direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ritmeester Krommegat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie Kromme Gat 4a te Boven-Hardinxveld was voorheen een tuincentrum gevestigd aan de voorzijde van het perceel, met daarachter een onbebouwd stuk. Het voornemen is om dit perceel te transformeren naar een landschappelijk woongebied waarbij de initiatiefnemer 4 woningen wenst te realiseren. De locatie bevindt zich achter de historische dijkbebouwing aan de Rivierdijk en is momenteel grotendeels onbebouwd.

De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is het perceel voorzien van een agrarische bestemming.

Om de realisatie van woningen planologisch mogelijk te maken, is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor deze locatie.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als Gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie C, nummers 4348, 4913, 4923, 4925, ged. 4997 en 5226

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron Google Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied' (onherroepelijk vastgesteld op 30 maart 2017) van toepassing. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Voor het noordelijke deel van het plangebied is een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenhouderij' opgenomen. Het zuidelijke deel van het plangebied valt binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan 'Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied' (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de beleidskaders van het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Hardinxveld-Giessendam. Hoofdstuk 4 omvat de toets aan de sectorale milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op de locatie Kromme Gat 4a was voorheen een tuincentrum gevestigd. Op het perceel rust op grond van het geldende bestemmingsplan 'Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied' een agrarische bestemming met een bouwvlak. De locatie ligt direct achter de Rivierdijk ter hoogte van het 'Kromme Gat' en grenst aan het slagenlandschap. De watertoren die een landmark is voor dit gebied ligt ook in de direct nabijheid van het plangebied. Wat betreft de groenstructuur zijn de achtergelegen boskavels zeer beeldbepalend voor de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

De locatie zal worden getransformeerd tot een aantrekkelijke woonomgeving, waarbij de woningen worden omgeven door landschap. Het plangebied bestaat uit 4 kavels (zie figuur). Aan de noordzijde biedt kavel A ruimte aan een vrijstaande bedrijfswoning. Deze woning wordt net als de andere woningen ontsloten door het verlengen van de achterom via de brandweerkazerne. Naast het autoverkeer, biedt het profiel ruimte voor de voetganger. Aan de noord- en westzijde staat de woning in connectie met het water, waardoor een aantrekkelijk woonklimaat wordt gecreëerd. Ook heeft deze bedrijfswoning een directe relatie met het Pensionstal De Watertoren door een interne wandelverbinding. De eventuele berging/garage is gekoppeld aan de woning. Ook tussen de woningen en de percelen ten noorden van de watergang worden wandelverbindingen aangelegd.

In bouwveld B - D wordt een andere typologie woningen geïntroduceerd in de vorm van een drietal gelijkvloerse patiowoningen die levensloopbestendig zijn. Door de geringe hoogte van de woningtypologie (maximaal 4.0 m), worden deze fraai opgenomen in het landschap. Aan de westzijde staan ook deze woningen direct in contact met het water en hebben ze vrij zicht op het achtergelegen landschap.

Het watersysteem speelt in dit gebied een nadrukkelijke rol. Direct ten noorden van het plangebied loopt de wetering die van primair belang is voor het waterafvoer. Het slotenpatroon markeert het slagenlandschap met een duidelijke noord-zuid richting. De beoogde ontwikkeling bouwt verder op deze structuur. De dwarse sloten worden ingezet als natuurlijke erfgrens waardoor deze opgaan in het landschap. De watergangen worden geflankeerd door groene taluds. Vanuit kwalitatief oogpunt wordt voorzien in extra open water aan de noordzijde van het plangebied.

Conform het landschappelijk inpassingsplan wordt er binnen het plangebied een groenstructuur aangelegd die qua uitstraling en ecologische waarden passend is in de omgeving. Dit betekent dat er met inheemse soorten gewerkt dient te worden, waardoor de ecologische waarde van het noordelijk gelegen bosperceel doorgetrokken wordt binnen het plangebied. Door in de beplantingskeuze ook rekening te houden met het naastgelegen perceel, in gebruik als begraafplaats, kan een robuuste groenstructuur van hoge ecologische waarde tot stand worden gebracht.

Wat betreft de groenstructuur zijn de achtergelegen boskavels beeldbepalend voor de ontwikkeling. De beplantingssfeer van de noordelijk gelegen boskavel wordt doorgetrokken in een brede zone aan de oostzijde van het plangebied en bepaalt het landschappelijke karakter. Deze beplantingszone zorgt daarnaast voor een robuuste groene inpassing van de naastgelegen stallen. Deze beplantingszone bestaat uit gebiedseigen beplanting, in dit geval bloemrijk grasland met gestrooide bomen als wilg, els, berk, iep en es (eventueel uitgevoerd als hakhoutbos om de hoogte en dichtheid te beperken).

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0005.png"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal- en lokaal beleid beknopt samengevat. Tevens is de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012), staan de plannen van de rijksoverheid ten aanzien van aspecten op het gebied van ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid en heeft daarom uit bovenstaande drie doelen slechts dertien nationale belangen naar voren laten komen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien belangen van het Rijk zijn:

  • een excellent ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficient gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid en duurzame zoetwatervoorzieningen en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Conclusie

De ontwikkelingen die met onderhavige plan mogelijk gemaakt worden hebben geen nationaal belang. De SVIR zal dus ook geen invloed hebben op onderhavig plan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Barro. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Conclusie

De ontwikkelingen die met onderhavige plan mogelijk gemaakt worden hebben geen nationaal belang. Het Barro zal dus ook geen invloed hebben op onderhavig plan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet toe op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald.

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedlijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Conclusie

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Raad van State (28 juni 2017, Uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. In dit plangebied worden vier woningen mogelijk gemaakt. Om deze reden is de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing op onderhavig plan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

Bouwen binnen bestaand stads- en dorpsgebied

Met verdichting van het stedelijk gebied wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het draagt bij aan efficiënt ruimtebeslag en door binnenstedelijk te bouwen kan het open landschap behouden blijven. Behoud en ontwikkelen van het groenblauwe netwerk in, om en tussen de steden draagt bij aan een aantrekkelijke leefomgeving, een attractief woonmilieu en een gezonde en klimaatadaptieve omgeving. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Met de inzet voor beter benutten van de bebouwde ruimte volgt de provincie ontwikkelingen in de maatschappelijke behoefte. De vraag naar wonen en werken in of rond stads- en dorpscentra neemt toe. De onderbouwing conform de Ladder voor duurzame verstedelijking vormt een belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van regionale visies.

Nieuwe verstedelijking moet passen past in regionale visies en de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en andere in de visie en verordening aangegeven ruimtelijke kaders. Tevens moet nieuwe verstedelijking passen binnen wettelijke voorschriften.

Naast het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wil de provincie de ruimte beter benutten door in te zetten op transformeren, herstructureren en verdichten bij voorkeur binnen de invloedsgebieden van de stations en haltes van Stedenbaan.

De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verwerken van de regionale visie wonen, kantoren, en –indien van toepassing – detailhandel en bedrijventerreinen. De provincie gaat er vooralsnog vanuit dat de samenwerkende gemeenten zelf hun verantwoordelijk nemen en zo nodig bestaande plancapaciteit voor stedelijke ontwikkelingen die niet (langer) in overeenstemming zijn met een regionale visie, zullen wegbestemmen.

De provincie is zich bewust dat er grenzen zitten aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken. Het gaat daarbij om:

  • het belang van ruimtelijke kwaliteit,
  • het behoud van voldoende groen binnen de bebouwde ruimte,
  • de ruimtevraag vanuit klimaat, lucht, geluid, externe veiligheid, bodem, ondergrond en energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede provinciale kaart Zuid-Holland (Omgevingsvisie 2019 Zuid-Holland)

Conclusie

De gewenste ontwikkeling past binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

3.3.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Zuid-Holland (in werking per 20 april 2019) is gemaakt in samenhang met Omgevingsvisie. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland.

In de Omgevingsverordening zijn geen diecte ambities beschreven voor onderhavig plangebied. Dit plan voorziet in de toevoeging van 4 woningen binnen het bestaand stedelijk gebied, waardoor onbebouwde grond wordt benut volgens de wensen van de provincie. De ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor is onderhavig plan in lijn met de regels van de Omgevingsverordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Gezien de ligging binnen het bestaand stedelijk gebied en de toevoeging van slechts 4 woningen geldt voor onderhavig plan geen plicht voor het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het plan is in lijn met het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hardinxveld-Giessendam 2030

De gemeentelijke structuurvisie, die op 19 februari 2015 is vastgesteld, is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter die integrale keuzes bevat voor de hoofdlijnen van beleid voor de komende periode. De structuurvisie bouwt voort op de Visie Hardinxveld-Giessendam, die op 22 maart 2012 na een zeer interactief traject met de bevolking is vastgesteld. De structuurvisie vertaalt deze visie naar de ruimtelijke ontwikkeling van Hardinxveld-Giessendam. De structuurvisie, die vooruitkijkt tot 2030, is eveneens een integraal document en heeft als doel om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen landschap, woningbouw, maatschappelijke voorzieningen en werkgelegenheid zorgvuldig af te wegen. De structuurvisie biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. Deze structuurvisie is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten.

Daarnaast is de structuurvisie gericht op het versterken en behouden van de leefbaarheid. In de structuurvisie wordt gestuurd op ruimtelijke structuren: waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom? De structuurvisie is bedoeld om voor de langere termijn ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie kunnen gebiedsvisies, masterplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld en concrete (plan)ontwikkelingen in gang worden gezet.

3.4.2 Regionale Woonvvisie Drechtsteden 2017 - 2031

De regio Drechtsteden bestaat uit zeven gemeenten, waaronder de gemeente Hardinxveld-Giessendam, in een compact stedelijk cluster met circa 280.000 inwoners. Binnen het ruimtelijke en economische netwerk van de zuidelijke Randstad vormt de regio daarmee de derde agglomeratie. Als woongebied profiteren de Drechtsteden van het karakter van maritieme topregio, verbonden door het Drierivierenpunt. Met de schoonheid en kracht van het water, kernen met een eigen identiteit en de nabijheid van natuur van wereldklasse, zijn de woonmilieus in de Drechtsteden onderscheidend en in potentie aantrekkelijk voor een bredere doelgroep dan alleen lokale woningzoekenden. De gunstige ligging, goede bereikbaarheid, de hoge concentratie MKB en de aanwezigheid van een aantal internationale spelers in de maritieme sector, maken de Drechtsteden tot een interessant werkgebied met een goede uitgangspositie voor toekomstige economische ontwikkeling.

Om deze kwaliteiten te benutten is een integrale 'Groeiagenda 2030: Goed leven in de Drechtsteden' ontwikkeld.

In de groeiagenda zijn de volgende ambities vastgesteld:

  • Wwonen inzetten als hefboom voor stedelijke ontwikkeling;
  • groei inwoneraantal als drager voor economische kracht;
  • stabiliteit en behoud van voorzieningen (meer dan 300.000 inwoners);
  • evenwichtiger verdeling woonsegmenten;
  • duurzame, gezonde woongebieden;
  • benutten unieke gebiedskwaliteiten;
  • transformatie kwetsbare wijken;
  • interactie in binnenstad;
  • compleet voorzieningenaanbod.

Het aantal inwoners per huishouden is dalend, dat betekent dat er meer woningen nodig zijn voor de huidige inwoners van Drechtsteden en toekomtige inwoners. Voor de gemeente Hardinxveld-Giessendam houdt dit in dat er ongeveer 931 nieuwe woningen moeten komen.

Conclusie

Het plan is in lijn met de uitgangspunten van de Regionale Woonvisie van de gemeente Hardinxveld- Giessendam.

3.4.2.1 Lokale paragraaf gemeente Hardinxveld-Giessendam

Eind 2017 heeft de Drechtraad de regionale Woonvisie 2017-2031 vastgesteld, hierin is afgesproken dat de individuele Drechtsteden gemeente een lokale paragaaf opstellen. Deze paragraaf sluit tevens aan bij het coalitieakkoord 2018-2022 en het collegeprogramma 2018-2022.

In de Regionale Woonvisie verbindt de regio de kwalitatieve ambitie van aansprekende woningen en dito woonmilieus aan een kwantitatieve ambitie, om volop in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Daarbij is er aandacht voor de kwaliteit van bestaande wijken en de spreiding en kwaliteit van de sociale sector over de regio. Dit is uitgedrukt in 20 kernpunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0008.png"

Figuur 3.2 Gemeente Hardinxveld-Giessendam, 20 kernpunten regionale woonvisie Drechtsteden (Bron: Regio Drechtsteden, 2017)

Deze 20 kernpunten uit de Regionale Woonvisie vormen de leidraad voor de Lokale Paragraaf (opgesteld 11 juni 2019) van de gemeente Hardinxveld-Giessendam.

De 20 kernpunten worden via vier overkoepelende thema’s uitgewerkt in de Lokale Paragraaf Wonen:

• Voldoende woningen bouwen

De inzet van de gemeente is minimaal voldoende bouwen voor de lokale behoefte, maar liefst meer om bij te dragen aan de kwalitatieve regionale ambitie. Volgens actuele prognose zijn de lokale behoefte tot 2030 jaarlijks ruim 80 woningen nodig. De groei moet aansluiten bij de schaal van Hardinxveld-Giessendam. De gemeente Hardinxveld-Giessendam zorgt voor ruimte in de woningbouwcapaciteit binnen bestemmingsplannen,om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Op de planning wordt 130% van de benodigde woningbouw opgenomen. Nieuwbouw in Hardinxveld-Giessendam is gekoppeld aan het verbeteren van de bereikbaarheid.

• Kwalitatief goede woningen toevoegen

De gemeente wil meer doen voor midden- en hoger opgeleiden door het aanbod van kwalitatief hoogwaardige woonmilieus en duurdere koopwoningen. Primair wordt daarmee ingezet op doorstroming. Zo krijgen ook jongeren kansen. Maar doorstroming is soms moeilijk te sturen. Daarom zal in beperkte mate ook in het middensegment toevoegingen gewenst zijn, tussen sociale huur en koop; zodat jongeren een start kunnen maken op de woningmarkt door aanbod van middenhuur en betaalbare koop.

Daarbinnen is een deel van de huishoudens aangewezen op sociale huur. Voor hen moet er voldoende en passend aanbod sociale huur zijn. Dit is in Hardinxveld-Giessendam vooral een kwalitatieve opgave, meer dan een kwantitatieve opgave.

• Langer thuis

De gemeente faciliteert mensen met een zorgvraag, zodat zij lang thuis kunnen wonen. Voor veel mensen is dit in Hardinxveld-Giessendam goed mogelijk vanuit traditioneel sterke sociale cohesie en burenhulp. Echter dat geldt niet voor iedereen en voor elke situatie. Sommige mensen missen een netwerk, soms kan het netwerk dit niet aan. Dan is extra ondersteuning en passend woonzorgaanbod noodzakelijk. De gemeente initieert en regisseert de afstemming tussen corporaties, zorgaanbieders, cliëntenorganisaties, huurdersorganisaties, etc. voor een adequaat woonzorgaanbod.

• Energie- en klimaatbestendig

De gemeente levert haar bijdrage aan minder energieverbruik in de woningvoorraad, door bij nieuwbouw het maximale te doen en in de bestaande voorraad noodzakelijke stappen voorwaarts zetten. In 2035 is de gemeente aardgasvrij, in 2050 energieneutraal.

Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Hardinxveld-Giessendam

Op 24 september 2015 is de Beleidsvisie Externe Veiligheid door de gemeenteraad vastgesteld. Dit document beschrijft de visie van de gemeente op de wijze waarop de beheersing van externe veiligheidsrisico's in de gemeente Hardinxveld - Giessendam moet plaatsvinden. De gemeente Hardinxveld - Giessendam wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. De gemeente wil op de hoogte zijn van de risico's en de effecten op haar grondgebied en voert op basis hiervan haar beleid. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid (EV). Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Hardinxveld - Giessendam de Beleidsvisie Externe Veiligheid vastgesteld. Het doel van deze beleidsvisie is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente aanwezig zijn en hoe met toekomstige risico's om wordt gegaan in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen en milieuvergunningverlening. Daarnaast is het belangrijk dat de beleidsvisie voor wat betreft het aspect externe veiligheid een vlotte voortgang van ruimtelijke procedures bevordert: heldere doelen en duidelijke werkprocedures verminderen de kans op onnodige vertraging in ruimtelijke plannen.

3.4.3 Groenbeleidsplan Hardinxveld - Giessendam

Het herziene groenbeleidsplan (25 mei 2007) is vooral een strategisch plan. Doel is ten aanzien van het openbaar groen, op zowel gemeentelijk niveau als wijkniveau, beleidsmatig te kunnen sturen en planmatig te beheren. Aan de hand van geformuleerde uitgangspunten, randvoorwaarden en richtlijnen geeft het plan richting aan de ontwikkeling van het openbaar groen binnen de bebouwde kom van de gemeente Hardinxveld-Giessendam. Het plan zal tevens inzicht geven in de huidige en gewenste groenstructuren, zoneringen, groentypen en beheer-, onderhouds- en inrichtingsmaatregelen. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan de financiële consequenties van de voorgestelde maatregelen. Het groenbeleidsplan is een richtlijn voor de bewoners en moet helder en duidelijk zijn voor het gemeentebestuur en handvatten bieden voor de uitvoerende diensten.

In de gemeente Hardinxveld-Giessendam zijn een aantal duidelijke groenstructuren aanwezig. Deze groenstructuren kunnen worden ingedeeld in de volgende elementen:

  • vlakvormige elementen: grotere groenelementen, zoals parken, plantsoenen, sportvelden en begraafplaatsen;
  • lijnvormige elementen: beplantingen met een duidelijke lineaire structuur, zoals lanen of bomenrijen;
  • puntvormige elementen: zijn kleinere groenelementen zonder samenhang, zoals solitaire (monumentale) bomen en plantsoentjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0009.png"

Figuur 3.3 Groenstructuur in de gemeente Hardinxveld-Giessendam (Bron: Groenbeleidsplan)

Boven-Hardinxveld is een ‘woonwijk’ die alle facetten van een klein dorp in zich draagt. De wijk kenmerkt zich door een open en duidelijke structuur die in directe relatie met het polderlandschap kan worden gebracht. Natuurvriendelijke oevers en inheemse beplantingsoorten bepalen hier het beeld. De structuur van de beplanting is overzichtelijk en transparant. In de woonstraten worden lage tot middelhoge heesters gebruikt terwijl op de koppen van de straten de beplanting een meer afschermende functie heeft voor het borgen van de privacy van de bewoners. Het onderhoud van de groenvoorzieningen in de gemeente Hardinxveld-Giessendam is ondergebracht in vier wijksecties met ieder een eigen onderhousploeg. Voor de begraafplaatsen is er een aparte vaste onderhoudsploeg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 4 woningen. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beordelingsbeslissing is een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwb edrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. De veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder paarden en melkrundvee). Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld geldt een minimale afstand ten opzichte van geurgevoelige objecten van 100 m indien het object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 m indien het object is gelegen buiten de bebouwde kom. Deze afstanden moeten worden aangehouden ten opzichte van het dichtstbijzijnde emissiepunt. Daarnaast dient in alle gevallen te worden voldaan aan een minimumafstand van 50 of 25 m tussen de gevel van het geurgevoelige object en de meest nabijgelegen gevel van de veehouderij.

In het Activiteitenbesluit staat daarnaast dat een afstand van 50 meter aangehouden dient te worden tot mestopslag en opslag van overige bedrijfsstoffen zoals (ruw) voer.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 4 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Het plangebied kan, gezien de aanwezigheid van verschillende bedrijven en ligging nabij een gezoneerd industrieterrein worden aangemerkt als een gemengd gebied. Ter plaatse van de meest noordelijke gelegen kavel wordt een bedrijfswoning gerealiseerd die een directe relatie heeft met de Pensionstal. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein waar bedrijven tot en met milieucategorie 5.1 zich mogen vestigen. Bedrijven die in de VNG-publicatie zijn ingedeeld in milieucategorie 5.1 kennen een maximale richtafstand van 500 meter in een rustige woonwijk. Zoals hiervoor beschreven kan het gebied worden getypeerd als 'gemengd gebied' waardoor met 1 afstandsstap kan worden afgeweken van de richtafstanden van de VNG-publicatie. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 300 meter in gemengd gebied. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 140 meter, waardoor niet aan de richtafstand wordt voldaan.

Tussen het bedrijventerrein en de beoogde woningen zijn reeds (burger)woningen (Kromme gat 4, 4A, 6 en 10) gelegen. De aanwezigheid van deze burgerwoningen bepaalt in de huidige situatie de ontwikkelruimte van de bedrijven op het bedrijventerrein. Dit betekent dat de bedrijven op het bedrijventerrein al worden belemmerd door de aanwezigheid van deze woningen. Door de oprichting van de nieuwe beoogde woningen in onderhavig plan worden deze bedrijven niet nader beperkt. Desondanks dient wel sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Hierbij is van belang dat rondom het bedrijventerrein op basis van de Wet geluidhinder een geluidzone is vastgesteld. Buiten deze zone mag de gezamenlijke geluidbelasting als gevolg van de gevestigde bedrijven niet hoger zijn dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde (50 dB). De nieuwe woningen liggen allen buiten de geluidzone waardoor ter plaatse van de beoogde woningen de geluidbelasting lager is dan 50 dB. Hierdoor is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geluid. Daarnaast moeten de bedrijven die gevestigd zijn op het bedrijventerrein ter plaatse van de dichterbij gelegen burgerwoningen al voldoen aan milieuvoorschriften zoals vermeld in hun vergunning(en) of aan de milieuregels zoals vermeld in het Activiteitenbesluit. Ten tijde van vergunningverlening is al getoetst of aan de geldende milieunormen wordt voldaan ter plaatse van de burgerwoningen. Aangezien ter plaatse van de dichterbij gelegen burgerwoningen reeds wordt voldaan aan de geldende milieunormen, zal dit ter plaatse van de verder weg gelegen beoogde woningen ook het geval zijn. Hiermee is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen (incl. de nieuwe bedrijfswoning) geborgd.

Op circa 15 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een begraafplaats. Een begraafplaats is in de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan. Ten zuidoosten van het plangebied, op circa 70 meter, is de brandweerkazerne Boven Hardinxveld gevestigd. Volgens de VNG-publicatie behoren brandweerkazernes tot milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Er wordt aan deze richtafstand voldaan. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een paardenhouderij. In figuur 4.1 is de situatie ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0010.png"

Figuur 4.1 Ligging beoogde woningen ten opzichte van de paardenhouderij

De afstand van de grens van de paardenhouderij tot de dichtstbijzijnde beoogde woning is meer dan 25 meter. Een paardenhouderij is op basis van de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 3.1 en heeft in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geluid en stof. Er wordt aan de richtafstand voor de aspecten geluid en stof voldaan. Daarnaast wordt vanaf de burgerwoningen ook in noordelijke richting voldaan aan de vereiste afstanden. Ten aanzien van geur vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv), de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) en het Activiteitenbesluit het belangrijkste toetsingskader. Hieronder wordt voor de verschillende onderdelen van de paardenhouderij nader ingegaan op het aspect geur.

Pensionstal

De pensionstal biedt ruimte aan maximaal 48 paarden. Op grond hiervan valt het bedrijf volledig onder het Activiteitenbesluit. Voor paarden is geen geuremissiefactor vastgesteld, maar geldt er een vaste richtafstand van 50 meter buiten de bebouwde kom of 100 meter binnen de bebouwde kom (art 4 lid 1 Wgv). De beoogde woningen worden ontsloten via het Kromme Gat en de Rivierdijk. Aan deze wegen bevinden zich in een langgerekt lint een aantal verspreid liggende (bedrijfs)woningen en bedrijven. De dichtstbijzijnde dorpskern is die van Boven-Hardinxveld op een afstand van ongeveer 500 meter. Op grond van bestaande jurisprudentie en de gemeentelijke geurvisie die is opgesteld voor de locatie Koningin Wilhelminalaan 137 kan worden geconcludeerd dat de beoogde woningen buiten de bebouwde kom zijn gelegen. Woningen die geconcentreerd zijn gelegen in een op zichzelf staande lintbebouwing worden niet beschouwd als binnen de bebouwde kom. De aan te houden afstand van 50 meter geldt vanaf het emissiepunt van het dierverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object (art 4 Rgv). Deze emissiepunten bestaan uit de te openen delen zoals ramen en deuren (art. 1 Rgv). In dit geval bestaat de eerste 10 meter van de "pensionstal" uit kantine/kantoor. Hierin zitten geen ventilatieopeningen vanuit de paardenboxen. Als gevolg hiervan verlaat de lucht vanuit de paardenboxen de pensionstal op een afstand van circa 57 meter of meer (afhankelijk van waar de deuren/ventilatieopneningen exact zitten). Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstandseis van 50 meter voor het aspect geur.

De beoogde bedrijfswoning kent geen bescherming ten opzichte van mogelijke hinder van de pensionstal omdat beide tot dezelfde inrichting behoren. De Wet milieubeheer (Wm) en de Wet geurhinder veehouderij (Wgv) regelen uitsluitend de gevolgen van een inrichting voor de omgeving. Gezien de afstanden (>30 meter) van de bedrijfswoning tot het dierenverblijf (pensionstal) en de mestopslag (>80 meter) kan tevens worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde bedrijfswoning. Wonen rondom een paardenhouderij brengt een zekere mate van milieubelasting met zich mee, maar leidt in geen geval tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde bedrijfswoning.

Mestopslag

De locatie van de mestopslag, ten noorden van de pensionstal, ligt op grote afstand van de beoogde woningen. De afstand van de mestopslag tot de meest nabij gelegen nieuwe woning bedraagt circa 130 meter zodat ruimschoots wordt voldaan aan de minimumafstand van 50 m. Er is daarom geen kans op geurhinder als gevolg van de opslag van paardenmest. De mest wordt overigens wekelijks opgehaald zodat de verspreiding van geuremissie beperkt zal zijn.

Overig

Verder is van belang dat paarden geen kuilgras eten maar het veel drogere voordroogkuil of volledig gedroogd hooi. Dit voer produceert geen stank waardoor de situering van de opslag van ruwvoer van paarden niet van belang is vanuit het oogpunt van geurhinder. Uit het Activiteitenbesluit volgt dat de minimumafstanden alleen van toepassing zijn op dierverblijven en niet op de overige bouwwerken, de binnenbak en de stapmolens. Geuremissie ontstaat als paarden langdurig in een kleine ruimte (paardenboxen in de pensionstal) verblijven. Zowel de binnenbak als ook de stapmolens worden kortstondig gebruikt. Als paarden mesten in de binnenbak of stapmolen dan wordt dit opgeruimd. Er is geen geurhinder te verwachten afkomstig uit deze overige bouwwerken.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure en de vaste afstanden uit de Wgv en het Activiteitenbesluit.

4.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day evening night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk mits voldaan wordt aan het gemeentelijke beleid Hogere Grenswaarden. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

Aftrek ex artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden aan de buitengevels ten aanzien van wegverkeerslawaai betreffen waarden inclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt in dat voor het wegverkeer een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het wegverkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. De toegestane aftrek bedraagt: 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/u bedraagt. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of meer is de hoogte van de aftrek afhankelijk van de geluidbelasting exclusief aftrek. Bij een geluidbelasting van 56 dB en 57 dB mag een aftrek toegepast worden van respectievelijk 3 dB en 4 dB. Bij overige geluidbelastingen wordt een aftrek van 2 dB toegepast. De aftrek mag alleen worden toegepast bij toetsing van de geluidbelastingen aan de normstellingen uit de Wgh. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van een aftrek van 5 dB.

Onderzoek

Het voornemen is om dit perceel te transformeren naar een landschappelijk woongebied waarbij er op het achterste deel van het perceel 4 woningen worden gerealiseerd. Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidzone van een weg. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Kromme Gat en de Rivierdijk.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage Akoestisch onderzoek). De resultaten zijn:

  • Ten gevolge van het wegverkeer op de Kromme Gat wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 44 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.
  • Ten gevolge van het wegverkeer op de Rivierdijk wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. De maximale berekende geluidbelasting bedraagt 41 dB, inclusief 5 dB aftrek artikel 110g Wgh.

Conclusie

De realisatie van de woningen kent geen belemmering met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai. Ter plaatse is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

4.5 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Ter bepaling van de hoeveelheid verkeer dat door deze ontwikkeling wordt gegenereerd, zijn kencijfers van het CROW (publicatie 381, 2018) gebruikt. De omvang van de verkeersgeneratie wordt onder andere bepaald door de locatie van het plangebied. In deze situatie ligt het plangebied in de rest bebouwde kom in een weinig stedelijke gemeente (volgens de adressendichtheid van het CBS). De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is berekend aan de hand van normen uit het gemeentelijk verkeersbeleid (GVVP Hardinxveld-Giessendam 2012 – 2022).

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door het Kromme Gat en de Rivierdijk. Kromme Gat is een eenrichtingsweg met uitzondering van fietsers, die is bedoeld voor doorgaand verkeer dat vanaf de Rivierdijk in westelijke richting rijdt en ontsluit tevens enkele langs gelegen percelen. Verkeer dat vanaf de Rivierdijk in oostelijke richting rijdt, maakt geen gebruik van Kromme Gat maar van de Rivierdijk zelf. Ter hoogte van de twee aansluitingen van het Kromme Gat op de Rivierdijk zijn kruispunten gecreëerd, waar verkeer van rijrichting kan veranderen.

Het plangebied is toegankelijk via een aansluiting op de Rivierdijk (langs de brandweerkazerne op eigen terrein). In de toekomstige situatie zullen de woningen worden ontsloten door het verlengen van de achterom via de brandweerkazerne. Naast het autoverkeer, biedt het profiel ruimte voor de voetganger. Onderstaande figuur toont de ontsluiting van het plangebied op de Rivierdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0011.png"

Figuur 4.2 Ontsluiting plangebied

Kromme Gat en Rivierdijk zijn in het GVVP Hardinxveld-Giessendam (2012 – 2022) beide gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. In oostelijke richting leidt de Rivierdijk door de kern Boven-Hardinxveld via de Nieuwe Wolpherensedijk naar de aansluiting op de A27. In westelijke richting kan via de Nieuweweg Hardinxveld-Giessendam worden bereikt en verderop de aansluiting op de A15. De bereikbaarheid van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is goed. In geval van calamiteiten kan via de noordzijde over het naastgelegen perceel aan de oostzijde worden ontsloten.

Langzaam verkeer

Op Kromme Gat liggen aan beide zijden van de weg fietssuggestiestroken. Op het gedeelte van de Rivierdijk tussen de kruispunten met Kromme Gat ligt aan de zuidkant een vrijliggend fietspad. Op de twee kruispunten kunnen fietsers oversteken, zij moeten hier voorrang verlenen aan het gemotoriseerde verkeer. Er zijn langs Kromme Gat en de Rivierdijk geen voorzieningen voor voetgangers aanwezig. Op het brede profiel van de zijweg van de Rivierdijk (langs de brandweerkazerne) is wel voldoende ruimte voor voetgangers. Ook is er voor voetgangers een verbinding naar het bos, door de brug over de watergang.

Openbaar vervoer

Op circa 100 meter loopafstand van het plangebied ligt de bushalte Boven-Hardinxveld, Seolto. Hier halteert de buurtbus 707 tussen Giessenburg Regthuis - Boven-Hardinxveld Station. Tijdens de spits halteert hier verder de streekbus 191 tussen Boven-Hardinxveld Werkendamseveer - Rotterdam Zuidplein.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

Binnen het plangebied was voorheen een tuincentrum gevestigd, in de toekomstige situatie wordt het perceel getransformeerd tot woongebied met 4 vrijstaande woningen. CROW publicatie 381 geeft hiervoor een maximaal kencijfer van 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal (weekdaggemiddeld). Dit zou leiden tot een worst-case verkeerstoename van 35 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Op een gemiddelde werkdag betekent dat een worst-case verkeerstoename van circa 40 mvt/etmaal (voor woonfuncties wordt doorgaans een omrekenfactor van 1,11 gehanteerd).

De berekende toename is beperkt en zal opgaan in het heersend verkeersbeeld van de Rivierdijk. Ook is de voormalige verkeersgeneratie van het tuincentrum nog niet meegerekend, terwijl deze ook al zorgde voor een verkeersaantrekkende werking en de toename daarmee lager uitvalt dan is berekend. Derhalve leidt de beoogde ontwikkeling niet tot knelpunten met betrekking tot de verkeersafwikkeling.

Parkeren

In het GVVP Hardinxveld-Giessendam (2012 – 2022) wordt voor parkeernormen verwezen naar de meest actuele kencijfers van het CROW. CROW-publicatie 381 (2018) geeft voor vrijstaande koopwoningen in de rest bebouwde kom van een weinig stedelijke gemeente een minimale norm van 1,9 parkeerplaats per woning en een maximale norm van 2,7 parkeerplaatsen per woning. De gemeente hanteert doorgaan de maximale norm. Dit zou betekenen dat er voor de woningen op eigen terrein een parkeerbehoefte van 11 parkeerplaatsen dient te worden opgelost. Uitgaande van 4 vrijstaande woningen, dienen dus op basis van de maximale norm 11 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd.

Op eigen terrein is bij de woningen voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Zo krijgen de woningen een garage met lange oprit met voldoende ruimte om te parkeren. Onderstaande figuur toont de locatie van de ruimte om te parkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0012.png"

Figuur 4.3 Overzicht parkeeraanbod (Bron: Stedenbouwkundig Programma van Eisen Ritmeester 2019)

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is beperkt en zal nauwelijks merkbaar zijn om het omliggende wegennet. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in een functiewijziging naar wonen en het realiseren van vier woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Kromme Gat ten zuidwesten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2020: 18,9 µg/m³voor NO2, 18,4 µg/m³voor PM10 en 11,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,5 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele risicobronnen. Het gaat om:

  • de aardgastransportleidingen W-528-08 en W-074;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute: Kijfhoek – Betuweroute Meteren;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de Beneden-Merwede: Corridor Rotterdam-Duitsland;
  • risicovolle inrichtingen bedrijventerrein Nieuweweg en Langeveer;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de A15: afrit 23 (Papendrecht/N3) – afrit 27 (Gorinchem)
  • LPG-tankstations langs de A15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0014.png"

Figuur 4.4 Uitsnede professionele risicokaart (Bron: Professionele risicokaart)

Aardgastransportleidingen

Ten noordwesten van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie, met een grootte van 12 inch en een werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied reikt tot 140 meter. Het plangebied ligt op circa 1,07 kilometer en valt hiermee buiten het invloedsgebied.

Spoor Betuweroute

Daarnaast vindt ten noorden van het plangebied ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoortraject Kijfhoek – Betuweroute Meteren 202E3.1. Voor deze transportroute geldt op basis van het Regeling Basisnet spoor een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject. Het invloedsgebied van het spoortraject wordt bepaald door stofcategorie D4 en reikt tot meer dan 4.000 meter. Het plangebied is gelegen op circa 1,3 kilometer afstand en valt zodoende binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt echter buiten 200 meter van de transportroute, daardoor hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Rivier Beneden Merwede

Het vervoer over het water vindt plaats ten oosten van het plangebied, over de vaarwegroute Corridor Rotterdam-Duitsland. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van de route. Het invloedsgebied van de vaarroute reikt tot 1.070 meter. In de tabel wordt op grond van het “Programma van eisen voor een nieuwe externe veiligheid risicoanalyse op binnenvaarwegen” tevens het invloedsgebied van deze vaarwegen genoemd.

Stofcategorie   Aantal schepen
(per jaar)  
1% letaliteitsafstand
(in meters)  
LF 1   Brandbare vloeistof   9.882   35  
LF 2   Brandbare vloeistof   13.958   35  
LT 1   Toxische vloeistof   146   600  
GF 3   Brandbare gassen   2.135   90  
GT 3   Toxische vloeistof   196   1.070  

Tabel 4.2 Programma van eisen voor externe veiligheid risicoanalyse op binnenvaarwegen

Het groepsrisico wordt in Nederland bij transport over water voornamelijk bepaald door transporten van toxische stoffen (GT en LT). Bovenstaande gegevens geven aan dat er 146 transporten van gevaarlijke stoffen met toxische vloeistoffen (LT 1) en 196 transporten van gevaarlijke stoffen met toxische vloeistoffen (GT 3) plaatsvinden. Het invloedsgebied van de stof LT reikt tot maximaal 600 meter en voor de stof GT reikt het invloedsgebied tot maximaal 1.070 meter. Het plangebied is gelegen op circa 465 meter afstand en valt zodoende binnen het invloedsgebied. Ook hier geldt overigens dat het plangebied buiten de 200 meter ligt, daarom is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Risicovolle inrichtingen bedrijventerrein

Dekker & Stam (bunkerstation)

Dekker en Stam beheren een bunkerschip ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 1,72 kilometer. Hier wordt 410.000 liter aan brandstoffen opgeslagen. Omdat het brandstoffen betreft met een hoger vlampunt dan hun opslagtemperatuur, hoeven deze niet als brandbaar te worden aangemerkt. De inrichting vormt daarmee geen risico voor wat betreft externe veiligheid.

Gasdrukstation ENECO (gas)

ENECO beheert een gasdrukstation aan de Sluisweg (op een afstand van circa 1,25 kilometer). De toevoer verloopt via een buisleiding met een diameter kleiner dan 20 inch. Daarmee valt de inrichting niet onder het Bevi. Conform het Activiteitenbesluit dient voor deze inrichting een veiligheidsafstand van, afhankelijk van de doorzet, maximaal 25 meter te worden gehanteerd. Hieraan wordt voldaan.

Weg A15

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A15. Voor deze transportroute geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen het plasbrandaandachtsgebied van de weg. Het invloedsgebied van de A15 wordt bepaald door stofcategorie LT2 en reikt tot 880 meter. Het plangebied is gelegen op circa 640 meter afstand en valt zodoende binnen het invloedsgebied. Het plangebied ligt echter buiten 200 meter van de weg, daardoor hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied en is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

LPG-tankstations

Aan de A15 zijn tevens twee tankstations gelegen met een LPG-vulpunt. LPG tankstations vallen onder het Bevi. Indien sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet voldaan worden aan de normen in dit besluit voor het plaatsgebonden risico en dient binnen het invloedsgebied verantwoording voor een toename van het groepsrisico te worden afgelegd. Om verantwoording te kunnen af leggen dient bekend te zijn wat in de huidige situatie de hoogte van het groepsrisico is. Indien de omgeving van een LPG tankstation homogeen bebouwd is dan mag voor de bepaling van het groepsrisico gebruik gemaakt worden van de tabellen die zijn opgenomen in de regeling bij het Bevi. Indien dat niet het geval is dient het groepsrisico middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden bepaald.

Bij beide tankstations aan de A15 vindt opslag en verkoop van vloeibare motorbrandstoffen en LPG plaats. De doorzet van LPG bedraagt meer dan 1.000 m3/jaar. Omdat sprake is van een Bevi-inrichting dienen de risico's in het bestemmingsplan te worden beschouwd en afgewogen. De PR 10-5 contour ligt op 25 meter van het vulpunt. Daarbinnen mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn; in dat geval is namelijk sprake van een saneringssituatie. In een cirkel op 110 meter rond het vulpunt mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegevoegd. Binnen de 25 meter van het vulpunt zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Omdat de voorgenoemde risicocontouren niet tot het plangebied reiken, wordt voldaan aan de grenswaarde die het Bevi stelt aan het plaatsgebonden risico. De tankstations liggen op een afstand van circa 900m en valt zodoende buiten het invloedsgebied.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, in de nabijheid van de woningen is een brandweerkazerne gevestigd. Het plangebied wordt ontsloten via het Kromme Gat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Hardinxveld. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen 4 woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rivier Beneden-Merwede, het spoortraject Betuweroute en de weg A15, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vanwege de geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet aanzienlijk toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op grond die geschikt is voor een woonbestemming te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling op de locatie Kromme Gat 4a te Hardinxveld-Giessendam is door ADCIM B.V. een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage Verkennend bodemonderzoek).

In de bodem zijn lichte tot matige verontreinigingen aangetroffen. De oorzaak van de aangetroffen matige nikkel verontreiniging in het grond en grondwater is onduidelijk. Op het eerste oog lijkt er geen aanleiding te zijn voor deze verontreiniging. De verhogingen zijn van die mate dat de resultaten van het onderzoek geen aanleiding vormen voor nader onderzoek. Voor de voorgenomen ontwikkeling, vormt de bodemkwaliteit op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek geen belemmering, uitgezonderd de met bodemvreemde materialen gedempte watergang. Alvorens de locatie in te richten tot seperate kavels met een woonbestemming, wordt aanbevolen om het dempingsmateriaal te verwijderen. Dit in lijn met de zorgplicht, zoals opgenomen in artikel 13 in de Wet bodembescherming (Wbb).

Conclusie

Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Wel dient het zorgplicht in acht genomen te worden.

4.9 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierland en is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening.

Waterschapsbeleid

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gemeentelijk beleid

In 2003 heeft de gemeente in samenwerking met het waterschap een stedelijk waterplan voor Hardinxveld-Giessendam opgesteld. Het doel van het plan met bijbehorende maatregelen was de verbetering van de waterkwaliteit in de woonomgeving en het water meer zichtbaar te maken in de omgeving. Nieuwe ontwikkelingen moeten zo ingericht worden dat minimaal kwaliteit ecologisch mogelijk is en watergangen mogen niet smaller dan 4 meter op de waterlijn zijn. Na de vaststelling van het stedelijk waterplan zijn diverse projecten gestart. Deze projecten zijn inmiddels allemaal afgerond. Op een aantal punten in de gemeente wordt door het waterschap de waterkwaliteit gemonitord. Hieruit moet blijken of de uitgevoerde maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Indien dat niet zo zou zijn, dan zal mogelijk een tweede generatie waterplan opgesteld gaan worden. Het voorliggende bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om eventuele aanvullende beheersmaatregelen uit te voeren.

Onderzoek

De watertoets is uitgevoerd op 20 oktober 2020 met dossiercode 20201020-9-24548. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van waterschapsbelang en dat de standaardprocedure van het Waterschap gevolgd moet worden.

Huidige situatie

De Kromme Gat 4a is gelegen in de gemeente Hardinxveld-Giessendam. In de huidige situatie is het plangebied deels verhard en grotendeels onverhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit klei met zware tussenlaag of ondergrond (Kalkloze poldervaaggronden; zware klei, profielverloop 4), overigens bestaat een deel van het plangebied uit bebouwing (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0016.png"

Figuur 4.5 Bodemsoorten plangebied (rood omcirkeld) (Bron: Bodemkaart)

Het plangebied bestaat voor een overgroot deel uit grondwatertrap III (figuur 4.3). Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) lager ligt dan 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0018.png"

Figuur 4.6 Grondwatertrappen plangebied (rood omcirkeld) (Bron: Bodemkaart)

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied ligt een B-watergang en een beschermingszone van een B-watergang. Ten noorden, aangrenzend aan het plangebied, ligt een A-watergang. Ten oosten en westen bevinden zich C-watergangen. Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud. Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone. Ontwikkelingen waarbij sprake is van extra verharding tot 5.000 m2 en waarbij de peilsteiging maximaal 0.20 m is, bedraagt de compensatie 436 m3 per hectare verharding . Dit betekent een uitbreiding van 2.180 m2 open water per hectare. Bij een toename groter dan 5.000 m2 is maatwerk benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0019.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland

Watersysteemkwaliteit en ecologie 

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied. Het watersysteem speelt in dit gebied een nadrukkelijke rol. Direct ten noorden van het plangebied loopt de wetering die van primair belang is voor het waterafvoer.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de buitenbeschermingszone van een regionale waterkering, zie figuur 4.5. Om in de kernzone van een waterkering te bouwen is een vergunning van het Waterschap Rivierenland nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0020.png"

Figuur 4.8 Uitsnede Legger Waterschap Rivierenland

Afvalwaterketen en riolering

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap. Het tuincentrum is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Het voornemen is om 4 woningen te realiseren.

Waterkwantiteit

Voor de aanleg van de waterpartij is een watervergunning aangevraagd. Uit de ingediende watervergunning (aanvraagnummer 5552867, tekening S02.d.d.16-12-20, zie Bijlage 9) blijkt dat de bestaande verharding 3.500m2 bedraagt. Met de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt het verhard oppervlak gereduceerd met 1.920 m2, waardoor na bouw en inrichting 1.580 m2 verhard oppervlak blijft bestaan in de vorm van de toegangsweg, woonoppervlak en terrassen bij de woningen. Daarnaast wordt 1000m2 aan wateroppervlak toegevoegd. Hiermee wordt ruimschoots aan de compensatie-eis voldaan.

Op onderstaand kaartbeeld is de nieuwe situatie (rechts) ten opzichte van de oude situatie weergegeven (links). Het 'nieuwe water' is op het rechter beeld met blauw weergegeven, hetgeen gedempt wordt is gearceerd. De B watergang die nu onderdeel is van het plangebied wordt gedempt. De watergangen aan weerszijden van het plangebied zijn beiden een C watergang. Deze worden door middel van enkele nieuwe watergangen met elkaar verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0021.png"

Het waterschap Rivierenland kent een beschermingszone van 5 meter voor A watergangen. Voor C-watergangen gelden geen beschermingszones. De bomen die geplant worden in het rood gearceerde gebied (zie figuur 4.9), grenzen aan een B-watergang. Hier geldt een beschermingszone van 1 meter vanaf de waterlijn waarin de bomen vallen, deze bomen moeten worden opgeschoven zodat het landschappelijke inpassingsplan niet aangetast wordt. De overige bomen grenzen aan C-watergangen, hier gelden geen beschermingszones en mag zonder vergunning werkzaamheden plaatsvinden en bebouwing geplaatst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0022.png"

Figuur 4.9 Rood gearceerde gebied grenst aan een B-watergang

Waterveiligheid

De mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Omdat er werkzaamheden plaatsvinden in de beschermingszone, zal een watervergunning bij het waterschap worden aangevraagd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie;
  • Hemelwater bergen in open water (of droogvallende watergang);
  • Hemelwater bergen in kunstmatige bergingsvoorzieningen (wadi, bassins, kratten, kelders).

Onderzocht zal worden of de afvoer van de droogweerafvoer (dwa) aangesloten kan worden op de aanwezige infra of dat op grotere afstand aangesloten moet worden. Hemelwater en drainage mogen alleen op open water aangesloten worden.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe waterpartijen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone van 5 meter niet zonder vergunning van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

In en rondom het plangebied bevinden zich verschillende A-, B- en C-watergangen en een waterkering. Omdat er werkzaamheden in de beschermingszones worden uitgevoerd, is inmiddels door initiatiefnemer een watervergunning  aangevraagd. Met de ontwikkeling wordt noordelijk in het plangebied een grote waterpartij aangelegd. De aanleg van deze waterpartij is in de aanvraag watervergunning betrokken. Omdat in het plangebied  voldoende ruimte beschikbaar is voor het realiseren van watercompensatie en er inmiddels gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure een vergunningaanvraag bij het waterschap loopt, kunnen negatieve gevolgen voor de huidige waterpartij en het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden. De uiteindelijke toetsing van de verhardingsbalans vindt door het waterschap plaats bij de lopende vergunningsaanvraag.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.10). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 600 meter en betreft het gebied 'Biesbosch'. Het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland ligt op circa 100 meter van het plangebied (figuur 4.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0024.png"

Figuur 4.10 Plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied en Natuurgebieden

Uit berekeningen voor de aanlegfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities op Natura 2000 die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr. De ontwikkeling heeft geen invloed op het NNN-gebied. In de gebruiksfase is er sprake van een stikstofdepositie van 0,01 mol op niet overbelast habitattype.

De kritische depositie en achtergronddepositie zijn weergegeven in tabel 4.3. De toename aan stikstofdepositie in combinatie met de huidige achtergronddepositie blijft onder de Kritische Depositie Waarde (KDW), er is dus geen sprake van overbelasting. Significant negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied kunnen daarmee worden uitgesloten (Bijlage Aeriusberekening gebruiksfase en Bijlage Aeriusberekening aanlegfase). Het plan is uitvoerbaar binnen het kader van de Wet natuurbescherming.

Habitattype   KDW in mol   Achtergronddepositie in mol/ha/jr.   Toename t.g.v. plan in mol/ha/jr.  
Lg11 Kamgrasweide & bloemrijkweidevogelgrasland van het rivieren- en zeekleigebied   1429   1245,29   0,01  

Tabel4.3 Kritische depositie en achtergronddepositie

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quickscan uitgevoerd door Adviesbureau Mertens (Bijlage Quickscan soortenbescherming Wet natuurbescherming) naar beschermde planten- en diersoorten. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om het plangebied bouwrijp te maken buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. In de omgeving zijn ook voldoende alternatieven aanwezig. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de provincie Zuid-Holland. Verder kan de aanwezigheid van heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper niet worden uitgesloten. Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie van belang om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Pas na afronding van deze inventarisatie kan worden bepaald of verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden en of ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist.

Vervolgonderzoek

Op basis van verkennend onderzoek is bepaald dat het plangebied mogelijk van waarde is voor de beschermde heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper die door de plannen negatief kunnen worden beïnvloedt (Adviesbureau Mertens, 2020). Op grond hiervan is aan Adviesbureau Mertens BV te Wageningen gevraagd om het voorkomen, de verspreiding en het eventuele terreingebruik van de heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper inzichtelijk te maken. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 6 Veldonderzoek beschermde diersoorten.

Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat aanwezigheid van de heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper niet is vastgesteld gedurende onderhavig onderzoek. Negatieve effecten op de

heikikker, rugstreeppad en grote modderkruiper worden derhalve uitgesloten. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen voor de realisatie en gebruik van vier woningen met landschappelijke inpassing aan het Kromme Gat te Hardinxveld-Giessendam zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het voornemen wordt niet beperkt door het aspect ecologie.

4.11 Cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft kaarten vervaardigd waarin de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland is vastgelegd. Dit project is opgezet om het beleid en alle verantwoordelijkheden die de provincie heeft op het gebied van cultureel erfgoed - archeologie, nederzettingsgeschiedenis en landschapsbehoud - te onderbouwen en te integreren. Zo kan de waardering, de toetsing en de actieve bescherming van historische kwaliteiten worden verbeterd. De kaarten vestigen de aandacht op onder meer de landschapsvorming in het poldersysteem.

Gebiedsprofielen Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland kent 16 gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden.

De gemeente Hardinxveld-Giessendam valt onder het gebiedsprofiel Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Onder invloed van het veen en de rivieren heeft de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden drie gezichten gekregen: de Alblasserwaard in het westen, de Vijfheerenlanden in het oosten en de stedenband in het zuiden. De Alblasserwaard is een agrarisch landschap met als structuurdragers de linten, de lijnen van het watersysteem en de kamers met verkavelingsblokken. Het gebied kent een sterke oost-west oriëntatie.

Onder invloed van de rivier hebben de Vijfheerenlanden een afwijkend karakter. Naast enkele grote kamers bij de Diefdijk en Hei- en Boeicop hebben de linten onder invloed van de ondergrond een grilliger verloop en zijn de kamers onregelmatiger van karakter. Door de grienden, boomgaarden, lommerrijke linten en erven kennen de Vijfherenlanden bovendien een veel rijkere beplanting. Voor beide gebieden geldt dat ze minder waterrijk zijn in vergelijking met andere veenweidegebieden in Zuid-Holland. De kavelsloten zijn relatief smal en daardoor ook veel minder dominant in het landschapsbeeld.

Onder invloed van de rivier, het spoor en de weg is een min of meer aaneengesloten stedenband ontstaan. De werven en aanverwante industrie zorgen voor een stoer en dynamisch uiterlijk. Aan de noordzijde van de stedenband is door de snelweg A15 en de Betuwelijn een harde grens ontstaan die maar op een beperkt aantal plaatsen gepasseerd kan worden.

De acht belangrijkste ambities waar het gebiedsprofiel Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zich op richt zijn:

  • 1. Het veiligstellen van de oost-west oriëntatie van de open ruimte in de Alblasserwaard.
  • 2. Het veiligstellen en waar mogelijk versterken van het lommerrijke karakter van de Vijfheerenlanden als contrast met de Alblasserwaard.
  • 3. Het behoud van de kamerstructuur, door het herkenbaar houden van de middeleeuwse polderkaden en de linten.
  • 4. Het herkenbaar houden en versterken van de differentiatie tussen en binnen de linten.
  • 5. Het herkenbaar houden en versterken van het hoofdwatersysteem.
  • 6. Het ontwikkelen van kwalitatief hoogwaardige dorpsranden bij het bouwen aan de dorpskernen.
  • 7. Het bij de stedenband middels aantrekkelijke routes naar het landelijk gebied kwalitatief versterken van de stad-landrelaties.
  • 8. Het behouden en versterken van het contact met de rivier in de stedenband, met name bij herstructureringen en dijkverbeteringen.

Onderzoek

Gebiedsprofiel Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Kenmerkend voor het plangebied is:

Herkenbaar waterrijk veenweide

Veenweide komt nagenoeg in het gehele gebied voor. Het gebied loopt van oost naar west af. Dit gegeven verklaart de opeenvolging van oost naar west in de ondergrond van rivierklei naar veen en uiteindelijk zware klei. In het westen is bovenop de oorspronkelijke rivierondergrond een veencomplex ontstaan. Het aflopende maaiveldpeil bepaalt ook het hoofdpatroon van de ontwatering. De Giessen en de Alblas zijn veenstromen waarvan de hogere oevers de aanleiding vormden voor het ontstaan van bebouwingslinten.

Onderscheidend riviergebied

Het Kromme Gat bestaat uit komgrond. Het onderscheidend rivierengebied zet vooral in het oosten van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden haar stempel op het landschap. De dynamische rivieren met hun zware dijken, ruige uiterwaarden, de hoger gelegen oeverwallen en de, verder van de rivier af, lager gelegen komgronden bepalen hier het beeld. In dit landschap zijn op de zanderige oeverwallen boomgaarden te vinden en verder van de rivier op de klei de graslanden.

Kwaliteit in stads- en dorpsgebied

Groene ruimte dichtbij huis vormt een belangrijke kwaliteit voor de leefomgeving. De beoogde ontwikkeling zorgt voor voldoende aansluiting op het netwerk van wandel- en fietsroutes.

Archeologie

Uit het bureauonderzoek uitgevoerd door IDDS (Bijlage Archeologisch onderzoek) blijkt dat het plangebied op de overgang van de oeverwal van de Merwede en het komgebied ligt. Ondanks dat het plangebied een dubbelbestemming Archeologie kent, is uit onderzoek geconstateerd dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft voor alle perioden. Het plangebied ligt in een komgebied dat in 1658 deels is geërodeerd, waardoor waarschijnlijk alle mogelijk aanwezige archeologische waarden uit de Romeinse tijd tot en met de Nieuwe tijd niet langer intact zullen zijn. Tevens blijkt uit het historisch kaartmateriaal dat het plangebied tot in de tweede helft van de twintigste eeuw alleen gebruikt is voor de landbouw en waarschijnlijk geen bebouwing heeft gekend. De dubbelbestemmingen zullen vanwege de lage archeologische verwachting niet worden opgenomen.

Cultuurhistorie

Conform het vigerende bestemmingsplan 'Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied' kent het gebied geen dubbelbestemming voor cultuurhistorische waarden.

De historische ontwikkeling van Hardinxveld-Giessendam is nog steeds goed waarneembaar en bepaalt in grote mate het karakter van de gemeente. Het ontginningslint Damstraat-Binnendams en de dijklinten Buitendams, de Rivierdijk en de Peulenstraat zijn als uitgestrekte ensembles nog altijd duidelijk herkenbaar.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones). Tevens dient het Antenneregister geraadpleegd te worden.

Onderzoek

Uit de Netkaart van het RIVM is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0025.png"

Figuur 4.11 Uitsnede Netkaart RIVM

In de nabije omgeving van het plangebied staat een antenne. De antenne vormt geen gevaar voor de woningen. Een veilige afstand is 0,95 meter. Het plangebied ligt op circa 120 meter van de antenne en valt daar dus ver buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-VG01_0026.png"

Figuur 4.12 Uitsnede Antenneregister

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Wettelijke eisen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

5.2 Opzet van bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Op de verbeelding zijn de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Gemengd-1', 'Groen', 'Water' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Met een bouwvlak is voor de bestemming Wonen aangegeven waar het gebouw gerealiseerd mag worden. Tevens worden de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' opgenomen. Voor het plangebied gelden overigens de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2'.

Opzet regels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • a. inleidende regels;
  • b. bestemmingsregels;
  • c. algemene regels;
  • d. overgangs- en slotregel.

5.3 Toelichting op de inleidende regels

Begrippen - Artikel 1

Dit artikel van de regels definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten - Artikel 2

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.

5.4 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

5.4.1 Enkelbestemmingen

Agrarisch - Artikel 3

De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn primair bestemd voor agrarische bedrijvigheid, in het bijzonder een paardenhouderij. Daarnaast is het hobbymatig houden van dieren tevens toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen voor gebouwen. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het tevens toegestaan niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals mestopslag, longeercircel, stapmolen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen.

Groen - Artikel 4

Voor structureel groen is de bestemming ‘Groen’ opgenomen. Aangeven is dat ter plaatse geen gebouwen mogen worden opgericht, met uitzondering van straatmeubilair. Het groene karakter van deze gronden dient, binnen in het plan gestelde voorwaarden, zoveel mogelijk behouden te blijven met de inachtneming van het landschappelijk inpassingsplan. Binnen de bestemming is onder andere de aanleg mogelijk van groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen straatmeubilair, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Verkeer - Verblijfsgebied - Artikel 5

De in het plangebied voorkomende erftoegangswegen zijn bestemd als ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Binnen deze bestemmingen zijn onder andere parkeer-, groen- en speelvoorzieningen alsmede waterberging en watergangen mogelijk. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast, met het oog op de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de situering en de omvang van gebouwen en bouwwerken.

Water - Artikel 6

De bestemming ‘Water’ is opgenomen voor de (hoofd)watergangen en oppervlaktewateren in het gebied, alsmede voor de (Buiten-)Giessen en de Merwede. Ten behoeve van de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht zoals duikers, bruggen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Wonen - Artikel 7

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woondoeleinden. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

5.4.2 Dubbelbestemmingen

Waterstaat - Waterstaatkundige functie - Artikel 8

Ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergangen in het plangebied is bepaald dat een strook van 5 meter in principe onbebouwd dient te blijven. Een en ander is geregeld middels de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’. Voor het oprichten van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, ten behoeve van de onderliggende bestemming, geldt dat advies moet worden ingewonnen van de waterbeheerder.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Antidubbelregel - Artikel 9

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels - Artikel 10

Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen dat kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Parkeren

Met deze regeling wrodt geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid bij een ontwikkeling wordt gerealiseerd.

Algemene gebruiksregels - Artikel 11

In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen aangaande het algemeen gebruik van de gronden binnen het plangebied. Hierin is opgenomen wat verstaan wordt onder strijdig en niet-strijdig gebruik van de gronden.

Algemene aanduidingsregels - Artikel 12

In dit artikel zijn beperkende regels voor wat betreft nieuwe bouwwerken en gebouwen opgenomen vanwege de in het plangebied aanwezige dijken.

Algemene afwijkingsregels - Artikel 13

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Algemene wijzigingsregels - Artikel 14

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Waarde archeologie

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van gronden worden verwijderd, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. Op grond van het uitgvoerde onderzoek is geen nader onderzoek noodzakelijk, hiermee komen de archeologische waarden te vervallen.

Overige regels - Artikel 15

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard.

De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

5.6 Toelichting op de overgangsrecht- en slotregels

Overgangsrecht - Artikel 16

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel - Artikel 17

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg en Zienswijzenronde

Het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben na publicatie in de gemeentelijke voorlichtingsrubriek in Het Kompas en de Staatscourant met ingang van 15 oktober tot en met woensdag 25 november 2020 ter inzage gelegen. Tevens is het bestemmingsplan gedurende deze termijn onder het planid-nummer NL.IMRO.0523.BPKROMMEGAT-DO01 digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl Het wettelijk verplichte vooroverleg heeft ook in voornoemde periode plaatsgevonden.

Vaststelling

Na het wettelijke vooroverleg en zienswijzenronde beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad weegt hierbij de ontvangen overlegreactie en zienswijze mee. De vaststelling wordt mede bekend gemaakt in de Staatscourant en de gemeentelijke voorlichtingsrubriek. De indiener van de zienswijze krijgt een brief met informatie over de vaststelling en de mogelijkheid tot indienen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingekomen overlegreactie en zienswijze

Er is over het ontwerpbestemmingsplan 1 overlegreactie en 1 zienswijze ingediend. Op basis hiervan zijn de paragrafen 4.9 Water en 4.10 Ecologie aangepast. De Nota van vooroverleg en zienswijzen is als oppgenomen bij dit bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor de functiewijziging van het plangebied worden door de initiatiefnemer gedragen. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.