Plan: | Haringvlietweg |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0530.BPHaringZoom-VO01 |
In het in 2014 vastgestelde bestemmingsplan Recreatie was aan de gronden tussen de Zoomweg en de Haringvlietweg aan de westzijde van Hellevoetsluis (momenteel agrarisch in gebruik), een dagrecreatieve bestemming toegekend.
Deze bestemming was - in grote lijnen - overgenomen uit het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De Raad van State heeft het besluit van de gemeenteraad voor de dagrecreatieve bestemming ten zuiden van de Haringvlietweg echter vernietigd. Dit omdat bezien had moeten worden of er –ondanks het overnemen van de planologische mogelijkheden- sprake was van een goede ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking, milieuaspecten, enzovoorts). Als gevolg van de uitspraak vigeert de oude dagrecreatieve bestemming en zijn de planologische mogelijkheden in beginsel niet anders dan was beoogd in het nieuwe bestemmingsplan. De gronden zijn in bezit bij verschillende particuliere eigenaren en zijn grotendeels agrarisch in gebruik.
In eerste instantie werd na vernietiging ingezet op reparatie. Gedurende dat proces heeft de gemeente overlegd met de verschillende particuliere eigenaren in het plangebied om zo te achterhalen welke wensen zij hebben en of er plannen zijn voor een recreatieve invulling van de gronden in de nabije toekomst. Dit inzicht geeft aanleiding om niet alleen te repareren, maar ook andere vormen van recreatie te onderzoeken en mogelijk te maken in het op te stellen bestemmingsplan.
Op 29 oktober 2015 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen: 'Voorbereidingsbesluit Deelgebied overzijde Zoomweg/Haringvlietweg'. In het besluit is overeenkomstig de Wro bepaald dat het voorbereidingsbesluit op 9 september 2015 in werking is getreden.
De bedoeling van het voorbereidingsbesluit is te verzekeren dat geen onomkeerbare veranderingen kunnen optreden in het gebied gedurende de voorbereiding van het nu voorliggende bestemmingsplan voor dit deelgebied.
Het plangebied is gelegen ten westen van de kern van Hellevoetsluis. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Haringvlietweg (N497). Ten zuiden ligt het kampeerterrein 't Weergors. Aan de oostzijde vormt de Zoomweg de grens en aan de westzijde vormt de eigendomsgrens van het perceel Haringvlietweg 2 de plangrens. In figuur 2.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Met het vernietigen van het bestemmingsplan 'Recreatie' voor het plangebied is het op 19 september 1996 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden een Dagrecreatieve bestemming. De gronden mogen voor 8% bebouwd worden.
Figuur 1.2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied
Hoofdstuk 2 bevat de planbeschrijving en een beeldkwaliteitsparagraaf. In hoofdstuk 3 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante beleidskaders. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten (zoals milieu, ecologie, water en archeologie) aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving beschreven. Hoofdstuk 6 is gereserveerd voor de resultaten uit de inspraak en het overleg met instanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, en de financiële verantwoording van het plan.
De recreatieve zone van Hellevoetsluis, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is gelegen nabij de zee en het strand. Het bungalowpark Citta Romana en de campings De Quack en 't Weergors vormen de grootste onderdelen van de recreatieve zone. Daarnaast zijn er verschillende kleinere clusters van recreatiewoningen aanwezig. Het recreatiegebied grenst direct aan het Haringvliet dat een watersportgebied met stranden en diverse strandpaviljoens is. Het plangebied ligt ten noorden van de camping 't Weergors en wordt momenteel agrarisch gebruikt.
In 2011 heeft de gemeente een visie op het recreatiegebied van Hellevoetsluis vastgesteld, de visie 'Ontwikkeling Recreatieve zone'. Deze visie beschrijft op hoofdlijnen de mogelijke toekomstige ontwikkelingen van de recreatieve zone. De doelstelling van het toeristisch-recreatief beleid is:
'Hellevoetsluis op de kaart zetten: economische betekenis, groter aanbod bieden voor (langer) verblijf en overnachting ten einde werkgelegenheid en bestedingen te vergroten.'
In de visie wordt uitgegaan van deelgebieden. Deze gebieden worden min of meer gekenmerkt door bepaalde huidige of gewenste functies. De deelgebieden zijn:
Ook het onderhavig plangebied is beschreven in deze visie, zie figuur 2.1.
Figuur 2.1 Deelgebieden Visie Ontwikkeling Recreatieve zone
Plangebied = Deelgebied Oranje (Quackpolder Zuid)
In de visie wordt de ontwikkeling van de Quackpolder zuid gezien als een middellangetermijnontwikkeling, na 2015. Deelgebied oranje heeft een duidelijk 'eigen' gezicht, dat ook buiten de regio herkend wordt. Een invulling op basis van bestaande kavelstructuren is daarvoor niet onderscheidend en aansprekend genoeg. Sterk is het om in te steken op karakteristieken die men associeert met de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Door de intrigerende cellenstructuur van de aanwaspolders en tussenliggende kreken als uitgangspunt voor gebiedsinrichting te nemen ontstaat een spannende, flexibele en herkenbare opzet van vrije, groene poldercellen in een struinlandschap. Elke polder moet een duidelijke samenhangende eenheid zijn. De methodiek van de poldercellen moet als ontwerp- en ontwikkelstrategie worden gezien. Als gebruiksmogelijkheden in de toekomst worden de volgende functies gezien:
In paragraaf 3.3.2wordt verder in gegaan op de visie.
Vertaling in het bestemmingsplan
De visie ligt dus ten grondslag aan de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Eind 2015, begin 2016 heeft de gemeente onderzocht welke functies gewenst en mogelijk zijn voor de onderhavige locatie, een en ander zoals beschreven in de visie "Ontwikkeling recreatieve zone". Een en ander heeft geresulteerd in de volgende lijst met functies, zie tabel 2.1. De functies zoals karten en paintball worden uiteindelijk niet haalbaar geacht vanwege de (potentiële) overlast voor de omgeving.
Tabel 2.1 Lijst met gewenste functies
functie | Nieuwe stedelijke ontwikkeling | Rechtstreeks mogelijk / voorwaarden in uitwerkingsregels |
Verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen | Nee: op basis van het provinciaal beleid is er sprake van transformatie. | Voorwaarden in uitwerkingsregels |
Wandelen, fietsen, mountainbiken, skeeleren | Nee, al mogelijk op basis van vigerend bestemmingsplan (extensieve recreatie). Basisbehoefte |
Rechtstreeks mogelijk |
Outdoor, fitnesspark | Nee, al mogelijk op basis van vigerend bestemmingsplan (extensieve recreatie) Basisbehoefte |
Voorwaarden in uitwerkingsregels |
Wellness + toeristisch hotel | Ja: ladderonderbouwing noodzakelijk | Voorwaarden in uitwerkingsregels |
Golf/Midgetgolf/leisure | Ja: ladderonderbouwing noodzakelijk | Voorwaarden in uitwerkingsregels |
Horeca (zelfstandig) | Ja: ladderonderbouwing noodzakelijk | Voorwaarden in uitwerkingsregels |
Minimanege | Nee: huidig gebruik, geen ladderonderbouwing noodzakelijk als er geen ontwikkelingen plaatsvinden. | Rechtstreeks mogelijk |
Agrarisch | Nee: huidig gebruik, verdere onderbouwing niet noodzakelijk. | Rechtstreeks mogelijk |
Nieuwe ontsluiting | Ja: Infrastructuur is echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ladderonderbouwing is voor infrastructuur niet noodzakelijk. | Voorwaarden in uitwerkingsregels |
Omdat er nog geen concrete plannen zijn van grondeigenaren of ontwikkelaars is besloten om de functies mogelijk te maken via een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. Enkele functies, zoals agrarisch gebruik en extensieve dagrecreatie zoals wandelen, fietsen etc zijn nu al mogelijk (op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'). De overige nieuwe functies zijn onderbouwd in de hierna volgende hoofdstukken. Waar nodig/mogelijk zijn voorwaarden opgenomen in de uitwerkingsregels waar bij uitwerking aan moet worden voldaan. In de derde kolom van de bovenstaande tabel is zichtbaar voor welke functies dat geldt. Voor wat betreft het te bebouwen oppervlak is aangesloten bij de bestemming zoals die was opgenomen in het bestemmingsplan Recreatie. Dat betekent dat circa 9.500 m² (ongeveer 6%) van de gronden bebouwd mogen worden. De goothoogte van 4 meter is eveneens overgenomen uit het bestemmingsplan Recreatie. De bouwmogelijkheden zijn beperkter dan in het vorige bestemmingsplan 'Buitengebied'. Hier is voor gekozen omdat bijna 13.000 m² aan bebouwing niet wenselijk wordt geacht op de locatie. Daarnaast wordt met het voorliggende bestemmingsplan het aantal functies uitgebreid zodat er per saldo sprake is van meer mogelijkheden voor de grondeigenaren en/of ontwikkelende partijen.
Zoals gezegd is het voorliggende bestemmingsplan een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. Zo is een bouwverbod opgenomen in de uitwerkingsregels die voorkomt dat er gebouwd wordt voordat het plan is uitgewerkt. Het bouwverbod heeft alleen betrekking op bouwen. Functies waarvoor niet gebouwd hoeft te worden kunnen direct worden gerealiseerd. Zo is het bestaande agrarische gebruik rechtsstreeks mogelijk, evenals dagrecreatieve functies zoals wandelen, fietsen en dergelijke.
Bij uitwerking van het plan zal de bebouwing ook landschappelijk moeten worden ingepast. Op welke wijze de landschappelijke inpassing moet plaatsvinden is vastgelegd in een beeldkwaliteitsparagraaf, paragraaf 2.3. Deze beeldkwaliteitsparagraaf is gebaseerd op het Gebiedsprofiel Voorne Putten (2013). Overigens schrijft ook het provinciaal beleid (Verordening ruimte 2014, paragraaf 3.2.2) voor dat een bestemmingsplan dat nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, een beeldkwaliteitsparagraaf bevat.
Het plangebied ligt ten westen van de kern Hellevoetsluis. Het ligt in het polderlandschap van het eiland Voorne-Putten. De ontwikkeling moet dusdanig worden vormgegeven dat er op een zorgvuldige wijze wordt aangesloten bij de kwaliteiten van dit landschap.
Gebiedsprofiel Voorne-Putten
Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het 'gebiedsprofiel Voorne-Putten' opgesteld. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van het gebied.
Voorne-Putten is een duidelijk afgebakend gebied en vormt een bijzonder eiland in de Zuidwestelijke delta. Voorne-Putten is ontstaan uit twee eilanden, ooit van elkaar gescheiden door een belangrijke zeearm. Het landschap van Voorne-Putten, zoals we dat nu kennen, is het resultaat van een eeuwenlange wederzijdse beinvloeding door mens en natuur waarin de strijd tegen water een belangrijke rol heeft gespeeld.
De hoofdkarakteristiek van Voorne-Putten is een eiland met een relatief rustig agrarisch middengebied, omkaderd door duinen en dijken. De randen van het eiland zorgen voor een aantrekkelijk landschappelijk frame. Naast de organisch gegroeide opbouw draagt het landschap de sporen van recente planmatige ontwikkelingen.
De relevante hoofdambities uit het gebiedsprofiel Voorne-Putten zijn:
Ontwikkelingslocatie
Het gebiedsprofiel Voorne-Putten geeft richting aan middelgrote ruimtelijke projecten, zo ook aan deze recreatieve ontwikkeling.. Voor deze ontwikkeling is een aantal legenda-eenheden van belang.
Nieuwe zeekleipolder
De nieuwe zeekleipolders ontstonden door een stelselmatige inpoldering van opgeslibde zandplaten. Deze polders hebben overwegend een planmatige, hoekige vorm. De ondergrond bestaat uit zandige en zavelige gronden met een hogere ligging dan de klinkgevoelige veenpolders. De verkaveling en het waterstelsel hebben een rationele opzet, waarin de voormalige kreken onregelmatigheden vormen. De maat en schaal van de nieuwlandpolders verschillen. Aan de noordzijde van Voorne-Putten zijn de dijken vaak beplant en is er lintbebouwing. Door de omsluitende dijkstructuren en lege binnenruimtes ontstaan omkaderde gebieden. De zuidelijke zeekleipolders zijn opener. De poldereenheden zijn groter, met minder bebouwing en beplanting.
Ambities:
Dijkweg
De dijkwegen vormen de informele ontsluiting van het gebied. Het labyrintachtige karakter zorgt voor een aantrekkelijke beleving van Voorne-Putten. De wegen over de dijken zijn vergroeid in het landschap en worden vaak begeleid door beplanting. Hier en daar is bebouwing aan de dijk aanwezig in de vorm van losse huizen, of als lint. Tussendoor is er zicht over de polders.
Ambities:
Polderrand
De uitstraling van de stad- en dorpsranden grenzend aan de polders loopt uiteen. Soms zijn er zachte overgangen met een overlap van bebouwd gebied en agrarische polder, soms liggen bebouwing en polderland koud naast elkaar. Een voorbeeld van een zachte stadsrand is aan de westzijde van Hellevoetsluis. De stad inlopende wegen, dijkstructuren en dijklinten zorgen voor contact en uitwisseling met het omliggende landschap. Openbare groenvoorzieningen en boomgaarden versterken de diversiteit van de rand.
Ambities:
Stelling Maas-Haringvliet
De Maas-Haringvliet Stelling dateert van rond 1900 en was bedoeld om te voorkomen dat de Vesting Holland via Voorne-Putten kon worden binnengevallen. Het was in die zin het verlengde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Ter verdediging kon een groot, laag gelegen gebied onder water worden gezet (geïnundeerd). Het inundatiegebied werd aan de oostkant begrensd door de liniedijk, een stelsel van bestaande dijken van waaruit de forten konden worden bevoorraad en wat gold als de hoofdverdedigingslijn.
Ambities:
Versterken van de herkenbare samenhang tussen het verdedigingssysteem en het landschap door (o.a.):
Omgang met legenda eenheden
Nieuwe bebouwing staat op gespannen voet met de ambitie om het open polderlandschap te behouden zoals verwoord in de legenda-eenheid 'nieuwe zeekleipolder' Het onderhavig plangebied kan echter vooral worden gekwalificeerd als polderrand. Van een echt dijklint is in het plangebied eveneens geen sprake. Aan de ambities van de legenda-eenheid polderrand en de stelling Maas-Haringvliet wordt dan ook een zwaarder gewicht toegekend.
Met de invulling van het plangebied kan een zachte overgang worden gecreëerd waar er nu nog sprake is van een harde overgang tussen het recreatiegebied en de bebouwing van de Hellevoetsluis. Door niet te hoog te bouwen blijft de openheid en wijdsheid van het landschap zichtbaar. In het bestemmingsplan is een goothoogte van maximaal 4 meter opgenomen. De bouwhoogte is niet vastgelegd maar dient in verhouding te blijven met de goothoogte. Bebouwing moet worden afgewisseld met ruime waterpartijen die refereren aan het inundatiegebied van de stelling Maas-Haringvliet. Groen is ter ondersteuning van het open karakter van het landschap en dient gebiedsspecifiek te zijn.
Conclusie
In een uitwerkingsplan dient het aspect beeldkwaliteit verder te worden uitgewerkt aan de hand van de concrete ontwikkeling. Deze beeldkwaliteitsparagraaf vormt daarbij het uitgangspunt. Een en ander is vastgelegd in de uitwerkingsregels.
Dit hoofdstuk gaat in op het relevante beleidskader. In paragraaf 3.1 is de ontwikkeling getoetst aan de rijksladder (Artikel 3.1.6 lid 2 Bro). In paragraaf 3.2 is ingegaan op het relevante provinciale beleid en is de ontwikkeling getoetst aan de provinciale ladder (Artikel 2.1.1 Verordening ruimte) en de overige relevante artikelen van de verordening ruimte. Gelet op de ligging buiten bestaand stedelijk gebied wordt hier uitgebreid bij stilgestaan. Paragraaf 3.3 gaat in op het voor deze locatie relevante gemeentelijke beleid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte/Barro
Vanuit het Rijksbeleid zijn de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) van belang. Zowel de SVIR als het Barro zijn van een dusdanig abstractieniveau, dat gesteld kan worden dat dit de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg staat. In het Barro zijn wel algemene eisen ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur en cultuurhistorische waarden benoemd. Deze worden verder uitgewerkt op provinciaal niveau en komen in dat verband in dit bestemmingsplan aan de orde. Vanuit het rijksbeleid/rijkswetgeving is wel de ladder van duurzame verstedelijking van belang. Dit wordt in deze paragraaf behandeld.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing initiatief aan rijksladder
Trede 1: behoefte
De behoefte aan het bestaande agrarische gebruik en de minimanege hoeft niet te worden onderbouwd.
Ook is er in algemene zin behoefte aan ruimte voor extensieve dagrecreatie. De behoefte aan verblijfsrecreatie, wellness in combinatie met een hotel, golf/midgetgolf/leisure en horeca is onderbouwd in hoofdstuk 3.4.
Trede 2: locatiekeuze
De locatie is een logische plek voor dag- en verblijfsrecreatie. De locatie ligt in de recreatieve kustzone van Voorne-Putten, is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied en stadsrand en is in de gemeentelijke structuurvisie als toeristisch-recreatieve (ontwikkelings)zone opgenomen.
Trede 3: ontsluiting
De locatie ligt direct aan een hoofdontsluitingsweg van Hellevoetsluis en is multimodaal ontsloten. De hoofdontsluiting is geschikt voor de beoogde functies. Er is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen terrein aan te leggen.
Conclusie
Realisatie van dag- en verblijfsrecreatie en horeca in het plangebied voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De aantrekkingskracht van de stedelijke agglomeratie wordt niet alleen bepaald door schaal- en clustervoordelen. Een groene dooradering van de steden en een aantrekkelijke groene ruimte buiten de steden zijn voorwaarden voor een duurzaam woon- en leefklimaat en een wervend vestigingsklimaat binnen het stedelijk gebied.
De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie ruimte en mobiliteit. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking in richtpunten aan de basis van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Bebouwing in de groene ruimte
Behalve agrarische bebouwing en de bebouwing in dorpen, buurtschappen en bebouwingslinten, herbergt de groene ruimte een scala aan andersoortige bebouwing. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om solitaire woningen en bedrijven, recreatieve bebouwing, attractieparken, verblijfsrecreatiecomplexen, jachthavens, verspreid glas, nieuwe landgoederen, enzovoort.
Nieuwe bebouwing heeft al gauw een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte. De provincie is in beginsel terughoudend ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe bebouwing en bijbehorende functies en elementen in de groene ruimte. Incidentele, kleinschalige stedelijke functies (zoals wonen of bedrijvigheid) kunnen onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied of in bestaande linten. Richtinggevend hierbij is of een dergelijke ontwikkeling te beschouwen is als inpassing of aanpassing. Grootschalige stedelijke functies in de groene ruimte worden in het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd als transformatie-opgaven. Deze zijn, conform het handelingskader, mogelijk na instemming van de provincie.
De aanleg van verblijfsrecreatiegebieden wordt gezien als transformatie. De provincie geeft aan dat nieuwe bebouwing in het buitengebied, bijvoorbeeld voor verblijfsrecreatie, mogelijk is als de ruimtelijke kwaliteit en andere specifieke waarden ter plekke worden behouden of verbeterd.
Verblijfsrecreatie
De ontwikkeling van verblijfsrecreatie wordt, net als andere ruimtelijke ontwikkelingen, in de eerste plaats gestuurd via het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Bestaande verblijfsrecreatiecomplexen zijn opgenomen op de kwaliteitskaart via de laag van de occupatie. Tevens zijn voor verblijfsrecreatie specifieke richtpunten benoemd. Eventuele nieuwe ontwikkelingen worden niet op kaart opgenomen, maar zijn gehouden aan het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Dat betekent dat gemeenten of andere initiatiefnemers niet gebonden zijn aan vooraf vastgelegde zoeklocaties. Wel is bij een nieuwe ontwikkeling (uitbreiding of herstructurering bestaande complexen of ontwikkeling van een nieuw complex) het handelingskader ruimtelijke kwaliteit van toepassing, waarbij de mogelijkheden en kwaliteitseisen afhankelijk zijn van de aard, omvang en locatie van de ontwikkeling.
Recreatiewoningen moeten ook als zodanig gebruikt worden. Zij voldoen meestal noch naar locatie, noch functioneel aan de eisen voor reguliere woningen en worden ook niet meegewogen in de ramingen van de woningbehoefte. De provincie blijft daarom permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwen als een onwenselijke ontwikkeling.
Programma ruimte
In het programma ruimte is aangegeven dat nieuwe recreatiewoningen alleen zijn toegestaan in bestaande of in nieuwe parken. Indien recreatiewoningen worden toegevoegd op een bestaand verblijfsrecreatiepark, gaat de provincie uit van aanpassing. Indien er sprake is van een nieuw te ontwikkelen verblijfsrecreatiepark is sprake van transformatie. De regels uit de Verordening ruimte en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zijn dan van toepassing. Permanente bewoning van recreatiewoningen beschouwt de provincie als een onwenselijke ontwikkeling. Wegens bijzondere omstandigheden (of in uitzonderingsgevallen) kan de gemeente voor maximaal enkele woningen van dit beleid afwijken. Een recreatiewoning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.
Toetsing
Nieuwe recreatieve ontwikkelingen worden door de provincie niet als een stedelijke ontwikkeling gezien. Uitbreiding van een recreatiepark aansluitend aan een bestaand park wordt gezien als transformatie en is onder voorwaarde van landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering mogelijk.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo'n gedeelde opvatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Toetsing gebiedsspecifiek
Het gebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied in een zeekleipolder. Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.
Het gebied is geheel aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied en deels als stads- en dorpsrand.
![]() Uitsnede kaart laag van de cultuur- en natuurlandschappen |
![]() Uitsnede kaart bescherming categorieën en verblijfsrecreatie |
![]() Uitsnede kaart ecologische hoofdstructuur en Natura2000 |
![]() Uitsnede laag van de stedelijke occupatie |
Figuur 3.1 Uitsnedes Visie Ruimte en mobiliteit 2014
Relevante richtpunten kwaliteitskaart
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Stads- en dorpsranden
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen 'overgangskwaliteiten' onderscheiden. Het front, het contact en de overlap. Op kaart staan de hoogwaardige en bijzondere fronten. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap 'met het gezicht naar elkaar' zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het 'wegfront' vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het 'zicht op elkaar'.
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma's vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
Richtpunt
Verblijfsrecreatiegebieden
Verblijfsrecreatiegebieden variëren van relatief open en groene campings tot terreinen met stacaravans en complexen met recreatiebungalows en bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een tendens tot herstructurering en opwaardering, waarbij campings worden bebouwd, stacaravans worden vervangen door bungalows, of bungalowterreinen worden heringericht. Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving.
Richtpunt
Conclusie
Het provinciale beleid maakt dag- en verblijfsrecreatie in dit gebied mogelijk, omdat het gebied is aangemerkt als verblijfsrecreatiegebied. Het gebied ligt tevens in de stadsrand. De stadsranden zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
Leisure (dagrecreatie) en horeca worden gezien als nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In het programma ruimte is aangegeven dat de provincie verblijfsrecreatie niet als stedelijke ontwikkeling zien. Volledigheidshalve is de behoefte onderbouwd in hoofdstuk 3.4.
Op de kaart BSD is het gebied niet als bestaand stedelijk gebied aangemerkt.
Figuur 3.2 Kaart BSD (Bron: http://staatvan.zuid-holland.nl/Paginas/Cijfers%20en%20kaarten/Kaarten/BSD.asp)
Het gebied is een logische plek voor verblijfsrecreatie omdat de locatie aansluit bij bestaande verblijfsrecreatie. De locatie is ook een logische plek als uitloopgebied gelet op de ligging in de dorpsrand en de recreatieve zone.
Op de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart en artikel 2.2.1 is hierna ingegaan.
De locatie is groter dan 3 ha, maar uitbreiding van verblijfsrecreatie hoeft niet in het programma ruimte opgenomen te worden. Verblijfsrecreatie hoeft ook niet binnen of aansluitend aan bestaand stedelijk gebied gerealiseerd te worden.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing
Het gebied is op de kwaliteitskaart aangemerkt als herkenbare open zeekleipolder.
Figuur 3.3 Uitsnede kwaliteitskaart
Bij inzoomen op de verschillende deelkaarten in de visie ruimte blijkt dat het gebied:
Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat de aanleg van grootschalige recreatiegebieden moet worden gezien als transformatie. “Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassing – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.”
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Toetsing
Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.
Figuur 3.4 Uitsnede kaart Beschermingscategoriëen ruimtelijke kwaliteit
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Toetsing
Aanvullende maatregelen, naast landschappelijke inpassing, worden niet noodzakelijk geacht.
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing
Omdat iedere ontwikkeling de openheid aantast is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld, zie paragraaf 2.3.
Lid 5 Afstemming op specifieke regels
nvt
Conclusie
De verordening laat niet rechtstreeks recreatieve ontwikkelingen toe in het landelijk gebied. Bij ontwikkelingen die de openheid aantasten is een integraal ontwerp noodzakelijk. Dit is als voorwaarde in de uitwerkingsregels opgenomen.
Het gebiedsprofiel verbeeldt en beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten en ambities voor het (landelijke) gebied. Hierdoor wordt duidelijk waar rekening mee moet worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ingrepen.
Ambities nieuwe zeekleipolder
![]() |
![]() |
Figuur 3.5 Ambities Zeekleipolder
Ambities polderdijken
Ambities polderrand
![]() |
![]() |
Figuur 3.6 Ambities Stads- en dorpsrand
Ambities vrijetijdslandschap
Het gebied grenst aan bestaand vrijetijdslandschap en kan bijdragen aan de doelen: uitbouw recreatieve routes, verbeteren van de samenhang tussen binnenstedelijk en buitenstedelijk groen, hoogwaardige recreatieve voorzieningen, landschappelijke inpassing van recreatievoorzieningen.
![]() |
![]() |
Figuur 3.7 Ambities Vrijetijdslandschap
Ambities innundatievelden
Versterken van de herkenbare samenhang tussen het verdedigingssysteem en het landschap door:
![]() |
![]() |
Figuur 3.8 Ambities Identiteitsdragers
Conclusie
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de bestaande kwaliteiten van het gebied. Dit is als voorwaarde in de uitwerkingsregels opgenomen.
Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van een regionale Visie Toerisme en Recreatie Voorne-Putten.
Recreatie
Toekomstige ontwikkelingen: versterken recreatieve zone, m.n. clusteren voorzieningen en opwaarderen / aanleggen recreatieve routes.
Ambitie, mogelijke nieuwe opgaven:
Hellevoetsluis
Samen met commerciële en niet-commerciële partners wordt gewerkt aan het ontwikkelen en verbeteren van het toeristisch-recreatieve product van Hellevoetsluis. Inzet is kwalitatief goede
voorzieningen en evenementen zodat bezoekers en inwoners van Hellevoetsluis het gebruik en verblijf waarderen, verlengen of herhalen. Er wordt gewerkt aan verbreding van het aanbod langs drie ontwikkelingsrichtingen:
1. Op, aan en in het water (Haringvliet en havens).
2. Het roemruchte verleden (cultuurhistorie).
3. Recreëren aan/in de kust en de natuur (strand, duinen, recreatiegebieden, natuur).
• De komende tijd wordt extra inspanning verricht op het gebied van de kwaliteit van de havens (zowel civieltechnisch als qua sfeer en beleving), de kwalitatieve verbetering van het Quackstrand, het erfgoed in Hellevoetsluis en educatie (Vestingcode).
• Ambassadeurs worden betrokken bij promotie.
• Hellevoetsluis is in 2016 gastheer en organisator van het symposium European Walled Towns (EWT).
Op verzoek van de Regiegroep Voorne-Putten is een foto gemaakt van de economische situatie op Voorne-Putten. Deze foto vormt de basis voor het Economisch Profiel van Voorne-Putten. Het Economisch Profiel vormt vervolgens weer de basis voor het nader te ontwikkelen economisch beleid tot 2025. Daarbij is tenslotte een infographic ontwikkeld die op beknopte wijze het profiel van Voorne-Putten weer geeft. Op 24 maart 2016. heeft het portefeuillehoudersoverleg REO Voorne-Putten ingestemd met beide documenten.
De economie van Voorne-Putten heeft de laatste jaren te maken gehad met een krimp na een betrekkelijk lange periode van stabiliteit. De omslag wordt veroorzaakt door demografische ontwikkelingen (anticipeergebied) en economische ontwikkelingen (sectorale verschuivingen, automatisering en energietransitie). De gezamenlijke colleges op Voorne-Putten hebben - mede gelet op de leefbaarheid en het woonklimaat - het initiatief genomen om het economisch beleid te herijken en te regionaliseren, en daarmee lijnen uit te zetten richting 2025.
Op basis van de economische foto is eerst een SWOT-analyse gemaakt van de economie van Voorne-Putten. Vervolgens zijn relevante externe gegevens (trends) vanuit het perspectief van de economische foto gepresenteerd als kansen, respectievelijk bedreigingen. Op basis van de SWOT-analyse is een beeld ontstaan van een toekomstbestendige economie voor Voorne-Putten. Dit profiel is vervolgens verder uitgewerkt in een aantal actielijnen die de basis vormen voor de economische agenda. Dit alles resulteert in het volgende toekomstige profiel: "Voorne-Putten biedt ruimte. Veilige, goed bereikbare ruimte in een groenblauw landschap. Ruimte voor de regionale behoefte aan bedrijvigheid, duurzame ontwikkeling, recreatie en het wonen van morgen".
Met het opstellen van het economisch profiel wil Voorne-Putten haar kwaliteiten o.a. inzetten voor het versterken van haar economische kracht binnen de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (hierna: MRDH). Het profiel kan daarom ook worden gebruikt voor eventuele subsidieaanvragen in het kader van de MRDH. Het profiel is vertaald naar een drietal onderling gerelateerd speerpunten die als kapstok en beeldmerk kunnen dienen voor actielijnen van een economisch (uitvoerings-)programma. Uitgangspunt bij het opstellen van het economisch profiel is o.a. dat het moet aansluiten bij de investeringsstrategie van de MRDH en de investeringsagenda van Voorne-Putten. In de position paper & investeringsagenda Voorne-Putten wordt een bundeling van ambities in drie prioriteiten benoemd, te weten:
De speerpunten van het Economisch Profiel sluiten hier goed bij aan. Een vervolgaanpak dient zich te focussen op de verdere uitwerking van de drie speerpunten. In samenwerking met externe partijen zal een verdere aanpak worden opgesteld, waarbij uitvoering gegeven zal worden aan de drie prioriteiten.
Conclusie
Ontwikkeling van het gebied geeft invulling aan de regionale recreatieve ambities.
Beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de voorzieningen (pagina 12)
De gemeente blijft zich inzetten op het bieden van ontwikkelingsruimte voor toerisme en recreatie binnen de oeverzone en het ontwikkelen van recreatieve voorzieningen Concreet heeft dit geleid tot een aantal harde en zachte projecten. Quackpolder Zuid is als zachte voorzieningenlocatie aangeduid (nr 9). In het gebied is als project ook een Parkeerverwijssysteem opgenomen (nr 47). Dit project is niet meer actueel.
Hellevoet (pagina 20)
De Structuurvisie biedt in de oeverzone ontwikkelingsruimte voor toerisme en recreatie.
Oeverzone (pagina 24)
Het deel vanaf de Haringvlietdam tot aan De Vesting vormt de toeristisch-recreatieve (ontwikkelings)zone van Hellevoetsluis. Het gebied leent zich uitstekend voor verschillende vormen van recreatie en toerisme, maar herbergt tegelijkertijd enkele zeer belangrijke natuurgebieden.
Voor meer intensieve vormen van recreatie is voldoende ruimte beschikbaar in het overgangsgebied tussen het verstedelijkingsgebied en het landschappelijk en ecologisch waardevol gebied. Het gaat dan om 'Moolen Heerenhoek', de Quackpolder en het stedelijke uitloopgebied tussen de Amnesty Internationallaan en het Quackgors. Op deze plekken is, aansluitend op de bestaande voorzieningen, ruimte gereserveerd voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling in combinatie met landschapsontwikkeling. Dat wil zeggen dat het primaat bij recreatie en toerisme ligt, maar dat bij de ontwikkeling van nieuwe voorzieningen nadrukkelijk rekening moet worden gehouden met het belang van andere functies, zoals landbouw, natuur en landschap. Door ontwikkeling van natuur en kleinschalige landschapselementen ontstaat een gebied met een vloeiende overgang van stad naar natuurgebied. De kwetsbare natuurgebieden (Duinen van Voorne) worden ontlast doordat voor recreanten nieuwe interessante gebieden beschikbaar komen, terwijl tevens de ecologische structuur aanzienlijk verbeterd wordt.
Conclusie
Het gebied is onderdeel van de toeristisch-recreatieve (ontwikkelings)zone van Hellevoetsluis. Beleidsmatig biedt de gemeente mogelijkheden voor een toeristisch-recreatieve ontwikkeling in combinatie met landschapsontwikkeling. De structuurvisie is inmiddels op diverse punten achterhaald. Elementen zijn vertaald in de Visie Ontwikkeling Recreatieve Zone, zie de volgende paragraaf.
Deze visie heeft betrekking op de hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkeling van de recreatieve zone.
Hellevoetsluis heeft de ambitie om tot een toplocatie voor toerisme en recreatie uit te groeien. 'Anders zijn dan anderen', of anders gezegd 'iets unieks bieden', helpt om een plek te verwerven op de markt voor dagrecreatief bezoek, voor herkenbaarheid en voor de opbouw van een imago als recreatiebestemming. Het sterkst is deze identiteit wanneer deze gekoppeld wordt aan de kernkwaliteiten van Hellevoetsluis en wordt uitgewerkt op een wijze die aan die kwaliteiten recht doet.
In de uitwerking van de kadernota T&R wordt in het Meerjarenuitvoeringsprogramma de toeristisch recreatieve identiteit gekoppeld aan de thema's: roem, groen en water. Het thema roem is vooral verbonden met de vesting zelf. Voor de uitwerking van thema's groen en water biedt juist de recreatieve zone grote kansen.
Het thema groen is gekoppeld aan kust en natuur en moet vooral gezien worden in het verlengde van de sterk recreatief ontwikkelde kust/duinstrook van Voorne-Putten.
Het recreatieve aanbod in de Recreatieve Zone moet hier zoveel mogelijk aanvullend aan zijn en niet concurrerend. Een goed uitgewerkte Recreatieve zone kan juist voor een betere (recreatieve) verbinding (route) tussen deze recreatieve kuststrook en de vesting Hellevoetsluis zorgen. In aansluiting op de al aanwezige recreatieve voorzieningen, biedt juist de polderzone langs de duinstrook en het natuurgebied de Quackgors volop mogelijkheden voor de uitwerking van het thema groen. Het thema groen moet worden uitgelegd als plezier hebben in en met natuur en landschap. Recreatieve vormen van gebruik (plezier) vormen het vertrekpunt, maar door deze een zo groen mogelijke uitstraling te geven en liever nog een ecologische betekenis, versterkt het de groene identiteit van de recreatieve zone. Het geeft daarmee uiting aan het streven bewust met de kwetsbare gebieden langs het Haringvliet om te gaan. Hoe meer de hele recreatieve zone daarbij als één samenhangend gebied ervaren wordt, hoe sterker de recreatieve identiteit van dit gebied. De thema's stoer en avontuurlijk vormen hiertoe de sleutel. Het gaat om uitdaging en verrassing, waardoor men van alles in Hellevoetsluis moet kunnen beleven: in de stoere vesting, op het woelige water en in de ruige natuur. Ook voor de zakelijke markt, maar dan meer voor teambuilding of brainstorming. En dan bij terugkomst van buiten weer lekker bijkomen en gebruik maken van alle comfort die er ook wordt aangeboden. Bij de programmatische uitwerking en thematisering zal hier verdere invulling aan moeten worden gegeven.
Ruimtelijk kader
Deelgebied Quackpolder Zuid
De ontwikkeling van de Quackpolder zuid wordt gezien als een middellange termijn ontwikkeling, 2015+. Het betreft hier (actuele lijst):
Dit deelgebied heeft een duidelijk “eigen” gezicht, dat ook buiten de regio herkend wordt. Een invulling op basis van bestaande kavelstructuren is daarvoor niet onderscheidend en aansprekend genoeg. Sterk is het in te steken op karakteristieken die men associeert met de Zuid Hollandse- en Zeeuwse eilanden. Door de intrigerende cellenstructuur van de aanwaspolders en tussenliggende kreken als uitgangspunt voor gebiedsinrichting te nemen ontstaat een spannende, flexibele en herkenbare opzet van vrije groene poldercellen in een struinlandschap. Elke polder moet een duidelijke samenhangende eenheid zijn. De methodiek van de poldercellen moet als ontwerp- en ontwikkelstrategie worden gezien.
Als gebruiksmogelijkheden worden de volgende functies gezien: kamperen/verblijfsrecreatie, manege, paintball, outdoor, mountainbiken, skeeleren, midgetgolf, karten, fitnesspark.
Figuur 3.10 VAN: agrarisch/verblijfsrecreatie NAAR: verblijf en activiteiten
Uitgangspunten Quackpolder Zuid (zie figuur 3.10)
Het beleidsplan bouwt voort op het beleid dat is uitgezet in de “Visie op de Watersport 2004”, de “Kadernotitie Toerisme en Recreatie 2008”, Integraal Evenementenbeleid Hellevoetsluis 2008” en de “Visie Ontwikkeling Recreatieve Zone 2011” en mondt uit in een reeks van speerpunten voor de komende periode, binnen de drie pijlers voor het toeristisch-recreatief:
Uit de Visie op de strategische programmering van stedelijke voorzieningen (vastgesteld 21 april 2016) blijkt de wens voor wellness in de recreatieve zone. De recreatieve zone kan ook een aantrekkelijke locatie zijn voor een recreatief hotel bij behoefte aan een rustieke landelijke omgeving. Indoor-recreatie wordt bij voorkeur geconcentreerd bij het winkelcentrum Struytse Hoeck.
Figuur 3.11 Visiekaart
Conclusie
Het gemeentelijk beleid maakt diverse recreatieve functies mogelijk. Voorwaarden zijn:
Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidbeleid is het "inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis". Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische-, economische- en sociale waarden in evenwicht.
Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:
Om te zorgen voor een goede inbedding in de gemeentelijke organisatie worden bovengenoemde duurzaamheidaspecten thematisch beschouwd. Deze thema's zijn:
Per duurzaamheidsaspect zijn hoofddoelstellingen geformuleerd die per duurzaamheidthema zijn uitgewerkt in specifieke doelstellingen. Per thema zijn projecten geformuleerd tot het jaar 2020. De projecten zijn weergegeven in het meerjaren uitvoeringsprogramma.
Met betrekking tot duurzame ruimtelijke ontwikkelingen is in de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu vastgesteld dat bij planvorming de GPR stedenbouw en gebouw wordt toegepast. GPR staat voor Gemeentelijke Prestatie Richtlijn Duurzaam Bouwen. De GPR stedenbouw en GPR gebouw geven inzicht in de duurzaamheidprestatie van respectievelijk een stedenbouwkundig plan of een gebouw. Op stedenbouwkundig niveau wordt gestreefd naar een totaalscore van 7,5. Op gebouwniveau wordt gestreefd naar een score van 8 op het thema energie een totaal score van 7,5.
Conclusie
Duurzaamheid speelt al vanaf de planvorming in het gebied een belangrijke rol.
De gemeentelijke groenstructuur is onder te verdelen in vijf duidelijk van elkaar verschillende vlakken:
1. De kuststrook;
2. Polder de Quack;
3. De open polder Nieuwe Helvoet;
4. De open polder de Goote;
5. De kleinschaliger polder Nieuwenhoorn.
Binnen deze vanuit de historie gegroeide verschillende grote eenheden, zijn zowel bebouwingsarme gebieden te vinden als ook intensief bebouwde gebieden, elk met haar eigen (deelgebieds) kenmerken. Verspreid over en doorlopend om en door deze vlakken lopen lijnvormige structuren:
6. De voormalige kreken;
7. De dijken;
8. De vestingswerken;
9. Hoofdinfrastructuur ;
10. Watergangen;
11. Stedelijk groen.
Bovenstaande structuren vormen de essentiële ingrediënten voor het typisch Hellevoetsluise landschap, met het daarbij behorende gebruik door agrariërs, burgers, recreanten, planten en dieren. De Groenvisie met de elf structuur- of legenda-eenheden is in onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 3.12 Groenvisie en kwaliteitsimpulden
Conclusie
Het plangebied maakt deel uit van polder Nieuw Helvoet. Het streefbeeld in dit buitengebied is een open polder met voornamelijk weilanden. Het plangebied grenst echter aan de kuststrook en het zuidelijk deel van het plangebied is verblijfsrecreatief in gebruik. Ontwikkeling van het noordelijk deel van het plangebied sluit aan bij de ambities voor versterking van de kust. De openheid zal hierdoor ten zuiden van de Amnesty Internationallaan verminderen.
In deze paragraaf zijn de ontwikkelingen die door het rijk en of de provincie als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' kunnen worden gezien, nader onderbouwd. Het gaat om de onderstaande functies:
De behoefte / marktverwachting aan recreatiewoningen aan de kust van Zuid-Holland blijkt uit diverse onderstaande bronnen.
De Nederlandse markt voor recreatiewoningen, NVM (2015)
Bron: https://www.nvm.nl/~/media/files/actueel/pers/2015/de%20nederlandse%20markt%20voor%20recrea tiewoningen%20-%202015.pdf?la=nl-nl
Het aantal jaarlijks opgeleverde recreatiewoningen is vanaf 2008 sterk teruggelopen. In 2012 was sprake van slechts 400 opgeleverde woningen. Sinds medio 2014 zijn echter ca. 1.100 recreatiewoningen in Nederland gerealiseerd. Wel ligt dit nog steeds onder het gemiddelde van ca. 1.500 woningen over de afgelopen 10 jaar.
De toename van de voorraad is een gevolg van het aantrekken van de vraag. Dit is mede een gevolg van de lage rentestand waardoor de recreatiewoning als belegging weer wint aan populariteit. Ook lijkt de vraag vanuit het buitenland, met name Duitsland, weer aan te trekken. De vraag concentreert zich vooral in de regio's met een grote toeristische aantrekkingskracht, met name de kustgebieden. De markt voor recreatiewoningen kent een sterke tweedeling: vooral luxe recreatiewoningen (in de kustgebieden) doen het goed, terwijl verouderde woningen (in de periferie) het zeer lastig hebben.
Stijgers en dalers
Een vergelijking van het prijsniveau en de prijsverandering voor vierkante meterprijzen laat zien welke regio's het relatief goed deden op de markt voor recreatiewoningen in het afgelopen jaar. Dit is niet per se gelijk aan de waardeontwikkeling van individuele recreatiewoningen in de voorraad. De regio's aan de kust of met een waterrijke omgeving scoorden bovengemiddeld: de Waddeneilanden, de kustgebieden van Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en de Friese en Overijsselse meren.
Herstel marktsituatie nog broos en grote regionale verschillen
De afzetmogelijkheid van recreatiewoningen is sterk gerelateerd aan de bezettingsgraden in de verhuur. Deze zijn weer afhankelijk van diverse factoren zoals de toeristische aantrekkelijkheid van de regio en de nabijheid van stedelijke concentraties. Op de Nederlandse markt voor recreatiewoningen worden de verschillen tussen regio's groter. Het marktperspectief voor de verkoop van recreatiewoningen is na jaren van crisis positief in de toeristisch sterke regio's (met name de kustgebieden). De lage rentestand draagt hier in sterke mate aan bij en lokale banken zijn steeds meer bereid om te financieren op goede locaties. Ook is er weer interesse vanuit het buitenland, met name Duitsland. In de overige regio's is het marktperspectief voor de koopmarkt onzeker en sterk afhankelijk van de aanpak van het verouderde deel van de bestaande voorraad.
Plancapaciteit
Het toekomstige aanbod is ten opzichte van 2014 met 10 tot 15% afgenomen en bedraagt nu tussen 6.500 en 7.000 recreatiewoningen. Voor een aantal zeer grote plannen is het aantal woningen naar beneden bijgesteld of is het woningtype bijgesteld zodat deze niet meer binnen de definitie van dit onderzoek valt. In figuur 9 is het aanbod per regio aangegeven. In het kustgebied van Zuid-Holland is het aanbod circa 500 recreatiewoningen.
Achtergronden
In de regio's aan de zee (kust Noord- en Zuid-Holland en Zeeland) staat slechts ca. 2% van de voorraad te koop (figuur 7).
Een vergelijking van het prijsniveau en de prijsverandering voor vierkante meterprijzen laat zien welke regio's het relatief goed doen op de markt voor recreatiewoningen (figuur 17). Het kustgebied van Zuid-Holland doet het bovengemiddeld.
De Nederlandse markt voor recreatiewoningen (NVM, 2014)
Uit onderzoek 'De Nederlandse markt voor recreatiewoningen (NVM, 2014)' blijkt dat de geprognosticeerde jaarlijkse vraag naar 3.500 recreatiewoningen in Nederland veel hoger is dan de geplande bouwproductie in de komende periode. Wel is er nog sprake van een ruim aanbod van circa 8.000 recreatiewoningen. Een groot deel daarvan betreft incourante woningen op verouderde vakantieparken die niet meer aansluiten op de huidige vraag naar meer luxe en kwaliteit; de verkoop van dit deel van de voorraad zal zeer lastig zijn.
De marktruimte verschilt per regio, en ook binnen de regio's is er veel onderscheid. Vooral de kust en bosrijke omgevingen zijn zeer populair, maar ook locaties in de nabijheid van steden en unieke concepten waar beleving centraal staat zijn kansrijk. De regio's Noord-Holland, Kust Zuid-Holland en de Waddeneilanden zijn gewild bij de consument en de plancapaciteit is relatief laag. De Zuid-Hollandse kust heeft in tegenstelling tot Noord-Holland een licht negatieve prijsontwikkeling laten zien. In Zeeland is het marktperspectief positief, maar in de komende periode komen hier wel veel nieuwe recreatiewoningen tot stand, wat een mogelijk risico is.
Conclusie
Er is een groot aanbod aan recreatiewoningen, maar er worden ook veel woningen verkocht. Het marktperspectief voor de verkoop van recreatiewoningen is na jaren van crisis positief in de toeristisch sterke regio's; met name de kustgebieden, waaronder het kustgebied van Zuid-Holland. De lage rentestand draagt hier in sterke mate aan bij en lokale banken zijn steeds meer bereid om te financieren op goede locaties. Ook is er weer interesse vanuit het buitenland, met name Duitsland.
Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2015 (CBS, NBTC Holland Marketing, CELTH en NRIT Media)
Bron: http://www.nritmedia.nl/kennisbank/35369
Verblijfsrecreatie: Bungalowsector profiteert van inkomend toerisme
De 1.591 Nederlandse bungalowparken en huisjesterreinen beschikten in januari 2015 over ruim 299.000 slaapplaatsen. Dit betekent ten opzichte van 2014 een stijging van respectievelijk 4% en 3% in het aanbod. Nederland ontving in 2014 1,98 miljoen buitenlandse gasten in bungalows. Dat waren er ruim 100.000 meer dan in 2013. Ook bungalows moeten het voornamelijk hebben van de groei van het inkomend toerisme. In absolute zin zijn over de afgelopen vijf jaren zo'n 245 kampeerterreinen verdwenen, ongeveer 8% van het totale aanbod. Daarmee verdwenen bijna 54.000 slaapplaatsen op kampeerterreinen, ruim 7% van het totale aanbod. De kampeermarkt blijft gestaag afnemen. In 2014 werden 1,4% minder kampeervakanties door Nederlanders gerealiseerd dan een jaar eerder. Vergeleken met 2002 wordt op dit moment een kwart minder gekampeerd.
Thema-update Verblijfsrecreatie (Rabobank, augustus 2015)
https://www.rabobankcijfersentrends.nl/index.cfm?action=branche&branche=Vakantiecentra
Trends
Sterk verzadigde markt
De markt van vakantieparken kent in 2016 een verdere groei van de vraag. Deze groei, van 2%, komt vooral door het stijgend aantal buitenlandse toeristen dat Nederland aandoet. Vakantieparken aan de kust, bij Amsterdam of nabij grote waterpartijen profiteren van deze instroom van vooral Duitsers, Belgen en Britten. De Nederlandse consument blijft kritisch op uitgaven aan vakanties en is gevoelig voor kortingsacties en de nieuwste trends. De concurrentie neemt verder toe, onder meer van buiten de branche: steeds meer B&B's op het platteland, boerderijen met kampeeraanbod, pretparken met logies en aanbieders van goedkope zonvakanties. Dit laatste leidt tot een steeds grotere afhankelijkheid van goed weer, ook omdat de consument steeds later boekt. Maar de grootste pijn zit in de structurele groei van het aantal parken. Hoewel de vraag naar kamperen al jaren daalt, neemt het aantal kampeerplaatsen maar mondjesmaat af. Campings worden getransformeerd naar nieuwe bungalowparken of naar tussenvormen (kampeerplaatsen met luxe glampingtenten of verhuureenheden). Bestaande parken breiden verder uit met luxe, nieuwe vormen van logies en enkele grote ketens investeren nog in nieuwe bungalowparken. Diverse regio's hebben een sterk verzadigde markt. Dit leidt tot stevige prijsconcurrentie, dalende marges en - ondanks de groeiende vraag - tot een neutraal sentiment in de sector.
Ketenvorming versus unieke concepten
De prognose voor de langere termijn is negatief. Nederland blijft een populair vakantieland voor Nederlanders én voor buitenlandse toeristen, waardoor de vraag ook de komende jaren zal blijven groeien. Maar in een sterk verzadigde markt wordt het een steeds grotere uitdaging om op te vallen en gasten te verleiden tot een bezoek. De juiste online profilering is daarbij van levensbelang. Grote ketens ontwikkelen zich tot online boekingplatforms en trekken een groot deel van de markt naar zich toe. Individuele parken kunnen zich echter onderscheiden met een uniek product (door ligging, voorzieningen of concept) en een hoge kwaliteit (door service, innovatie en personeel). Daardoor ligt er de uitdaging om continu te investeren. De lifecycle van een product wordt steeds korter nu consumenten sneller op een product zijn uitgekeken, terwijl de terugverdientijd door dalende marges oploopt. De pijn in de sector zit vooral in de verouderde bungalowparken en traditioneel ingerichte kampeerterreinen buiten de Randstad en de kustgebieden, die het geld niet hebben om te investeren. De verwachting is dat door toenemende ketenvorming, zowel op landelijk als regionaal niveau, deze parken geleidelijk overgenomen zullen worden.
Conclusie
Er is behoefte aan vernieuwing in de sector en meer luxe recreatiewoningen aan de noordzeekust. Hoewel de locatie op enige afstand van de Noordzeekust ligt, is locatie kansrijk omdat sprake is van uitbreiding van verblijfsrecreatie aansluitend aan een bestaand verblijfsrecreatiepark en omdat er combinaties met dagrecreatie mogelijk zijn. Wel moet sprake zijn van een voldoende onderscheidend aanbod.
Huidig aanbod
Op Funda worden per 4 mei op heel Voorne-Putten 9 recreatiewoningen aangeboden, waarvan 6 in de gemeente Hellevoetsluis.
Figuur 3.13 Aanbod recreatiewoningen (koop/huur)
Conclusie
Het bestaand aanbod aan te koop en te huur staande recreatiewoningen aan de kust van Voorne-Putten is zeer beperkt.
De behoefte aan wellness in combinatie met een hotel blijkt uit onderstaande bronnen.
Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2015 (CBS, NBTC Holland Marketing, CELTH en NRIT Media)
Bron: http://www.nritmedia.nl/kennisbank/35369
Uit dit rapport blijkt dat wellness al stevig aanwezig is in Nederland. Nederland telt 142 wellnessbedrijven waarbij recreatie in de sauna als hoofdactiviteit kan worden beschouwd. De branche bestaat voor 25% uit kleine bedrijven, 39% uit middelgrote bedrijven, 31% uit grote bedrijven en 5% uit bedrijven met landelijke aantrekkingskracht. Naar schatting bezoekt zo'n 20-30% van de bevolking tussen 18 en 65 jaar een wellnesscentrum. Dit zijn circa twee tot drie miljoen mensen en dus bezoekers (exclusief herhalingsbezoek).
Rabobank cijfers en trends
Bron: https://www.rabobankcijfersentrends.nl/index.cfm?action=branche&branche=Wellnesscentra_en_sau nas
Vraag
Aanbod
Capaciteit
De sector is snel gegroeid, al ontbreken harde cijfers. Er zijn naar schatting 200 (middel-) grote wellnesscentra in Nederland. En dan zijn er nog de bedrijven waarvan sauna geen core business is, waaronder hotels, fitnesscentra, zwembaden, vakantieparken en sportcentra. In totaal wordt het aantal bedrijven met sauna geschat op ruim 2.500. De maximale capaciteit van een sauna is niet alleen afhankelijk van het aantal m2 saunaoppervlakte (nodig is circa 10 m2 saunaruimte per bezoeker per dag), maar ook van bijvoorbeeld het aantal parkeerplaatsen of het aantal kledingkastjes. Een saunabedrijf is meestal 7 dagen per week open.
Breed assortiment versus specialisatie
Het aantal grootschalige wellnesscentra is sterk toegenomen. Zij bieden een breed dienstenpakket (sauna, zwembad, sportactiviteiten, schoonheidsbehandelingen, zonnekuren, afslankkuren, fitness, cosmetica, haarverzorging, eetgelegenheid, et cetera.). Daarnaast zijn er de laatste tijd ook een aantal gespecialiseerde bedrijven gestart met een smal assortiment (bijvoorbeeld toegespitst op de behandeling van huidproblemen of geneeskrachtige baden).
Bezoekers
Trends
Perspectief
Verzadigde markt
Voor 2015 verwacht de Rabobank een volumestijging tussen de 0,5 en 1%, vergeleken met 2014. Wellness kent nog steeds een groeiende populariteit, echter de consument is momenteel kritisch ten aanzien van uitgaven aan luxe producten. 2014 was daarbij een bijzonder moeilijk jaar door het te warme weer, waardoor consumenten minder naar de wellness gaan. Vanwege het sterk toegenomen aanbod van afgelopen jaren is er sprake van een verzadigde markt en regionale verschillen. Er is een ruime keuze en wordt er op prijs gevochten om de gunst van de consument. De gerealiseerde entreeprijs ligt fors lager dan de officiële entreeprijs door allerlei kortingsacties. Dit leidt tot prijserosie. In twee jaar tijd is het bedrag dat men gemiddeld besteedt bij de wellness met bijna 20% gedaald. Rendement versus investering staat dan ook onder druk. Om het onderscheid te maken in deze markt is blijvend vernieuwen en innoveren een must. Overall leidt een lichte volumestijging in combinatie met prijserosie door toenemend aanbod tot een neutraal sentiment voor 2015.
Nieuwe doelgroepen aanboren
De prognose voor de langere termijn is eveneens neutraal, aangezien wellness nog steeds een groeiende populariteit kent. Op dit moment bezoekt maar 15% van de bevolking de sauna, het aanboren van nieuwe doelgroepen biedt kansen. Badkledingdagen zijn bijvoorbeeld populair. De drempel om naar een sauna te gaan wordt steeds lager, waardoor de doelgroep steeds groter wordt. Door in te spelen op specifieke concepten kan een onderneming zich verder onderscheiden. Denk dan aan bijvoorbeeld preventieve wellness, gezien de toenemende vergrijzing, maar ook aan het verlengen van de tijdsduur door bijvoorbeeld het aanbieden van overnachtingsarrangementen.
Hotels
Perspectief: Groeiende vraag
Na een goed 2015 (tot 5% groei van de vraag) zal de vraag naar logies in 2016 verder groeien met circa 3%. Deze groei komt door de aantrekkende economie en de structurele groei van het aantal buitenlandse toeristen. Van dit laatste profiteren vooral de regio Amsterdam en de kustgebieden. In de rest van Nederland blijft de hotelbranche een uitdagende markt met intense concurrentie. Consumenten gaan weliswaar vaker op vakantie, maar letten dan wel sterk op kortingsacties. Ook het bedrijfsleven blijft kritisch ten aanzien van het buitenshuis organiseren van bijeenkomsten en dus het huren van zalen of hotelkamers. Tegelijkertijd neemt het aanbod van hotels structureel toe. Bestaande hotels en ketens breiden uit en nieuwe hotels worden steeds groter met meer kamers en meer zalen. Daarnaast ervaren hotels de groeiende concurrentie van branchevreemde aanbieders zoals vakantieparken met unieke accommodaties, of de vele bed & breakfast-concepten. De particulier is inmiddels een serieuze concurrent geworden met AirBnB als online verkoopkanaal voor hun leegstaande kamers of appartementen. Overall is er sprake van een neutraal sentiment in de markt; het gevolg van een stijgende vraag versus een toenemend aanbod.
Toekomst
Voor de lange termijn is de prognose gematigd positief. Het internationaal toerisme groeit jaar-op-jaar en Nederland zal hier de vruchten van plukken. Ook de zakelijke markt trekt verder aan; Nederland is een knooppunt voor logistiek en internet en dus een interessante meetingpoint voor veel bedrijven. Keerzijde is dat gezien de vele nieuwbouw- en uitbreidingsplannen het aanbod zal blijven toenemen. Ook zal de concurrentie vanuit andere branches en met name AirBnB groeien. Buiten de hoofdstad zal er sprake zijn van toenemende verzadiging. Met name 3- en 4-sterrenhotels met een 'standaard' aanbod en de traditionele conferentiehotels, gelegen buiten de grote steden, komen structureel in de problemen. Aangezien steeds meer boekingen via online boekingssites verlopen, tegen scherpe prijzen en hoge provisies, komen marges verder onder druk te staan. Onderscheidend vermogen door ligging en concept, het realiseren van een goede online profilering en het strak sturen op met name personeelskosten en inkoop in combinatie met goed revenue management (onder meer toepassen dynamic pricing), zijn de belangrijkste kritische succesfactoren om rendabel te blijven.
Trends
De koplopers in de sector spelen nadrukkelijk in op de trends in de branche:
Kansen en bedreigingen
Overall is de grote uitdaging voor de hotellerie: het feit dat de lifecycle van producten steeds korter wordt (consumententrends en technologische ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op), terwijl de terugverdientijd steeds langer duurt (door toenemende kosten van investeringen en marges die onder druk staan). Een hotelondernemer moet blijven investeren en innoveren om onderscheidend te blijven en klanten te blijven verleiden om te komen. Ondernemerskwaliteiten worden dus steeds belangrijker, net zoals locatie, concept en voldoende solvabiliteit en cashflow.
Vraag
De eerste drie kwartalen van 2015 hebben Nederlandse logiesaccommodaties (hotels, bungalows en campings) 29 miljoen gasten ontvangen. Dat zijn er 3,8% meer dan in dezelfde periode in 2014. Het aantal overnachtingen steeg met 3,5% naar 84,5 miljoen. Het aantal buitenlandse gasten steeg met 7,6% naar 11,8 miljoen die samen 30 miljoen overnachtingen (+8,5%) realiseerden. Toch droegen ook gasten uit eigen land bij aan de groei in zowel gasten (+1,4%) als overnachtingen (+0,9%). In absolute aantallen ontvingen logiesaccommodaties bijna een half miljoen extra gasten. Daarvan kwamen er 364.000 uit het buitenland en 110.000 uit Nederland (CBS, NRIT, januari 2016).
2014 was een goed jaar voor de Nederlandse hotellerie. Er verbleven 35,9 miljoen gasten in Nederlandse logiesaccommodaties, zoals hotels, bungalows, campings en groepsaccommodaties. Dat waren er 5,3% meer dan in 2013, waarmee de sterkste groei van de afgelopen zes jaar werd bereikt. Het aantal Nederlandse gasten nam met 3,1% toe, uit het buitenland kwamen er zelfs bijna 9% meer dan een jaar eerder. Dat is beduidend hoger dan de door het UNWTO gepubliceerde groei van het aantal internationale reizigers van 5% wereldwijd, en 2% in West-Europa. Het aantal gasten in hotels nam toe met ruim 7,4%, het aantal overnachtingen met ruim 6,6% (bron: CBS).
Met name de buitenlandse toerist zorgt voor een explosieve toename van het aantal overnachtingen. Voor het eerst was meer dan de helft van de overnachtingen verkocht aan buitenlandse gasten. In totaal groeide het aantal 'buitenlandse' overnachtingen met bijna 10%, t.o.v. 2008 is het aantal buitenlandse overnachtingen zelfs met 25% gestegen. De grootste groei kwam van Duitse, Britse en Belgische gasten (met respectievelijk 12, 11 en 10%). Samen waren zij goed voor 54% van alle buitenlandse gasten (bron: CBS).
Nederland kreeg in 2014 meer zakenreizigers over de vloer. Meerdaagse meetings, congressen en vakbeurzen in ons land trokken bij elkaar ruim 2,3 miljoen mensen. Dat is 5% meer dan in 2013, blijkt uit cijfers van het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen. De toestroom van zakenreizigers was goed voor circa 5,1 miljoen overnachtingen.
De groei concentreert zich vooral op de toeristisch populaire regio's - de kust, Amsterdam, de Friese meren en delen van de Veluwe. Dit is ook zichtbaar in de groeicijfers per provincie. Vooral Zeeland deed het met 17% meer gasten uitzonderlijk goed. Ook Noord Holland (+9%) en Zuid Holland (+8%) scoorden uitstekend. Het merendeel van de binnenlandse hotelvakanties, zo'n 30%, wordt in een stad doorgebracht. Daarnaast zijn ook hotelvakanties in bos- en heidegebieden en aan de kust populair. De meest populaire regio's voor een binnenlandse hotelvakantie zijn: 1. Noordzeebadplaatsen, 2. Zuid-Limburg en 3. de Veluwe (bronnen: NBTC-NIPO, CBS, NRIT).
Conclusie
Een wellnesscentrum in combinatie met een hotel is kansrijk wanneer sprake is van een onderscheidend concept. Dit moet nader worden onderbouwd en is als voorwaarde in de uitwerkingsregels opgenomen.
De behoefte aan golf, midgetgolf en leisure blijkt uit onderstaande bronnen.
Bestaand aanbod golfbanen
Op circa een kwartier reisafstand met de auto ligt golfbaan Catharinenburg (gemeente Goeree-Overflakkee) of golfbaan Kleiburg (Brielle). De dichtstbijzijnde pitch & putt-baan ligt in Rhoon, op circa 30 minuten reisafstand.
Golfbanen (bron: http://www.golf.nl/banen-en-clubs/banen/zoek-een-baan)
Rabobank cijfers en trends in de golfbranche
Bron: Rabobank en de NGF
Perspectief
Vraag stagneert
De golfbranche zit middenin een fundamenteel veranderingsproces, wat in 2015 naar verwachting zal leiden tot een daling van het volume met 1 tot 2%, vergelijkbaar met 2014. Het aantal golfers stabiliseert en hun wensen zijn nadrukkelijk veranderd. De golfer van nu wil daar kunnen golfen waar mogelijk en niet langer gebonden zijn aan één club of baan. Golfers worden dus minder snel lid van een club, wat leidt tot dalende ledenaantallen. Het aanbod is daarbij fors toegenomen in de afgelopen jaren; naar schatting zijn er sinds 2009 ruim 30% meer banen bij gekomen. Er is dus ook keuze genoeg voor de consument. Gevolg is een gewijzigd verdienmodel waarbij inkomsten minder stabiel zijn (afname jaarlidmaatschappen), maar sterk conjunctuur- en weersafhankelijk (green fees, horeca). Weeromstandigheden zijn sterk bepalend voor het aantal gelopen rondes, hetgeen ervoor gezorgd heeft dat er in 2014 fors meer rondes gelopen zijn dan een jaar eerder. Overall leidt de combinatie van dalende vraag en toegenomen aanbod tot een negatief sentiment in 2015.
Ondernemerschap gevraagd
De prognose voor de lange termijn is neutraal. Golf is nog steeds een sport die aan populariteit toeneemt. Slechts 2% van de Nederlandse bevolking golft - veel lager dan ons omringende landen - en gesteld kan worden dat hier dus kansen liggen. Ook trekt Nederland nauwelijks golftoeristen terwijl er internationaal miljoenen mensen voor golf op vakantie gaan. Om de golfer echter te blijven trekken, moeten exploitanten gaan inspelen op de wensen van de consument. Er dient daarbij een professionaliseringsslag gemaakt te worden, met het actief voeren van marketingcampagnes, het differentiëren van het productaanbod en het strak sturen op kosten. Kortom, van veel golfbanen wordt nu ondernemerschap gevraagd. Vergrijzing van de doelgroep een grote uitdaging; bijna een derde van het aantal golfers is ouder dan 60 en dit percentage stijgt. Kansen liggen er dus wel in het ontwikkelen van de sport tot familiesport voor jong en oud.
Aanbod stabiliseert
Tegelijkertijd is de verwachting dat het aantal golfbanen zal stabiliseren. Van oudsher werden veel verenigingen namelijk gefinancierd vanuit de inbreng van financiële middelen door hun (potentiële) leden. Steeds minder golfers zijn hier toe bereid wat de start van nieuwe banen zal belemmeren.
Trends
Kansen en bedreigingen
Golfmarkt
Bron: http://www.golf.nl/ngf/ngf-zakelijk/golfmarkt
https://issuu.com/nederlandsegolffederatie/docs/gm_08_cijferbijlage_04_web
Uit cijfers van golfmarkt blijkt dat het aantal geregistreerde golfers in 2015 met 1% is afgenomen.
![]() |
![]() |
Wegwijs in golfontwikkeling, ngf
Bron: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact=8&ved=0ahUKEwjt sL-v793JAhUDPQ8KHaJ2CaEQFggcMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.golf.nl%2F-%2Fmedia%2Fpdfs%2Fou d%2Fngfwegwijsgolfbaanontwikkeling.pdf&usg=AFQjCNH95oo9k9FKAYMTKBjBK9J-7lDypA
Afhankelijk van de vorm van het terrein en het gebruik van de aangrenzende gronden moet men voor een negen holes-baan denken aan een oppervlakte van ten minste 10 à 15 ha voor een C-baan, ten minste 20 à 25 ha voor een B-baan en tenminste 30 ha voor een A-baan. Voor een achttien holes-baan moet ongeveer aan het dubbele worden gedacht.
Short Golf en Pitch & putt
Bron: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact=8&ved=0ahUKEwj X7M6N6NbLAhWE7hoKHd_yCJgQFggcMAA&url=http%3A%2F%2Fwww.greenkeeper.nl%2Fupload%2Farti kelen%2Fgk610shortgolf1.pdf&usg=AFQjCNEsD5CCrqSMAC715TpBboNv-ocV4Q
Shortgolf wordt gespeeld op korte holes. De afstand tussen de afslag en de green is korter dan op traditionele golfbanen en varieert van 45 tot 150 meter. De holes hebben dus globaal één derde van de lengte van die van een traditionele golfbaan.
De lengte van de holes van een Pitch & Putt-baan varieert van 30 tot 70 meter. De holes zijn daar dus nog korter dan op een shortgolfbaan.
Er zijn banen met 9 en met 18 holes en de oppervlakken variëren van 5 à 9 hectare, een groter oppervlak dan de gemiddelde Pitch & Putt-baan.
Bij de circa twintig Pitch &Putt- banen in Nederland is geen sprake van een driving range, terwijl men op veel shortgolfbanen juist veel voordelen ziet in een overdekte driving range.
Bestaand aanbod Pitch en putt-locaties (oranje) en Short-Golfbanen (blauw)
Bronnen: google maps, http://www.pitch-putt.nl/locaties
en http://www.greenkeeper.nl/upload/artikelen/gk610shortgolf1.pdf)
Bestaand aanbod Midgetgolf
Op korte afstand van het plangebied is een binnenlocatie voor midgetgolf en een buitenlocatie.
Conclusie
De locatie is te klein voor een volwaardige golfbaan, maar is groot genoeg voor short golf (5-9 ha) of een pitch & puttbaan (minder ruimte noodzakelijk, circa 4 hectare). Gelet op de ruimtelijke spreiding van short golfbanen is deze vorm van golf hier kansrijk. Midgetgolf (buiten) en Pitch en putt zijn kansrijk, mits sprake is van een onderscheidend concept.
Bestaand aanbod leisurepunten
Bron: Locatus, maart 2016
In de kern Hellevoetsluis zijn 74 leisureverkooppunten. Het te verwachten aanbod op basis van het gemiddelde in kernen binnen de inwonersklasse 30.000 - 50.000 is 101 verkooppunten. In Spijkenisse (de enige vergelijkbare kern op Voorne-Putten, qua inwonertal) zijn 127 verkooppunten
Conclusie
Er zijn minder leisure-verkooppunten dan je zou mogen verwachten in Hellevoetsluis.
Rabobank cijfers en trends dagrecreatie
Bron: https://www.rabobankcijfersentrends.nl/index.cfm?action=branche&branche=Dagrecreatie
Omschrijving
Dagrecreatie is een van de meest heterogene branches in de sector horeca en recreatie. Bedrijven die tot de branche worden gerekend, zijn onder andere: dierentuinen, attractieparken, kinderspeelparadijzen, kermissen, musea, theaters, bioscopen, zwembaden, dagstranden, kartbanen, bowlingcentra, sporthallen, skihallen en outdoorcentra. Bindende factor bij deze bedrijven is dat de omzet grotendeels afhankelijk is van de bezoekersaantallen en de bestedingen per bezoeker (onder andere entreegeld en horeca-bestedingen).
Perspectief
Vechtersmarkt
Ten opzichte van 2015 zal de totale vraag in 2016 licht stijgen. Na jaren van recessie waarin de consument de hand op de knip hield, profiteert de vrijetijdsindustrie momenteel van een opleving. De stijgende consumentenbestedingen hebben een direct positief effect op de vraag. Ondanks deze vraagstijging blijft het echter een vechtersmarkt. De afgelopen jaren is het aanbod van vrijetijdsbesteding namelijk substantieel toegenomen. Er zijn tientallen pret- en themaparken, dierentuinen, musea, kartbanen en nog veel meer vormen van vertier bijgekomen. Daarnaast is op een regenachtige dag de IKEA de grootste concurrent geworden voor de reguliere dagrecreatie. De concurrentie vanuit andere branches neemt verder toe nu retailers meer beleving en horeca in hun concepten doorvoeren om de gast te blijven trekken. Een dagje funshoppen is nog nooit zo populair geweest. De enorme concurrentie tussen dagrecreatiebedrijven wordt vooral op de prijs gevoerd. Inmiddels is de vraag niet meer óf de bezoeker korting krijgt, maar hoe hóóg de korting is. In toenemende mate krijgen wederverkopers (korting- en veilingsites, de grote supermarktketens) een dominante rol in het verkoopproces, wat ten koste gaat van de marge. De combinatie van een stabiele vraag maar structureel toenemend aanbod zorgt voor een neutraal sentiment.
Meer bezoekers
De prognose voor de komende jaren blijft neutraal. Positief is dat het totaal aantal bezoekers aan de verschillende vormen van dagrecreatie elk jaar stijgt. De Nederlander gaat graag een dagje uit en zoekt continu naar nieuwe ervaringen en vormen van beleving. De vraag neemt ook verder toe door het toenemend aantal buitenlandse toeristen. Kortom, kansen genoeg voor de dagrecreatie. Echter die vraag moet wel over meer aanbieders verdeeld worden, wat leidt tot permanente prijsdruk. Tegelijkertijd is het de uitdaging om de consument continu te verrassen met nieuwe attracties en events. Door de steeds sneller veranderende consumententrends, wordt de levenscyclus van een attractie steeds korter. Tegelijkertijd duurt het door de verschraling van de marges langer om de grote investeringen terug te verdienen. Dit leidt tot een uitdagende spagaat voor dagrecreatiebedrijven en vraagt ongekende innovatiekracht van het management.
Trends
Kansen en bedreigingen
Conclusie
De locatie is kansrijk door de mogelijkheid van integratie van dag- en verblijfsrecreatie en omdat er minder leisure-verkooppunten zijn dan je zou mogen verwachten in Hellevoetsluis.
De behoefte aan horeca blijkt uit onderstaande bronnen.
Bestaand aanbod horecapunten
Bron: Locatus, maart 2016
In de kern Hellevoetsluis zijn 40 horecaverkooppunten. Het te verwachten aanbod op basis van het gemiddelde in kernen binnen de inwonersklasse 30.000 - 50.000 is 79 verkooppunten. In Spijkenisse (de enige vergelijkbare kern op Voorne-Putten, qua inwonertal) zijn 100 verkooppunten.
Conclusie
Er zijn minder verkooppunten dan je zou mogen verwachten in Hellevoetsluis.
Rabobank, cijfers en trends horeca en recreatie
Bron: https://www.rabobankcijfersentrends.nl/index.cfm?action=sector§or=Horeca_en_Recreatie
Perspectief
Nederland leisureland
De Horeca & Recreatie profiteert momenteel van het brede economische herstel. In nagenoeg alle branches is sprake van groei. Na een uitstekend verlopen 2015 verwacht de Rabobank ook voor 2016 een verdere groei van zo'n 3%. Groei veroorzaakt door hogere consumentenbestedingen, een aantrekkende zakelijke vraag en meer inkomend toerisme. Nederland kent als bestemmingsland een toenemende populariteit. Jaar-op-jaar groeit het aantal toeristen en vooral Amsterdam is dé plek waar je als internationale toerist geweest moet zijn. Nederland ontwikkelt zich in toenemende mate tot 'leisureland' waar wonen, werken en winkelen niet meer zonder goede horeca- en belevingsconcepten kunnen. Enige nuance is wel noodzakelijk. De groei concentreert zich met name in de toeristisch en economisch sterke gebieden zoals Amsterdam, Randstad en de kustgebieden. Tegelijkertijd volgen consumententrends elkaar zo snel op, dat wat vandaag in is, morgen weer uit kan zijn. De levenscyclus van producten en concepten staat zo onder druk. Dit in combinatie met toenemende concurrentie, ook vanuit branchevreemde partijen zoals foodretailers en AirBnB, leidt tot een uitdagend speelveld en een neutraal sentiment.
Groeimarkt
Voor de langere termijn is er nog steeds sprake van een groeimarkt; meer buitenshuis eten, op meerdere momenten van de dag, meer dagen of weekendjes weg en het nieuwe (flex)werken zorgt voor toenemende zakelijke vraag. Locatie wordt wel steeds belangrijker om tot een succesvolle exploitatie te komen. Ondernemingen die niet op een A-locatie of in een sterke regio gevestigd zijn, zullen moeten investeren in een uniek en onderscheidend concept. Consumenten zoeken naar producten met een bijzondere beleving of emotionele lading en zijn dan nog altijd bereid een meerprijs te betalen. De concurrentie vanuit branchevreemde spelers zal in de toekomst alleen maar intensiever worden, met name vanuit online boeking- en reserveringsplatforms en de grote foodretailers. De verwachting is dan ook dat de grote horeca- en leisureketens intensiever zullen gaan samenwerken of fuseren om zo een blok te vormen tegen de opkomst van deze gamechangers. Als tegenreactie zullen aan de onderkant van de markt steeds meer kleinschalige, particuliere initiatieven ontstaan waar duurzaamheid, authenticiteit en vakmanschap weer centraal staan.
Trends
Kansen en bedreigingen
Conclusie
De marktverwachting in de horeca is positief. Zelfstandige horeca kan de recreatieve zone versterken.
CBS, factsheet horeca
Bron: http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/359D87A7-8968-4960-8E3E-0B26D4478EC3/0/2015k1ho.pdf
Meer omzet voor horeca dan een jaar eerder
Conclusie
De marktverwachting in de horeca (en hotelsector) is positief.
Bedrijven en milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van milieuhinderlijke functies nabij woningen of vice versa:
Om de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand.
Onderzoek en conclusie
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Hellevoetsluis. Ten oosten van het plangebied zijn op circa 30 m afstand woningen aanwezig. Vanwege de ligging van deze woningen binnen een kleine woonwijk is hier sprake van een 'rustige woonwijk'. Hier wordt bij de milieuzonering dan ook van uitgegaan. Ten westen van het plangebied op circa 26 m afstand is een woning aanwezig (Haringvlietweg 2). Dit betreft een vrijstaande woning op korte afstand van een doorgaande weg. Op basis hiervan wordt hier in de milieuzonering rekening gehouden met het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Vanuit het beleidskader is een aantal functies voor het gebied benoemd. Dit zijn functies als verblijfsrecreatie, een minimanege en horeca. Op basis van de VNG-brochure zijn dit voornamelijk activiteiten uit maximaal 3.1 of vergelijkbaar met activiteiten uit maximaal categorie 3.1.
Gelet op de omgeving van het plangebied, aan de rand van het bebouwde gebied van Hellevoetsluis en in de nabijheid van natuurgebieden en verblijfsrecreatie, wordt voor de toelaatbaarheid van functies uitgegaan van functies uit maximaal categorie 3.1. Afhankelijk van de zoneringsafstand, gemeten vanuit het kwetsbare object, is dan een bepaalde milieucategorie toelaatbaar.
Aan de westzijde van het plangebied is reeds een minimanege aanwezig. Een minimanege wordt voor wat betreft de milieucategorie gelijkgesteld aan een manage, categorie 3.1. De minimale richtafstand voor een manege tot woningen in het omgevingstype 'rustige woonwijk' bedraagt 50 meter, voor woningen in het omgevingstype 'gemengd gebied' geldt een richtafstand van 30 meter. De vrijstaande woning Haringvlietweg 2 staat op een afstand van 30 m van de minimanege. Omdat hier sprake is van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag van de kleinere richtafstand uit worden gegaan, zodat ten aanzien van de minimanege wordt voldaan aan de richtafstanden.
Bij de inrichting van het gebied dient rekening te worden gehouden met de bestaande woningen in de omgeving. Door gebruik te maken van een Staat van 'Sport en Recreatie' (zie bijlage 2) en een daaraan gekoppelde milieuzonering, worden hindersituaties bij de ontwikkeling van de planlocatie voorkomen.
Er is dan vanuit het oogpunt milieuzonering geen belemmering om een ontwikkeling toe te staan. Indien de richtafstand wordt overschreden is maatwerk benodigd.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten aan de Haringvlietweg. De Haringvlietweg is een erftoegangsweg deels buiten en deels binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van respectievelijk 60 km/h en 50 km/h en sluit door middel van een voorrangskruispunt aan op de Zoomweg. Direct ten noorden van dit kruispunt ligt de rotonde met de Amnesty Internationallaan en de N497. De N497 sluit aan op de N57 richting Stellendam en verder naar Zeeland. Via de Amnesty Internationallaan is de kern van Hellevoetsluis en de N218 richting Spijkenisse te bereiken.
Volgens de principes van Duurzaam Veilig zijn langs de Haringvlietweg fietssuggestiestroken aanwezig en langs de nabijgelegen gebiedsontsluitingswegen vrijliggende fietspaden.
Op minder dan een kilometer vanaf het plangebied is naast de rotonde met de N497 een bushalte gelegen. Vanaf hier vertrekken met grote regelmaat bussen in de richting van Renesse, Spijkenisse, Middelharnis en Brielle.
Verkeersgeneratie en –afwikkeling
De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is berekend voor een realistisch scenario en een worstcasescenario. Daarbij is gebruik gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Uitgangspunt is een sterk stedelijke gemeente en een ligging in het restgebied van de bebouwde kom. Het realistische scenario gaat uit van een compact wellnesscentrum, verblijfsrecreatie van maximaal 60 eenheden en een manege. De omvang is deels gebaseerd op een inschatting. In tabel 4.1 is de verkeersgeneratie van deze functies weergegeven.
Tabel 4.1 Verkeersgeneratie realistisch scenario
Kencijfer verkeersgeneratie | Verkeersgeneratie | |||||||
min | max | per | min | max | ||||
Wellness | 7.000 | m2 bvo | 9,3 | 10,3 | 100 m2 bvo | 651 | 721 | |
Verblijfsrecreatie | 60 | woningen | 1,9 | 2,2 | bungalow | 114 | 132 | |
Manege | 55 | paarden | 3 | 3 | box/paard | 165 | 165 | |
Totaal | 930 | 1.018 |
De verkeersgeneratie van deze functies bedraagt circa 1.020 mvt/etmaal. Vanuit een worstcasescenario kan een groter gebied worden bebouwd. In totaal mag binnen het bestemmingsplan 13.000 m2 bvo worden ingevuld met verschillende functies. Daarbij kan gedacht worden aan leisurefuncties, zoals een indoor speeltuin of een groot wellnesscentrum. Op basis van de CROW-kencijfers genereert een wellnesscentrum het meeste verkeer. De verkeersgeneratie van deze functie bij volledige vulling is opgenomen in tabel 4.2.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie worstcasescenario
Kencijfer verkeersgeneratie | Verkeersgeneratie | ||||||
min | max | per | min | max | |||
Wellness | 13.000 | m2 bvo | 9,3 | 10,3 | 100 m2 bvo | 1.209 | 1.339 |
Totaal | 1.209 | 1.339 |
De verkeersgeneratie bedraagt in het worstcasescenario circa 1.340 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling loopt via de Haringvlietweg naar de Zoomweg en vervolgens de Amnesty Internationallaan. De Haringvlietweg is een erftoegangsweg, de andere twee wegen zijn gebiedsontsluitingswegen. Gezien de omvang van de verkeersintensiteiten op deze wegen, is de verkeersafwikkeling van de nieuwe functies via de bestaande verkeersstructuur naar verwachting geen probleem.
Parkeren
Als het exacte programma bekend is, kan aan hand van de meest actuele parkeernormenbeleid van de gemeente Hellevoetsluis de parkeerbehoefte worden bepaald. De parkeerbehoefte dient op eigen terrein opgevangen te worden. Hier is voldoende ruimte voor. In de uitwerkingsregels is vastgelegd aan welk parkeerbeleid moet worden getoetst.
Conclusie
Het plangebied is voor alle modaliteiten goed, snel en veilig bereikbaar. De toename van het verkeer kan naar verwachting zowel in de realistische situatie als in de worstcase situatie goed afgewikkeld worden op het wegennet. Wanneer het exacte programma bekend is, kan de parkeerbehoefte bepaald worden. Dit dient op eigen terrein opgevangen te worden. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Wettelijk kader
Wettelijke geluidszone
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de kant van de weg. De breedte van de geluidszone van een weg is in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh
aantal rijstroken | zonebreedte [m] | |
buitenstedelijk gebied | stedelijk gebied | |
5 of meer | 600 | 350 |
3 of 4 | 400 | 350 |
1 of 2 | 250 | 200 |
In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:
Artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Deze aftrek is opgenomen in artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Bestemmingen met een binnenstedelijke ligging, maar binnen de geluidszone van een autosnelweg, worden bij het bepalen van de geluidszone voor die autosnelweg gerekend tot buitenstedelijk gebied. In onderstaande tabel zijn de voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde weergegeven.
Tabel 4.4 Relevante grenswaarden bestaande wegen, nieuwe woningen
voorkeursgrenswaarde | maximale ontheffingswaarde | |
Woningen (binnenstedelijk) | 48 dB | 63 dB |
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de normen uit het Bouwbesluit.
Geluidsbelastingskaart 2015
In de Geluidsbelastingskaart 2015 voor de gemeente Hellevoetsluis is op basis van de verkeersintensiteiten in 2030 de geluidsbelasting berekend. De berekening zijn uitgevoerd op basis van de RVMK Hsluis-V3.0. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn daarin meegenomen. Voor de situatie in 2030 is met alle relevante ontwikkelingen en de effecten daarvan op de verkeersintensiteiten rekening gehouden. In figuur 4.1 is deze kaart weergegeven.
Figuur 4.1 Geluidsbelastingkaart 2030 Hellevoetsluis
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de N497, de Haringvlietweg en de Zoomweg. Deze wegen zijn buitenstedelijk gelegen wegen, bestaan uit twee rijstroken en hebben zodoende een geluidszone van 250 m. Ten gevolge van het verkeer op de Haringvlietweg en de Zoomweg zullen naar verwachting geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde zijn. Ten gevolge van het verkeer op de N497 kunnen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde voorkomen, afhankelijk van de invulling van het plangebied. Uit de Geluidsbelastingkaart blijkt dat op een afstand tot circa 55 m uit de as van de N497 sprake zal zijn van een geluidsbelasting tussen de 48 en 53 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet. Op een afstand van circa 100 m zal de geluidsbelasting maximaal 48 dB bedragen. Als de exacte locaties van de nieuwe geluidsgevoelige functies bekend zijn, zal nader worden onderzocht wat de werkelijke geluidbelasting aan de gevels van deze functies zal zijn en wat de benodigde gevelisolatie zal moeten zijn. Daarbij moet het gaan om de gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen samen, zonder correcties. Als blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dient gekeken te worden naar maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen. Als deze niet mogelijk zijn en de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, dienen Burgemeester en wethouders hogere waarden te verlenen.
Conclusie
Binnen het plangebied worden geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Deze functies liggen binnen de geluidszone van de N497, de Haringvlietweg en de Zoomweg. Naar verwachting zal ten gevolge van het verkeer op de Haringvlietweg en de Zoomweg geen sprake zijn van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. Ten gevolge van het verkeer op de N497 kunnen deze wel voorkomen, afhankelijk van de indeling van het plangebied. Tot circa 55 m uit de as van de weg zal de voorkeursgrenswaarde tussen de 48 en 53 dB liggen. Vanaf circa 100 m uit de as van de weg zal de geluidsbelasting maximaal 48 dB bedragen. Indien de exacte locaties bekend zijn, kan akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Als blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geen maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren mogelijk zijn, dienen er hogere waarden worden verleend.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In Hellevoetsluis zijn een aantal risicovolle activiteiten aanwezig zoals een LPG tankstation, een hoge druk aardgasleiding, een aantal propaantanks en het transport van gevaarlijke stoffen. De risicobronnen zijn weergegeven in de signaleringskaart externe veiligheid. Zie figuur 4.2.
Figuur 4.2 Signaleringskaart externe veiligheid
Volgens de signaleringskaart bevindt het plangebied zich niet binnen een risicocontour van een risicovolle inrichting of route gevaarlijke stoffen. Verder onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Uit de bodemkwaliteitskaart regio Voorne-Putten blijkt dat voor het plangebied de kwaliteitsklasse AW2000 geldt. Ter plaatse van de klasse AW zijn alle gemiddelden lager dan de maximale waarden voor de klasse 'wonen'. Op basis hiervan worden op voorhand geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling(en). Bij uitwerking van het plangebied dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Deze voorwaarde is in de uitwerkingsregels opgenomen.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Voor de invulling van het plangebied is een 'worst-case' toename van het verkeer bepaald. Deze toename bedraagt 1339 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,14 µg/m³ en van fijn stof van 0,29 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. De ontwikkelingen dragen dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Zoomweg (als maatgevende weg nabij het plangebied) ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 18,4 µg/m³ voor NO2, 19,8 µg/m³ voor PM10 en 12,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 8 dagen. Een en ander blijkt ook uit de gemeentelijke luchtkwaliteitskaart.
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.
Gemeentelijk beleid
De gemeente werkt momenteel aan gemeentelijk Watertakenplan (voorheen verbreed Gemeentelijk rioleringsplan), voor de periode 2017-2021. In dit plan worden, conform de waterwet , de zorgplichten van de gemeente voor afvalwater, regenwater en grondwater (de zogeheten gemeentelijke watertaken) uitgewerkt en vastgelegd. Het is het belangrijkste gemeentelijke beleidskader voor de afweging van functies en locaties en inrichting- en beheermaatregelen, op waterhuishoudkundige gronden. In de waterparagraaf wordt voorgesorteerd op de uitgangspunten die in het Watertakenplan zullen worden opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Het Watertakenplan wordt naar verwachting vastgesteld in december 2016.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwde agrarische gronden. Uit de Bodemkaart van Nederland blijkt dat de bodem in het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied bedraagt circa -0.3 m NAP.
Waterkwantiteit
Binnen en grenzend aan het plangebied zijn diverse overige watergangen aanwezig. Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 2 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen buiten de kern- en beschermingszone van de ten zuiden gelegen primaire waterkering. Deze vormt dan ook geen belemmering voor het gebruik van het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betreft de waterkwaliteit, de opvang en afvoer van regenwater en de grondwaterstand. Dit betekent onder meer dat:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Ook het versneld tot afvoer brengen van regenwater vanaf nieuwe gebouwen of terreinverhardingen is vergunningplichtig. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Op circa 200 m afstand ten zuiden van het plangebied is het Haringvliet gelegen en gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het Voornes Duin is gelegen op circa 1 km afstand ten westen van het plangebied. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied is gelegen op ruim 5,5 km afstand vanaf het plangebied.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn hierdoor uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Ten gevolge van ontwikkelingen in het plangebied zal er sprake zijn van een toename in verkeer. Deze verkeerstoename zou kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000.
Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van kracht. Met het PAS is gezocht naar ontwikkelingsruimte voor projecten en handelingen. Tegenover deze ontwikkelingsruimte staan maatregelen die zijn opgenomen in de Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden. Vanwege de ligging nabij Natura 2000-gebieden is een berekening met AERIUS Calculator gemaakt. Met deze berekening is berekend wat de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden bedraagt. Hierbij zijn de verkeersgegevens ingevuld behorende bij een 'worst-case' invulling van het plangebied. De uitkomst van de berekening is opgenomen in bijlage 1. De hoogste depositie als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen bedraagt 0,01 mol N/ha/jr.
Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 1 mol N/ha/jr. geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor projecten die betrekking hebben op landbouw, industrie en infrastructuur dient wel een melding te worden gedaan indien de toename meer dan 0,05 mol N/ha/jr. bedraagt. De toename blijft hier onder de grenswaarde van 0,05 mol N/ha/jr. en valt niet in een van de genoemde categorieën, daarom is een melding niet nodig. De uitkomsten van de AERIUS berekening dienen wel 5 jaar te worden bewaard.
Geconcludeerd wordt dat binnen het PAS voldoende ontwikkelingsruimte aanwezig is voor de beoogde ontwikkelingen. Vanwege de maatregelen die in het kader van het PAS worden getroffen, worden de natuurlijke waarden en kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aangetast. Van significant negatieve effecten is geen sprake.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland).
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis, quick scans uit de omgeving en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl, telmee.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Er zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten in en/of in de omgeving van het plangebied. De graslanden van het plangebied zijn intensief in gebruik (geweest) waardoor het geen geschikte groeiplaats biedt voor beschermde soorten.
Vogels
De watergangen in het plangebied bieden leefgebied aan algemeen voorkomende watervogels zoals meerkoet, wilde eend en waterhoen. Het plangebied rondom het erf kan mogelijk geschikt broedgebied vormen voor erfvogelsoorten als boerenzwaluw. De graslanden bieden foerageergebied voor onder andere ganzen en zwanen. De aanwezige schuur met bijbehorend erf in het plangebied kan mogelijk fungeren als verblijfplaats voor jaarrond beschermde vogelsoorten als de kerkuil en huismus.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten zoals mol, haas, egel, veldmuis en konijn.
Onderzoek uit de omgeving wijst uit dat het voorkomen van de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger verwacht kunnen worden. Op het terrein staan geen bomen, wel staat er een agrarische schuur. Indien deze schuur komt te vervallen, is onderzoek naar vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen noodzakelijk. Het plangebied biedt potentie als foerageergebied, echter, omliggende terreinen bieden eveneens geschikt foerageergebied. Door de afwezigheid van lijnvormige landschapselementen zoals aaneengesloten bebouwing en bomenrijen, is de functie van het plangebied als vliegroute onwaarschijnlijk.
Amfibieën
Algemeen voorkomende amfibieën zoals bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad zullen naar alle waarschijnlijkheid gebruik maken van het plangebied en omliggende terrein als schuilplaats in struiken, onder stenen en als voortplantingsplaats in de watergangen. Strikter beschermde soorten worden op basis van de aanwezige biotopen niet verwacht. De Rugstreeppad komt veel voor in de duinen van Voornes Duin. Het huidige terrein vormt geen geschikt leefgebied voor deze soort, bij de ontwikkeling van het terrein kunnen grondwerkzaamheden de rugstreeppad aantrekken.
Vissen
De waterpartijen bieden mogelijk leefklimaat aan de algemeen voorkomende soorten. De soorten riviergrondel, tiendoornige stekelbaars en blankvoorn zijn aangetroffen in de watergang van de Groeneweg, welke in verbinding staan met de watergangen van het plangebied. Het voorkomen van deze soorten wijst op een goede waterkwaliteit, andere beschermde soorten kunnen derhalve niet worden uitgesloten.
Reptielen
In de omgeving komen de levendbarende hagedis en zandhagedis voor. Het biotoop, heide en duinen, voor deze soorten is niet aanwezig in het plangebied, het plangebied vormt derhalve geen geschikt leefgebied voor deze soorten.
Overige soorten
Op basis van verspreiding en/of het ontbreken van geschikt leefgebied zijn overige beschermde soorten, waaronder beschermde ongewervelden, niet te verwachten in het plangebied.
In tabel 4.6 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied naar verwachting aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.6 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig bij toekomstige ontwikkelingen | ||||
Vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, haas, egel, veldmuis en konijn bruine kikker, middelste groene/bastaardkikker en gewone pad | Nee | |
Ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | - | - | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | - | - | |
bijlage IV HR | gewone dwergvleermuis en laatvlieger rugstreeppad |
Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus, kerkuil | Ja |
Er is nog geen concrete ontwikkeling van het terrein voor ogen. Wel maakt het bestemmingsplan een aantal ontwikkelingen mogelijk in de toekomst. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van het terrein kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkeling rekening moet worden gehouden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleidskader
De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in de wijdere omgeving van het plangebied worden gevormd door enkele honderden benen spitsen met weerhaken en enkele benen harpoenpunten; het waren onderdelen van jacht- en visgerei. Ze dateren uit het vroeg-mesolithicum (9000-7000 voor Christus), en zijn gevonden in het opgespoten zand van de Maasvlakte en langs de kust van Westvoorne. De werktuigen moeten afkomstig zijn van rivierduinen die aan het eind van het pleistoceen zijn gevormd of uit vroeg holocene rivierafzettingen op een diepte van circa 20-22 m beneden NAP. De vondsten dateren uit een tijd dat de zeespiegel nog veel lager stond dan nu het geval is. Ook in het plangebied zouden, in theorie, dergelijke vindplaatsen op grote diepte (circa 20 m), aanwezig kunnen zijn.
Vanaf ruwweg 7000 voor Christus kreeg de zee ten gevolge van de stijging van de zeespiegel greep op het gebied, en veranderde de riviervlakte in een waddengebied met mariene sedimentatie. Uit de periode van het verschuiven van het mondingsgebied van Rijn- en Maas naar het noorden, waardoor de oude monding verzandde, stammen de Afzettingen van het Hellevoeterzand (kwelderafzettingen), die in de ondergrond van het gebied aanwezig zijn. Het landschap van het Hellevoeterzand is door de mens geëxploiteerd. Een in 1977 dicht bij het plangebied aan de Fazantenlaan gevonden bijlfragment getuigt van de menselijke aanwezigheid. Iets verder weg – in Ossenhoek – is een deel van een nederzettingsterrein van de Vlaardingen-cultuur opgegraven. Een deel van een (later opgevulde) geul van waaruit het Hellevoeterzand is gevormd, loopt door het plangebied.
Vanaf circa 3100 voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen, waarachter zich veen ging vormen. Dit geldt ook voor het plangebied, waar het Hellevoeterzand uiteindelijk volledig onder het veen verdween.
Er wordt van uitgegaan dat zich rond circa 400 jaar voor Christus ten westen en ten noorden van het plangebied krekensystemen vormden die het veengebied ontwaterden. Hierdoor ontstonden er in de midden-ijzertijd en in de late ijzertijd – gelet op de aanwezigheid van nederzettingsterreinen uit die perioden in Rockanje en Nieuwenhoorn – zonder twijfel mogelijkheden voor bewoning van het veen in de omgeving van het plangebied en wellicht ook in het gebied zelf. In de Romeinse tijd werd de veenondergrond van het plangebied zeker bewoond. Nabij de Haringvlietweg zijn in het resort Citta Romana namelijk resten van een nederzetting uit de Romeinse tijd aangetroffen. Noordelijker op Voorne werd er kort voor de Romeinse tijd een kleidek op het veen afgezet. Ook hierop werd in de Romeinse tijd gewoond.
Na de Romeinse tijd wordt het gebied verlaten en treedt er (plaatselijk) weer veengroei op. De veengebieden van Voorne werden ruwweg vanaf circa 1000 ontgonnen. Het Haringvliet bestond toen nog niet. Over de precieze aard en omvang van de vroege ontginningen is weinig bekend.
Voor het zuidelijke deel van Voorne was het ontstaan van het Haringvliet vanaf het begin van de 13e eeuw van groot belang. Een groot deel van Voorne was in de 13e eeuw waarschijnlijk nog onbedijkt en men woonde voornamelijk op veen. In het begin van de 14e eeuw breekt de bewoning af ten gevolge van overstromingen. Er werd een in dikte wisselend pakket zandige klei afgezet. Dit pakket is steeds ten minste 80 cm dik, zo blijkt uit een bureauanalyse in 2006 van beschikbare geologische boringen. In 1368 werd de Polder Nieuwenhoorn bedijkt. Kort daarna, in 1395, werd hier tegenaan de Polder Nieuw-Helvoet gevormd. Een deel van deze polder ligt binnen het plangebied, namelijk het areaal tussen de Zuiddijk en de Haringvlietweg. Na de inpolderingen concentreerde de bewoning zich vooral langs dijken.
Er zijn enkele vindplaatsen uit de tijd van circa 1000 tot 1500 uit de directe omgeving van het plangebied bekend.
Archeologische waarden in het plangebied
Op grote diepte (circa 20 m NAP) kunnen zich bewoningssporen uit het vroeg-mesolithicum bevinden. Op het Hellevoeterzand kunnen archeologische waarden uit het neolithicum aanwezig zijn. In het gehele plangebied moet rekening gehouden worden met resten uit de periode van de midden-ijzertijd tot en met de Romeinse tijd, die aangetroffen kunnen worden op of in de (soms kleiige) bovenkant van het veen. In het plangebied worden ook bewoningssporen uit de periode tussen circa 1000-1300 op het veen en van nà 1395 vooral langs de Zuiddijk verwacht. In een strook langs de binnenzijde van de Zuiddijk liggen onder meer de resten van de 'Zuidbatterij'.
In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten, als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m². Archeologische indicatoren van dit type en/of uit deze periode, aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m²), leveren doorgaans een beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is gefragmenteerd. De kosten en administratieve handelingen die een dergelijk onderzoek met zich meebrengt staan niet in verhouding tot de relatief kleine (en dus minder kostbare) bodemingreep, die vaak door een particulier wordt uitgevoerd en betaald. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering. Uiteindelijk is de diepte van de bodemverstoring (in combinatie met de specifieke bodemopbouw) belangrijker dan de oppervlakte; die bepaalt of archeologische waarden bedreigd worden of niet.
Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.
Archeologische bescherming
Figuur 4.4 Archeologische regimes
Voor het plangebied, waar het laatmiddeleeuwse overstromingsdek ten minste 80 cm dik is geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 m² beslaan. Deze regeling is verankerd in het bestemmingsplan met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Bij uitwerking van het plan zal met deze dubbelbestemming rekening moeten worden gehouden.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden en bouwwerken en bouwregels. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Wabo
Per 1 oktober 2010 zijn de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (BOR) in werking getreden. Bij de Wabo gaat het om de integratie van een aantal vergunningen (onder andere bouw-, milieu-, monumenten-, sloop-, kap- en uitritvergunning) in de omgevingsvergunning. Met de komst van de Wabo zijn andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Wro, Woningwet en de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud van de regels van een bestemmingsplan. Het betreft hier onder andere de terminologie die gebruikt wordt. In het bestemmingsplan Haringvlietweg is uiteraard rekening gehouden met de gevolgen van de Wabo.
Procedure uitwerkingsplan
In het voorliggende plan is een uit te werken bestemming opgenomen. Het college van Burgemeester en Wethouders werkt deze bestemming in de komende 10 jaar uit. Deze uitwerking kan in delen plaatsvinden. De procedure voor een uitwerkingsplan is geregeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke
ordening. De procedure is vergelijkbaar aan die van de procedure van een bestemmingsplan: er vindt opnieuw overleg ex artikel 3.1.1 Bro en eventueel inspraak plaats, en er kunnen ten aanzien van een ontwerpuitwerkingsplan zienswijzen worden ingediend. Ook bestaat de mogelijkheid om bij de Raad van State beroep aan te tekenen tegen de vaststelling van het uitwerkingsplan.
In de Wro wordt een aantal mogelijkheden geboden voor de juridisch-planologische opzet van een bestemmingsplan, waarmee de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor een gebied kan worden vastgelegd. De aard van het plangebied geeft in hoofdzaak aanleiding tot een bestemmingsplansystematiek met min of meer globale bestemmingsvlakken en daar waar nodig op de huidige situatie afgestemde bouwvlakken, waarbij de bestaande ruimtelijke structuur het uitgangspunt vormt. Voor het nieuwe bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging of bouwplan, die niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, een afwijking dan wel een wijziging van het bestemmingsplan nodig is. Zoals eerder aangegeven heeft het plangebied in hoofdzaak een consoliderend karakter. Voor het gehele plangebied is de huidige situatie in hoge mate richtinggevend voor de wijze waarop de bestemmingen zijn gelegd.
De systematiek van het vigerende bestemmingsplan dient als uitgangspunt maar wordt vertaald naar eisen vanuit de richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit zal met name in de opbouw van de regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) gevolgen hebben. Het uitgangspunt is dat bestaande rechten in principe worden gehandhaafd. De bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan worden vertaald in nieuwe bestemmingsplan.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de uit te werken bestemming en dubbelbestemming(en) (artikel 3 en 4). Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 5 t/m 9) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 10 en 11).
Opzet en volgorde planregels
De regels van bestemmingsplan Recreatie zijn op de volgende wijze opgebouwd:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Uit te werken
Het gehele plangebied is bestemd voor Recreatie - Uit te werken. Hier binnen mag de bestemming worden uitgewerkt voor verschillende recreatieve functies, zoals beschreven in de bestemmingsomschrijving. Maximaal 6% van de gronden mag worden bebouwd. Er geldt een maximum goothoogte van 4 meter. Bij uitwerking dient rekening te worden gehouden met verschillende aspecten, zoals het opstellen van een beeldkwaliteitsplan gebaseerd op de beeldkwaliteitsparagraaf in de toelichting en diverse omgevingsaspecten. Ook is er een bouwverbod opgenomen om te voorkomen dat er, zolang het uitwerkingsplan nog niet onherroepelijk is, wordt gebouwd (in strijd met het uitwerkingsplan). Het gebruik, mits niet in strijd met de genoemde functies is wel direct toegestaan. Dat betekent dat het huidige agrarische gebruik, maar ook wandelen of fietsen direct mogelijk is (mits er voor deze functies niet gebouwd hoeft te worden).
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 legt naast de geldende regels voor de uit te werken bestemming Recreatie extra regels op aan de bestemde gronden. In paragraaf 4.10 van de toelichting is de regeling voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 beschreven.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten en is een regel opgenomen met betrekking tot de afstemming met de keur van het waterschap.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel betreft alle wijzigingsbevoegdheden opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening niet (aanvullend) van toepassing zijn en indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
In dit artikel staan de overgangsregels voor vergunde bestaande bouwwerken en vergunde bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan. Voor de recreatiewoning Duinweg 18c is persoonsgebonden overgangsrecht van toepassing. De regels daarvoor zijn eveneens in dit artikel opgenomen.
Artikel 11 Slotregel
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Algemeen
Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke functies binnen de bestemming aan de grond binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, de specifieke gebruiksregels alsmede de afwijkingsbevoegdheden te vinden.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Op plekken waar het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samen vallen in het plangebied, is op de verbeelding uitsluitend een bouwvlak te zien (de grenzen van het bestemmingsvlak liggen hieronder). Wanneer het bestemmingsvlak en bouwvlak niet samenvallen, is het bouwvlak ingetekend door middel van een dikke zwarte lijn binnen het bestemmingsvlak.
Aanduidingen
De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing zijn, dan staan de aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak. Voor de leesbaarheid of omdat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen, is soms gekozen om de aanduidingen in het bouwvlak te plaatsen.
IMRO2012 en SVBP2012
De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens IMRO2012 en SVBP2012. IMRO2012 staat voor Informatie-Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijk ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP2012 staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is getoetst door middel van het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners is een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen door middel van een zogenaamde inspraakprocedure waarbij het plan voor een ieder ter inzage heeft gelegen.
Dit hoofdstuk moet dan ook gezien worden als de Nota van beantwoording wettelijk vooroverleg en inspraakreacties.
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt in gelegenheid gesteld tot het indienen van een inspraakreactie. Tegelijkertijd wordt het overleg ex artikel 3.1.1 Bro gevoerd. De resultaten uit de inspraak en het overleg worden in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Exploitatieplan
Indien een bestemmingsplan een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. In afwijking van deze regel kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:
Dit bestemmingsplan voorziet in nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied kan worden gezien als één exploitatiegebied. Vanwege de aard en schaal van de bouwmogelijkheden is er sprake van één of meer situaties zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook noodzakelijk, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (anterieure overeenkomsten met private partijen). Tussen het voorontwerp en ontwerpbestemmingsplan zal worden onderzocht op welke wijze de financiële uitvoerbaarheid kan worden verzekerd.
De kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van vergunningaanvragen worden door middel van leges gedekt.
Overige kosten, die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom een planschaderisicoanalyse opstellen om te bezien of er sprake is van planschade.
Conclusie
Aan de uitvoering van dit bestemmingsplan zijn bij uitwerking voor de gemeente kosten verbonden. Aangezien de te verhalen kosten onder artikel 6.2.1 Bro vallen, wordt onderzocht op welke wijze de financiële uitvoerbaarheid kan worden verzekerd, zijnde het vaststellen van een exploitatieplan dan wel het sluiten van anterieure overeenkomst.