. Hieruit blijkt dat de boven- en ondergrond licht verontreinigd zijn. In de bovengrond overschrijdt enkel het gehalte nikkel de achtergrondwaarde. De tussenwaarde wordt hier niet overschreden.

In de ondergrond overschrijden de gehalten nikkel, lood, zink, PAK, PCB's, minerale olie en kobalt de achtergrondwaarden. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cis + trans-1,2-Dichlooretheen en tetrachlooretheen (Per). De aangetroffen verhogingen zijn hoger dan de streefwaarden, maar overschrijden de tussenwaarden niet.

Conclusie

Gezien het feit dat de tussenwaarden niet overschreden worden wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Mogelijk geven de licht verhoogde concentraties cis + trans-1,2-Dichlooretheen een tetrachlooretheen (Per) in het grondwater aanleiding om de betreffende peilbuizen te herbemonsteren. Op basis van de onderzoeksresultaten worden er geen beperkingen voorzien met betrekking tot het vaststellen van het wijzigingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning.

Grond die tijdens de bouwwerkzaamheden vrijkomt kan op de locatie worden hergebruikt. Bij hergebruik van deze grond elders dienen de eisen in acht te worden genomen, zoals gesteld binnen het Besluit bodemkwaliteit of de bodembeheernota regio Zuid-Holland Zuid).

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is gelegen op circa 2 km afstand. Op circa 4,5 km afstand vanaf het plangebied is het dichtstbijzijnde weidevogelgebied gelegen.

Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied sprake is van een zoekgebied voor landschapselementen in agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0022.jpg"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Het plangebied maakt overigens wel onderdeel uit van ecologische verbindingszone 69 Kijfhoek-Kinderdijk. Hiervoor is in 2004 een integrale inrichtingsvisie opgesteld en vastgesteld. De zone is inmiddels ook gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling staat het functioneren van de ecolgische verbindingszone niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quickscan (zie Bijlage 2). Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De enige boom met voldoende omvang bezit geen gaten of andere mogelijkheden waarin vleermuizen zich zouden kunnen ophouden. In deze boom ontbrak het aan aanwijzingen van het voorkomen van vogels. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels in de oever van de vijver is het van belang om te starten met werken (in of in de nabijheid van deze oever) buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat vogels niet tot broeden komen.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. In de nabije omgeving zijn wel diverse risicobronnen aanwezig, waaronder vervoer van gevaarlijke stoffen door de aardgasleiding W-507-01 en W507-02 en over de rijkswegen A15 en A16. Tevens zijn er een drietal LPG tankstations en het rangeerterrein Kijfhoek aanwezig, zie figuur 4.3 voor de risicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp04Jeugdspeelwp01-3001_0023.png"

Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart

Aardgasleidingen W-507-01 en W-507-02

De aardgasleidingen W-507-01 en W-507-02 liggen op circa 500 m en circa 220 m afstand tot het plangebied. De invloedsgebieden van deze aardgasleidingen bedragen 140 m en 70 m. Het plangebied valt hiermee dus buiten beide invloedsgebieden. Hiermee vormen de aanwezige aardgasleidingen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Rijkswegen A15 en A16

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) en ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A16. Volgens het Basisnet Weg is er bij de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) een PR 10-6-contour aanwezig van 31 tot maximaal 93 m. Bij de A16 is er geen sprake van een PR 10-6-contour. Bij beide wegen is er tevens sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. De PR-contouren en de plasbrandaandachtsgebieden reiken niet tot aan het plangebied. Voor zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) als de A16 geldt dat er geen sprake is van een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het GR.

Door het vervoer van toxische transporten over de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) en A16 is het invloedsgebied van beide rijkswegen > 4.000 m. De afstand van het plangebied tot aan de A15/omleidingsroute Noordtunnel (N915) is circa 1.150 m en tot aan de A16 circa 800 m. De afstanden tot beide wegen zijn daarmee dermate groot dat de ontwikkeling niet van invloed is op de hoogte van het GR. De aanwezigheid van de wegen levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Tevens is het plangebied in zijn geheel op meer dan 200 m vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen. Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke verplichtingen gesteld kunnen worden aan de ontwikkeling.

LPG-tankstations

Op meer dan 950 m afstand ten zuiden van het plangebied zijn drie LPG-tankstations gelegen. Deze liggen op dusdanig grote afstand dat deze geen invloed hebben op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. De invloedsgebieden reiken niet tot aan het plangebied. De aanwezige LPG-tankstations vormen hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Rangeerterrein Kijfhoek

Ten zuidwesten van het plangebied op meer dan 2.100 m afstand is het rangeerterrein Kijfhoek gelegen. De PR10-6 contour en het invloedsgebied reiken niet tot aan het plangebied. De grens van het invloedsgebied ligt op ruim 1.000 m afstand vanaf het plangebied. De aanwezigheid van het rangeerterrein Kijfhoek ligt op dusdanig grote afstand dat deze geen belemmering vormt voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 70 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.8 Verkeer en parkeren). Uit de nibm-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,06 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,01 µg/m³.

Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Weteringsingel. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 27,7 µg/m³ voor NO2, 24,5 µg/m³ voor PM10 en 15,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 14,6 dagen. Hierdoor wordt voldaan aan de grenswaarden en is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Planologisch relevante kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in en nabij het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect planologisch relevante leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet belemmerd.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer

De nieuwe locatie van het Jeugdspeelpark bevindt zich op een goed bereikbare locatie voor het gemotoriseerd verkeer. De A16 en A15 zijn zeer goed bereikbaar via de Hendrik Ydenweg. Vanaf daar zijn de plaatsen waar veel bezoekers vandaan komen (Zwijndrecht, Dordrecht, Ridderkerk, Alblasserdam) snel te bereiken. De aansluiting op de Hendrik Ydenweg is met verkeerslichten geregeld.

Het plangebied ligt in het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht en is omringd door wandel- en fietspaden. Vanaf deze paden kan men gemakkelijk naar de plaats Hendrik-Ido-Ambacht gaan.

Op ongeveer 400 m afstand van het plangebied is een bushalte waar bussen met bestemmingen Rotterdam en Dordrecht halteren.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Bij gebrek aan kencijfers van een dergelijk speelpark, is voor de verkeersgeneratie een inschatting gemaakt aan de hand van de bezoekersaantallen. Op de website van het huidige Jeugdspeelpark staat dat er op een drukke dag enkele honderden bezoekers kunnen komen. Uitgaande van maximaal 300 bezoekers en het feit dat veel bezoekers uit de plaatsen in de omgeving komen, wordt aangenomen dat 200 bezoekers met de auto komen. Uitgaande van gemiddeld 3 bezoekers per auto, komen op een drukke dag ongeveer 70 mvt/etmaal naar het speelpark.

Het gemotoriseerde verkeer voor het Jeugdspeelpark zal gebruikmaken van het Rossenburgpad. Hierdoor vindt de afwikkeling plaats op de kruising Antoniuslaan – Ambachtsezoom – Hendrik Ydenweg – Rossenburgpad. Deze kruising is geregeld met verkeerslichten. De intensiteiten op de wegen die hierop uitkomen liggen achtereenvolgens op 12.250, 12.850 en 22.800 mvt/etmaal in 2009 (bron: GVVP Hendrik-Ido-Ambacht). Een toename van 70 mvt/etmaal is dusdanig laag (maximaal 0,6%) dat de verwachting is dat dit niet voor problemen op het wegennet zal zorgen.

Parkeren

Door de gemeente is geconcludeerd dat voor het Jeugdspeelpark geen extra parkeerplaatsen gerealiseerd hoeven te worden, zie Bijlage 3. In de nabijheid zijn namelijk voldoende parkeerplaatsen beschikbaar waar gebruik van kan worden gemaakt.

Conclusie

Het Jeugdspeelpark ligt op een goed bereikbare plek, nabij de A16 en A15. De zeer beperkte toename van verkeer zal niet tot problemen zorgen op het wegennet. Ten gevolge van het Jeugdspeelpark zijn geen extra parkeerplaatsen noodzakelijk omdat in de nabijheid voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

4.9 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het wijzigingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit;
  • Verordening Ruimte 2014.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het Waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een onbebouwd gebied en is gelegen in het recreatiegebied Sandelingen - Ambacht te Hendrik-Ido-Ambacht. De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigronden.

In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,40 en 0,80 m onder het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap meer dan 1,20 m onder het maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt circa 1 m -NAP.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Parallel langs het plangebied aan de noord-westkant is overig water aanwezig met een beschermingszone van 1 m. Parallel aan de oostkant van het plangebied is een hoofdwatergang aanwezig. De beschermingszone van deze watergang bedraagt 3,5 m. Het plangebied is wel gelegen binnen de beschermingszones van het aanwezige water in de directe omgeving.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een Jeugdspeelpark met daarin een 'speelrivier' en een aantal bijgebouwen waaronder een horecagelegenheid. Totaal wordt het park circa 15.000 m2 groot. Daarvan zal maximaal 1.000 m2 bebouwd en verhard worden. Het Jeugdspeelpark bevindt zich feitelijk buiten de bebouwde kom in het buitengebied. Hiervoor geldt een watercompensatievrijstelling voor verharding tot 1.500 m2. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen niet aan de orde.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering, vigerend waterschapsbeleid en het gemeentelijk rioleringsplan 2014-2018 is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke drukriool. Hierdoor blijft de zwemkwaliteit van het water gewaarborgd. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

In overleg met het Recreatieschap en het Waterschap zal gekeken worden naar het plaatsen van hekken aan de waterkant, om zo de veiligheid van de kinderen in het Jeugdspeelpark en de dieren te kunnen waarborgen.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor onderhavig plan is dan ook ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor het voorliggende bestemmingsplan zal het hemelwater van de gebouwen en verharding worden afgekoppeld naar het aanwezige oppervlaktewater. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving en uitleg planregels

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling van het wijzigingsgebied zoals deze luidt nadat het wijzigingsplan in werking is getreden.

5.2 Planregels

Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Sandelingen - Ambacht'. Dit betekent dat alle algemene bepalingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld de begripsbepalingen, de wijze van meten en de algemene regels) ook voor het voorliggende plan gelden. In de algemene regels is één artikel toegevoegd in verband met het waarborgen van voldoende parkeervoorzieningen. Dit artikel is opgenomen in verband met het recent vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening. Tevens is een nieuw artikel opgenomen voor het waarborgen van de archeologische verwachtingswaarden in verband met het recent vastgestelde gemeentelijk archeologiebeleid.

In dit wijzigingsplan is een nieuw artikel opgenomen voor bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Dit artikel bevat bouw- en gebruiksregels die zijn afgestemd op de wijzigingsbevoegdheden uit het vigerende plan en de beoogde ontwikkeling.

5.3 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit één enkelbestemming: 'Recreatie - Dagrecreatie'. Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels.

Op de verbeelding zijn daarom maatvoeringsaanduidingen opgenomen in verband met de maximum goot- en bouwhoogte (m) en het maximum bebouwd oppervlak (m²).

In verband met de archeologische verwachtingswaarde is daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is verplicht een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop een bij AmvB aangewezen bouwplan gerealiseerd zal worden. De beoogde ontwikkeling betreft geen dergelijk aangewezen bouwplan, waardoor afgezien kan worden van een exploitatieplan.

De gronden zijn op dit moment in eigendom van het Natuur- en recreatieschap IJsselmonde. Het algemeen bestuur van het recreatieschap heeft in december 2014 een principebesluit genomen over de komst van het Jeugdspeelpark. Hiermee wordt tevens een pachtovereenovereenkomst gesloten.

Voor de nieuwbouw en de aanleg van het park heeft de gemeente een begroting opgesteld, waaruit blijkt dat de financiële middelen voor de beoogde ontwikkeling aanwezig zijn. De aanleg van het Jeugdspeelpark is opgenomen in de gemeentelijke begroting.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg is het concept wijzigingsplan toegestuurd aan de relevante overlegpartners van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Van het waterschap Hollandse Delta en de provincie Zuid-Holland is een reactie ontvangen. Het waterschap geeft aan geen opmerkingen te hebben op het plan. De provincie geeft aan dat wijzigingsplan in overeenstemming is met het provinciale beleid zoals dat is vastgelegd in de Structuurvisie en Verordening Ruimte. De overlegreacties zijn opgenomen in Bijlage 4.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan is vanaf 24 augustus 2015, gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Er zijn 2 zienswijzen ingediend. De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een 'Nota zienswijzen' (zie Bijlage 5). Naar aanleiding van de zienswijzen is het wijzigingsplan op enkele onderdelen aangepast.