direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Blauwe Zoom - Ons Dorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bij het plan behorend stukken

Het bestemmingsplan "De Blauwe Zoom - Ons Dorp" van de gemeente Hardinxveld-Giessendam bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

In dit plan wordt op sommige plaatsen de ontwikkeling van De Blauwe Zoom in algemene zin besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkeling van het deelgebied 'Ons Dorp'.

1.2 Aanleiding en doel van het plan

In 1994 is reeds de "Stedenbouwkundige visie West III" opgesteld (KuiperCompagnons); de stedenbouwkundige visie voor de nieuwe westelijke woonwijk van Hardinxveld-Giessendam. In de jaren daarna is de stedenbouwkundige visie op het gebied verder uitgewerkt en op onderdelen aangepast. Het plangebied heet inmiddels al jaren 'De Blauwe Zoom'.

De ontwikkeling van De Blauwe Zoom vindt gefaseerd plaats. Het oostelijk deel van De Blauwe Zoom is reeds grotendeels ontwikkeld en/of vergund. Hiervoor is op 11 juni 2015 het bestemmingsplan "De Blauwe Zoom - Woongebied" vastgesteld door de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam. Voor het westelijk deel van De Blauwe Zoom is in dat plan een conserverende, agrarische bestemming opgenomen. Dit plandeel is inmiddels (inhoudelijk ongewijzigd) overgenomen in het bestemmingsplan "Hardinxveld-Giessendam - Bebouwd Gebied" (vastgesteld op 30 maart 2017).

Met onderhavig plan wordt de ontwikkeling van het deelgebied 'Ons Dorp' mogelijk gemaakt. Dit deelgebied ligt centraal aan de noordzijde in de Blauwe Zoom. In deelgebied 'Ons Dorp' is voorzien in de realisatie van 72 woningen in verschillende typlogieën. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet volledig toegestaan. Om in de volledige realisatie van 'Ons Dorp' te kunnen voorzien, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Voor de ontwikkeling van het woongebied van De Blauwe Zoom is gekozen voor een bijzondere ontwikkelingsstrategie, zie hiervoor paragraaf 2.2.2.

In dit bestemmingsplan zijn ook de gronden ten oosten van 'Ons Dorp' meegenomen. Hier zijn de woningen reeds gerealiseerd of in aanbouw. Deze gronden worden ook meegenomen in dit bestemmingsplan. Waar ze in het eerder bestemmingsplan zijn voorzien van een globale woonbestemming, wordt deze bestemming in de bestemmingsplan 'op maat gemaakt'. Binnen dit gebied zijn echter geen ontwikkelingen voorzien en wordt de huidige situatie uitsluitend meer geconcretiseerd.

Ten zuidwesten van 'Ons Dorp' liggen ook diverse gronden met de bestemming 'Woongebied'. Vanuit overwegingen van financiële aard, in het kader van het exploitatieplan, worden ook deze gronden meegenomen in dit bestemmingsplan. Voor deze gronden geldt tevens dat hier geen extra ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De hier te realiseren woningen zijn in het vigerende bestemmingsplan reeds onderbouwd.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied "De Blauwe Zoom - Ons Dorp" is gelegen aan de westzijde van de gemeente, ten westen van de bestaande wijken Giessendam West I en II en ten zuiden van de Merwede-Lingelijn, zie afbeelding 1.1.

Het bestemmingsplangebied wordt, in globale zin, begrensd door:

  • de weg Schapedrift aan de noordzijde;
  • de bestaande woonbebouwing uit een eerdere fase aan de oostzijde;
  • de bestaande percelen aan het lint Buitendams aan de zuidzijde;
  • het overige nog te ontwikkelen gedeelte van De Blauwe Zoom' aan de westzijde.

In afbeelding 1.1 is de ligging van het deelgebied 'Ons Dorp' ten opzichte van de rest van De Blauwe Zoom weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging en begrenzing van het totale plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Momenteel vigeren in het plangebied de bestemmingsplannen "Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied" en het bestemmingsplan "Blauwe Zoom - Woongebied".

"Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied"

Voor de meest westelijke gronden geldt het bestemmingsplan 'Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied' dat op 30 maart 2017 door de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam is vastgesteld. In dit bestemmingsplan kennen de gronden de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast kent het grootste gedeelte van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4a'. Een beperkt deel van het plangebied, centraal in het plangebied, kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 9'. Ook is er een dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Het gehele plangebied kent tevens de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute'. Ten slotte is in het zuiden van het plangebied nog de functieaanduiding 'ontsluiting' opgenomen.

"Blauwe Zoom - Woongebied"

In het oostelijk deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Blauwe Zoom - Woongebied" dat op 11 juni 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam. De gronden kennen in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Woongebied'. Daarnaast kent het gehele plangebied een archeologische verwachting. De verwachtingswaarde verschilt echter en dat is ook terug te zien in de verschillende archeologische dubbelbestemmingen. Het noordelijk deel kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 7'. Ook in het zuiden kent een gedeelte deze archeologische dubbelbestemming. Het centrale gedeelte kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 9'. Ten slotte kent een smalle strook nog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische 4a'. In het zuiden loopt een rioolleiding. Deze leiding kent ook in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. In het zuiden van het plangebied is nog de functieaanduiding 'ontsluiting' opgenomen.

In afbeelding 1.2 is de plangrens van dit bestemmingsplan ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Globale ligging en begrenzing van het totale plangebied

In afbeelding 1.3 zijn de vigerende bestemmingen in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Vigerende bestemmingen in het plangebied

In de toekomstige situatie is voorzien in de realisatie van 72 woningen. Het deelgebied heeft de naam 'Ons Dorp' gekregen. Op basis van de bestemming 'Woongebied' (het oostelijke deel van Ons Dorp) is deze ontwikkeling wel mogelijk, onder voorwaarden. De bestemming 'Agrarisch' (het westelijke deel van Ons Dorp) laat de ontwikkeling van woningen echter in het geheel niet toe. Daardoor bestaat (deels) strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen. Om te komen tot een logisch jurudisch-planologisch kader is ervoor gekozen om de gronden voor Ons Dorp onder te brengen in één nieuw bestemmingsplan. Met onderhavig plan wordt een juridisch-planologisch kader geboden om dit deel van het woongebied De Blauwe Zoom tot ontwikkeling te brengen.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 11 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de ontwikkeling toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het ruimtelijk ordeningsbeleid. In de hoofdstukken 4 t/m 9 wordt het plan getoetst aan de diverse omgevingsaspecten zoals mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en milieu. In hoofdstuk 10 wordt vervolgens ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en tot slot komt in hoofdstuk 11 de bestemmingsplanprocedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De gronden waar De Blauwe Zoom wordt gerealiseerd, hadden voorheen een agrarische functie. Afbeelding 2.1., een luchtfoto uit 2005, laat zien dat het gebied bestond uit graslanden in een strokenverkaveling (slagenverkaveling) met tussen de verschillende grasstroken sloten. Langs deze sloten kwamen sporadisch bomen (knotwilgen) voor. De richting van de kavelsloten is (was) noord-zuid gericht en min of meer haaks op het ontginningslint Buitendams.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0004.png"

Afbeelding 2.1.: Luchtfoto situatie 2005 (bron: Google Earth Pro)

Het gebied werd voornamelijk gebruikt voor de weidegang ten behoeve van (melk)veehouderijen, en behoorde bij de zuidelijk gelegen woningen, boerderijen en bedrijven langs het historische lint Buitendams.

In afbeelding 2.2 is de situatie in augustus 2019 weergegeven. Uit deze luchtfoto is op te maken dat het oostelijk deel van het woongebied van De Blauwe Zoom reeds is of wordt gerealiseerd. Het westelijke deel van de Blauwe Zoom en dit plangebied bestaat nog uit agrarische gronden. Ten westen van het plangebied is het bedrijventerrein van De Blauwe Zoom gelegen; dit is geheel uitgegeven en gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0005.png"

Afbeelding 2.2.: Luchtfoto bestaande situatie (bron: Google Earth Pro, opnamedatum 24-08-2019)

2.2 De ontwikkeling van woongebied "De Blauwe Zoom"

Er is een stedenbouwkundige uitwerking gemaakt voor de ontwikkeling van de woonwijk “De Blauwe Zoom”; de modelverkaveling. De modelverkaveling heeft als basis gediend voor het opstellen van het stedenbouwkundig raamwerk: het document “Locatie-eisen De Blauwe Zoom”, zie bijlage 3 van de regels. Dit document bevat kwaliteitseisen voor de inrichting van de hoofdstructuur en toetsingscriteria voor de invulling van het nieuwe woongebied.

Het document “Locatie-eisen De Blauwe Zoom” dient als (flexibel) toetsingskader voor toekomstige deeluitwerkingen (verkavelingen), waarbij de kwalitatieve en niet de kwantitatieve eisen worden meegegeven. De ontwikkelende partijen krijgen op deze manier de vrijheid om creatief, innovatief en marktgestuurd te kunnen bouwen.

2.2.1 De Blauwe Zoom op hoofdlijnen

Onderhavige tekst is gebaseerd op het stedenbouwkundig masterplan uit 2007.

Startpunt voor de ontwikkeling van De Blauwe Zoom is de basisstructuur. In de basisstructuur ligt de hoofdstructuur vast. De hoofdstructuur van De Blauwe Zoom wordt gevormd door de centrale oost-west ontsluitingsweg. Deze weg verdeelt het gebied in het noordelijke en het zuidelijke deel:

  • 1. het noordelijke deel: het "Poldergebied";
  • 2. het zuidelijke deel: de "Lintzone"; en
  • 3. het tweede zuidelijke deel het "Tussengebied", als overgang naar het lint Buitendams.


De beoogde ruimtelijke kwaliteit van het gebied kan bereikt worden wanneer uitgangspunten uit het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" worden gevolgd, zie bijlage 3 bij de regels. Afbeelding 2.2. en 2.3. geven een en ander weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0006.png"

Afbeelding 2.2.: ruimtelijke structuur van De Blauwe Zoom, met ontsluitingsweg (pijl). Bron: "Locatie-Eisen De Blauwe Zoom" d.d. maart 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0007.png"

Afbeelding 2.3.: mogelijke verdeling van de ontwikkelingsvelden. Bron: "Locatie-Eisen De Blauwe Zoom" d.d. maart 2020.

2.2.2 Ontwikkelingsstrategie woongebied "De Blauwe Zoom"

De Blauwe Zoom wordt een bijzonder woongebied, waarin de vastgelegde stedenbouwkundige, programmatische en landschappelijke uitgangspunten moeten resulteren in een organisch te ontwikkelen wijk. Gekozen is voor een flexibele en organische groei van de "ontwikkelingsvelden". Dat wil zeggen dat in het stedenbouwkundig plan alleen een basisstructuur van het gebied is vastgelegd. Het doel is om op basis van kwalitatieve overwegingen de ruimte te kunnen bieden aan de toekomstige ontwikkelende partijen om een flexibele en op vraag gestuurde ontwikkeling te kunnen realiseren binnen een vastgesteld ambitieniveau.

De gemeente biedt hierbij aan de markt de keuze om het nieuwe woongebied - binnen de daarvoor gestelde randvoorwaarden zoals onder andere vastgelegd in het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" - naar eigen inzicht te ontwikkelen. In de praktijk krijgen ontwikkelende partijen of zelfs individuele grondeigenaren de vrijheid om zelf een wooneiland of woonkavel te ontwikkelen. Op die manier wordt beoogd de innovatieve kracht en creativiteit van de marksector optimaal te benutten en moet een unieke woonwijk ontstaan, afgestemd op de behoefte van de markt.

Om een dergelijke ontwikkelingsstrategie succesvol te kunnen toepassen, is een bijzondere juridische regeling vereist waarbij de gemeente ruimtelijke eisen stelt aan het maximale bouwprogramma, de aanleg van het openbaar gebied en de verdeling van kosten.

De uitgangspunten c.q. randvoorwaarden worden in de volgende documenten vastgelegd:

  • 1. Bestemmingsplan;
  • 2. Exploitatieplan (met als bijlagen: document "Locatie-Eisen De Blauwe Zoom" en Handboek Openbare Ruimte);
  • 3. Document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom"; meest recente versie maart 2020;
  • 4. Handboek Openbare Ruimte;
  • 5. Gemeentebrede structuurvisie Hardinxveld-Giessendam.


Ad 1) Bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan "De Blauwe Zoom - Ons Dorp" regelt het juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling van Ons Dorp. Voor Ons Dorp is een woonbestemming opgenomen met maximaal 72 woningen.

De stedenbouwkundige en zelfs bouwkundige uitwerking voor Ons Dorp is al behoorlijk ver gevorderd. Waar de voorgaande bestemmingsplannen voor (delen van) De Blauwe Zoom erg globaal waren, waarbij op stedenbouwkundige aspecten vooral gestuurd werd met het document 'Locatie-Eisen', is in het voorliggende bestemmingsplan juist een heel gedetailleerde regeling opgenomen. De bebouwing uit het bouwplan is ingetekend met bouwvlakken (en specifieke hoogtes) op de planverbeelding, met een marge van 0,5 m rondom.

Ad 2) Exploitatieplan

In het bij dit bestemmingsplan behorende exploitatieplan (dat zal worden opgenomen ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan) is een regeling opgenomen waarin is vastgelegd dat bij een toekomstige deeluitwerking voor een ontwikkelingsveld een verkavelingsplan dient te worden voorgelegd. Dit verkavelingsplan wordt getoetst aan de randvoorwaarden uit het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" en het "Handboek Openbare Ruimte" en dient ter instemming aan het college te worden voorgelegd. Enkel indien invulling is gegeven aan de eisen aan de inrichting uit deze documenten zal het college goedkeuring verlenen aan het bouwplan.

Zoals hierboven al aangegeven is de planvorming voor Ons Dorp al zodanig ver uitgewerkt, in samenspraak met de gemeente, dat het bestemmingsplan reeds gedetailleerd van aard is en daarmee de verkaveling voor het gebied al weergeeft. De bepaling uit het exploitatieplan is in dit geval dan ook slechts een formaliteit.

Het aspect water speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het gebied. Om de vrijheid voor ontwikkelende partijen te waarborgen en tegelijkertijd te voldoen aan de eisen vanuit de waterbeheerder is gekozen voor een bijzondere aanpak. Zoals aangegeven dienen voorgenomen bouwplannen of uitwerkingen van ontwikkelingsvelden voorzien te zijn van een verkavelingsplan welke voldoet aan het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom". Naast deze stedenbouwkundige eisen is het van belang dat er voldoende water aangelegd wordt ter compensatie van de verharding als gevolg van de ontwikkeling. Om deze reden wordt gewerkt met een zogenaamde waterbalans. Middels de waterbalans wordt geregeld dat een goed functionerend watersysteem wordt aangelegd dat voldoet aan de eisen van de waterbeheerder. Vanuit deze waterbalans wordt per uitwerking, of bouwplan, bekeken en getoetst of een goed functionerend watersysteem wordt aangelegd rekeninghoudend met de beginbalans (bestaand verhard oppervlak en wateroppervlak) en de nieuw aan te leggen verhardingen en wateroppervlak. Per uit te geven deelgebied dient sprake te zijn van een sluitende waterbalans.

Tevens is in het exploitatieplan opgenomen hoe een evenredige verdeling van kosten en opbrengsten over de eigenaren in het gebied kan worden gerealiseerd. Indien grondeigenaren binnen de planperiode niet tijdig tot uitvoering overgaan, heeft het bestemmingsplan mede tot doel de gemeente de mogelijkheid te bieden de ontwikkeling (deels) zelf ter hand te nemen.

In het exploitatieplan is verder vastgelegd welke minimale eisen er gelden voor materialisering en inrichting van de openbare ruimte. Hiertoe maakt het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" onderdeel uit van het exploitatieplan. Zo is bijvoorbeeld de verplichting voor een ontwikkelaar vastgelegd om bij de verkaveling aan te tonen dat aan de eisen wat betreft de representatieve zijden, openbare ruimte, parkeren en waterberging voldaan wordt. Het exploitatieplan bepaalt dat omgevingsvergunningen pas kunnen worden verleend als de gemeente goedkeuring heeft gegeven op de opgestelde verkaveling. Daarbij kan de gemeente toetsen aan de eisen, zoals opgenomen in het exploitatieplan dan wel het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" en het "Handboek Openbare Ruimte".

In het exploitatieplan, de regels van dit bestemmingsplan en het document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" is opgenomen dat minimaal 22% van de woningen woningen in dit deel van het totale woongebied van De Blauwe Zoom in de sociale sector dienen te worden gerealiseerd.

Het exploitatieplan wordt - zoals de wet voorschrijft - jaarlijks herzien. In het exploitatieplan staat “Werken en werkzaamheden mogen pas worden uitgevoerd indien het verkavelingsplan is goedgekeurd door burgemeester en wethouders”. En onder 'werken en werkzaamheden' wordt verstaan: “Werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in de omschrijving van werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen, en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied”. Hiermee moet dus rekening worden gehouden bij zowel het bouwrijp maken (wat momenteel in volle gang is), aslsook met het de inrichting van de openbare ruimte.

Ad 3) Document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom"

De "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" vormen vooral een kader en kapstok voor een zodanige uitwerking van de samenstellende delen (ontwikkelingsvelden), dat deze een positieve bijdrage gaan leveren aan het totaal. Het document is niet alleen een richtlijn voor het handelen van de ontwikkelende partijen en alle betrokkenen, maar vormt ook een toetsingskader voor de gemeente in het traject van de vergunningverlening.

De "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" scheppen een kader in woord en beeld voor de uitwerking van De Blauwe Zoom. Het geeft heel concrete stedenbouwkundige richtlijnen. In het document zijn allereerst een aantal hoofdelementen aangegeven. Zo zijn eisen gesteld ten aanzien van de gewenste ruimtelijke structuur, waar zichtlijnen gewenst zijn en wat de parkeernormen zijn. Vervolgens is een aantal specifiekere randvoorwaarden opgenomen zoals de minimale en maximale schaal van de ontwikkelingen, het verwachte aanbod aan woningtypes, de stedenbouwkundige accenten, de geveloriëntatie van de woningen en de gewenste ontsluitingsstructuren. De meest recente versie van het document 'Locatie-eisen' is opgenomen als Bijlage 3 bij de regels.

Ad 4) Handboek Openbare Ruimte

Het Handboek Openbare Ruimte schrijft specifieke voorwaarden voor die gelden voor de inrichting van de openbare ruimte. Het betreft civieltechnische voorwaarden, betrekking hebbende op leidingen en nutsvoorzieningen, maar ook meer stedenbouwkundige aspecten zoals de afmetingen van parkeervakken, wegen en voorzieningen ten behoeve van duurzaamheid worden geregeld.

Het document dient als toetsingskader bij de vergunningverlening en vormt een leidraad voor de ontwikkelende partijen. Het document vormt een onderlegger en tevens toetsingskader voor het exploitatieplan en de uitvoering daarvan. De gemeente maakt de gronden bouw- en woonrijp in overeenstemming met de eisen uit het handboek.

Ad 5) Gemeentebrede structuurvisie

Aangezien de ontwikkeling van De Blauwe Zoom meerdere decennia in beslag neemt, was een structuurvisie nodig om de ontwikkelingen voor de langere termijn te waarborgen. Op 19 februari 2015 heeft de gemeenteraad de "Structuurvisie 2030" vastgesteld. In de Structuurvisie is ook de ontwikkeling van De Blauwe Zoom opgenomen. Hierin wordt de ambitie voor de ontwikkeling van De Blauwe Zoom planologisch vastgelegd en het kostenverhaal verzekerd. In het eerder genoemde document "Locatie-eisen De Blauwe Zoom" zijn de randvoorwaarden gespecificeerd.

2.2.3 Ons Dorp

Voor het eerstvolgende, te ontwikkelen deelgebied in De Blauwe Zoom, 'Ons Dorp', is reeds een ver uitgewerkt stedenbouwkundig plan voorhanden, wat is opgesteld in afstemming tussen de ontwikkelaar en de gemeente. In afbeelding 2.4 is een impressie van de toekomstige verkaveling weergegeven. Deze verkaveling is, hoewel behoorlijk ver uitgewerkt, nog niet in beton gegoten. Het bestemmingsplan maakt daarom nog kleine verschuivingen/uitwerkingen mogelijk. Ons Dorp bestaat uit drie deelgebieden. Het noordelijk deel gebied kent rechte lijnen. De twee zuidelijk deelgebieden kennen een meer organische vorm. Hier is geen sprake van een rechte, strakke verkaveling maar is de stedenbouwkundige structuur meer speels.

Het noordelijk deelgebied wordt ontsloten op de noordelijk gelegen Schapedrift. De twee zuidelijke gebieden zijn ontsloten op de dooraande weg door De Blauwe Zoom, de Goudreinet. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de locatie-eisen. Parkeren is deels voorzien in de openbare ruimte en deels op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0008.png"

Afbeelding 2.4.: Impressie toekomstige invullig 'Ons Dorp'

De woonbuurt Ons Dorp krijgt een groenblauwe uiterlijk. Het noordelijk deel wordt aan drie zijdes begrensd door watergangen. De twee zuidelijke deelgebieden worden aan alle zijden omringd door water. Bij het oostelijke bouwblok van het noordelijke deel wordt de overgang van de tuinen naar het water vormgegeven als natuurvriendelijke oever. Bij de twee zuidelijke deelgebieden worden aan alle zijden natuurvriendelijke oevers gerealiseerd; dit betreft dus de gedeeltes van de tuinen die aan het (openbare) water grenzen. De zuid- en westrand van het noordelijk deelgebied worden groen ingericht.

2.3 Juridische aspecten

2.3.1 Planmethodiek

Voor de ontwikkeling van het westelijke, nog te ontwikkelen woongebied is in de eerdere (concept)bestemmingsplannen gewerkt met een globale eindbestemming, waarmee een directe bouwtitel wordt gecreëerd en waarmee bij de uitgifte van de kavels ook nog de nodige flexibiliteit aanwezig is. Uit oogpunt van rechtszekerheid is daarbij wel een aantal ruimtelijke uitgangspunten vastgelegd, zoals in paragraaf 2.2 reeds verwoord.

In het voorliggende plan voor 'Ons Dorp' is juist een gedetailleerde planopzet gehanteerd, aangezien het stedenbouwkundig plan al ver is uitgewerkt door de ontwikkelaar, in samenspraak met de gemeente. De planopzet wordt hieronder nader toegelicht.

2.3.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is in "Artikel 1 Begrippen" een aantal begrippen, dat wordt gebruikt in de regels, verklaard. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Ook worden - in relatie tot de verderop in het bestemmingsplan opgenomen regeling voor bijbehorende bouwwerken - de begrippen 'achtererfgebied' en 'voorerfgebied' verklaard; waarbij afstemming heeft plaatsgevonden met het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ook worden de diverse omgevingsvergunningen, waaraan in de verdere bestemmingsplanregeling wordt gerefereerd, verklaard. Daarnaast is het "Artikel 2 Wijze van meten” opgenomen, waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hierna wordt per bestemming een toelichting gegeven.

'Groen'

De hoofdgroenstructuren kennen deze bestemming. Binnen deze bestemming is groen de belangrijkste functie, maar is het ook mogelijk om ondergeschikte voorzieningen als paden en speelvoorzieningen te realiseren. In het centrale deel van Ons Dorp wordt een doorgaande langzaamverkeersverbinding aangelegd. Deze is, ter signalering, voorzien van de aanduiding 'langzaam verkeer', hoewel deze verbinding ook zonder aanduiding binnen de bestemming mogelijk zou zijn.

'Tuin'

De tuinbestemming is opgenomen voor de voortuinen van de verschillende woningen. De bouwmogelijkheden zijn hier beperkt.

'Verkeer - Verblijfsgebied'

De verschillende ontsluitingswegen en bijbehorende parkeervoorzieningen zijn voorzien van deze bestemming.

'Water'

De toekomstige waterstructuren zijn bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming is het in beginsel niet toegestaan om te bouwen. De beoogde bruggen zijn dan ook voorzien van de aanduiding 'brug'. De natuurvriendelijke oevers die grenzen aan de tuinen zijn voorzien van de waterbestemming en een specifieke aanduiding. Hier zijn alleen steigers toegestaan over maximaal 50% van de kavellengte.

"Wonen"

De al gerealiseerde en/of vergunde woningen ten oosten (en deels ten zuiden) van Ons Dorp zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Hier zijn de mogelijkheden afgestemd op de feitelijk aanwezige dan wel vergunde situatie.

''Wonen - 1 "

De toekomstige, nog te realiseren woningen binnen Ons Dorp zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - 1', met bouwvlakken voor de hoofdgebouwen en een verbale erfbebouwingsregeling voor de gronden buiten de bouwvlakken. Ten opzichte van de stedenbouwkundige verkaveling zoals die thans voorligt, zijn de bouwvlakken met een marge van 0,5 m ingetekend, om nog enige flexibiliteit te hebben in de verdere planuitwerking. De maximale goot- en bouwhoogtes van de nieuwe woningen zijn specifiek in de bouwvlakken opgenomen. Voor de hoogte van erfafscheidingen is in het stedenbouwkundig plan voor elk blok een andere maximum hoogte bedacht. Om dit goed en overzichtelijk te kunnen regelen, is vanuit de woonbestemming een verwijzing opgenomen naar een kaartje met daarop alle erfafscheidingen - voor zover deze grenzen aan openbaar toegankelijk gebied - en hoe hoog die per locatie mogen zijn.

"Woongebied"
De gronden ten zuiden van Ons Dorp, die in het vigerende bestemming al een bestemming 'Woongebied' hadden, zijn - vanwege fiscale redenen - opnieuw meegenomen in dit plan en voorzien van de bestemming 'Woongebied'. Deze is inhoudelijk één op één overgenomen uit het vigerende plan, waarbij uiteraard wel het maximum aantal woningen is afgestemd op dit deel van het bestemmingsvlak, wat is overgenomen.

Leiding - Riool" (dubbelbestemming)

Centraal door het gebied De Blauwe Zoom is een riool(pers)leiding aangelegd van oost naar west. Voor het gedeelte van het tracé - met aan weerszijden een zakelijke rechtsstrook van 2 meter - dat in het plangebied ligt, is een beschermende dubbelbestemming "Leiding - Riool" opgenomen. Hier geldt een stelsel dat verplicht tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, geen normaal onderhoud zijnde. Hiermee wordt de leiding beschermd tegen graafschade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een vergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een vergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat om bijvoorbeeld parkeernormen. Daarnaast is bepaald dat bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, voor zover die niet stroken met de in hoofdstuk 2 van de regels genoemde waarden, als maximaal worden beschouwd. Ook zijn extra bouwmogelijkheden opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd welke in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.

"Algemene aanduidingsregels"

Aanvullend op de (algemene) bouwregels is voor de laagvliegroute een vrijwaringszone zone opgenomen zijnde Vrijwaringszone - Laagvliegroute. Daarmee wordt geregeld dat in afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere bestemmingen geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Laagvliegroute' de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 30 m boven NAP.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden is opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een afwijking geregeld kunnen worden; bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht ("Artikel 18 Overgangsrecht") is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel ("Artikel 19 Slotregel") is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

2.3.3 Geometrische plaatsbepaling

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de locatie van een gebied wordt vastgelegd.

In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ordening

3.1 Kader

3.1.1 Nationaal beleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI), ontwerp juni 2019

Met de komst van de Omgevingswet die in 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de ontwerp NOVI. De vaststelling van de eerste Nationale Omgevingsvisie staat gepland voor 2021. Het Ontwerp van deze Nationale Omgevingsvisie is in juni 2019 verschenen. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.

Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • Naar een duurzame en concurrerende economie;
  • Naar een klimaatbestendige en klimaatneutrale samenleving;
  • Naar een toekomstbestendige en bereikbare woon- en werkomgeving;
  • Naar een waardevolle leefomgeving.

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.

De omvang van de vraag is afhankelijk van het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.

Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.

'Ons Dorp' is een nieuwe woonbuurt in woonwijk De Blauwe Zoom die voorziet in een (lokale) behoefte aan nieuwe woningen. Bij de ontwikkeling is aandacht besteed aan de aspecten duurzaamheid, geluid en stikstof en is bekeken in hoeverre de omliggende infrastructuur passend is. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de ontwerp NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name de (boven)lokale afstemming van de woningbouwprogrammering relevant. De provincie Zuid-Holland is samen met de gemeente Hardinxveld-Giessendam verantwoordelijk voor de programmering van verstedelijking.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied). Ook is toen de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Voor het onderhavige bestemmingsplan is de ladder voor duurzame verstedelijking relevant. In de navolgende paragraaf (3.1.2 Provinciaal beleid) wordt hier nader op in gegaan.

Conclusie

Gezien het bovenstaande voldoet dit bestemmingsplan aan de beleidskaders zoals die op Rijksniveau gelden.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.

Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en -plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Uit de provinciale opgaven worden samenhangende beleidskeuzes gemaakt, die doorwerken naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen.

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland

Door het samenvoegen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk, de provincies en gemeenten een omgevingsvisie te maken. De provinciale Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een beschrijving en kaartbeelden van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • De ontwikkelrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing
  • Een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Ad. 1 Ruimtelijke hoofdstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0010.png"

Ad. 2 Omgevingsbeleid: ambities en sturing

De ambitie van de provincie is een slim, schoon en sterk Zuid-Holland. De Provincie gaat uit van zes richtinggevende ambities, waarbinnen een aantal opgaven zijn geformuleerd:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Ad. 3 Omgevingskwaliteit

Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. Ofwel een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).

De Omgevingskwaliteit bestaat uit de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland, het toepassen van de leefomgevingstoets (beleidscyclus en monitoring) en een nadere uitwerking van het provinciale beleid. Dit laatste gebeurt door middel van een 'kwaliteitskaart' en bijbehorende 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.

Kwaliteitskaart, richtpunten en gebiedsprofielen

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten (de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving), samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Het plangebied is opgenomen in drie van de vier kwaliteitskaarten. In de laag van de ondergrond is plangebied aangeduid als 'Rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Ontwikkelingen in dit gebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkbenbaar. Voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de verslechtering van deze herkenbaarheid.

In de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als 'Veen(weide)landschap'. Richtpunten hierbij zijn:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.

In de bijlage bij de regels is een document met de locatie-eisen opgenomen. Hier dienen de ontwikkelingen aan te voldoen. Deze locatie-eisen komen voort uit de stedenbouwkundige hoofdstructuur die gebaseerd is op de kenmerkende landschapselementen en verkavelingspatronen. Deze locatie-eisen zorgen daarmee voor borging van bovenstaande richtpunten.

Ten slotte is het plangebied in de laag van de stedelijke occupatie deels aangeduid als 'Steden en Dorpen'. Het meest westelijke deel van het plangebied is in deze kaart niet aangeduid. Relevante richtpunten hierbij zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Ook hiervoor geldt dat deze richtpunten indirect vertaald zijn in de locatie-eisen. Hiermee worden de bestaande karakteristieke en waarden beschermd en wordt hier bij ontwikkelingen op aangesloten.

Ad. 4 Beleidskeuzes

De provincie heeft 12 provinciale opgaven gedefinieerd, die elk bestaan uit samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en regels in de verordening. Hieronder zijn de voor het plangebied relevante opgaven uiteengezet.

Gezondheid en veiligheid

Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder.

Ruimte en verstedelijking

Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied

Wonen

Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een gezonde en veilige leefomgeving. De diverse relevante milieuaspecten worden in de volgende hoodstukken verder uiteengezet en afgewogen. Op deze locatie is expliciet gekeken naar het aspect geluid, stikstof en luchtkwaliteit.

Het plangebied heeft voorheen dienst gedaan als agrarisch gebied. Met voorgenomen ontwikkeling wordt een kwalitatief hoogwaardig woongebied gerealiseerd. Met voorgenomen ontwikkeling worden verschillende woningen in verschillende segmenten gerealiseerd. Uit de Lokale paragraaf Wonen, wat een vertaling is van de Regionale Woonvisie op lokale schaal, is op te maken dat ingezet moet worden op starterswoningen. Voor de jongeren met een redelijk vermogen en hoger inkomen dient doorstroming gecreëerd te worden. Jongeren met een lager inkomen dienen in een sociale huurwoning terecht te kunnen. Voor jongeren met een gemiddeld inkomen moeten goedkope koop- en huurwoningen gerealiseerd worden. Daarnaast wordt ingezet op doorstroming.

Met voorgenomen ontwikkeling worden 72 woningen gerealiseerd in verschillende segmenten en typologiën. Minimaal 22% van de woningen wordt gerealiseerd in het sociale segment. In totaal worden 12 sociale rijwoningen gerealiseerd. Daarnaast worden nog 12 kleine en 26 grote rijwoningen ontwikkeld. Ten slotte is er nog plaats van 16 twee-onder-één kapwoningen en 6 vrijstaande woningen.

Daarmee wordt bijgedragen aan de lokale behoefte op de woningmarkt. Daarnaast zorgen verschillende type woningen in verschillende segmenten voor de beoogde doorstroming. Met de ontwikkeling van de 72 woningen in wordt bijgedragen aan de beantwoording van de grote woningbehoefte in de regio.

Voorgenomen ontwikkeling draagt dus bij aan de provinciale opgaven.

Programma ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening opgesteld. Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. Het is enerzijds een beleidsdocument, namelijk uitwerking van de beleidsbeslissingen, en anderzijds gericht op uitvoering. Het document is toegespitst op de thema's Bebouwde ruimte en mobiliteit, Landschap, groen en erfgoed en Water, bodem en energie.

In het Programma ruimte zijn op de '3 ha kaart' nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Op de bijbehorende tabellen is een overzicht opgenomen van de namen en de oppervlaktes van de locaties. Als een locatie is opgenomen op de '3 ha kaart' betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. De regionale visies voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de '3 ha kaart'.
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit. Het plangebied is zowel op de kaart als bijbehorende tabel 1 opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0011.png"

In het programma ruimte is het plangebied aangeduid als 'stedelijke ontwikkeling'. Op basis van de het programma dient voor bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling een toelichting op de ladder voor duurzame verstedelijking worden gegeven. Aan de ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 2.1 reeds aandacht besteed.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid twee en drie) dienen plannen, waarin nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de Ladder houdt in dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het heeft de voorkeur dat de gemeente de ladder niet per plan toepast, maar vooraf in regionaal verband afspraken maakt over de kwantitatieve en kwalitatieve regionale behoefte. Als het plan past in een actuele regionale visie die is aanvaard door Gedeputeerde Staten, is daarmee voldaan aan één of meer treden van de ladder. Gedeputeerde Staten geven bij de aanvaarding van de regionale visie aan in hoeverre daarmee op regionaal niveau de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen, zodat bij individuele bestemmingsplannen daar naar kan worden verwezen.

De beoogde ontwikkeling van de voorziene 72 woningen voorziet in nieuwbouw binnen het bestaand stedelijk gebied en is regionaal afgestemd (zie hoofdstuk 4), en is daarmee in lijn met de provinciale visie met betrekking tot het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. De Blauwe Zoom is tevens opgenomen op de 3 hectare kaart van het Programma Ruimte met in totaal 10 ha.

De ontwikkeling vindt plaats binnen het invloedsgebied van het station De Blauwe Zoom (halte van de Merwede-Lingelijn) en is daarmee in lijn met het Programma Ruimte. Op grond van de verordening is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In het onderhavige geval is sprake van een locatie die reeds geruime tijd geleden beschikbaar is gesteld voor nieuwe woningen. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare binnenstedelijke ruimte. De hierna verwoorde beleidsstukken maken dit inzichtelijk.

Conclusie

De planontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid en is opgenomen op de 3 hectare kaart van het Programma Ruimte. De ontwikkeling is tevens regionaal afgestemd.

3.1.3 Regionaal beleid

Groeiagenda Drechtsteden en regionaal meerjarenprogramma 2014-2018

Op 5 oktober 2017 is door de colleges van de gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik, en het Drechtstedenbestuur de 'Groeiagenda 2030: Goed leven in de Drechtsteden' gepresenteerd aan de Tweede Kamer. De visie geeft een heldere, samenhangende toekomstambitie en verbindt hier programmatische doelen aan tot het jaar 2030. Deze doelen zijn vastgelegd in het Meer Jaren Programma 2014-2018. Samen vormen zij de leidraad voor toekomstige beleidskeuzes in de Drechtsteden.

De regio wil zorgen voor goed leven in de Drechtsteden en een krachtige bijdrage leveren aan een sterker Nederland. De regio hanteert hierbij een samenhangende aanpak, met inzet van gemeenten, bedrijfsleven, onderwijs, zorg en maatschappelijke organisaties. Overkoepelende thema's hierbij zijn duurzaamheid en innovatie. Om het gewenste uitgangspunt 'goed leven' te bereiken zijn een drietal speerpunten benoemd in het kader van werken, wonen en mobiliteit:

  • 1. Goed wonen: doorgroeien naar meer dan 300.000 inwoners met een evenwichtige verdeling in woonsegmenten, duurzame, gezonde woongebieden, het benutten van unieke gebiedskwaliteiten, de transformatie van kwetsbare wijken, interactiemielieus in de binnenstad en een compleet voorzieningenaanbod;
  • 2. Goede bereikbaarheid: verbetering van de bereikbaarheid via weg, spoor en water, stimulering van het openbaar vervoer, de koppeling van woon- en werklocaties aan hoogwaardig OV, aanpak van congestie op de snelwegen en inzetten op fieldlabs voor logistieke innovaties;
  • 3. Goed werken: nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid, stimuleren innovatiekracht, +30.000 arbeidsplaatsen, transformatie maakindustrie, groen, digitaal en innovatief, stimuleren crossovers tussen sectoren, inzet op maritiem en logistiek, leisure/retail en zorg. Banen aan boven- en onderkant van de markt.

Voor dit bestemmingsplan is met name het thema 'Goed wonen' van belang.

Goed wonen

Wonen is de hefboom voor de beoogde stedelijke ontwikkeling in de Drechtsteden. Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en slim ruimtegebruik vormen het centrale thema waarmee de woon- en leefomgeving zal worden verbeterd. Samenvattend zijn de volgende beleidslijnen voor wonen beschreven:

  • Groeien naar 300.000+ inwoners met een evenwichtige verdeling van de woonsegmenten;
  • Het toevoegen van next generation woonwijken: duurzame, gezonde woongebieden die aantrekkelijk zijn voor een volgende generatie;
  • Het benutten van unieke gebiedskwaliteiten, waardoor onderscheidende woonmilieus ontstaan;
  • Bestaande doelgroepen behouden en nieuwe doelgroepen aantrekken;
  • Verduurzaming van de sociale woningvoorraad, waaronder gasloos wonen en een warmtenet;
  • Het doorzetten van de binnenstadaanpak is succesvol en wordt met kracht doorgezet;
  • Het complementeren van het voorzieningenaanbod door het ontwikkelen en/of verbreden van het hoger onderwijs.

Een belangrijk hulpmiddel om het gedachtengoed uit de 'Groeiagenda Drechtsteden' verder tot uitvoering te brengen is het 'Regionaal meerjarenprogramma 2014-2018'. Het meerjarenprogramma geeft aan wat er in de raadsperiode aan voorgenomen uitvoering van beleid is voorzien in de regio Drechtsteden. Doel van het programma is om een zo hoog mogelijk rendement te behalen op de drie pijlers van het programma: economische kracht, aantrekkelijkheid van het gebied en zorg en zelfredzaamheid van de inwoners. Het Drechtstedenbestuur geeft met de uitwerking van het programma een flexibel kader, waarbij ambities en doelstellingen worden uitgewerkt aan de hand van speerpunten.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hardinxveld-Giessendam 2030

Op 19 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam de Structuurvisie Hardinxveld-Giessendam 2030 vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter die integrale keuzes bevat voor de hoofdlijnen van beleid voor de komende periode. De structuurvisie, die vooruitkijkt naar 2040, is een integraal document en heeft als doel om de verschillende belangen, tussen onder meer landschap, woningbouw, maatschappelijke voorzieningen en werkgelegenheid, zorgvuldig af te wegen. De structuurvisie biedt een kader waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De structuurvisie is vooral gericht op het behoud en de verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten, alsmede op het versterken en behouden van de leefbaarheid.

Op de woningmarkt van Hardinxveld-Giessendam is sprake van een beperkte doorstroming. In de Lokale paragraaf Wonen geeft de gemeente invulling aan de afspraak vanuit de regionale woonvisie Drechtsteden om te komen tot een lokale uitwerking van die visie. Met deze lokale paragraaf wil de gemeente de gewenste ontwikkeling van nieuwbouw in de gemeente kunnen onderbouwen.

In de Regionale Woonvisie zijn 20 kernpunten gegeven. In de Lokale paragraaf Wonen zijn deze kernpunten uitgewerkt in vier thema's: voldoende woningen bouwen, kwalitatief goede woningen toevoegen, langer thuis en energie- en klimaatbestendig. In deze Lokale paragraaf is De Blauwe Zoom aangemerkt als zekere woningbouwlocatie.

Uit het voorgaande blijkt dat in de structuurvisie (en de Lokale paragraaf Wonen) nadrukkelijk rekening is gehouden met de ontwikkeling van De Blauwe Zoom. Daarmee is de beoogde ontwikkeling in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

3.2 Onderzoek

De beleidsthema's, zoals bovenstaand beschreven, op verschillende schaalniveaus, zijn - voor zover aan de orde en indien wenselijk - doorvertaald in het juridisch kader van dit bestemmingsplan. Het plan past binnen de kaders gesteld in het nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.3 Conclusies

Het plan is niet strijdig met het vigerend ruimtelijk provinciaal op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Volkshuisvesting

4.1 Kader

4.1.1 Regionaal beleid

Regionale woonvisie Drechtsteden

In 2017 is een nieuwe regionale woonvisie opgesteld. De Woonvisie heeft als doel in 2030 een 'goed' woonklimaat in de Drechtsteden te voorzien, met hoogwaardig wonen en een stevige aantrekkingskracht om te werken en verblijven.

Centrale vraag hierbij is wat het gewenste woonprofiel van de regio Drechtsteden in 2030 is en wat dit betekent voor de ontwikkeling van de gemeentelijke woonprofielen in de periode 2012-2030. Met de regionale woonvisie wordt daarnaast invulling gegeven aan de eis van de provincie om in bestemmingsplannen de behoefte aan te tonen middels een regionale visie.

De woonvisie wil een gezicht geven aan degenen die nu nog geen wooncarrière kunnen worden geboden. De belangrijkste ambitie hierbij is het inspelen op het onvoldoende passende aanbod in de grotere steden. De regio wil zich positioneren als 'de Drechtsteden voor Rotterdam', en een kwalitatief hoog woningaanbod realiseren voor een doelgroep in een duurder segment, goed bereikbaar, met meer ruimte en met moderne stedelijke voorzieningen in of direct bij Dordrecht, met een traditioneel Hollands karakter. Hierbij wordt gekozen voor samenhangende groeiagenda. De zeven gemeenten blijven verplicht gezamelijk optrekken en doorpakken om de woningvoorraad en woningkwaliteit sneller te laten groeien.

Het doel van de woonvisie is: woningen bouwen waaraan behoefte is: gepaard met de economische groei, en met een gevarieerd woningaanbod. De juiste hoeveelheid gewenste woningen en woonmilieus voor de doelgroepen in de regio, op het juiste moment op de juiste plek. Deze ontwikkelingen gaan gepaard met aandacht voor de bereikbaarheid en voorzieningen op maat. Als overkoepelend thema wordt nadrukkelijk ingezet op duurzaamheid en een energieneuraal Drechtsteden in 2050. Belangrijke uitgangspunten om het doel van de woonvisie te bereiken zijn geformuleerd in 20 kernpunten. De voor de dit plan meest relevante kernpunten zijn in onderstaande lijst opgenomen.

  • 1. De Drechtstedengemeenten verplichten zich gezamenlijk tot realisatie van woningen voor de autonome opgave door groei van het aantal huishoudens met 9.560 tot 2031.
  • 2. De gemeenten zoeken naarstig naar locaties/mogelijkheden om de plancapaciteit te verhogen tot het per gemeente gewenste aantal. Zo gewenst leidt dit tot uitwisseling van woningbouwopgaven tussen de gemeenten.
  • 3. De gemeenten gaan een inspanningsverplichting aan om naast de autonome groeiopgave te zoeken naar locaties om zo’n 15.000 woningen te realiseren.
  • 4. In 2035 is de gebouwde omgeving in de Drechtsteden energieneutraal.
  • 5. De woningbehoeftetabel 2031 biedt koers voor de verdeling van de woontypen.
  • 6. Nieuwbouwplannen voorzien in voldoende aanbod in het duurdere segment (> € 300.000).
  • 7. Alle gemeenten zijn verplicht om locaties ten behoeve van de woonopgave te realiseren.

Aanvullend op en binnen de kaders van deze regionale Woonvisie stellen de individuele gemeenten uiterlijk medio 2018 een lokale uitvoeringsparagraaf op. Hierin worden de regionale ambities verbonden met lokale wensen en mogelijkheden. De lokale uitvoeringsparagraaf concretiseert het woningbouwprogramma, en wordt jaarlijks herrijkt. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is wat de regio kan doen om de gewenste ontwikkelingen te faciliteren. Uitvoering van de lokale programma's en regie op monitoring en uitvoering ligt bij de gemeentes. Tevens wordt een gezamelijke aanjaagrol ingericht en wordt gezamelijke promotie van de Drechtsteden geëffectueerd.

De gemeente Hardinxveld-Giessendam beschikt nog niet over een lokale uitvoeringsparagraaf.

4.1.2 Gemeentelijk beleid

Lokale paragraaf Wonen

In juni 2019 is de Lokale paraaf Wonen vastgesteld door de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam. Met deze paraagraaf geeft de gemeente invulling aan de afspraak vanuit de regionale woonvisie Drechtsteden om te komen tot een lokale uitwerking van die visie.

In de Regionale woonvisie zijn 20 kernpunten opgenomen. Deze kernpunten zijn vertaald in vier overkoepelende thema's:

  • 1. Voldoende woningen bouwen: onze inzet is minimaal voldoende bouwen voor de lokale behoefte, maar liefst meer om bij te dragen aan de kwalitatieve regionale ambitie. De groei moet aansluiten bij de schaal van Hardinxveld-Giessendam.
  • 2. Kwalitatief goede woningen toevoegen: we willen meer doen voor midden- en hoger opgeleiden door het aanbod van kwalitatief hoogwaardige woonmilieus en duurdere koopwoningen.
  • 3. Langer thuis: voor mensen met een zorgvraag faciliteren we dat zij lang thuis kunnen wonen.
  • 4. Energie- en klimaatbestendig: We leveren onze bijdrage aan minder energieverbruik in de woningvoorraad, door bij nieuwbouw het maximale te doen en in de bestaande voorraad noodzakelijke stappen voorwaarts zetten. In 2035 zijn we aardgasvrij, in 2050 energieneutraal.

Met voorgenomen ontwikkeling is voorzien in de realisatie van 'Ons Dorp', onderdeel van woongebied De Blauwe Zoom. Aan de ruimtelijke structuur wordt een groen- en waterstructuur toegevoegd. De ontwikkelingsvelden bieden ruimte aan een mix van woningtypes in verschillende dichtheden. Hierdoor ontstaat een kwalitatief hoogwaardig en gevarieerd woonmilieu.

In totaal worden 72 woningen gerealiseerd in verschillende segmenten. 22% van de woningen worden in de sociale sector ontwikkeld.

Hiermee is voorzien in een mix van verschillende type woningen in verschillende segmenten. Voor vrijwel elke doelgroep worden passende woningen gerealiseerd in dit deelgebied. Met voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de kernpunten zoals ze in de lokale paragraaf zijn geformuleerd.

4.2 Onderzoek

Regionale afstemming

De regionale woonvisie draagt bij aan de groeiagenda van de Drechtsteden. Dit geldt ook voor de afstemming van de woningbouwplannen in de planmonitor wonen. In de woonvisie zijn 20 kernpunten omschreven. Uitvoering van deze kernpunten heeft urgentie. Belangrijkste kernpunt omschriijft de forse woningbouwopgave. Gemeenten dienen naarstig locaties/mogelijkheden te zoeken om de plancapaciteit te verhogen en samen te werken aan de groeiopgave. In totaal wordt een groei van 9.560 woningen voorzien tot en met 2031. Hiervan is een groei van 850 huishoudens voorzien binnen de gemeente Hardinxveld-Giessendam. In de planmonitor zijn in totaal 1589 woningen voorzien (zowel harde als zachte capaciteit), waaronder de geplande 600 woningen van de Blauwe Zoom. Uitgaande van deze cijfers blijft een regionaal tekort ontstaan, waarbij tevens een overcapaciteit van minstens 20% is gewenst.

Met de ontwikkeling van Ons Dorp draagt de gemeente Hardinxveld-Giessendam bij aan de gemeentelijke opgave, in lijn met de regionale woonvisie en de totale groeiagenda van de Drechtsteden. In kwalitatieve zin dient het programma te worden ontwikkeld in lijn met de woningbehoeftetabel 2031,

De kwalitatieve woningbehoefte wordt verder uitgewerkt in een lokale uitvoeringsparagraaf per gemeente, die voor de gemeente Hardinxveld-Giessendam nog niet beschikbaar is. Voor De Blauwe Zoom worden de woningaantallen aangehouden zoals in het Masterplan (2014) zijn opgenomen: in totaal voorziet het plan 'Ons Dorp' in de ontwikkeling van 72 woningen.

4.3 Conclusie

Het masterplan De Blauwe Zoom voorziet in de ontwikkeling van een woongebied van in totaal 600 woningen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan het beleid en de geconstateerde behoeftevraag. Het voorliggende bestemmingsplan faciliteert de ontwikkeling van het deelgebied 'Ons Dorp'. Een verdere differentiatie van het woningbouwprogramma is in het bestemmingsplan niet vastgelegd; het is aan de ontwikkelende partij om een aanbod te creëren dat past binnen de marktbehoefte en -vraag.

De ontwikkeling van Ons Dorp is in lijn met het beleid wat de regio voorstaat. Zowel in de visie 2030 als in de regionale woonvisie is hierin voorzien.

Hoofdstuk 5 Mobiliteit

5.1 Kader

Rijksbeleid: Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna SPV) geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. In het SPV wordt uitgegaan van een nulambitie: elk verkeersslachtoffer is er één te veel. Overheden willen samen met maatschappelijke partners een maximale inspanning leveren om risico’s in kaart te brengen en vervolgens inzetten op maatregelen om die risico’s te verkleinen. Dit vraagt om een impuls voor verkeersveiligheidsbeleid waar het gaat om structurele aandacht, een proactief beleid en een brede samenwerking met partijen.

Om te komen tot die ambitie wordt ingezet op vijf kernelementen:

  • Meer structurele aandacht voor verkeersveiligheid.
  • Meer verbondenheid en samenwerking tussen overheden en maatschappelijke organisaties.
  • Risicogestuurd beleid door analyse van de grootste risico’s.
  • Bevorderen van integraal verkeersveiligheidsbeleid.
  • Monitoren en bijsturen van de uitvoering in overleg.

Op basis van het programma “Duurzaam Veilig” is tot een categorisering van het wegennet van Hardinxveld-Giessendam gekomen. In De Blauwe Zoom betekent dit dat de Schapedrift is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/u. Hier wordt het gemotoriseerd verkeer zoveel mogelijk gescheiden van het langzaam verkeer. De overige wegen krijgen de inrichting van een verblijfsgebied waar een maximum snelheid geldt van 30 km/h. Hier vindt juist een menging plaats van het gemotoriseerd en langzaam verkeer.

Gemeentelijk beleid: GVVP

Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP, d.d. 8 mei 2012) van Hardinxveld-Giessendam geldt voor de periode 2012 – 2022. Het is een beleidsdocument waarin per thema het te voeren beleid wordt geschetst en waarin is vastgelegd welke acties of maatregelen in de planperiode worden uitgevoerd. Uitgangspunt is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor het functioneren van de gemeente. Verkeersveiligheid vormt daarbij een belangrijk aandachtspunt.

“Duurzaam Veilig” is het sleutelbegrip in de aanpak van verkeersonveiligheid. In een duurzaam veilig wegverkeerssysteem is de kans op ongevallen door de vormgeving van de infrastructuur bij voorbaat al drastisch beperkt. Voor zover er nog ongevallen gebeuren, is het proces dat de ernst van de ongevallen bepaalt, zodanig geconditioneerd dat ernstig letsel nagenoeg uitgesloten is. Met andere woorden: de infrastructuur moet conflicten tussen verkeersdeelnemers zo veel mogelijk voorkomen en als er desondanks toch iets gebeurt, moet ervoor worden gezorgd dat de omstandigheden eraan bijdragen dat de afloop niet ernstig is.

Autoverkeer

Het GVVP geeft een actuele wegencategorisering voor Hardinxveld-Giessedam. Voor het plangebied is van belang dat de Schapedrift vanaf de kruising met de Zwijnskade tot aan de Jonathan als 'gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom' (50 km/h) is geclassificeerd. Het noordelijke deel van de Zwijnskade is geclassificeerd als 'erftoegangsweg buiten de bebouwde kom' (60 km/h). Alle overige wegen binnen de bebouwde kom zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg (30 km/h).

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0012.jpg"

Afbeelding 5.1: uitsnede kaartbeeld wegencategorisering GVVP

Een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom (50 km/h) kenmerkt zich doordat er geen fietsers en voetgangers op de rijbaan rijden; bromfietsers wel. Verder worden de rijbanen van elkaar gescheiden door een dubbele (doorgetrokken) asstreep en is er een onderbroken kantmerkering. Fietsverkeer wordt bij voorkeur afgewikkeld op vrijliggende fietspaden. De Schapedrift is dan ook als zodanig ingericht.

Erftoegangswegen binnen de bebouwde kom (30 km/h) worden gekenmerkt doordat verkeerssoorten zich juist mengen en er is geen asmarkering. Fietsverkeer maakt gebruik van de rijbaan. Op belangrijke fietsroutes worden eventueel fiets(suggestie)stroken toegepast. De nieuwe wegen in het plangebied zullen conform dit principe worden aangelegd.

Fietsverkeer

De gemeente stelt zichzelf ten doel om het fietsgebruik te stimuleren door het bieden van een fijnmazig netwerk van hoogwaardige fietsroutes en voldoende en kwalitatief goede fietsparkeervoorzieningen op belangrijke locaties. In relatie tot het plangebied is relevant dat de Zwijnskade en de Schapedrift zijn aangemerkt als onderdeel van het primair fietsnetwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0013.jpg"

Afbeelding 5.2: uitsnede primair fietsnetwerk GVVP

Parkeren

De gemeente wil vraagvolgend parkeerbeleid voeren, waarbij wordt gestreefd naar een zodanig aanbod van parkeerplaatsen in de kernen, dat economische functies en diverse voorzieningen goed kunnen (blijven) functioneren en dat de bereikbaarheid en daarmee de aantrekkelijkheid van de kernen / woongebieden gewaarborgd blijft. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoende parkeergelegenheden worden gerealiseerd, gebaseerd op de meeste actuele parkeerkencijfers van het CROW.

Openbaar vervoer

De gemeente wil dat het openbaar vervoer voor alle doelgroepen een alternatief vormt voor het gebruik van de auto. Er zijn in 2012 twee extra treinstations gerealiseerd (waarvan één in De Blauwe Zoom) die de bereikbaarheid per openbaar vervoer positief beïnvloeden. Met ingang van de dienstregeling 2021 zal De Blauwe zoom ook bediend worden met de bus. Buurtbus 707 zal via de Peulenlaan en Zwijnskade naar Schapedrift rijden en op enkele plaatsen halteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0014.jpg"

Afbeelding 5.3: huidig OV-netwerk

5.2 Onderzoek

Huidige situatie en toekomstige bereikbaarheid

De Schapedrift vormt in De Blauwe Zoom en zo ook voor Ons Dorp de belangrijkste ontsluitingsweg. Deze weg sluit aan op de Zwijnskade, die de verbinding vormt naar de A15. De Schapedrift zelf is gelegen aan de noordzijde van het bestemmingsplangebied. Binnen De Blauwe Zoom is de Schapedrift benoemd als ‘gebiedsontsluitingsweg’ met een ontwerpsnelheid van 50 km/h. Het vrijliggende fietspad langs deze weg is onderdeel van de hoofdfietsstructuur en is een verbindende schakel tussen Giessendam en Sliedrecht. De wegen in het plangebied zijn erfontsluitingswegen en daarmee ingedeeld in de Duurzaam Veiligcategorie ‘erftoegangswegen’. Daarnaast wordt een langzaamverkeerroute gerealiseerd die door de gehele wijk en daarmee ook dit deelgebied wordt geleid. Het betreft een oost-west-verbinding die de nieuwe wijk De Blauwe Zoom een belangrijke aansluiting geeft op de bestaande kern van Hardinxveld-Giessendam. De twee zuidelijke eilanden van het plangebied 'Ons Dorp' sluiten niet rechtstreeks aan op de Schapedrift, maar op de Goudreinet, een erftoegangsweg met een regime van 30 km/h. Deze weg sluit in het westen weer aan op de Schapedrift/Zwijnskade.

Verkeersproductie

Voornoemde verkeersstructuur dient om de totale verkeersproductie, die het plan De Blauwe Zoom met zich meebrengt, te faciliteren. Het voorliggende bestemmingsplan faciliteert de bouw van maximaal 72 woningen. Op basis van de brochure ‘Toekomstbestendig parkeren’ (CROW-publicatie 381) kan globaal inzichtelijk worden gemaakt welke verkeersgeneratie hierbij hoort. In deze brochure wordt per type woonmilieu een weekdaggemiddelde motorvoertuigbewegingen gegeven. Het precieze woningbouwprogramma in het woongebied Ons Dorp staat echter nog niet vast; alleen het percentage sociale woningbouw ligt vast. Daarom is een gemiddelde aangehouden van 6 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal (tussen 5,8 voor groen-stedelijk wonen en 6,3 voor centrum-dorps wonen). Uitgaande van het voornoemde programma maakt het bestemmingsplan circa (72*6=) 432 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal mogelijk. Dit aantal wordt verdeeld over alle verschillende ontsluitingsmogelijkheden vanuit het gebied. Uitgangspunt voor de capaciteit is dat een rijstrook van een erftoegangsweg 1.800 voertuigbewegingen per uur kan verwerken (CROW, ASVV 2012). De nieuwe verkeersstructuur in Ons Dorp zal bovengenoemde verkeersproductie dus goed kunnen verwerken.

Relatie Rijksweg A15

De A15 is een belangrijke ontsluitingsroute van de Rotterdamse Haven richting Duitsland. Hardinxveld-Giessendam heeft twee aansluitingen op de A15, oost en west. De Blauwe Zoom sluit via de Zwijnskade direct aan op Hardinxveld-Giessendam-West en Sliedrecht-Oost, op- en afrit nummer 25. Op het traject van de A15 dat langs Hardinxveld-Giessendam loopt, is structureel sprake van congestie tijdens de spits. De gemiddelde werkdagintensiteit van de A15 ten westen van Hardinxveld-Giessendam is 89.300 mtv/etm en de I/C verhouding tijdens de ochtendspits is 0,9 (Goudappel Coffeng, 2014). Om het effect van het toenemende aantal verkeersbewegingen te meten, wordt er gebruik gemaakt van de I/C verhouding. Dit is een beproefde methode waarmee eenvoudig de verhouding tussen de intensiteit (I) en de capaciteit (C) berekend kan worden als indicator voor de verkeersafwikkeling van een weggedeelte. Een I/C kleiner dan 0,8 betekent een goede verkeersafwikkeling; een I/C van 0,8 tot 0,9 betekent een matige verkeersafwikkeling met structurele filevorming; een I/C groter dan 0,9 betekent een slechte verkeersafwikkeling en een I/C groter dan 1,0 betekent een zeer slechte verkeersafwikkeling. Op de A15 is de verkeersafwikkeling tijdens de ochtendspits in de bestaande situatie dus al matig, met structurele filevorming. In de RVMK Drechtsteden, “actualisering verkeers- en milieumodel 2013” is gerekend met het Global Economic (GE)-model 2030. In dit model is de realisatie van De Blauwe Zoom namelijk reeds meegenomen (en is derhalve uitgegaan van de vrij hoge bevolkingsgroei van 7% ten opzichte van 2013). Het GE-2030-model geeft een goede vertaling van de eindsituatie in De Blauwe Zoom in de juiste tijdsperiode. In het model is de verbreding van de A15 of de toevoeging van een spitsstrook, welke aan de orde kan zijn in het project ‘quick wins A15’ (zie ook hierna), niet verwerkt.

  ochtendspits 2013   etmaal 2013   Ochtendspits 2030   Etmaal 2030  
Intensiteit (mvt)   13.450   89.300   13.860   100.000  
I/C   0,9     1,04    

Tabel: intensiteit en I/C op de A15 ten westen van afrit 25 in het GE-2030-model.

Uit bovenstaande tabel blijkt dat in 2030 de intensiteit in de ochtendspits op het maatgevende wegvak op de A15 is toegenomen van 13.450 naar 13.860. De I/C is hiermee toegenomen van 0,9 (matige verkeersafwikkeling) naar 1,04 zeer slechte verkeersafwikkeling.

Momenteel wordt een MIRT-verkenning uitgevoerd voor de A15. Op dit moment ligt de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage. In de Startbeslissing is opgenomen dat in de MIRT-verkenning alternatieven onderzocht worden vanuit in ieder geval de volgende perspectieven:

  • 1. Nulalternatief: geen aanpassing van de A15 Papendrecht-Gorinchem op midden en lange termijn. De maatregelen uit de Korte Termijn Aanpak worden wel uitgevoerd (referentiesituatie). Ook wordt een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd op volledige invoering van de zelfrijdende auto en overige smart mobility ontwikkelingen in 2030;
  • 2. Toepassen van sectorale en multimodale maatregelen voor de midden en lange termijn die in het Verkeersonderzoek A15 als kansrijk zijn geselecteerd behoudens grootschalige infrastructuur maatregelen;
  • 3. Versterken regionale weginfrastructuur; opwaarderen onderliggende wegen, waarbij het uitgangspunt is dat de regionale ontsluiting en regionale bereikbaarheid grotendeels losgekoppeld wordt van de A15;
  • 4. Integrale capaciteitsuitbreiding (2x3 rijstroken) tussen Sliedrecht West en Gorinchem met toepassing van verschillende opties (doelgroepenstrook, automatisch rijden met hoge snelheid, wegennet gereed maken voor de zelfrijdende auto, platooning, connected driving).

De MIRT-verkenning moet antwoord geven op de vraag welk alternatief of combinatie van alternatieven het meest effecties is. Het MER speelt hier een centrale rol in ten aanzien van de verkeerskundige- en milieueffecten.

Ook zonder de realisatie van De Blauwe Zoom is een zeer slechte verkeersafwikkeling reeds aan de orde in 2030. Er is dagelijks sprake van stilstaand verkeer op de A15 en dit zal in de komende jaren alleen maar toenemen als er geen maatregelen worden genomen. Dit is ook terug te zien in de capaciteit van de A15 in 2030. Door de slechte doorstroming neemt de capaciteit af.

Openbaar vervoer

Ten noorden van De Blauwe Zoom ligt de Merwede-Lingelijn, een kwalitatief hoogwaardige en sociaal veilige openbaar vervoerverbinding per spoor tussen Dordrecht en Geldermalsen. De lijn is voor de regio de belangrijkste spil in het totale (openbaar) vervoersysteem en is de ruggengraat voor de ruimtelijke ontwikkelingen.

Hardinxveld-Giessendam beschikt over een station, gelegen op circa 2 kilometer ten oosten van De Blauwe Zoom. Daarmee is het station zowel te voet als per fiets goed bereikbaar. Langs de Merwede-Lingelijn zijn op diverse locaties haltes bijgebouwd. In het noordoosten van De Blauwe Zoom is ook een nieuwe halte gerealiseerd (opgeleverd in 2012). De halte heeft circa 600 in- en uitstappers per dag.

Daarnaast is ten oosten van de bestaande kern van Hardinxveld-Giessendam, in Boven-Hardinxveld, ook een halte gerealiseerd (opgeleverd in 2012). Deze halte heeft ongeveer 450 in- en uitstappers per dag. Met de realisatie van deze nieuwe haltes heeft het openbaar vervoersnet een sterke impuls gekregen.

Naast de Merwede-Lingelijn liggen op enkele honderden meters loopafstand van De Blauwe Zoom twee bushaltes; aan de Peulenlaan. De lijnen 707 (een buurtbus) en 191 doen deze haltes aan. De lijnvoering van deze busverbindingen is aangepast op de lijnvoering van de Merwede-Lingelijn zodat de bus geen concurrent is voor de trein.

Parkeren

Sinds de start van het maken van plannen voor de realisatie van De Blauwe Zoom is met bepaalde parkeernormen gewerkt om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen er in het gebied moeten worden gerealiseerd.

De meest recente normen, die thans gelden, zijn aangegeven in het GVVP. Hierin is aangegeven dat de gemeente uitgaat van de bovengrens van de parkeernorm zoals die geldt in de meest recente publicatie van de CROW.

Tegenwoordig is dat publicatie 381, die in 2018 is uitgegeven. Beleid van de gemeente is om bij uitleggebieden en herstructureringslocaties de maximale parkeernorm te hanteren, behalve indien bijvoorbeeld middels een parkeerbalans kan worden aangetoond dat minder parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden, bijvoorbeeld door dubbelgebruik, ruimte binnen de parkeerbalans van bestaand gebied of het betrekken van aanwezigheidspercentages. Alsdan is het hanteren van een lagere parkeernorm bespreekbaar.

In het document 'Locatie-eisen' is aangegeven dat ieder ontwikkelingsveld het parkeerprogramma binnen eigen gebied (veld) dient op te lossen en dat per ontwikkelingsveld een sluitende parkeerbalans het uitgangspunt is. De parkeernorm wordt bepaald aan de hand van het GVVP. Dit is juridisch geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

Voor het deelgebied is uitgegaan van de volgende parkeernormen:

Type woning   Parkeernorm (per woning  
Rug- aan rugwoningen   1,8  
Rijwoning   2,4  
Twee-onder-een-kapwoning   2,6  
Vrijstaand   2,7  

Voor Ons Dorp zijn deze normen expliciet vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan, en daarmee juridisch bindend.

5.3 Conclusie

De bereikbaarheid van De Blauwe Zoom per openbaar vervoer is goed, zeker gezien de recente realisatie van een nieuwe halte aan de Merwede-Lingelijn pal langs De Blauwe Zoom. Het parkeren in het nieuwe gebied moet per deelgebied worden opgelost. De autobereikbaarheid via de A15 is minder goed, met name door de al bestaande structurele filevorming op deze snelweg. Doordat de ontwikkeling van De Blauwe Zoom hier echter slechts gering aan bijdraagt is Rijkswaterstaat akkoord met het plan.

Hoofdstuk 6 Natuur en landschap

6.1 Kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en overige natuurwaarden buiten het NNN.

Soortenbescherming

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Zuid-Holland is de ODH het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid).

6.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Natuurwaardenonderzoek

Door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum is een natuurwaardenonderzoek voor 'Ons Dorp' uitgevoerd, zie bijlage 2. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten weergegeven.

Vleermuizen

Er zullen als gevolg van de herontwikkeling geen nadelige effecten op vleermuizen en hun functionele leefomgeving optreden. Het plangebied heeft geen significante belangrijke functie als foerageergebied en/of vliegroute, er zijn tijdens de inventarisatie weinig foeragerende individuen waargenomen, en er komen geen verblijfplaatsen in het gebied voor. In de omgeving en in de Blauwe Zoom blijven voldoende foerageermogelijkheden behouden zoals het aangrenzende veenweidegebied en de bomen en bosschages in de directe omgeving. Voor vleermuizen hoeft daarom alleen rekening met de algemene zorgplicht gehouden te worden.

Vogels

Effecten op broedende vogels en vogelsoorten met een vaste verblijfplaats zijn aan de orde als het werk tijdens het broedseizoen uitgevoerd wordt. Vogels met een vaste verblijfplaats hebben niet een verblijfplaats in het gebied zelf maar wel in de directe omgeving. Voor het broedseizoen kan geen standaardperiode gehanteerd worden omdat deze soort specifiek is en mede bepaald wordt door klimatologische omstandigheden. Effecten op broedende vogels worden beperkt door te voorkomen dat er onopzettelijk verwond en gedood wordt. Dit gebeurt door (potentiële) broedlocaties, waar fysieke werkzaamheden plaatsvinden, voorafgaand aan de te verwachten broedperiode, onder begeleiding en op aanwijzingen van een ecologisch deskundige ongeschikt te maken als broedlocatie en deze tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ongeschikt te houden.

Doordat de nestlocatie van de Oeverzwaluw zich in het te ontwikkelen deelgebied ‘Ons Dorp’ bevond zal de nestlocatie in de nieuw te realiseren grondwal in de Blauwe Zoom West gecompenseerd worden. Daarnaast behoort de Blauwe zoom mogelijk tot de functionele leefomgeving van de Kerkuil en/of de Steenuil. Echter betreft deelgebied ‘Ons Dorp’ waarschijnlijk geen essentieel onderdeel van de functionele leefomgeving voor deze soorten. Daarnaast kunnen de dieren het overige deel van de Blauwe Zoom nog gebruiken.

Grondgebonden zoogdieren

Er komen alleen algemeen beschermde soorten in het gebied voor. Er zullen als gevolg van de herontwikkeling geen nadelige effecten op strikt beschermde soorten en hun functionele leefomgeving optreden. Op de zorgplicht na zijn er ten aanzien van deze soortgroep geen (wettelijke) verplichtingen.

Amfibieën

In het projectgebied van de Blauwe Zoom komt de strikt beschermde Rugstreeppad voor. Door de ontwikkelingen in de Blauwe Zoom Oost is het leefgebied van deze soort aanzienlijk kleiner geworden. In ‘Ons Dorp’ is de soort ook aangetroffen. Alle waarnemingen zijn gedaan in de maanden maart tot en met oktober waarbij iedere week dagelijks intensief en gebiedsdekkend bemonsterd is. Voor de ontwikkeling van ‘Ons Dorp’ diende daarom een ontheffing aangevraagd te worden om de dieren te verplaatsen. Vooralsnog zullen de dieren behouden blijven in de rest van de Blauwe Zoom. Het deel van de watergang waar de larven zijn aangetroffen staat in verbinding met de watergang ten zuiden van ‘Ons Dorp’ en zal behouden blijven. Ondanks de ontwikkeling ‘Ons Dorp’ blijft er voldoende geschikt leefgebied in de Blauwe Zoom West beschikbaar. Daarnaast zal de watercompensatie in het westelijke deel van de Blauwe Zoom West ook ingericht worden als voortplantingsplaats voor de Rugstreeppad. Het overwinteringsbiotoop zal gecompenseerd worden door in het zuidwesten van de Blauwe Zoom West een grondwal te realiseren. Dit is verder uitgewerkt in het activiteitenplan (zie ook hierna).

Vissen

Er komt een strikt beschermde vissoort in het onderzoeksgebied van de Blauwe Zoom West voor, te weten de Grote modderkruiper. Het onderzoek heeft in de periode maart tot en met oktober 2019 en februari tot en met april 2020 plaatsgevonden waarbij er individuen van de Grote modderkruiper in oktober 2019, februari, maart en april 2020 waargenomen zijn.

Daarnaast komen de Kleine modderkruiper en de Bittervoorn in het gebied voor. Deze soorten hebben onder de Wet natuurbescherming geen strikte beschermingsstatus (meer). Wel geldt in dat kader de algemene zorgplicht. De Drechtstedengemeenten hebben de Kleine modderkruiper en de Bittervoorn hun voorheen beschermde status laten behouden en bij werkzaamheden waarbij watergangen aangetast of gedempt worden dienen maatregelen genomen te worden. Voor deze soorten dient er gewerkt te worden volgens de Uitwerking Gedragscode Stadswerk.

Als gevolg van de ontwikkeling van ‘Ons Dorp’ kunnen individuen van de Grote modderkruiper verstoord en aangetast worden en meerdere onderdelen van het leefgebied van de dieren worden mogelijk vernietigd. Het gebied ligt geïsoleerd ten opzichte van andere bekende leefgebieden en kan na ontwikkeling van dit deel van het projectgebied verder geïsoleerd raken wat een kwetsbare situatie voor de aanwezige dieren oplevert. De dieren zullen na de uitvoering van de plannen wellicht niet meer duurzaam in het gebied voor kunnen komen. Ten aanzien van de Grote modderkruiper moet derhalve voor het aantasten van de bestaande watergangen een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden indien de soort hierdoor niet meer duurzaam in het gebied behouden kan blijven.

Platte schijfhoren
Er komen geen strikt beschermde aquatische faunasoorten als de Platte schijfhoren in ‘Ons Dorp’ voor. Op de zorgplicht na gelden er geen andere wettelijke verplichtingen.

Aanvullend veldonderzoek, activiteitenplan en ontheffingsaanvraag

Uit het eerdere flora- en faunaonderzoekblijkt dat het plangebied gebruikt wordt door diersoorten die onder de bescherming van de Wet natuurbescherming vallen. Het gaat om de Rugstreeppad, de Grote modderkruiper en de Oeverzwaluw. Deze soorten worden eveneens vermeld in de Europese Habitatrichtlijn, waarmee de soort, evenals zijn functionele leefomgeving, streng beschermd zijn. Als gevolg van de voorgenomen plannen zullen de in het plangebied aanwezige individuen van de Rugstreeppad en de Grote modderkruiper verstoord worden en mogelijk gedood hetgeen tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming leidt. Om overtreding te voorkomen, dient bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing aangevraagd te worden en dienen maatregelen genomen te worden om de nadelige effecten zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken. Ontheffing kan worden verleend wanneer;

  • er geen alternatief is, met andere woorden geen andere bevredigende oplossing en;
  • er sprake is van dwingende reden van groot openbaar belang (inclusief redenen van sociale of economische aard en voor het milieu gunstige effecten), en;
  • er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

De Gemeenschappelijke Exploitatie Maatschappij De Blauwe Zoom Beheer B.V. heeft het NWC gevraagd om een ontheffing ten aanzien van de Rugstreeppad, de Grote modderkruiper en de Oeverzwaluw aan te vragen en om het bijbehorende activiteitenplan op te stellen. Dit activiteitenplan is opgenomen in bijlage 2. In dit plan is toegelicht wat de voorgenomen ontwikkeling inhoudt, waar het plangebied ligt en welke functie het heeft voor de beschermde soorten. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt welke effecten voor de verschillende soorten te verwachten zijn en welke maatregelen mogelijk zijn. Dit activiteitenplan vormt de basis de basis van de ontheffing voor de Rugstreeppad, de Grote modderkruiper en de Oeverzwaluw.

Uit de Beschikking Wet natuurbescherming - Soortenbescherming, uit bijlage 3, blijkt dat de benodigde ontheffing voor de Oeverzwaluw, de Rugstreeppad en de Grote modderkruiper tot 1 januari 2025 is verleend.

Gebiedsbescherming inclusief stikstofdepositie

Het plangebied is niet gelegen op gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er gaat dan ook geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren en toetsing aan de wet- en regelgeving is niet aan de orde.

Door KuiperCompagnons is een stikstofdepositieberekening voor de resterende woningbouw in de Blauwe Zoom uitgevoerd, zie bijlage 4. De woningen in deelgebied 'Ons Dorp' zijn hierin ook meegenomen. In deze notitie is de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase voor de bouw en het gebruik van deze nieuwe woningen beschouwd en afgezet tegen de depositie als gevolg van het huidige gebruik. Beoordeeld is of sprake is van een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitats gelegen binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan.

Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een geringe toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebied de Biesbosch door de aanleg en het gebruik van deze 349 woningen. In deze berekening is uitgegaan van een aanlegfase van 9 jaar waarbij in het maatgevende jaar 2022 een stikstofemissie optreedt van 684,74 kg NOx wat leidt tot een depositie van 0,11 mol/ha/j in de Biesbosch gedurende het maatgevende jaar en 0,01 mol/ha/j in de gebruiksfase.

Om te kunnen voorzien in de voorgenomen ontwikkeling is een vergunning, als bedoeld in artikel 2.7 tweede lid van de Wet natuurbescherming, benodigd. In bijlage 5 is de ontwerpbeschikking opgenomen waarin is besloten de aangevraagde vergunning te verlenen en hieraan voorschriften te verbinden. Dit omdat op alle hexagonen ruimte beschikbaar is in het StikstofRegistratieSysteem.

In oktober 2020 is een nieuwe versie van rekentool Aerius beschikbaar gekomen. Vooral de stikstofuitstoot van stage IV-materieel is hierin fors groter dan in de eerdere versie van Aeries. Hoewel de voornoemde ontwerpbeschikking wel blijft gelden, is het aannemelijk dat de werkelijke stikstofuitstoot als gevolg van de ontwikkelingen ten tijde van de vergunningverlening groter is, gezien de voornoemde wijzigingen inzake stage IV-materieel. Daarom is besloten om de berekeningen te actualiseren en aan de hand hiervan een nieuwe dan wel aanvullende vergunningaanvraag in te dienen.

6.3 Conclusie

Soortenbescherming

Uit onderzoek is gebleken dat in het plangebied diverse beschermde soorten voorkomen. Voor de Rugstreeppad, de Grote modderkruiper en de Oeverzwaluw is een activiteitenplan opgesteld. Dit activiteitenplan vormt de basis de basis van de ontheffing voor de Rugstreeppad, de Grote modderkruiper en de Oeverzwaluw die door de Omgevingsdienst Haaglanden tot 1 januari 2025 is verleend. Vanuit soortenbescherming bestaan daarmee geen belemmeringen voor voorgenomen ontwikkeling.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen op gronden die zijn aangewezen als NNN-gebied, zodoende gaat er geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren.

Omdat sprake is een geringe toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebied de Bieschbosch is een vergunning noodzakelijk. In bijlage 5 is de ontwerpbeschikking hiervoor opgenomen, die door de ODH kon worden afgegeven op basis van de ruimte die beschikbaar is in het stikstofregistratiesysteem. Momenteel worden de stikstofberekeningen geactualiseerd als gevolg van de nieuwe versie van Aerius uit oktober 2020. Aan de hand hiervan zal een nieuwe dan wel aanvullende vergunningaanvraag worden ingediend.

Hoofdstuk 7 Water

Voor het plangebied is een waterbalans opgesteld. Het vertrekpunt hiervoor is de verkaveling zoals gebruikt bij het opgestelde waterhuishoudingsplan. Het waterhuishoudingsplan is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Het waterhuishoudingsplan is richtinggevend maar niet vastgesteld, en daarom wordt gewerkt met het instrument 'waterbalans'. Gedurende de organische ontwikkeling van het plangebied wordt de waterbalans bijgehouden. De plannen zullen zo worden ontwikkeld dat de balans voor de benodigde waterberging op nul uit komt. Bij het opstellen van het Waterhuishoudingsplan en de waterbalans als procesregel heeft afstemming plaatsgevonden met waterschap Rivierenland.

7.1 Kader

Er is een groot aantal beleidsstukken dat betrekking heeft op de waterhuishouding. Hieronder wordt één en ander uiteengezet.

Europees en rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Beleid waterbeheerder

De waterbeheerder ter plaatse van het plangebied is het Waterschap Rivierenland. Daarnaast is de Beneden Merwede inclusief de buitendijks gelegen gronden in beheer bij Rijkswaterstaat. Het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rivierenland heeft in november 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. De doelen in de planperiode zijn onderverdeeld in drie thema's: waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Waterveiligheid gaat over maatregelen aan dijken en het beheer hiervan. Tevens is het waterschap verantwoordelijk voor voldoende en schoon water in het gehele watersysteem. Er wordt gezorgd voor de aan- en afvoer van water, een goed waterpeil en goede grondwatercondities. Het derde thema hangt hier nauw mee samen, het zuiveren van het water in de waterketen.

Daarnaast is het doel dat in 2027 de KRW-doelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2016 tot en met 2021 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten wordt in de planperiode verder ingegaan op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het Waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afval-waterketen.

Gemeentelijk beleid

In 2003 heeft de gemeente in samenwerking met het waterschap een stedelijk waterplan voor Hardinxveld-Giessendam opgesteld. Het doel van het plan met bijbehorende maatregelen was de verbetering van de waterkwaliteit in de woonomgeving en het water meer zichtbaar te maken in de omgeving. Na de vaststelling van het stedelijk waterplan zijn diverse projecten gestart. Deze projecten zijn inmiddels allemaal afgerond. Op een aantal punten in de gemeente wordt door het waterschap de waterkwaliteit gemonitord. Hieruit moet blijken of de uitgevoerde maatregelen het gewenste effect hebben gehad. Indien dat niet zo zou zijn, dan zal mogelijk een tweede generatie waterplan opgesteld gaan worden. Het voorliggende bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om eventuele aanvullende beheersmaatregelen uit te voeren.

7.2 Onderzoek

7.2.1 Huidige situatie

Hieronder wordt een korte beschrijving gegeven van het plangebied in de huidige situatie en een beschrijving van de beoogde ontwikkelingen.

Ligging plangebied

'Ons Dorp' is gelegen in een weidegebied met een (vrij) ondiepe grondwaterstand, ingesloten door bestaand stedelijk gebied van Hardinxveld-Giessendam en de spoorlijn. Het gebied is momenteel onverhard.

Oppervlaktewaterpeil

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het waterschap Rivierenland, in het peilgebied Giessendam dat onderdeel is van het peilbesluit Nederwaard-Giessendam. Het zomerpeil van het open water in dit peilgebied is NAP -1,75 m, het winterpeil ligt op NAP -1,80 m. Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland varieert de maaiveldhoogte van NAP -1,80 m tot NAP 2,00 m.

Waterstructuur

Binnen het plangebied bevinden zich meerdere watergangen. In het noorden van het plangebied, langs de Schapedrift, bevindt zich een watergang met A-status. Deze watergang zorgt voor de hoofdafvoer. A-Watergangen worden door het waterschap onderhouden. Voor het onderhoud en bescherming van A-Watergangen, kennen deze watergangen een beschermingszone van vijf meter langs de boveninsteek. Het betreft een strook langs de watergang waarbij de oever niet worden meegerekend.

De overige watergangen, voornamelijk noord-zuid georiënteerd, hebben een B- en C-status en lozen uiteindelijk het water op de watergang langs de Schapedrift.

Veiligheid

Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterkering. Vanuit het aspect veiligheid zijn er derhalve geen beperkingen.

Kwel en wegzijging

Het plangebied staat momenteel voortdurend onder invloed van kwel omdat de grondwaterstand niet onder het oppervlaktewaterpeil komt. De invloed van de Boven-Merwede op de kwel is beperkt omdat de deklaag de weerstand beperkt.

Waterkwaliteit

In de watergangen is een goede waterkwaliteit een vereiste. Het gaat daarbij om een goede fysisch-chemische waterkwaliteit en een goede ecologische kwaliteit. De chemische waterkwaliteit komt onder andere tot uitdrukking in de concentratie van opgeloste stoffen in het water. Voor alle watergangen gelden zogenaamde MTR-waarden. De MTR-waarden zijn maximaal aanvaardbare stoffenconcentraties die niet mogen worden overschreven. In het nationale waterbeleid (Vierde Nota Waterhuishouding) zijn voor allerlei stoffen MTR-waarden aangegeven. De concentraties worden gemeten op bepaalde meetpunten. Meetpunt ALBL0104 is het meest representatief voor het plangebied. Op meetpunt ALBL0020 zijn veel meer chemische analyses uitgevoerd. Voor dit meetpunt geldt echter dat lozingen uit de gemengde stelsels vanuit onder meer de wijk Over 't Spoor en afstromend water uit de landbouwgebieden dit meetpunt kunnen beïnvloeden. De grootte van de overstorten is echter beperkt. Doordat de watergang rond de wijk Over 't Spoor is verbreed, en door een verbeterde doorspoeling vanuit de Giessen, wordt de waterkwaliteit wel verbeterd.

Het oppervlaktewater binnen het plangebied bevat hoge gehalten aan stikstof en fosfor. Voor de jaren 2005 en 2006 is op meetpunt ALBL0020 de zomergemiddelde concentratie stikstof en fosfor gemeten. Beide waarden voldoen niet aan de MTR.

In 2007 is voor meetpunt ALBL0104 de gemiddelde zomerconcentraties van fosfaat en stikstof gemeten. De gemeten waarden zijn te hoog voor de MTR maar voldoen wel aan de KRW-doelen voor het waterlichaam NL09_28. De exacte concentraties van de stoffen zijn terug te vinden in het Waterhuishoudingsplan.

De hoge concentraties stikstof en fosfor zijn mogelijk deels te verklaren door de graafwerkzaamheden die zijn uitgevoerd voor het bouwrijp maken van de eerste fase van De Blauwe Zoom. Dit is een tijdelijk proces dat na beëindiging van de werkzaamheden ophoudt.

Naast de hoge nutriëntenconcentraties zijn ook de lage zuurstofconcentraties een probleem voor de ecologie. In heel Hardinxveld-Giessendam komen structureel lage zuurstofconcentraties voor. Dit wordt veroorzaakt door de venige grondslag of snelle opwarming door ondiepe watergangen. De venige waterbodem verbruikt in combinatie met de hoge nutriëntenconcentraties veel zuurstof.

7.2.2 Ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het deelgebied 'Ons Dorp'. Met dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van 72 woningen mogelijk gemaakt. In tegenstelling tot eerdere bestemmingsplannen voor De Blauwe Zoom, is dit bestemmingsplan behoorlijk gedetailleerd van aard. Aanvullend wordt de definitieve inrichting van het gebied vastgelegd door middel van eisen en regels in het exploitatieplan, het document “Locatie-eisen De Blauwe Zoom” en het “Handboek Openbare Ruimte”.

Voorgenomen bouwplannen of uitwerkingen van ontwikkelingsvelden dienen voorzien te zijn van een verkavelingsplan welke voldoet aan het gestelde in het document “Locatie-eisen De Blauwe Zoom”. Naast deze stedenbouwkundige eisen is het van belang dat er voldoende water aangelegd wordt ter compensatie van de verharding als gevolg van de ontwikkeling. Om deze reden wordt gewerkt met een zogenaamde waterbalans.

Waterbalans

Vanuit het proces-instrument 'waterbalans' wordt per uitwerking van een ontwikkelingsveld of bouwplan bekeken en getoetst of een goed functionerend watersysteem wordt aangelegd, rekening houdend met de beginbalans (bestaand verhard oppervlak en wateroppervlak) en de nieuw aan te leggen verhardingen en wateroppervlak. Hierdoor voldoet het watersysteem ten tijde van de ontwikkeling van het plangebied ten allen tijde aan de eisen van het waterschap.

Met het waterschap is afgesproken dat de waterstructuur niet specifiek positief hoeft te worden bstemd op de verbeelding van het bestemmingsplan (dit mag natuurlijk wel), maar dat binnen de bestemming 'Woongebied' de aanleg van het benodigde water voor een functionerend watersysteem mogelijk is. Als blijkt dat gedurende de planperiode ruimte ontstaat om buiten de plangrenzen water te bergen en het watersysteem als geheel goed blijft functioneren kan ervoor gekozen worden de benodigde bergingscapaciteit buiten het plangebied op te lossen. In het geval van het voorliggende bestemmingsplan is ervoor gekozen om de waterstructuren wel gedetailleerd in te tekenen.

Zoals aangegeven wordt per uitwerking van een ontwikkelingsveld of bouwplan bekeken of deze voldoet aan de eisen van het waterschap. Voor de waterbalans is het van belang om uit te gaan van een beginbalans, oftewel uitgangssituatie.

In de volgende alinea zijn de eisen van het waterschap ten aanzien van waterberging opgenomen.

Waterberging

Waterschap Rivierenland hanteert vuistregels voor compenserende waterberging:

  • Het oppervlak open water van te dempen watergangen dient 1:1 gecompenseerd te worden door de aanleg van open water.
  • Bij toename van verhard oppervlak geldt 436 m3 extra waterberging per hectare toename van verhard oppervlak indien dat verhard oppervlak loost op open water. Voor de verhardingen die lozen op een waterdoorlatende verhardingen (kunstmatige bergingsvoorzieningen) hanteert het waterschap een compensatie van 664 m3/ha.

Voor plannen met meer dan 5 hectare nieuwe verharding wordt een aanvullende modelberekening gevraagd. Hierbij worden de volgende berekeningsuitgangspunten gehanteerd:

  • de maatgevende afvoer door de watergangen is 1,5 l/s/ha. Dit is ook de afvoer die de watergangen in het landelijk gebied nog net aankunnen. Een afvoer van 1,5 l/s/ha komt overeen met 13 mm/dag;
  • bij een regenbui die eenmaal per 100 jaar kan voorkomen met 10% opslag vanwege de klimaatsverandering mag er geen inundatie optreden (NBW-norm);
  • bij een regenbui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag vanwege klimaatsverandering moet er voor het straatpeil nog een drooglegging van 0,7 m zijn ten opzichte van zomerpeil (norm waterschap Rivierenland). Aanvullend wordt gemeld dat in het watersysteem wordt uitgegaan van een peilstijging van 20 cm in de watergangen.

Kwel en wegzijging

Het waterschap hanteert voor nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen strikte uitgangspunten die zijn gebaseerd op de wettelijke taken van een waterschap. Door het realiseren van De Blauwe Zoom mag de kwel en wegzijging niet noemenswaardig toenemen.

Riolering en volksgezondheid

Het afvalwater en het regenwater dienen binnen het woongebied gescheiden ingezameld en afgevoerd te worden. Het afvalwater wordt via een droogweerafvoerstelsel (DWA) naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Sliedrecht gepompt en het regenwater komt uiteindelijk op het oppervlaktewater terecht. Door het afkoppelen van hemelwater van de DWA worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico's van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd. Om dergelijke risico's verder te verkleinen, dienen de waterlopen goed door spoelen; ze mogen dus niet doodlopend zijn.

Waterkwaliteit

Uit berekeningen blijkt dat de belasting van stikstof en fosfor als gevolg van de aanleg van verhardingen kleiner wordt dan de belasting vanuit het landbouwgebied was. Dit is te verklaren doordat er in een woonwijk weinig meststoffen kunnen afspoelen naar het oppervlaktewater. De totale belasting op het wateroppervlak zal in de uiteindelijke definitieve situatie lager uitvallen dan in de huidige situatie. Dit is te verklaren door een afname van de belasting van emissies en het vergroten van het wateroppervlak.

De afkoppeling van hemelwater zal er in de toekomst voor zorgen dat het aantal riooloverstorten wordt verminderd. Bij volledige afkoppeling (wat het streven is) is de overstortfrequentie zelfs nihil. Dit komt de waterkwaliteit ten goede.

Natte natuur

Momenteel heeft het nog te ontwikkelen deel van De Blauwe Zoom voornamelijk een agrarische functie. Langs een deel van de tuinen van de nieuwe woningen in Ons Dorp worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Hierdoor kunnen de natuurwaarden vergroot worden. Het gebied is niet gelegen in of nabij een (nat) natuurgebied of (natte) ecologische verbindingszone. Bovendien zal alleen schoon hemelwater het plangebied verlaten (afgezien van de vuilwaterafvoer via de DWA), waardoor natte natuurwaarden op afstand niet via het oppervlaktewater kunnen worden aangetast. Verdroging zal niet optreden door de voorgestane ontwikkeling, omdat het grondwaterpeil niet zal worden aangepast.

Beheer en onderhoud

Bij het realiseren van nieuwe watergangen is het van belang om afspraken te maken over de onderhoudsplicht. Er zijn twee mogelijkheden:

  • A-watergangen: Het waterschap heeft het natte profiel in onderhoud. De taluds (die lopen tot aan de bodem) van de A-watergang zijn in onderhoud van de aanliggende eigenaren. Gemeten vanaf de insteek geldt een beschermingszone van 5 meter.
  • B-watergangen: Het onderhoud aan B-watergangen wordt uitgevoerd door de aanliggende eigenaren. Wanneer sprake is van twee eigenaren aan beide zijden betekent dit dat beiden tot de helft van de watergang onderhoudsplichtig zijn. Het waterschap voert geen onderhoud uit aan B-watergangen. Gemeten vanuit de insteek geldt een beschermingszone van 1 meter.

Door rekening te houden met de bovengenoemde beschermingszones in de bouwplannen worden de belangen vanuit de keur nageleefd.

7.3 Conclusie

In overleg met het waterschap Rivierenland wordt in De Blauwe Zoom ingezet op een alternatieve aanpak wat betreft de toetsing van het onderhavige bestemmingsplan aan de richtlijnen van het waterschap. Gekozen is voor een zogenaamde waterbalans. De voorwaarde om te voldoen aan de waterbalans is juridisch afgedwongen in de ontwikkelingsgerichte bestemmingen "Wonen - 1" en "Woongebied" van dit bestemmingsplan en in het exploitatieplan. De waterbalans is een momentopname en wordt continue bijgesteld. Door te werken middels een waterbalans zal bij de invulling van het woongebied per uitwerking van een ontwikkelingsveld of bouwplan getoetst worden of voldaan wordt aan de eisen van het waterschap ten aanzien van het watersysteem. Hierdoor is een goed functionerend watersysteem gewaarborgd.

Deze waterparagraaf wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Rivierenland. Diens reactie zal in de waterparagraaf worden verwerkt.

Hoofdstuk 8 Archeologie en cultuurhistorie

8.1 Archeologie

8.1.1 Kader

Erfgoedwet

De Erfgoedwet uit 2016 bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals dit in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2022. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

Gemeentelijk archeologiebeleid

In oktober 2010 is het in regionaal verband opgestelde archeologiebeleid van (onder meer) de gemeente Hardinxveld-Giessendam vastgesteld. Het beleid bestaat uit een beleidsnota waarbij een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart hoort. Het beleid vormt in feite een nadere uitwerking c.q. detaillering van het provinciale beleid. Het beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening, waarin het bestemmingsplan het centrale instrument vormt.

8.1.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0015.png"

Afbeelding 8.1: Uitsnede CHS provincie Zuid-Holland inclusief legenda

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0017.jpg"

Afbeelding 8.2: Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart inclusief legenda

Waardering CHS

Uit afbeelding 8.1 blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen in het zuidelijk deel van het plangebied redelijk tot hoog is. Er gelden vanuit de provinciale cultuurhistorische waardenkaart geen beperkende maatregelen.

Waardering gemeentelijke verwachtings- en beleidsadvieskaart

Zoals blijkt uit afbeelding 8.2 heeft het gebied De Blauwe Zoom in het gemeentelijk beleid een specifiekere en meer gedetailleerde waardering gekregen dan de wat globalere provinciale kaart. De volgende aanduidingen gelden voor De Blauwe Zoom:

  • Hoofdzakelijk heeft De Blauwe Zoom een 'hoge verwachting dieper dan 5 meter beneden maaiveld' ("Waarde - Archeologie 7"): archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m2 en dieper dan 500 cm;
  • Het westelijk deel van De Blauwe Zoom heeft een 'lage verwachting' (“Waarde – Archeologie 9”): archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan of gelijk aan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm;

Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek

In opdracht van de gemeente Hardinxveld-Giessendam is in 2011 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied van De Blauwe Zoom. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1 (SIKB 2006a), de provinciale richtlijnen, het vigerende gemeentelijke beleid en het onderzoeksspecifieke plan van aanpak (Emaus, 2011). De rapportage van het archeologisch onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting toegevoegd. Het onderzoeksgebied van dit onderzoek wordt omgrensd door de Schapedrift in het noorden en het westen en de bebouwing aan de straat Buitendams in het zuiden. In het oosten wordt het onderzoeksgebied begrensd door een reeds opgehoogd terrein. De oppervlakte van het onderzoeksgebied bedraagt ca. 12 ha.

In de rapportage wordt geconcludeerd dat er geen bekende archeologische waarden in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Met betrekking tot toekomstige bodemverstoringen wordt aanbevolen om bij verstoringen dieper dan 1,4 m vervolgonderzoek door middel van karterende boringen in te zetten. Ook bij het zetten van de boringen voor de heipalen en de lussen voor het eventueel te realiseren systeem voor duurzame energieopslag, dient te worden opgelet dat de verstoring hierbij niet groter is dan 1% van het totale oppervlak. De initiatiefnemer dient dan ook voorafgaand aan de vergunningsaanvraag een voorlopig palenplan op te stellen, zodat aan de hand daarvan bepaald kan worden wat de verstoringsgraad zal worden die samenhangt met dat palenplan.

Archeologisch booronderzoek

Naast het archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uit 2011 is in 2015 een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van het booronderzoek worden hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. Uit het booronderzoek blijkt dat in het plangebied een noordwest-zuidoost geörienteerde band met bedding- en geulafzettingen van de Wijngaardense meandergordel (ca. 5.420 - 4.320 v. Chr.) aanwezig is. Ten noorden en ten zuiden hiervan zijn oeverafzettingen aangetroffen. De afzettingen van de Wijngaardense meandergordel bevinden zich beneden 6,5 m -NAP. In het noordoosten van het plangebied is een humeuse laag met daarin een vuursteenafslag in de oeverafzettingen aanwezig. De vuursteenafslag is bewerkt en dateert waarschijnlijk uit het neolithicum. In het noordoosten van het plangebied kunnen dus archeologische waarden uit het neolithicum in de oeverafzettingen van de Wijngaardense meandergordel aanwezig zijn. In de overige delen van het plangebied zijn in de oeverafzettingen geen archeologische indicatoren of archeologische potentiele lagen aangetroffen. Waarschijnlijk zijn in het plangebied geen rivierduinafzettingen aanwezig. Boven 6,5 m -NAP zijn in het plangebied voornamelijk komafzettingen aangetoffen, bestaande uit klei- en veenlagen. Waarschijnlijk vond na de sedimentatie van de Wijngaardense meandergordel een grootschalige vernatting van het gebied plaats. De komafzettingen hebben een lage archeologische verwachting.

Omdat in het noordoosten van het plangebied waarschijnlijk nog archeologische waarden aanwezig zijn in de oeverafzettingen van de Wijngaardense meandergordel, wordt geadviseerd om in fase 1 een beperkt heipalenplan te hanteren. Beperkt betekent in dit geval dat 2% van de oppervlakte van het gebied of minder door heipalen verstoord zal worden. Inmiddels is dit gebied thans geheel gerealiseerd en/of vergund.

De overige delen van het plangebied kunnen werkzaamheden zonder verder archeologisch onderzoek plaatsvinden voor de voorgenomen ontwikkeling. In deze gebieden kunnen echter nog wel archeologische resten aanwezig zijn, zoals losse vondsten of structuren die niet door het booronderzoek gevonden zijn. Indien toch archeologische resten worden gevonden kan dit gemeld worden bij de gemeente.

8.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is niet langer nodig om een dubbelbestemming voor archeologie op te nemen.

8.2 Cultuurhistorie

8.2.1 Kader

In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. Er zijn rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten. Uitgangspunt is dat een monument slechts op één lijst voorkomt: Rijksmonumenten zijn terug te vinden in het Monumentenregister.

Namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wijst de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beschermde rijksmonumenten aan. Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen. De Rijksdienst wijst nog maar heel beperkt nieuwe monumenten aan. Op dit moment zijn dat vooral gebouwen uit de wederopbouwperiode. Provinciale monumenten hebben een gemeentelijke monumentenlijst, op basis van een gemeentelijke erfgoedverordening.

Regioprofielen Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie.

8.2.2 Onderzoek

Ontstaansgeschiedenis

Hardinxveld en Giessendam behoren tot de oudste ontginningscentra van de Alblasserwaard. Vanuit de oeverwal aan de benedenloop van het veenriviertje de Giessen zijn in noordwestelijke richting de afwateringssloten gegraven. Aangenomen wordt dat het gebied rond Hardinxveld-Giessendam al in 1270 geheel was ontgonnen. Archeologische vondsten op de oevers van de Giessen geven aan dat de eerste intensieve bewoning al plaatsvond in de 11e eeuw. Deze bewoning heeft zich ontwikkeld langs de Giessen en heeft geleid tot de karakteristieke lintbebouwing op de oeverwallen: een reeks boerderijen die het ontgonnen land aan de achterzijde gebruikten voor agrarische productie. In de loop der eeuwen is de ruimte tussen de boerderijen en de Giessen ingevuld met bebouwing. Door inklinking van de polders en verzanding van de rivier ontstond de noodzaak om het ontgonnen land te beschermen tegen overstromingen bij hoogtij. De rivier de Merwede werd bedijkt en in de Giessen werd een dam aangelegd om de rivier buiten de getijden van de rivier te houden: Giessendam was een feit.

Hardinxveld-Giessendam maakt deel uit van een langs de rivier gelegen 'verstedelijkingsreeks' vanaf Gorinchem tot aan Rotterdam. De ontwikkeling van deze 'bandstad' kan gerelateerd worden aan de aanleg van de infrastructuur aan het eind van de 19e en in de loop van de 20e eeuw. De belangrijke economische aders zijn de spoorlijn, de auto(snel)wegen en de Merwede. De kernen hebben zich vanaf hun ontstaan in de 13e eeuw tot de 20e eeuw nauwelijks ontwikkeld. Er heeft voornamelijk verdichting plaatsgevonden in de lintbebouwing. De industrialisatie en de mobiliteitstoename hebben Hardinxveld en Giessendam in de 20e eeuw explosief doen groeien. De kernen van Giessendam en Neder-Hardinxveld zijn aan elkaar gegroeid, terwijl Boven-Hardinxveld een kleine afzonderlijke kern is gebleven. In 1957 zijn de gemeentes samengevoegd tot de gemeente Hardinxveld-Giessendam.

De historische ontwikkeling is nog steeds goed waarneembaar en dit bepaalt in grote mate het karakter van de gemeente. Het ontginningslint Damstraat-Binnendams en de dijklinten Buitendams en de Peulenstraat en Rivierdijk zijn als uitgestrekte ensembles duidelijk herkenbaar en vormen een typerend verschil met de woongebieden. Het gebied De Blauwe Zoom is gelegen direct ten noorden van het lint Buitendams.

Door de historische groei kennen de linten een sterke functiemenging. Dit levert een divers en levendig beeld op. Sommige bedrijven zijn echter zodanig gegroeid dat ze hinder ondervinden van of hinder veroorzaken naar de omgeving. De specifieke situatie van de linten, met name de dijklinten, heeft voor veel woningen een specifieke typologie opgeleverd. Binnendams en Buitendams waren samen met de Damstraat lange tijd de belangrijkste straten in de kern Neder-Hardinxveld/Giessendam. In de naamgeving van deze straten wordt het belang dat de dam had voor de waterhuishouding nog steeds benadrukt. Buitendams maakte tot 1940 onderdeel uit van de hoofdwaterkering van de Alblasserwaard. De rijksweg A15 heeft deze functie overgenomen. Buitendams kan vanaf de Molenstraat worden beschouwd als verlaten waterkering omdat deze geen waterkerende functie meer heeft. Binnendams en de Damstraat hebben die functie nog wel. Na de aanleg van de spoorlijn Dordrecht - Geldermalsen is het gebied tussen Buitendams, de Damstraat en de spoorlijn gedeeltelijk volgebouwd. Aan de noordzijde van de spoorlijn is het woongebiedje 'Over 't Spoor' gebouwd. Vervolgens hebben de uitbreidingen in oostelijke richting (Wielwijk), maar ook in westelijke richting plaatsgevonden. Zo zijn West I en II ontwikkeld, waarbij Buitendams de zuidelijke en de spoorlijn de noordelijke grenzen vormen. De Blauwe Zoom, met daartussen nog de Scholenstrook, was een logische volgende stap.

Cultuurhistorische waardering

Uit de provinciale cultuurhistorische hoofdstructuur blijkt dat ten zuiden van De Blauwe Zoom een historische landschappelijke lijn van hoge waarde aanwezig is. Het betreft de dijk Buitendams en de Zwijnskade. Dit gegeven komt ook terug in de gemeentelijke archeologienota.

Het lint is echter niet binnen onderhavig plangebied gelegen. De verschijningsvorm van dit lint blijft dan ook ongeschonden. 'Ons Dorp' is op het Regioprofiel voor de Alblasserwaard - Vijfheerenlanden niet als bijzonder cultuurhistorisch gebied aangemerkt. Binnen het bestemmingsplangebied bevinden zich geen monumenten.

8.2.3 Conclusie

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Milieu

9.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

9.2 M.e.r-beoordeling

Het voorkómen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

De realisatie van 72 woningen valt aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject en komt voor in de eerste kolom van de D-lijst behorende bij het besluit mer (categorie 11.2). Hoewel de drempelwaarde (kolom 2) van 2.000 woningen, ook in samenhang met de andere plannen, niet wordt overschreden, dient in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • Kenmerken van het project;
  • Plaats van het project;
  • Kenmerken van het potentiële effect.

Dit kan niet uitsluitend in de vorm van een paragraaf in de toelichting, maar daarvoor dient door de initiatiefnemer een 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling' te worden opgesteld. Door de wetswijziging van die datum geldt dit voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voor de realisatie van de 72 woningen is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld waarbij kort is samengevat wat de gevolgen van de ontwikkeling zijn op de verschillende milieuaspecten. Deze aanmeldnotitie is opgenomen in Bijlage 12. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat er sprake is of kan zijn van nadelige milieueffecten. Deze effecten zijn weloverwogen beoordeeld en waar compensatie gevraagd is zal worden gecompenseerd. Maatregelen zullen worden gevoerd om deze effecten te beperken. Er kan worden geconstateerd dat de nadelige effecten te reguleren zijn en dat een m.e.r.-beoordeling in deze niet noodzakelijk is.

9.3 Bodemkwaliteit

9.3.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)

De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften dienen in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

Gemeentelijk of regionaal bodembeleid

Er is geen afzonderlijk gemeentelijk of regionaal beleid inzake 'bodem'.

9.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling zijn een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740 en NEN 5707) en een waterbodemonderzoek (conform NEN 5720) uitgevoerd. De resultaten worden hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportages zijn als bijlage 9 en 10 bij deze toelichting gevoegd.

Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en een bodemonderzoek, naar asbest in bodem NEN 5707 uitgevoerd. Voor de uitvoer van het bodemonderzoek is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoeksstrategie bepaald. Doel van het onderzoek is om aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het grondwater in gehaltes boven respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden.

De aanleiding voor het bodemonderzoek naar asbest in de bodem wordt gevormd doordat de locatie als verdacht op het voorkomen van asbest moet worden beschouwd op basis van het aantreffen van puin in de bodem tijdens eerder uitgevoerde bodemonderzoeken.

NEN 5740

Op basis van de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de grond verhogingen van molybdeen, nikkel, lood en kobalt ten opzicht van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. In het grondwater worden verhogingen van barium, naftaleen en minerale olie ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen.

NEN 5707

Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat zowel zintuiglijk als analytisch op de locatie geen asbest in de bodem wordt aangetroffen.

Aanvullend bodemonderzoek ten behoeve van inkadering

Op basis van het uitgevoerde aanvullend onderzoek kan worden geconcludeerd dat de eerder aangetroffen verontreiniging te plaatse van B105 (B39 in voorgaand onderzoek) voldoende is ingekaderd. De verontreiniging betreft een spot van minder dan 25 m3 met een verhoging ten opzichte van de tussenwaarde tot 1,0 m - mv. Er is geen sprake van een ernstige bodemverontreiniging waarvoor een saneringsplicht van toepassing is. In de omliggende boringen worden analytisch enkel verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen.

In het grondwater ter plaatse van PB38 wordt de verhoging van nikkel in onderhavig onderzoek niet meer aangetroffen. Vermoedelijk betrof de eerder aangetroffen verhoging een eenmalig verhoogde concentratie veroorzaakt door verhoogde achtergrondconcentraties in het grondwater.

De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren. Verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde, respectievelijk de streefwaarde worden vaker aangetroffen tijdens bodemonderzoeken en geven geen bezwaar voor het geplande gebruik van de locatie. Op basis van dit bodemonderzoek zijn er geen belemmeringen met betrekking tot de geplande ontwikkelingen.

Waterbodemonderzoek

Het doel van dit onderzoek is om aan te tonen of in de waterbodem verontreinigende stoffen worden aangetroffen en het bepalen van de milieuhygienische kwaliteit van de waterbodem en de eventueel daaruit vrijkomende baggerspecie. Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat verhogingen van diverse parameters ten opzichte van de achtergrondwaarde worden aangetroffen. De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd, de resultaten van het bodemonderzoek geven echter geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren. Bij het dempen van sloten moet rekening worden gehouden met de kwaliteitsklasse van sloot 3, 4 en 8.

Voor de gronden in het gronddepot wordt momenteel een plan van aanpak opgesteld waarin een voorstel wordt gedaan voor het hergebruik van de grond in de volgende fase. Voor het bestemmingsplan levert dit geen belemmeringen op.

9.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van voorliggend plan.

9.4 Akoestische aspecten

9.4.1 Kader

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  • nieuwe infrastructuur;
  • nieuwe geluidsgevoelige functies.

De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van 50 km/uur of hoger, wettelijke onderzoekszones hebben. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het voorliggende akoestisch onderzoek brengt alleen de geluidsbelastingen in beeld voor het plangebied ‘Ons Dorp’ waar nieuwe en uitgebreidere woonbestemmingen worden mogelijk gemaakt. Het plangebied ‘Ons Dorp’ is gelegen binnen de wettelijke zone van de Schapedrift en de Spoorweg. Daarnaast is het plangebied gelegen in de wettelijke zone van de spoorwegen (Betuweroute en Merwede-Lingelijn). In verband hiermee is onderzoek uitgevoerd naar de in de toekomst te verwachten geluidsbelasting ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook aandacht besteed aan de mogelijke geluidshinder van het wegverkeer op de omliggende 30 km/uur-wegen. In het onderzoek is daarom eveneens de geluidsbelasting in beeld gebracht voor de ontsluitingsweg binnen het plangebied ‘Ons Dorp’. Hoewel het plangebied ‘Ons Dorp’ gelegen is buiten de wettelijke zone van de rijksweg A15, en er dus geen wettelijke onderzoeksplicht geldt, is het geluid van deze weg eveneens bepaald in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

In de volgende paragraaf zijn de resultaten voor de aspecten wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai beschreven.

9.4.2 Onderzoek

Door KuiperCompagnons is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 13.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting door het verkeer op de Schapedrift de voorkeurswaarde van 48 dB met maximaal 6 dB overschrijdt bij 13 woningen direct langs de Schapedrift. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Daarnaast volgt uit het onderzoek dat er in beperkte mate (maximaal 2 dB) overschrijdingen zijn ten gevolge van het verkeer op de Ontsluitingsweg (30 km/uur) en de rijksweg A15.

Stiller wegdek Schapedrift

Uit het onderzoek volgt dat door de aanleg van een dunne deklaag type A of B de geluidsbelasting over een lengte van ca. 220 meter (oppervlakte ca. 1.400 m2) kan worden gereduceerd met respectievelijk ca. 2,3 en 3,5 dB. Ook na het treffen van maatregelen wordt de voorkeursgrenswaarde nog overschreden, zodat het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk blijft. Het aanbrengen van een stiller wegdek op de Schapedrift is doelmatig op grond van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder.

Stiller wegdek ontsluitingswet Ons Dorp (30 km/uur)

De geluidsbelasting ten gevolge van de ontsluitingsweg kan worden gereduceerd door de toepassing van een zogenaamde stille elementenverharding over een lengte van 25 meter (oppervlakte ca. 1.50 m2) in plaats van een reguliere elementenverharding (klinkers) in keperverband op de ontsluitingsweg. De stille elementenverharding levert een geluidsreductie op van ca. 2 dB. Deze reductie is afdoende om de aanwezige overschrijding van 2 dB weg te nemen.

Afschermende maatregelen Schapedrift en Ontsluitingsweg (30 km/uur)

Langs de Schapedrift is het realiseren van een ononderbroken geluidsscherm vanwege de aanwezige (toekomstige) ontsluiting niet mogelijk. Door de benodigde openingen in een geluidsscherm ter plaatse van de ontsluiting(en) wordt het geluidsreducerend effect van een geluidsscherm verminderd. Daarnaast is het realiseren van een geluidsscherm om stedenbouwkundige, landschappelijke (belemmering doorzichten / visuele barrière / ruimtegebrek) en verkeerskundige (zichtlijnen) redenen ongewenst. Om deze redenen is deze maatregel niet onderzocht.

Langs de Ontsluitingsweg Ons Dorp (30 km/uur) is geen ruimte aanwezig voor het realiseren van geluidsschermen.

Railverkeerslawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorwegen (Betuweroute en Merwede-Lingelijn) de voorkeurswaarde van 55 dB met maximaal 4 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. De overschrijding wordt met name veroorzaakt door het railverkeer op de Merwede-Lingelijn en doet zich alleen voor bij de 13 woningen direct langs de Schapedrift.

Verlagen geluidproductieplafonds

Uit het ‘Nalevingsverslag spoorwegen 2019’ blijkt dat de werkelijke geluidsproductie in 2019 minimaal 4,8 dB lager was dan de maximaal toelaatbare geluidsproductie. Op basis van het feitelijk gebruik van de spoorwegen in 2019 was er geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 55 dB en zou het treffen van maatregelen niet noodzakelijk zijn.

In samenwerking met ProRail en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal naar verwachting in de 2e helft van 2021 worden gestart met een procedure om te komen tot een verlaging van de geluidsproductieplafonds om de maximaal toelaatbare geluidsproductie meer in overeenstemming te brengen met de werkelijke geluidsproductie.

Raildempers Merwede-Lingelijn

De geluidsbelasting ten gevolge van de spoorwegen kan worden verlaagd door toepassing van raildempers over een lengte van 350 meter op de Merwede-Lingelijn. Dit levert een geluidsreductie op van 2,3 dB. Ook in dat geval is het vaststellen van een hogere waarde noodzakelijk.

Het aanbrengen van raildempers is doelmatig op grond van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder.

Afschermende maatregelen Merwede-Lingelijn

De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan geheel worden weggenomen door het plaatsen van een 335 meter lang geluidsscherm met een hoogte van 1,5 meter +BS (bovenkant spoorstaaf) langs de Merwede-Lingelijn.

Het realiseren van een geluidsscherm voor alleen de 13 woningen in het plangebied ‘Ons Dorp’ is niet doelmatig is op grond van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Indien echter ook de toekomstige woningen, die nog langs de Schapedrift binnen het plangebied De Blauwe Zoom worden gerealiseerd, worden meegenomen dan is een geluidsscherm naar alle waarschijnlijkheid wel doelmatig.

Hogere waarden

In tabel 15 is een overzicht gegeven van het aantal vast te stellen hogere waarden voor de Schapedrift (afhankelijk van de verharding) en de spoorwegen (Betuweroute en Merwede-Lingelijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0018.png"

Voor het railverkeerslawaai is geen rekening gehouden met het treffen van geluidsreducerende of geluidsbeperkende maatregelen, omdat uit het ‘Nalevingsverslag spoorwegen 2019’ blijkt dat de werkelijke geluidsproductie in 2019 minimaal 4,8 dB lager was dan de maximaal toelaatbare geluidsproductie. Op basis van het gebruik van de spoorwegen in 2019 is er geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 55 dB en is het treffen van maatregelen niet noodzakelijk. Gezien de voorgenomen verlaging van de geluidsproductieplafonds stuit het aanbrengen van dure geluidsreducerende of geluidsbeperkende maatregelen, die bij een verlaging mogelijk niet nodig zijn, op overwegende bezwaren van financiële aard.

Het ligt in de rede om na de verlaging van de geluidsproductieplafonds de mogelijke maatregelen (raildempers of een geluidsscherm) opnieuw te beoordelen in het kader van de doelmatigheid, in samenhang met de verdere ontwikkeling van het plangebied ‘De Blauwe Zoom’. Voor het vaststellen van hogere waarden is het noodzakelijk dat bij de betrokken woningen, conform het gemeentelijk geluidbeleid, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervan is sprake indien:

  • De woningen beschikken over een geluidsluwe gevel gebaseerd op de gecumuleerde geluidsbelasting. Van een geluidsluwe gevel is sprake indien de gecumuleerde geluidsbelasting voor wegverkeerslawaai maximaal 53 dB (zonder aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt en voor railverkeerslawaai maximaal 55 dB;
  • De woningen een geluidsluwe (of een deel daarvan) tuin hebben van minimaal 20 m2.

Om te voldoen aan bovenstaande voorwaarden dient bij de Schapedrift het wegdek minimaal te bestaan uit een dunne deklaag type A of een ander wegdek met een gelijkwaardige geluidsreductie. Voor de spoorwegen zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk om aan de beleidsvoorwaarden te voldoen.

9.4.3 Conclusie

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de voorkeursgrenswaarde voor Schapedrift, de Ontsluitingsweg en de spoorwegen Betuweroute en Merwede-Lingelijn wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Door het treffen van maatregelen kan de reductie worden beperkt. Voor de Schapedrift en de spoorwegen Betuwerouten en Merwede-Lingelijn is het vaststellen van hogere waarden echter nog wel noodzakelijk. Het ontwerpbesluit hogere waarden dient tegelijkertijd met het ontwerpbesluit ter inzage te worden gelegd en is opgenomen in bijlage 16.

Om te voldoen aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid dient bij de Schapedrift het wegdek minimaal te bestaan uit een dunne deklaag type A of een ander wegdek met een gelijkwaardige geluidsreductie. Voor de spoorwegen zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk om aan de beleidsvoorwaarden te voldoen. Hierdoor is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

9.5 Luchtkwaliteit

9.5.1 Kader

Wettelijk kader

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en interna-tionaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Voor ‘De Blauwe Zoom - Ons Dorp’ geldt dat het gebied niet is opgenomen in het NSL. Binnen het plangebied ‘Ons Dorp’ wordt de realisatie van maximaal 72 woningen mogelijk gemaakt binnen de bestemmingen ‘Wonen - 1’.

In de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën opgenomen voor ontwikkelingen die als NIBM worden aangemerkt. Dit zijn onder andere:

  • kantoorlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 200.000 m2 omvat;
  • woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

Op basis van artikel 5 Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (anti-cumulatiebeding) is aangegeven dat diverse ontwikkelingen in elkaars nabijheid niet afzonderlijk mogen worden getoetst aan de normen van de Wet luchtkwaliteit. Aangezien de locatie 'De Blauwe Zoom - Ons Dorp' gelegen is in de nabijheid van andere, met meerdere functies, is de ontwikkeling niet zondermeer aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

9.5.2 Onderzoek

Met betrekking tot voorliggende ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit. Hieronder zijn de resultaten beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de belangrijkst resultaten weergegeven.

Op grond van de opgenomen uitgangspunten voor de berekeningen van de luchtkwaliteit zijn in tabel 2 de maximaal berekende jaargemiddelde concentraties luchtverontreinigende stoffen weergegeven. In de resultaten van PM10 is geen rekening gehouden met de zogenaamde zeezoutcorrectie, omdat de jaargemiddelde concentratie de grenswaarde niet overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0019.png"

Uit de resultaten van tabel 2 blijkt dat de berekende concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ruimschoots lager zijn dan de gestelde jaargemiddelde grenswaarden.

De jaargemiddelde concentraties binnen de locatie 'De Blauwe Zoom - Ons Dorp' bedragen in 2020 respectievelijk dan 19-20 µg/m3 voor NO2, 18-19 µg/m3 voor PM10 en 11 µg/m3 PM2,5 en in 2030 14 µg/m3 voor NO2, 16 µg/m3 voor PM10 en 9 µg/m3 PM2,5. De concentraties zijn ruimschoots lager dan grenswaarden.

9.5.3 Conclusie

Binnen de plangebied ‘Ons Dorp’ wordt voorzien in de bouw van maximaal 72 woningen. In dit onderzoek is beoordeeld of de concentratie luchtverontreinigende stoffen voldoet aan de gestelde grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit.

Aan de hand van berekeningen is aangetoond dat de luchtkwaliteit voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) langs de wegen en binnen het plangebied ruimschoots voldoet aan de grenswaarden. Derhalve leidt het aspect luchtkwaliteit niet tot belemmeringen voor de ontwikkeling van woningen binnen het plangebied.

9.6 Milieuzonering

9.6.1 Kader

Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

Voor nieuwe milieugevoelige functies, zoals woningen, dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van nabijgelegen bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

De richtafstanden in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie tot de grens van een bedrijf in de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

9.6.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse percelen voorzien van een bedrijfsbestemming, variërend van milieucategorie 2 tot en met 4.1. In afbeelding 9.1. is dit weergegeven voor het gebiedtype 'rustige woonwijk'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2021DBZWNFASE2-ON01_0020.jpg"

Afbeelding 9.1.: richtafstanden van omliggende bedrijfsbestemmingen, uitgaande van omgevingstype 'rustige woonwijk'

Uit deze afbeelding blijkt dat de richtafstand niet tot in het plangebied gelegen zijn.

9.6.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

9.7 Externe veiligheid

9.7.1 Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

9.7.2 Onderzoek

In de omgeving van de ontwikkelingslocatie bevinden zich verschillende risicobronnen. Dit zijn; A15: afrit 23 (Papendrecht/N3) - afrit 27 (Gorinchem), Spoorlijn Route 202, Kijfhoek – Betuwe-route Meteren en een hogedruk aardgastransportleiding. Door Antea is onderzoek gedaan naar deze risicobronnen. De volledige rapportage is te raadplegen in bijlage 11. In onderzoek is ook een verantwoording van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid gegeven. Hieronder zijn de belangrijkste en conclusies weergegeven.

A15: afrit 23 (Papendrecht/N3) - afrit 27 (Gorinchem)

Uit het onderzoek blijkft dat de maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour 46 meter bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt. Daarnaast blijkt dat de hoogte van het groepsrisico toeneemt maar minder dan een factor 0,1 en blijft onder de oriëntatiewaarde. De weg is voorzien van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG reikt echter niet tot het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt.

Spoorlijn Router 202, Kijfhoek - Betuweroute Meteren

Uit het onderzoek blijkft dat de maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour 30 meter bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt. Daarnaast blijkt dat de hoogte van het groepsrisico toeneemt maar minder dan een factor 0,1 en blijft onder de oriëntatiewaarde. Het spoor is voorzien van een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG reikt echter niet tot het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden vanuit het Bevt.

Hogedruk aardgastransportleiding

Uit het onderzoek blijkft dat de leiding geen maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour kent. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op. Daarnaast blijkt dat de hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding zich in zowel de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde bevindt. Het groepsrisico van deze leiding neemt in de toekomstige situatie niet toe ten opzichte van de huidige situatie.

Voor alle bronnen is een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing. In de rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen.

9.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

9.8 Overige belemmeringen

Inleidend

Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Onderzoek

Riool(pers)leiding

Onder de centrale singel, de oost-westverbinding in het nieuwe woongebied, is een nieuwe rioolpersleiding gerealiseerd. Ter plaatse van het tracé is, met een breedte van 2 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding, een dubbelbestemming “Leiding - Riool" opgenomen. Hier geldt een beschermende regeling ten behoeve van het veiligstellen van de belangen van de leiding.

Conclusie

Voor de aanwezige rioolpersleiding is een dubbelbestemming opgenomen. Voor het overige zijn er geen belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig, waartoe een regeling dient te worden opgenomen in het bestemmingsplan.

9.9 Duurzaamheid

9.9.1 Kader

Regionaal beleid

De regio Drechtsteden wil bijdragen aan een toekomstbestendige, energieneutrale aarde. Om actief beleid te voeren heeft de regio ingezet op de uitwerking van een toekomstperspectief waarbij gezamelijk wordt gewerkt aan een energieneutrale regio in 2050. Het regionaal beleid dat zich richt op duurzaamheid is opgesteld in 2017 en bestaat uit een drieluik:

  • 1. Het Toekomstperspectief Drechtsteden Energieneutraal 2050: een toekomstperspectief dat beschrijft hoe de Drechtsteden energieneutraal kunnen worden, wat dit voor de regionale werkgelegenheid betekend en wat de toegevoegde waarde hiervan is.
  • 2. De Energiestrategie Drechtsteden 2050: geeft de strategie voor een energieneutrale regio in 2050 weer aan de hand van een uitgewerkt Toekomstperspectief met werkwijze.
  • 3. Samenwerkingsagenda Drechtsteden Energieneutraal: geeft de actiepunten per partij: wie doet wat?

De Energiestrategie Drechtsteden geeft een duidelijke werkwijze voor het Toekomstperspectief 2050, dat kan worden gezien als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. De belangrijkste ontwikkelingen zijn het stoppen met gebruik van aardgas, het sterk inzetten op energiebesparing, het stoppen met gebruik van benzine, diesel e.d., de duurzame opwekking van elektriciteit en de realisering van de hoogst haalbare maatschappelijke opbrengst.

Stoppen met het gebruik van aardgas

Een belangrijk onderdeel van een energieneutrale toekomst is de aardgasreductie: vanaf 1 juli 2018 mogen woningen niet meer op aardgas worden aangesloten. In de Energiestrategie is een Wamtetransitieplan opgesteld om de uitfasering van aardgas te plannen. Hierin is opgenomen dat nieuwbouw niet langer op aardgas wordt aangesloten.

Duurzame energie

Vanuit de regio worden besparingsconcepten ondersteund en opgenomen in omgevingsvisies. Er worden kaders ontwikkeld voor initiatieven, kansen onderzocht voor smart grids en energiebuffering, en wordt een zonneoffensief ingezet en nieuwbouw wordt energie producerend gerealiseerd. Voor nieuwbouw wordt de nieuwe BENG-norm als uitgangspositie gehanteerd.

Gemeentelijk beleid

De Gemeente Hardinxveld-Giessendam heeft de ambitie om bij ontwikkeling van De Blauwe Zoom een aanmerkelijke reductie van de uitstoot van CO2 te bereiken. Voor het woongebied is een minimum EPL (energieprestatie op locatie) van 7,2 vastgelegd. Dit dient behaald te worden via een duurzame energievoorziening.

Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

9.9.2 Onderzoek en conclusie

Bij de ontwikkeling van 'Ons Dorp' is duurzaamheid een belangrijk aandachtspunt.

In het plan worden natuurvriendelijke oevers gerealiseerd. Deze langzaam oplopende natuurvriendelijke oevers worden ook op veel plaatsen in het uitgeefbaar gebied van Ons Dorp toegepast, inclusief bijpassende beplanting waarin allerlei diersoorten (van insecten tot vogels) zich thuis voelen. Daarnaast worden de watergangen voorzien van verschillende diepten en structuurverhogende elementen.

Gestuurd wordt op het behoud van zo veel mogelijk diversiteit diersoorten in de wijk. Zo zitten er nestkasten in de topgevels van de woningen opgenomen ten behoeve van de huismus, gierzwaluw en vleermuis. Daarnaast wordt de onderste rij pannen van de huizen verhoogd om ruimte te creëren voor het nestelen van huismussen. Op verschillende plaatsen in het groen (met name in de parkzone aan de westkant) zullen diverse structuurverhogende elementen worden geplaatst in de vorm van steenhopen, insectenhotels, takkenrillen etc.

Bij de ontwikkeling van 'Ons Dorp' is aan duurzaamheid via enkele thema's al aandacht geschonken. Vooral water, energie en ecologie/groen zijn in de planvorming (bijvoorbeeld bij de gemaakte proefverkaveling) meegenomen. Er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

10.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Exploitatieplan

Bij dit bestemmingsplangebied is een exploitatieplan opgesteld. Zoals reeds in paragraaf 2.2 is vermeld, is dit exploitatieplan één van de documenten, waarin de uitgangspunten c.q. randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het gebied zijn vastgelegd.

In het exploitatieplan is onder meer geregeld dat voor de gronden die nog niet in eigendom zijn van de gemeente, de mogelijkheid bestaat voor de eigenaren om tot realisatie op eigen initiatief over te gaan. In geval van zelfrealisatie bepaalt het exploitatieplan aan welke eisen voldaan moeten worden om te komen tot de aanleg van de openbare hoofdstructuur en voorzieningen; zoals wegen, wateren en groengebieden. Het ontwerpexploitatieplan wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

10.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Plan(vormings)proces

Met de realisatie van het 'Ons Dorp' in woongebied De Blauwe Zoom wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar nieuwe woningen in de regio. Al geruime tijd wordt gewerkt aan de planvorming omtrent De Blauwe Zoom. Gedurende het planproces wordt op diverse momenten naar buiten getreden met als doel de omwonenden, belanghebbenden en andere geïnteresseerden te informeren.

Conclusie

Gezien het voorgaande wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

10.3 Handhavingsaspecten

Inleidend

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een mogelijkheid tot afwijken.

Vertaling naar bestemmingsregeling

In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen.

De opzet van het plan is globaal; realisatie van het plan zal plaatsvinden volgens de doelstellingen van de gemeente die onder meer via het exploitatieplan worden afgedwongen. Na de oplevering van de woningen zal een controle plaatsvinden.

De verbeelding, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering (en dus: het mogelijk ontstaan van handhavingssituaties) zo veel mogelijk worden voorkomen.

Hoofdstuk 11 Procedure

11.1 Voorbereidingsfase

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure, voor inspraak worden vrijgegeven. Gedurende de inspraaktermijn is een ieder in de mogelijkheid gesteld schriftelijk en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.

Tijdens de inspraaktermijn zijn er twee inspraakreacties binnen gekomen. Deze inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de nota van beantwoording inspraakreacties, zie bijlage 15. De inspraakreacties hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen, en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan diverse overleginstanties. De ontvangen overlegreacties zijn samengevat in de nota van beantwoording inspraakreacties, zie bijlage 15. Door de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid zijn een aantal punten aangedragen die moeten worden aangepast in het bestemmingsplan. Deze opmerkingen zijn met name gemaakt op het akoestisch onderzoek. Ook het luchtkwaliteitsonderzoek is naar aanleidin hiervan aangepast.

Daarnaast hebben de veiligheidsdiensten aangeeven dat de eilanden aan de zuidzijde maar aan één kant worden ontsloten. Het advies van de veiligheidsdiensten, om een tweede ontsluitingsmogelijkheid te bieden, wordt overgenomen. Naar aanleiding van deze reactie wordt een extra brug geplaatst die beiden met elkaar verbindt. Beide eilanden zijn hierdoor tweezijdig ontsloten.

11.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die eventueel volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in deze paragraaf verslag gedaan.

11.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.