Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Parallelweg 134-135
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0523.BP2023PARALLEL134-VG01

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan "Parallelweg 134-135" van de gemeente Hardinxveld-Giessendam
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0523.BP2023PARALLEL134-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
  
Verdere begrippen in aflabetische volgorde:
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten door de bewoner van de woning;
 
1.6 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. In bijlage staat beschreven welke beroepen hier onder worden verstaan;
 
1.7 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijke gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
 
1.8 afwijking
het afwijken van de planregels, als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.9 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.10 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning van de mantelzorger en waarin de zorgbehoevende uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.11 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
 
1.12 archeologische verwachtingswaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.
 
1.13 archeologsiche waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
 
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.15 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.16 bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.20 bijbehorende bouwwerken
uitbreiding van een hoofgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.21 bijgebouw
een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.23 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.25 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.27 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.30 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.31 dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.32 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.33 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.34 erf
het al dan niet bebouwde perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en binnen het bestemmingsvlak, maar buiten het bouwvlak ligt;
 
1.35 erker
een grondgebonden uitbouw van het hoofdgebouw van een woning gelegen in of vóór het verlengde van de voorste bouwgrens van het hoofdgebouw;
 
1.36 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.37 gebruik(-en)
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
 
1.38 halfverharding
water doorlatende verharding, bestaande uit onsamenhangend materiaal. Voorbeelden van verhardingsmaterialen zijn grind, gebroken puin (menggranulaat) en gebroken natuursteen. Naast steen komen zand, grind, leem, hout, houtsnippers, boomschors en schelp voor in de samenstelling van halfverhardingen.
 
1.39 hobbymatige agrarische activiteiten
het op beperkte schaal voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren zonder economisch oogmerk;
 
1.40 hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.41 huishouden
een persoon of groep personen, die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voer(t)(en) en wil(len) voeren. Hierbij moet sprake zijn van onderlinge, met een gezinsverband vergelijkbare, verbondenheid en continuïteit in de samenstelling. Kamer(ver)huur wordt hieronder niet begrepen;
 
1.42 kruin van de weg
het hoogste punt in het dwarsprofiel van de weg ten tijde van de aanleg van de weg, dan wel na reconstructie van de weg;
 
1.43 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
 
1.44 ondergrond bouwen
het bouwen beneden het afgewerkte maaiveld;
 
1.45 onderkomen
voor verblijf geschikt, al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken;
 
1.46 oorspronkelijk maaiveld
het maaiveld zoals aanwezig voor een eventuele ophoging en/of egalisering van de gronden ten behoeve van de nieuwbouw, waarbij de oorspronkelijke bodemlaag onder de opgebrachte zandlaag maatgevend is;
 
1.47 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een wand;
 
1.48 peil
  1. voor een bouwwerk, dat direct aan de weg grenst of een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, uitsluitend voor zover deze bouwwerken worden opgericht binnen het bouwvlak: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. voor bijbehorende bouwwerken bij de onder a. bedoelde bouwwerken die worden opgericht buiten het bouwvlak: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse voor het bouwrijp maken van het terrein;
  3. voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk in het talud van de dijk, waarvan de gevel niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein voor het bouwrijp maken van het terrein, ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  4. indien volledig in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het gemiddelde waterniveau ter plaatse van het bouwwerk;
  5. voor een bouwwerk ten behoeve van railverkeer en/of een OV-halte: de hoogte van de bovenkant van het spoor;
  6. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse voor het bouwrijp maken van het terrein; de analoge en digitale verbeelding van de bestemming(en) bij dit bestemmingsplan.
1.49 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.50 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt ieder geval begrepen (al dan niet in combinatie met elkaar):
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een sekswinkel;
  5. seksclub of parenclub.
1.51 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;
 
1.52 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.53 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan het gebouw in hoofdzaak toegankelijk is;
 
1.54 weg
een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b van de Wegenverkeerswet;
 
1.55 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.56 wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.57 wonen
het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een huis/woning, evenwel met uitzondering van bijzondere woonvormen.
 
1.58 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;
  
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand van het gebouw
tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;
 
2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.3 de bebouwde oppervlakte
van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. In geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In het geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de lage zijde van het dak;
 
2.6 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.7 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.8 de ondergrondse diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf het gemiddelde niveau van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van het gebouw;
 
2.9 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.11 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
 
2.12 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580;
 
2.13 meten tot of vanuit een lijn
bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld;
  
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangeweden gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen en erven;
  2. parkeren op eigen terrein;
  3. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  4. bruggen en duikers;
  5. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Ten aanzien van de in artikel artikel 3 lid 1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:
  1. gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde in artikel artikel 3 lid 2.1 onder a. zijn bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en tochtportalen behorend bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen toegestaan, mits:
    1. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
    2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
    3. voor zover een erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    4. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal bedragen voor:
  1. erfafscheidingen: 1 m;
  2. pergola's: 3 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 1 m.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid artikel 3 lid 2.1 onder a voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, mits:
  1. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel, op de als 'Tuin' en 'Wonen' aangewezen gronden samen, niet meer bedraagt dan respectievelijk 80 m²;
  2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte maximaal 6 m bedraagt.
 
3.3.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid artikel 3 lid 2.2, onder c voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.
  
3.3.3 Voorwaarden afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid artikel 3 lid 3.1 en artikel 3 lid 3.2 kan slechts worden verleend mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokkenen en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
Parkeren op eigen terrein is toegestaan:
  1. voor zover het betreft de zone gelegen tussen de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens van de aangrenzende bestemming en de openbare weg zelf, indien deze zone wordt gebruikt als oprit naar een overkapping of garage, en
  2. in het gedeelte van het perceel tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelgrens, mits dit gedeelte minimaal 2,5 m breed is.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel artikel 3 lid 4 voor het toestaan van parkeren op eigen terrein, in de voortuinen en vóór de woning, mits:
  1. het parkeren niet kan worden gesitueerd op de gronden als bedoeld in artikel artikel 3 lid 4;
  2. elders op het perceel geen alternatieven aanwezig zijn;
  3. in de directe omgeving niet voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.
 
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, waaronder mede wordt verstaan de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  2. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  3. tuinen en erven;
  4. paden;
  5. parkeren op eigen terrein;
  6. bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Ten aanzien van de in lid artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende regels;
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan;
  3. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 7 m;
  4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 11,5 m;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen dient ten minste 3 m te bedragen;
 
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Ten aanzien van de in lid artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden voor bijbehorende bouwwerken de volgende bouwregels:
  1. bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd op het achtererfgebied, met dien verstande dat uitbouwen in de vorm van erkers en tochtportalen op het voorerfgebied mogen worden gebouwd, mits;
    1. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
    2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
    3. voor zover de erker wordt gebouwd tegen de voorgevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    4. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.
  2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan respectievelijk 80 m2 voor de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en 30 m2 voor de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen;
  3. het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel achtererf mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd of overdekt;
  4. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogtse 3,5 m;
  5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogtse 3,0 m;
  6. de bouwhoogte van aangebouwde en vrijstaande bouwwerken bedraagt ten hoogtse 6 meter.
 
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van de in lid artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    1. erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied:1 m;
    2. erf-, terreinafscheidingen en geluidwerende voorzieningen in het achtererfgebied: 2 m;
    3. pergola's: 3 m;
    4. vlaggenmasten: 6 m;
    5. palen en masten: 10 m;
    6. andere bouwwerken behorende bij paardenbakken: 2 m;
    7. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 m.
 
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de afstand van uitbreidingen van woningen en van bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrenzen, waarbij geëist kan worden dat deze afstand ten minste 3 m zal bedragen.
  
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel artikel 4 lid 2.2 onder a. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied;
  2. artikel artikel 4 lid 2.2 onder d en e indien:
    1. is aangetoond dat aan de aldaar genoemde maximale goothoogte en / of bouwhoogte niet kan worden voldaan in verband met de eisen in het Bouwbesluit;
    2. geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld;
    3. artikel artikel 4 lid 2.3 onder a. punt 1 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied tot ten hoogste 2 m;
alle mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
 
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
4.5.1 Toegestaan gebruik
De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken mag, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, ten hoogste 30% bedragen van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m².
  
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting - bouwen
  1. Het ingebruik nemen van de woningen is niet eerder toegestaan dan wanneer de landschappelijke inpassingstekening, zoals aangegeven in  bijlagen bij de regels bijlage 2 de regels, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden;
  2. In afwijking van het gestelde in het gestelde onder a geldt dat de landschapsmaatregelen dienen te zijn afgerond binnen 18 maanden na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning van de eerste woning.
  3. Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw dient aangetoond te worden dat voorzien wordt in een gebouwgebonden geluidscherm aan de zijde van de A15 zoals beschreven in bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan danwel een vergelijkbare oplossing.
4.5.3 Niet toegestaan gebruik
Niet toegestaan is:
  1. het hobbymatige agrarisch houden van dieren is niet toegestaan op een afstand van minder dan 25 m ten opzichte van woningen van derden;
  2. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep ten behoeve van horeca of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroepsactiviteit.
 
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid artikel 4 lid 1 voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet, mits:
    1. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken, in voorkomende geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m²;
    2. het bedrijfsactiviteiten betreft, die in de bijlagen bij de regels bijlage 1 benoemde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
    3. er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur;
    4. het geen bedrijfsactiviteiten betreft die normaliter in een winkelcentrum of een winkelstraat worden uitgeoefend;
    5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
    6. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van debedrijfsactiviteit;
    7. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de omgeving niet onevenredig schaden;
    8. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    9. het parkeren ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    10. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
    11. er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf;
    12. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    13. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid artikel 4 lid 5.3 voor het toestaan van het hobbymatige agrarisch houden van dieren op een afstand van minder dan 25 m ten opzichte van woningen van derden, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van gevoelige gebouwen.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
  
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken
Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid artikel 5 lid 1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m2 of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:
  1. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  2. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  3. de in artikel 5 lid 2.1onder a. genoemde verplichting geldt niet:
    1. voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. voor een agrarisch bouwvlak, zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    3. als het bevoegd gezag van oordeel is dat anderszins in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2:
  1. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
  4. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
  5. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;
  6. het ophogen en egaliseren van gronden;
  7. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  8. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  9. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
 
5.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in artikel 5 lid 3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:
  1. ter plaatse van een agrarische bouwvlak zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  4. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn of waarvan het bevoegd gezag van oordeel is dat anderszins in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  5. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
 
5.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid artikel 5 lid 3.1 wordt slechts verleend, indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4Waarde - Archeologische verwachting 4' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  
Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 7
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
  
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken
Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid artikel 6 lid 1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m2 of meer en dieper dan 5 m gelden de volgende regels:
  1. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  2. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  3. de in artikel 6 lid 2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplicht
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid , zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2:
  1. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 5 m;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 5 m;
  4. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 5 m;
  5. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 5 m;
  6. het ophogen en egaliseren van gronden;
  7. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  8. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  9. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
  
6.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in artikel 6 lid 3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:
  1. ter plaatse van een agrarische bouwvlak zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  3. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  4. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
 
6.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid artikel 6 lid 3.1 wordt slechts verleend, indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  2. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
6.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 7Waarde - Archeologische verwachting 7' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
  
Artikel 7 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor vrijwaring van de beschermingszone langs A-watergangen en De Giessen met bijbehorende voorzieningen, werken en werkzaamheden;
 
7.1.1 Rangorde bestemmingen
Indien de belangen van de in lid artikel 7 lid 1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:
  
Waarde - Archeologische verwachting
 
7.2 Bouwregels
7.2.1 gebouwen
Ten aanzien van de in lid artikel 7 lid 1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:
  1. gebouwen zijn ter plaatse niet toegestaan met uitzondering van bestaande gebouwen;
  2. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 6 mag alleen ten behoeve van de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie'' worden gebouwd;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel artikel 14 lid 1 niet van toepassing.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Ten aanzien van de in lid artikel 7 lid 1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m;
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel artikel 7 lid 2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits:
  1. de belangen van de waterstaatkundige functie van de gronden zich daartegen niet verzetten;
  2. van de waterbeheerder een positief advies is ontvangen.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel artikel 7 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies;
  4. het graven, vergraven, vergroten alsmede het dempen van watergangen en waterpartijen;
  5. het ophogen en egaliseren van gronden;
  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
 
7.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Geen omgevingsvergunning is nodig voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer.
  2. waarmee op het moment van inwerkingtreding van het plan:
  1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist
  2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  1. waarvoor toestemming op grond van de Waterwet en aanvullende regelgeving van het waterschap Rivierenland is verleend.
 
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Bestaande maten
De planregels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  5. de ruimte tussen bouwwerken.
 
9.2 Ondergrondse bouwonderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
  
9.3 Parkeren
  1. Voor zover in hoofdstuk 2 geen specifieke parkeernormen zijn opgenomen, dient bij het bouwen op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2022' zoals dat is vastgesteld op 21 juni 2012 en uitgewerkt in de 'Beleidsregels Parkeernormen Hardinxveld Giessendam 2022' zoals dat is vastgesteld op 21 juni 2022 of de rechtsopvolger daarvan.
  2. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.
  
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde.
  
10.2 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval:
  1. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  2. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een growshop of coffeeshop.
  
10.3 Parkeren
  1. Voor zover in hoofdstuk 2 geen specifieke parkeernormen zijn opgenomen, dient bij het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2012-2022' zoals dat is vastgesteld op 21 juni 2012 en uitgewerkt in de 'Beleidsregels Parkeernormen Hardinxveld Giessendam 2022' zoals dat is vastgesteld op 21 juni 2022 of de rechtsopvolger daarvan;
  2. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bestaand gebruik.

 
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Vrijwaringszone - laagvlieggebied
Ter plaatse van de aanduiding 'artikel 11 lid 1' gelden de volgende aanvullende regels:
  
11.1.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere bestemmingen (3 tot en met 19) geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - laagvlieggebied' de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 30 m boven NAP.
  
11.1.2 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1.1 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van het laagvlieggebied.
  
11.1.3 Voorwaarde omgevingsvergunning
Alvorens de onder artikel 11 lid 1.2 bedoelde omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende beheerder van het laagvlieggebied.
  
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformator- huisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een oppervlakte van niet meer dan 20 m2 en een goothoogte van niet meer dan 3 m;
  2. ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken, zoals duikers, keermuren en bruggen, mits deze om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn;
  3. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen te opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m mag bedragen;
  4. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in deze regels aangegeven maten en percentages;
  5. van de regels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  6. van de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.
12.2 Voorwaarden afwijking
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid artikel 12 lid 1, kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
 
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en grenzen van aanduidingen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en voorzover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkelingen van het in het plan begrepen gebied niet schaadt.
 
13.2 Wijziging Staat van bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende van de in bijlagen bij de regels bijlage 1 benoemde 'Staat van bedrijfsactiviteiten' als volgt te wijzigen:
  1. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
 
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Parallelweg 134-135.