direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zichten 2, 3 en 7
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Zichten 2, 3 en 7 ligt binnen de wijk Bouwlust-Vrederust, een gebied in Den Haag Zuidwest waar al jaren grote, meervoudige sociaaleconomische problematiek heerst. Om een positieve verandering te brengen aan deze problematiek heeft de Gemeente Den Haag de ambitie om via een integrale aanpak in Den Haag Zuidwest een 'kanteling' op gang te brengen: van de verslechtering van de afgelopen decennia naar een opwaartse spiraal van verbeteringen.

Deze kanteling wordt op gang gebracht door de sociale en economische positie van de bewoners uit Zuidwest te versterken en de leefbaarheid en het draagvlak voor voorzieningen te vergroten. Dit wordt onder andere mogelijk gemaakt door het aantal beschikbare woningen in het gebied te vergroten, de openbare ruimte op een gezonde manier in te richten en een mobiliteitstransitie op gang te brengen. Met de vaststelling van bestemmingsplan 'Steenzicht en Ruimzicht' in 2022, dat een deelplan is binnen het overkoepelende plangebied 'De Zichten', is een van de eerste stappen gezet richting de verwezenlijking van bovengenoemde ambitie.

Door het opstellen van bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 wordt een verdere uitvoering gegeven aan deze wens. Het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 betreft een bestemmingsplan voor kleinschalige herontwikkeling op de betreffende locatie. De toevoeging in het plangebied van zowel koop- als huurnieuwbouwwoningen in sociale-, middeldure- en dure- segmenten, het bieden van commerciële en maatschappelijke voorzieningen, alsmede voldoende parkeergelegenheid, begunstigt de buurteconomie, de levendigheid op straat en de mobiliteitstransitie. Mensen krijgen immers de kans in de eigen buurt werk te vinden zonder dat ze daar met de auto heen hoeven. Op deze wijze wordt met dit bestemmingsplan ingezet op een positieve bijdrage aan de identiteit en het imago van de wijk.

Omdat het vigerende bestemmingsplan niet toereikend is om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, wordt met het voorliggende bestemmingsplan het kader voor de ontwikkeling vastgelegd. Het project is gelegen in het stadsdeel Escamp (Den Haag Zuidwest), in het geldende bestemmingsplan Bouwlust. Tot slot is bij het opstellen van dit plan rekening gehouden met het Ambitiedocument Dreven, Gaarden, Zichten en de Nota van Uitgangspunten Zichten.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan “Zichten 2, 3 en 7" is het mogelijk maken van de beoogde ontwikkelingen op de drie kavels die vallen binnen het plangebied, conform de kaders van het Ambitiedocument Dreven, Gaarden, Zichten en de vastgestelde Nota van Uitgangspunten Zichten zoals omschreven in hoofdstuk 3 van de toelichting.

Zichten 2, 3 en 7 beoogd daarmee de realisatie van een verdichtingsopgave van extra woninge, bedrijfsruimte, maatschappelijke voorzieningen en parkeervoorzieningen. Dit wordt mogelijk gemaakt door de uitbreiding van de woningvoorraad naar 600 woningen in verschillende woonsegmenten, waaronder nieuwbouwwoningen en appartementen die zowel bedoeld zijn voor sociale-, middendure- en dure huurdoeleinden als betaalbare - en dure koop doeleinden. Daarnaast zullen de parkeervoorzieningen bestaan uit de toevoeging van één parkeergarage, parkeerplaatsen onder de woonblokken en parkeerplaatsen op straat.

1.3 Ligging van het plangebied

Het project is gelegen in het stadsdeel Escamp (Den Haag Zuidwest), in het geldende bestemmingsplan Bouwlust. Het plangebied ligt tussen de Hengelolaan en de Vrederustlaan, direct aan de naastgelegen sportvelden.

De Hengelolaan is een belangrijke infrastructurele ontsluitingsweg, maar kent naast een hoge verkeersintensiteit ook een groene uitstraling. Het verbindt het gebied zowel richting een andere belangrijke ontsluitingsweg, de Lozerlaan, als richting het centrum van Den Haag. De Vrederustlaan verbindt de Hengelolaan met de Melis Stokelaan en is daarmee een belangrijke verbinding binnen Zuidwest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0001.png" Randvoorwaardenkaart NvU Zichten (met plangebied opgelicht).

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Bouwlust   01-10-2015   nvt   04-12-2015  

Uitsnede bestemmingsplan Bouwlust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0002.png"

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op het gehele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening (fiets) parkeren, vastgesteld 20 september 2018, geheel onherroepelijk 16 december 2018, waardoor actuele (fiets)parkeernormen in vigerende plannen worden gehanteerd.
  • b. Parapluherziening Flitsbezorging, vastgesteld op 1 december 2022.

De wijze waarop het nieuwe bestemmingsplan het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied "De Zichten 2, 3 en 7" aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie de bestaande situatie beschreven. Anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Wet en regelgeving een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Wet en regelgeving ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangegeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In hoofdstuk 7 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Den Haag Zuidwest
De structuur van Den Haag Zuidwest is geënt op de geomorfologische ondergrond van Den Haag met lange ontginningslijnen parallel aan de kust en dwars daarop gelegen verbindingen loodrecht op de kust. Tezamen vormen die de voor Zuidwest kenmerkende gridstructuur. Binnen deze herkenbare structuur werd het stedenbouwkundige gedachtengoed van de 'wijkgedachte' in de praktijk gebracht. Herkenbare woonwijken met een heldere hiërarchie in buurt-, wijk- en stadsdeelvoorzieningen. Naast de wijkgedachte is Den Haag Zuidwest na de Tweede Wereldoorlog opgezet als een stadswijk met 'licht, lucht en ruimte' voor de middenklasse. De nieuwe wijken moesten voldoen aan nieuwe inzichten op het gebied van stedenbouw en volkshuisvesting. De opzet van de woonwijken werd ruimer, opener en groener in vergelijking met vooroorlogse stadsuitbreidingen. Ook de kwaliteit van de woningen ging met grote sprongen vooruit.

Bouwlust-Vrederust
Stadsplanner Willem Dudok ging in zijn structuurplan voor Groot 's-Gravenhage uit 1949/1959 uit van vier woonwijken: Morgenstond, Bouwlust, Berestein en Vrederust. Deze wijken kwamen ten westen van Moerwijk te liggen. Om voldoende ruimte tussen het Westland en Den Haag te houden is de wijk Berestein gehalveerd en later toegevoegd aan Bouwlust. De Beresteinlaan werd niet volgens Dudoks plan doorgetrokken tot Loosduinen maar tot de Meppelweg. Hiermee verviel Dudoks opzet van vier gelijkwaardige buurten met de Hengelolaan-Beresteinlaan als hart van dit deel van Den Haag Zuidwest. Het uitgewerkte ontwerp voor Bouwlust is van Frits van der Sluys uit 1952, dat is gebaseerd op een rechthoek waarbij verkeerswegen de wijk in negen buurten verdeelt.
In 1953 startte de aanleg van de straten binnen Bouwlust-Vrederust. Vanwege de kritiek op het monotone Morgenstond besloot de gemeente de uitwerking van de buurten in handen te geven van een werkgroep van architecten. De wijk is door de verschillende individuele ontwerpen opgebouwd uit vele kleine ruimtelijke eenheden, die zich in opbouw en architectuur van elkaar onderscheiden. Bouwlust-Vrederust is daardoor gevarieerder dan Morgenstond. De eerste woningen in de wijk zijn omstreeks 1956 opgeleverd. Ruim 10 jaar later was de wijk voltooid.
Bouwlust heeft door de samenvoeging van Berestein en Bouwlust een onduidelijk en langgerekt centrum gekregen, dat zich uitstrekt van het winkelcentrum De Stede tot aan het winkelcentrum aan de Beresteinlaan. De buurtwinkels liggen op pleintjes midden in de buurten. Tussen Morgenstond en Bouwlust-Vrederust is een brede strook met sportvelden en moestuinen te herkennen. Deze strook was gereserveerd voor een toekomstige spoorweg en autosnelweg, die er nooit zijn gekomen.


Plangebied - De Zichten 2,3 en 7

De buurt De Zichten is gebouwd tussen 1956 – 1959 en is als een stedenbouwkundige eenheid opgezet. De buurt bestaat uit hoofdzakelijk vierlaagse portiekwoningen langs de randen met daarbinnen laagbouw in korte strokenverkaveling. Centraal in de buurt ligt een cluster van wijkvoorzieningen, drie vierlaagse portiekflats met winkels, bedrijfsruimten en enkele garageboxen op de begane grond, een kerk en een verzorgingstehuis.
Het verzorgingstehuis Vijverzicht heeft 10 jaar leeg gestaan voordat het in 2009 een tweede leven kreeg als hotel. Op dit moment wordt het voornamelijk bewoond door Oost-Europese arbeidsmigranten.
Langs de Vrederustlaan staat de Shalomkerk: een gemeentelijk monument. De kerk is iets achter de rooilijn geplaatst en opgetild boven het maaiveld waardoor de monumentaliteit van het gebouw wordt benadrukt en voor voetgangers een entree van de buurt vormt. Deze kerk markeert de hoek die de singel hier maakt.

2.3 Ruimtelijke structuur

In de Zichten vormt het bestaande stratenpatroon met volwassen bomen het uitgangspunt voor de ontwikkeling. Het streven is zoveel mogelijk bomen te behouden en dit openbare ruimte patroon te versterken tot een 'groen grid' als samenbindend element voor de daartussen gelegen bouwblokken.

2.3.1 Stedenbouwkundige structuur

Zichten 2, 3 en 7 ligt op loopafstand van het winkelcentrum de Stede en de tramhaltes van lijn 9. Het aandeel grondgebonden woningen in Zichten 2, 3 en 7 is relatief hoog, waardoor de woningdichtheid momenteel laag is. De potentie om te verdichten is hier groot. De openbare groenstructuur in de Zichten 2, 3 en 7 ligt met name aan de randen, waar ook het meeste collectieve groen op uitkomt. Deze randen hebben, mede door aangrenzende achterkanten van de woningen, weinig verblijfskwaliteit. Aan één zijde ligt Zichten 2, 3 en 7 aan een strook met sportvelden, het 'groene assenkruis'. Deze grote groenstructuur van Zuidwest is vanuit Zichten 2, 3 en 7 nu niet direct bereikbaar door de ligging van een sloot en een hek.

Winkelcentrum De Stede is nabij, maar er zijn geen goede aantrekkelijke routes richting het winkelcentrum. De achterzijde van het winkelcentrum ligt richting de Zichten en de Vrederustlaan. Het interne netwerk van bomenlanen binnen Zichten 2, 3 en 7 is duidelijk aanwezig. Veel bomen zijn nog in goede staat.

In het midden van het buurtje ligt een karakteristiek bouwblok met winkels, voorzieningen en werkruimtes in de plinten. Dit bouwblok is de locatie Ruimzicht. Een aantal van deze functies heeft meerwaarde voor de buurt en brengen levendigheid door onder andere placemaking.

Zichten 2, 3 en 7 zijn vier appartementenblokjes, twee lange aan Ruimzicht en twee korte loodrecht daarop.

2.3.2 Verkeer en infrastructuur
2.3.2.1 Gemotoriseerd verkeer

De wijk De Zichten is globaal gelegen tussen de Melis Stokelaan, Vrederustlaan, Hengelolaan en het Sportpark Escamp. Binnen de wijk zijn alleen erftoegangswegen (woonstraten) aanwezig met gemengd verkeer. Via Het Zicht is de wijk ontsloten op de Hengelolaan, daarnaast sluiten het Steenzicht, Vijverzicht en Veldzicht aan op de Vrederustlaan. De Hengelolaan en Vrederustlaan zijn gebiedsontsluitingswegen, via deze wegen is de wijk goed verbonden met de andere wijken en voorzieningen in Escamp en daarbuiten.

2.3.2.2 Openbaar vervoer

Langs de Melis Stokelaan rijdt tramlijn 9, deze verbindt De Dreven (via het Zuiderpark en het centrum) en Scheveningen. Op de Hengelolaan rijden buslijnen 21 en 25. Buslijn 21 rijdt ook over de Vrederustlaan en rijdt tussen De Dreven (via Loosduinen en Segbroek) en Scheveningen. Lijn 25 rijdt tussen De Dreven (via Haagse Markt) naar het centrum van Den Haag.

2.3.2.3 Langzaam verkeer

De wijk is ingericht conform Duurzaam Veilig als een 30 km/uur zone. Langs de straten zijn veelal aan beide zijden stoepen aanwezig, plaatselijk zijn deze soms smal vanwege bijvoorbeeld bomen in het trottoir. Vanaf het Ruimzicht zijn ook enkele voetgangersdoorsteken naar het Sportzicht aanwezig. Hier ligt ook een speelvoorziening voor kinderen. Parallel aan het Veldzicht ligt ook een looproute langs het water, deze sluit aan op het Sportzicht.

Binnen de woonwijk zijn geen vrijliggende fietspaden aanwezig, de fietser maakt gebruik van de rijbanen voor het autoverkeer. Bij de hoofdwegen langs het plangebied zijn deze fietspaden wel aanwezig.

2.3.2.4 Parkeren

Het parkeren in en in de omgeving van het plangebied vindt grotendeels plaats op de openbare weg.

2.3.3 Groen

Groen en water bepalen in belangrijke mate het beeld van Zuidwest. Er zijn royaal gedimensioneerde straatprofielen met veel ruimte voor bomenrijen en singels met groene oevers. Het plangebied ligt aan één van de kenmerkende straatprofielen voor Zuidwest, namelijk de Hengelolaan.

De openbare groenstructuur in Zichten 2, 3 en 7 ligt met name aan de randen, waar ook het meeste collectieve groen op uitkomt. Deze randen hebben, mede door aangrenzende achterkanten van de woningen weinig verblijfskwaliteit. Aan één zijde ligt Zichten 2, 3 en 7 aan het eerdergenoemde groene assenkruis met de ecologische verbindingszone. Deze grote groenstructuur van Zuidwest is vanuit Zichten 2, 3 en 7 nu niet direct bereikbaar door het ontbreken van verbindingen en aanwezigheid van een hek.

Het interne netwerk van bomenlanen binnen Zichten 2, 3 en 7 is duidelijk aanwezig. Veel bomen zijn nog in goede staat.

2.3.4 Water

Het projectgebied ligt in de Eshofpolder. De Eshofpolder is één van de lagergelegen gebieden van Den Haag en is qua hoogteligging grofweg te verdelen in vier gebieden, waarvan één het bebouwde gebied van Bouwlust is.

Bouwlust heeft op diverse plaatsen waterpartijen. Het meeste open water ligt langs de Lozerlaan en het winkelcentrum De Stede. Rond Zichten 2, 3 en 7 loopt verder een watergang die aansluit op de grotere waterpartij bij het winkelcentrum.

2.3.5 Bodem

PM

2.3.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich de reguliere kabels en leidingen.

2.4 Functionele structuur

2.4.1 Gemengd

In Zichten 7 bestaan er in de huidige situatie 21 woningen en is 750 m2 BOG/MOG aan voorzieningen.
Deze voorzieningen worden gesloopt.

2.4.2 Wonen

Het plangebied is voornamelijk in gebruik voor woningen. De woningen zijn in eigendom van Staedion. Voor Zichten 2 zijn momenteel 44 woningen en Zichten 3 zijn ook 44 woningen.

2.4.3 Sport

Aan de rand van het plangebied, richting de sportvelden hebben de gronden de bestemming 'Sport', ten behoeve van sportvelden, sportzaal/-hal/-centrum en een zwembad.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk beschrijft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie, regio en de gemeente. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteengezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. In de NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:

1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;

2. Duurzaam economisch groeipotentieel;

3. Sterke en gezonde steden en regio's;

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • afwentelen wordt voorkomen.

Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's. De NOVI raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" worden afgewogen.


Ladder voor de duurzame verstedelijking

De 'ladder voor de duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting bij bestemmingsplannen dient verantwoord te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.


De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7". De verantwoording inzake de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 5.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Op basis van het Barro zijn er in het bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.

De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).


De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020

De Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020 is een bundeling van een aantal kleine aanpassingen van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, de Omgevingsverordening Zuid-Holland en het Programma ruimte. Deze is vastgesteld op 1 juli 2020. De aanpassing betreft het beleid, de regels en de aanduiding van onder meer het Natuurnetwerk Nederland, de weidevogelgebieden, het Buitenland van Rhoon, detailhandel, luchtkwaliteit, bodem en ondergrond, recreatiewoningen. Ook zijn er enkele wijzigingen op de 3 hectare kaart (grote stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied) van het Programma ruimte.


Omgevingsverordening Zuid-Holland

De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Op 1 augustus 2020 is er een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid- Holland vastgesteld door de Provinciale Staten. Dit is een herziening met een aantal tussentijdse besluiten (waaronder de Verzamelherziening Omgevingsbeleid 2020) die worden meegenomen. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.


Ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsbeleid

De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening bevat de provinciale regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Het betreft grotendeels de regels die nu nog zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Zuid-Holland, die in werking is getreden op 1 april 2019. Van 11 mei tot en met 22 juni 2020 heeft het ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening ter inzage gelegen. Momenteel worden de ingediende zienswijzen verwerkt. De Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) is 15 december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. Nu de Provinciale Staten een besluit heeft genomen over de nieuwe ZHOV, zal de huidige omgevingsverordening worden ingetrokken. Met de ontwerp Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn geen grote inhoudelijke veranderingen beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Wel is zo veel mogelijk aangesloten bij de terminologie en structuur van de Omgevingswet.

3.2.3 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) heeft de taken overgenomen van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden. De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's: de Strategische Agenda MRDH 2022- Samen aan het werk (verder Agenda) en de Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit. Voorts is het Investeringsprogramma voor een Economisch sterke regio richtinggevend. MRDH heeft het Investeringsprogramma samen met de Provincie Zuid-Holland, de Economische Programmaraad Zuidvleugel en de regio's Holland-Rijnland en Drechtsteden opgesteld. Vanuit de focus op het vernieuwen van de economie en het verbeteren van de bereikbaarheid werkt MRDH aan de ruimtelijk-economische versterking van de regio en het verhogen van het welzijn en de welvaart van haar inwoners.

In 2016 is de Roadmap next economy samengesteld. Dit is een langetermijnvisie op een duurzame en concurrerende economie in de metropoolregio. Hierin zijn ambities geformuleerd, zoals het stoppen van CO2-uitstoot, hergebruiken van afval, permanent leren en een maatschappij waar iedereen aan deel kan nemen. Deze ambities zijn inmiddels in de Agenda verwerkt.

Volgens de Agenda zet de metropoolregio zich in voor:

  • verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • economische vernieuwing;
  • transitie naar toonaangevende duurzaamheid;
  • attractiviteit van de regio.


Binnen de pijler economie zijn diverse doelen bepaald die het vestigingsklimaat verbeteren voor high tech bedrijvigheid en innovatie (campussen netwerk), maar ook voldoende ruimte biedt voor maakindustrie (terugdringen van werkloosheid). Door investeren in recreatie en groen wordt de regio niet alleen gezonder, maar ook aantrekkelijker voor talent.

Het mobiliteitsbeleid richt zich niet alleen op het hoge schaalniveau, zoals het versterken en verduurzamen van (macro) regionale en intraregionale verbindingen. Er wordt geïnvesteerd in veiligheid, in een betere bereikbaarheid van woon- en werklocaties en in snel, efficiënt en flexibele deur tot deur oplossingen.

Het bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in de Agenda.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Structuurvisie Den Haag Zuidwest

De ontwerp structuurvisie Den Haag Zuidwest is op 17 mei 2022 vrijgegeven voor inspraak door het college van burgemeester en wethouders. Het bestemmingsplan Dreven 1 is opgesteld met de kennis en de inhoud van deze visie die op onderdelen gereed is. Basis voor de visie is de gebiedsverkenning Bestemming Zuidwest (RIS 302569). Momenteel wordt gewerkt aan integrale bouwstenen voor de structuurvisie Zuidwest in de vorm van brede (ruimtelijk fysieke, maar ook sociaaleconomische) ambities en opgaven. Deze worden uitgewerkt in een verdichtingsstrategie, een ruimtelijk raamwerk, een voorzieningenprogramma, een inspiratiedocument en een ontwikkelstrategie. De Structuurvisie Zuidwest 2040 is voor de zomer van 2022 (tot 8 juli) ter inzage gelegd. De visie geeft een beeld hoe Den Haag Zuidwest er in 2040 uit ziet: vitale, gezonde wijken met diverse woonmilieus, goede voorzieningen en een bloeiende wijkeconomie. De wijken zijn levendig, veilig, duurzaam, groen, goed bereikbaar en verbonden met de stad en directe omgeving. Dit vraagt om een aanpak die veel breder is dan ruimtelijke herinrichting. Werkgelegenheid, huisvesting, veiligheid, streven naar gezondheid, burgerparticipatie en sociale cohesie zijn thema's die onderdeel zijn van deze wijkaanpak nieuwe stijl: een brede programmatische benadering die leidt tot een krachtige aanpak voor Den Haag, waaraan de gemeente wil werken in allianties en samen met de bewoners.

Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de eerdergenoemde ambities.

3.2.4.2 Agenda Ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief.

Ook moet de stad verdichten, vergroenen en verduurzamen om aan toekomstige verwachtingen te voldoen (Agenda Ruimte voor de stad RIS295016). Het verdichten is nodig om de huidige en toekomstige woningnood op te vangen. Om dat nu en in de toekomst leefbaar te houden is vergroenen en verduurzamen nodig. Zo heeft de gemeente het streven om in 2030 een klimaatneutrale en klimaatadaptieve stad te zijn. Om dit te kunnen realiseren zijn structurele aanpassingen nodig in de manier waarop er wordt gebouwd. Voor nieuwbouw gelden daarom hoge duurzaamheidsambities.

Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkeloosheid.

Met dit bestemmingsplan wordt vooral invulling gegeven aan de eerste twee genoemde punten.


3.2.4.3 Haagse hoogbouw, Eyeline en Skyline
De nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' is in de raadsvergadering van 25 januari 2018 vastgesteld (RIS 298448) en vervangt de Agenda voor de Haagse Verdichting uit 2009 (RIS159469), voor zover het hoogbouw betreft.

Aanleiding voor de nota 'Haagse hoogbouw: Eyeline en Skyline' zijn de ruimtelijke opgaven uit de Agenda Ruimte voor de Stad. In de Agenda heeft Den Haag gekozen om die groei binnenstedelijk op te vangen en de verdichting te concentreren bij OV-knooppunten en concentraties van voorzieningen. Daarnaast vragen actuele ontwikkelingen en initiatieven om nieuwe regels en kaders voor hoogbouwontwikkelingen in Den Haag.

De inzet is om de 'skyline' van Den Haag te verbinden met de belevingskwaliteit van de stad op ooghoogte en de buitenruimte ter plekke: de 'eyeline'. Hoogbouw is geen doel op zich, maar een middel om strategisch om te gaan met de beperkte ruimte die de stad nog heeft. Doel is de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van de stad op de lange termijn te waarborgen en het vestigingsklimaat te versterken. Door te intensiveren en door hogere bebouwing mogelijk te maken kan de stad de groei van het aantal inwoners faciliteren en voldoende en geschikte woon- en werkruimte bieden, met bijbehorende voorzieningen, nu en in de toekomst.

Er is sprake van hoogbouw bij 50 meter of hoger. De nota geeft stadsbrede ambities en regels aan voor hoogbouwontwikkelingen; o.a. t.a.v. wonen, microklimaat en mobiliteit. In de nota worden tevens intensiveringsgebieden aangegeven waar mogelijk hoogbouw kan worden gerealiseerd. Binnen deze gebieden zijn specifieke regels voor typologie, architectuur en buitenruimte opgenomen waaraan hoogbouwinitiatieven worden getoetst.

De Haagse hoogbouw kent een typologie waarvan de samenstelling de volgende opbouw kent:

  • Een stedelijke laag van 9-25 meter;
  • Een plint als onderdeel van de stedelijke laag;
  • De toren;
  • De kroon als beëindiging van de toren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0003.png"

Figuur 3.1: typologie en samenstelling Haagse hoogbouw

De bouwhoogte van de stedelijke laag kan variëren van 9 tot 25 meter. Deze laag vormt de belangrijkste wanden van de straat en sluit aan bij de verhoudingen van de historische stad of de directe omgeving. Het is dat deel van het gebouw dat door de voorbijganger wordt ervaren op ooghoogte (de 'eyeline'). Tot ongeveer 25 meter is er direct contact mogelijk tussen binnen en buiten. De vormgeving van de stedelijke laag is cruciaal voor de beleving van de passant en ondersteunt een prettig of veilig gevoel.

De 'plint' wordt gevormd door de onderste of de eerste twee lagen van de stedelijke laag. Het deel dat vanaf de straat direct zichtbaar is en waar vrijwel alle interactie tussen straat en gebouw plaatsvindt. Daar presenteren zich diverse vormen van bedrijvigheid, voorzieningen of woningen en komt de meeste dynamiek en levendigheid tot uiting. De plint is wellicht maar 10% van een gebouw maar bepaalt voor 90% de beleving ervan. Enkele regels zijn:

  • een minimale bouwhoogte van de plint van 4,5 tot 9 meter;
  • een rijke en zorgvuldige detaillering;
  • een materiaalgebruik dat past bij de omgeving;
  • minimaal 30% van de gevel is glas (transparant) waardoor het interieur zichtbaar is;
  • voldoende ruimte om overgangen tussen openbaar en privé te kunnen maken;
  • utilitaire ruimtes en toegangen van garages dienen zoveel mogelijk binnen het bouwblok te worden opgenomen en mogen de publieke ruimte niet hinderen of domineren;
  • de torens boven de stedelijke laag zijn elegant en slank van vorm;
  • maximaal 50% van de footprint van de stedelijke laag mag worden bebouwd.
  • minimaal 100% van de footprint komt terug als horizontale buitenruimte, waarvan minimaal 40% ingericht als groen dat bijdraagt aan biodiversiteit
3.2.4.3 Nota van uitgangspunten De Zichten

In mei 2021 is de Nota van Uitgangspunten voor de Zichten (RIS308508) vastgesteld. In dit document zijn de ambities verder uitgewerkt en vertaald. Deze nota biedt een ruimtelijk en functioneel kader waarbinnen de plannen verder ontwikkeld worden. Hierin is op hoofdlijnen beschreven wat het beoogde programma is en wat de beleidsmatige randvoorwaarden zijn waarbinnen dit gerealiseerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0004.png" Uitsnede randvoorwaarden kaart (RIS311093).

3.2.4.4 Beeldkwaliteitsplan Zichten

In februari 2022 is het beeldkwaliteitsplan De Zichten vastgesteld (RIS311093). In februari 2022 is het beeldkwaliteitsplan (BKP) De Zichten vastgesteld (RIS311093). Dit beeldkwaliteitsplan heeft als doel enerzijds uit te dagen tot diversiteit en anderzijds kaders te stellen om te kunnen sturen op samenhang. Het beeldkwaliteitsplan benoemd vooral wat de individuele bouwblokken samenbindt. Onderscheiden daarin worden de schaal van de buurt, de schaal openbare ruimtes in de buurt, het bouwblok & binnentuin, principes van gevelordening en uit te werken architectonische elementen. En ten slotte zijn er richtlijnen met betrekking tot materialen, kleuren en details opgesteld. Vanuit dit BKP worden wat betreft de plint een aantal nuances genoemd op de Nota Eyeline Skyline. Zoals een maat van 4 meter hoog, in plaats van 4,5 meter.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze op 1 januari 2024 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten;
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
3.3.1.1 Cultuurhistorische waarde

In het plangebied zijn geen beschermde cultuurhistorische elementen aanwezig.

3.3.1.2 Bebouwingsstructuur

Het plangebied ligt in het gebied Zuidwest, onderdeel van de grote stadsuitbreidingen in Den Haag-Zuidwest die tijdens de wederopbouw werd aangelegd in het gebied van de Escamppolder en de Uithofspolder. De bestaande wegenstructuur en onderliggende polderverkaveling zijn als onderlegger voor de nieuwe wijken van Zuidwest gebruikt.

De buurt vormt een duidelijke stedenbouwkundige eenheid. De randen bestaan uit vierlaagse portiekwoningen, met daarbinnen laagbouw in korte strokenverkaveling. Centraal in de buurt is een geplande cluster van wijkvoorzieningen, oorspronkelijk een kerk, verzorgingstehuis, een winkelcentrum en bedrijfsruimten. Dit is helemaal in overeenstemming met naoorlogse stedenbouwkundige opvattingen in een samenleving die sterk verzuild was. Langs de Vrederustlaan staat de Shalomkerk, deze kerk markeert de hoek die de singel hier maakt en vormt tevens de entree van de buurt.

Typering en bijzondere kwaliteiten:

  • de samenhang tussen verkaveling, bebouwing en openbaar groen;
  • de wijk is op te vatten als groene velden met daarin op harmonieuze wijze gerangschikte objecten. Het groen heeft een dominante rol. Het doorgeschakelde groen is gelijkwaardig geworden aan de bebouwing in stedenbouwkundig/ ruimtelijk opzicht;
  • ontworpen vanuit de schaal van de wijk in plaats van op de schaal van de stad;
  • variatie in bouwhoogtes van de volumes en zichtlijnen binnen een stempel;
  • combinatie van woningtypologieën voor verschillende doelgroepen verenigd binnen één stempel;
  • geen sprake van langgerekte continue gevelwanden.
3.3.1.3 Monumentale gebouwen

In het plangebied bevinden zich (nog) geen monumentale gebouwen.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart 2021 (AWVK2021, Archeologische Waarden- en Verwachtingen Den Haag 2021) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2021-2030 (RIS 311200, NotaArcheologie_2021-2030) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeente dekkende AWVK2021 komen drie eenheden voor waaraan het gemeentebeleid heeft gekoppeld:

  • 1. Zone met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Zone waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Zone waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate (nader) vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • i. technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • ii. het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • iii. de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende, gecertificeerde archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op: www.denhaag.nl/archeologie

3.3.2.1 Archeologie van het plangebied

Het plangebied Zichten 2, 3 en 7 kent in het bestemmingsplan Bouwlust geen dubbelbestemming voor archeologie en heeft op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart 2021 geen archeologische waarde of verwachting. Hiermee is het thema archeologie in dit plangebied niet van toepassing.

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven.

Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit.
We streven er naar dat elke (vastgoed)ontwikkeling bijdraagt aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.

Stedelijke Groene Hoofdstructuur
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0006.jpg" Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur (RIS300506).

Op dit moment ligt aan de rand van de Zichten met de sportvelden een ecologische verbindingszone die aansluit op de Stedelijke Groene Hoofdstructuur en daarmee op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS 300506).

In de Nota van Uitgangspunten voor de Zichten is het volgende opgenomen ten aanzien van verdichten en vergroenen. Uitgangspunt is dat elke (vastgoed)ontwikkeling bijdraagt aan de groene kwaliteit van Den Haag; door de ontwikkeling van parken en straatgroen, alsook het versterken van de ecologie in het gebied door het realiseren van ecologische verbindingen.

In de Nota van Uitgangspunten is opgenomen dat een 30 meter brede functionele ecologische zone terug gebracht wordt in de stedelijke omgeving, dit is conform Nota Stadsnatuur.

Een oplossing is noodzakelijk om recht te doen aan besluit VI Projectdocument Zichten (RIS 311093, DSO10228037): vast te stellen dat de ecologische zone niet mag worden aangetast totdat de nieuwe ecologische zone er is waarbij de nieuwe zone minimaal hetzelfde oppervlakte terugkrijgt evenwijdig aan de bestaande zone met een verbeterde ecologische kwaliteit.

De opgave is helder ten aanzien van de ecologische verbindingszone langs de Zichten om deze conform afspraak in te passen en te versterken.

Het gemeentebestuur heeft zichzelf verplicht om de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) op eenduidige en herkenbare wijze duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken (RIS300506). Aanvullend hierop geldt dat conform uitgangspunten van de Nota Stadsnatuur (RIS305825) aantasting van het netwerk aan ecologische verbindingszones compensatieplichtig is.

Huidige situatie

In de huidige situatie heeft de ecologische zone ter hoogte van de Zichten een breedtemaat variërend van 30 - 50 meter en daarmee een potentieel ontwikkelingsperspectief voor dit deel van ecologische verbindingszone Groene Assen Zuidwestzone. De ecologische verbindingszones zijn onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur en de begrenzing hiervan is bestuurlijk vastgelegd. Met de huidige planvorming zal binnen de bestaande contouren van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH) worden gebouwd en dit is dus alleen mogelijk, conform beleid, als daadwerkelijk een 30 meter brede zone wordt vrijgespeeld en ingericht als ecologische zone.

3.4.2 Nota Stadsnatuur

In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.

Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.

Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn Ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. De nota Stadsnatuur is een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht. De norm voor een goed functionerende ecologische verbindingszone 30 meter breed is, met optimale inrichtingsvereisten waarbij ruimte is voor inheemse planten, struiken, geleidelijke overgangen met voldoende zonnige plekjes, rust en biotoopgrootte (vuistregels voor biotopen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0007.png"

Uitsnede kaart Nota Stadsnatuur met rode pijl naar rood omcirkeld plangebied.

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Zichten 2, 3 en 7' maakt voor een deel onderdeel uit van het netwerk aan ecologische verbindingszones. Het grenst namelijk aan de ecologische verbindingszone die langs het sportveld Escamp 1 ligt.

In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze waarop met deze verbindingszone rekening is gehouden.

3.4.3 Nota stadsbomen

In Den Haag vinden we onze bomen van oudsher belangrijk. Het Haagse stadsbomennetwerk vervult in totaliteit verschillende functies en ecosysteemdiensten, en draagt bij aan de gezondheid en leefkwaliteit van eenieder in Den Haag, mens en dier. In de Nota Stadsbomen (RIS307827) zijn concrete doelen geformuleerd om de leefkwaliteit te verbeteren: we werken aan de toekomstbestendigheid van ons stadsbomennetwerk en we willen meer kroonoppervlak in onze stad.

Wanneer we een ontwerp voor (her)inrichting maken met bomen dan doen we dat met aandacht voor diversiteit, ecologie en het maken van diverse microklimaten in onze stad. De bijdrage van bomen aan de leef kwaliteit hangt af van de maat van de kroon. Om meer kroonoppervlak te maken zijn goede groeiplaatsen voor bomen essentieel. Meer kroonoppervlak is ook te realiseren door extra bomen te planten en bestaande bomen goed te beheren.

Extra aandacht moet uitgaan naar het realiseren van goede groeiplaats voor bomen voor daktuinen op straatniveau. Hiervoor moet een zo natuurlijk mogelijke situatie kunstmatig worden gesimuleerd. Tijdens de initiatieffase zal hierover al goed moeten worden nagedacht. Nieuwe daktuinen op straatniveau moeten standaard voldoen aan de eisen voor een goede doorwortelbare ruimte (zie figuur. Ook is het belangrijk om vooraf rekening te houden met de benodigde draagkracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0008.png"

Voor het realiseren van een toekomstbestendig Haags Stadsbomennetwerk bestaan verschillende opgaven:

  • Uitbreiden en versterken van de Hoofdboomstructuur. Een Hoofdboomstructuur verbindt direct of indirect belangrijke groengebieden met elkaar, begeleidt over het algemeen hoofd- en ontsluitingswegen en bestaat vooral uit lanen (met of zonder middenberm) en voldoet aan gestelde voorwaarden;
  • Versterken en uitbreiden van Haagse groene middenbermen;
  • Grootschalige uitval voorkomen door te kiezen voor diversiteit in geslacht, soort en cultivar i.p.v. monoculturen;
  • Kiezen voor biodiversiteit en te ontwerpen met het ecologisch passend principe. Het stedelijke doel is dat in 2030 75% van de bomen ecologisch passend is;
  • Werken aan goede microklimaten in de stad met behulp van bomen. Houdt hierbij wel rekening dat bomen een slecht windklimaat niet kunnen oplossen.

Voor het realiseren van meer kroonoppervlak in de stad bestaan de volgende opgaven:

  • Actief verbeteren van bestaande groeiplaatsen door te ontstenen, zoveel mogelijk 'open';
  • 'Groeiplaatsen' te realiseren en groeiplaatsverbeteringen toe te passen;
  • Aanplant van extra bomen (let op! In beperkte mate in ecologische verbindingszones);
  • Nieuwe aanplant met toekomstbestendige groeiplaatsen (zoveel mogelijk in 'open' groeiplaatsen);
  • Bij kabels en leidingen maatwerk toepassen, vooraf ondergronds ontwerp maken;
  • Zorgvuldig omgaan met bestaande bomen;
  • Stadsbreed denken over meer kroonoppervlak: stimuleren meer bomen en struiken op privaat terrein.

3.4.4 Bomen

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

Bij besluit van 18 juni 2019 (RIS 298921) heeft de gemeenteraad een motie aangenomen omtrent de inhoud van de toelichting bij het ontwerp van een bestemmingsplan. De motie bepaalt dat dan een paragraaftitel 'bomenbalans' moet worden opgenomen. De bomenbalans is in paragraaf 4.6.8 Bomenbalans in het plangebied opgenomen. In de paragraaf moet bij grote herinrichtingen en bouwplannen worden toegelicht hoeveel bomen verdwijnen dan wel er bijkomen.

In het coalitieakkoord 2023 (RIS 313189) is opgenomen dat het doel is in heel Den haag om 5% meer kroonoppervlak in 2030 te realiseren.

In het plangebied van het bestemmingsplan 'Zichten 2, 3 en 7' zijn geen monumentale bomen aanwezig. Na een initiatiefvoorstel van de Partij voor de Dieren (RIS313042) heeft de raad zich in 2023 uitgesproken dat bij elk ruimtelijk plan wordt gespecificeerd wordt hoeveel bomen zullen worden gekapt conform de Nota stadsbomen en dit nadrukkelijker en goed vindbaar op te nemen in besluiten. Daarnaast voor deze plannen ook op te nemen hoeveel onverharde ruimte verdwijnt en groen wordt toegevoegd (groenbalans). Naast het specificeren van deze verwachte groene gevolgen, dit te motiveren en hierbij aan te geven welke alternatieven hiervoor zijn bekeken (binnen de randvoorwaarden die al zijn vastgelegd) die resulteren in minder groenverlies.

3.4.5 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. Dit is voor een groot gedeelte niet van toepassing voor Den Haag Zuidwest. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Het beleid is gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om collectieve moestuinen op de binnenterreinen mogelijk te maken. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht een vergunningsvrije staffelregeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in relatie tot de grootte van het achtererf. Deze regeling is opgenomen in artikel 2 sub f, bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (BOR).

3.4.6 Natuurinclusief bouwen

De gemeente Den Haag bevordert groen- en natuurinclusief bouwen in de stad met het besluit Natuurinclusief bouwen (RIS 313059). Dit levert een bijdrage aan de biodiversiteit, aan de klimaatopgave door vermindering van hittestress en wateroverlast, aan de mogelijkheden voor natuurbeleving in de stad en daarmee samenhangend aan het welzijn en de gezondheid van mensen.

Met bestemmingsplan 'Zichten 2, 3 en 7' wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij het Puntensysteem voor groen- en natuurinclusief bouwen van toepassing is. Er moeten maatregelen toegepast worden uit drie categorieën: groene daken/groene gevels, verblijfplaatsen en omgevingsmatregelen. Het volgende puntenaantal dient te worden behaald:

  • 6 punten voor groene gevels en daken,
  • 4 punten voor verblijfsplaatsen
  • 6 punten voor omgevingsmaatregelen.


Verder is het verplicht om een ecoloog te betrekken bij de planontwikkeling en om een beheer-en onderhoudsplan te maken.

In september 2022 is de verbeterde compacte versie van het 'Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen' vastgesteld, zie hiervoor de volgende link Puntensysteem groen- en natuurinclusief bouwen (RIS313059)

3.4.7 Visie op licht

De Visie op Licht (12 december 2017, RIS298657) legt een gewenst lichtbeeld voor Den Haag vast om zo de kwaliteit van de openbare verlichting te vergroten en beter beheer mogelijk te maken. Stadsverlichting draagt bij aan (een gevoel van) veiligheid, maar voor sommige nachtdieren zoals vleermuizen is kunstlicht ongewenst. Vleermuizen leven en jagen 's nachts en kunstlicht kan hun gedrag flink verstoren. In de Lichtvisie is een richtlijn 'Licht op de Natuur' (12 December 2017, RIS 298657) opgenomen. Hier staat dat in de Haagse natuur alleen openbare verlichting wordt gebruikt waar dat echt nodig is. Als er licht moet zijn voor bijvoorbeeld de veiligheid, dan wordt het zo toegepast dat dieren er zo min mogelijk last van hebben, door gebruik te maken van gericht/afgeschermd wit licht met een maximum van 3000K (geen UV).

Voor het gepland ecozone langs de bouwkavel van de zichten 2 en 3 is beperkte gerichte verlichting toegestaan (lage palen).

3.5 Water

Diverse beleidsstukken op verschillende schaalniveaus zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld, in paragraaf 4.6 wordt ingegaan op de betekenis hiervan op het bestemmingsplan.

3.5.1 Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Water programma 2022-2027 (NWP). In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo werken we al in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water. 

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van; klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren. 

3.5.2 Provincie

Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in het Regionaal Waterprogamma Zuid-Holland 2022-2027. Dit programma vervangt het Regionaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Op hoofdlijnen wordt het beleid uit het regionale waterplan voortgezet in het regionaal waterprogramma, maar op punten is het ook aangepast. Aanleidingen daartoe waren; kwaliteitsverbetering, klimaatadaptatie en verandering van wetgeving.  
Het Regionaal Waterprogamma bevat een uitwerking van het waterbeleid en is onderdeel van het omgevingsprogramma. In het waterprogramma worden beleidskeuzes en beleidsuitwerkingen gepresenteerd op gebied van: 

  • waterveiligheid; 
  • mooi en schoon water; 
  • bodemdaling;
  • waterrecreatie; 
  • vaarwegen.

Andere beleidsdocumenten

Het waterbeleid van de provincie Zuid-Holland is opgenomen in de volgende vastgestelde beleidsdocumenten:

  • Het waterbeleid met een ruimtelijke component staat in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Vanuit de ambitie om Zuid-Holland een duurzame, concurrerende en leefbare Europese topregio te laten zijn, bevordert de provincie de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Die rode draad door de Visie ruimte en mobiliteit staat centraal in het beleid voor water, bodem en energie. In de Visie Ruimte en mobiliteit geeft de provincie aan hoe omgegaan wordt met thema’s als klimaatverandering, toenemende verzilting, inklinking en het veranderend ruimtegebruik (ook in de ondergrond), die aanpassingen vergen van en keuzes in het bodem- en watersysteem, die in veel gevallen invloed hebben op de ruimtelijke ordening. Deze keuzes hebben het achterliggende doel dat Zuid-Holland beschermd blijft en dat het mogelijk blijft om water in zijn vele hoedanigheden beter te benutten. De kwaliteit en functionaliteit van water dienen optimaal te zijn en vragen permanent om verbetering en bescherming. Bij aanpassingen aan het watersysteem gelden twee uitgangspunten: ze zijn klimaatbestendig en de natuurlijke processen krijgen, waar dat kan, meer ruimte of worden beter benut.
  • Het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2022-2027. Voor een klein aantal onderdelen blijft het provinciale waterplan 2016-2021 ongewijzigd van kracht. Hierin staan de doelen van de provincie met betrekking tot maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater.
  • De provincie Zuid-Holland heeft in 2019 haar klimaatadaptatiestrategie gepresenteerd. De Uitvoeringsagenda Provincie Zuid-Holland 2021-2023 is een voortzetting van de klimaatstrategie van de provincie.
3.5.3 Hoogheemraadschap van Delfland

Waterbeheerprogramma 2022-2027 'WBP6 Waterwerk - watermerk'
In het Waterbeheerprogramma WBP6 heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2027. Delfland zet in op stedelijk waterbeheer en werkt samen met gemeenten aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners en wordt gewerkt aan het waterbewustzijn om draagvlak te vergroten.


Ambities

  • Zoet water is van levensbelang en daarom is het belangrijk dat iedereen zuinig omgaat met water en zorgt dat het water schoon blijft;
  • Gezuiverd afvalwater hergebruiken en zorgen dat water langer in het gebied bewaard blijft voor droge tijden;
  • Klimaatverandering leidt vaker tot langdurige droogte en heftiger regenbuien. Om de stad klimaatbestendig te maken wordt met partijen gezorgd naar slimme manieren om water langer vast te houden zonder dat het tot overlast leidt;
  • Om de waterkwaliteit te verbeteren neemt Delfland verschillende maatregelen en controleert nog beter op illegale lozingen. Het water in zwemplassen moet tijdens warme dagen vrij zijn van blauwalgen en bacteriën;
  • Door samen te werken kunnen ook kosten worden bespaard. Bij elke ontwikkeling wordt gekeken welke kansen er zijn om het watersysteem toekomstbestendiger te maken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.


Richtlijn vasthoudmaatregelen

Om versnelde afvoer te voorkomen, beschouwt Delfland het creëren van extra oppervlaktewater als de meest betrouwbare en beheerbare compensatiemethode. Indien het voor een ontwikkeling niet mogelijk is compensatie in oppervlaktewater te realiseren, kan ook worden gezocht naar compensatie in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren waarin de verslechtering optreedt.

Als een alternatieve voorziening wordt toegepast, is het belangrijk dat deze goed functioneert en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is hierbij volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en passend onderhoud van de voorziening. Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland criteria bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. De criteria zijn vooral gericht op stedelijk gebied. Het stroomschema voor het toepassen van vasthoudmaatregelen is onderstaand weergegeven.
afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0009.png"

Afbeelding 5.13.1: Stroomschema toepassen van vasthoudmaatregelen (bron: Anteagroup).

De richtlijn kan samen met de factsheets helpen bij het maken van keuzes voor maatregelen. De beoordelingscriteria zijn te lezen op website https://www.hhdelfland.nl/overons/beleid/beleid/ In geval van waterberging lost de hemelwaterafvoer via een bodempassage op het oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld van dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Denk hierbij aan zorgvuldige materiaalkeuze (pakket duurzaam bouwen), geen blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater en een verantwoord beheer van de openbare ruimte (weg- en groenbeheer).

Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de 'Keur' van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder ontheffing. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is, zijn vastgelegd in de legger wateren.

3.5.4 Beleid en ambities gemeente Den Haag
3.5.4.1 Klimaatadaptatie

In de Haagse Nota Duurzaamheid 'Schone energie in een groene stad' (RIS301829) zijn de kaders voor duurzaamheid opgenomen. Daarnaast is in mei 2021 de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) vastgesteld. Deze Wegwijzer biedt ontwerpprincipes en beschrijft prestatie-eisen om gebouwen en de buitenruimte klimaatbestendig te ontwerpen en in te richten.   

Ontwerpprincipes  

Groen tenzij: 
Zorg voor het minimaliseren van verharding: Kies waar mogelijk voor groene oppervlakken of open verharding en soortgelijke maatregelen om regenwater vast te houden en tijdelijk te bergen.  

Neerslag:  
Neerslag houden we zo veel mogelijk vast op de plek waar het valt. We bergen de neerslag waar mogelijk om het water op een later moment te kunnen hergebruiken. Als hergebruik van water niet mogelijk is wordt het water vertraag afgevoerd.  

Hitte: 
We zetten zo veel mogelijk in op het verkoelen met groen en water. We zorgen voor voldoende schaduwrijke plekken. En we voorkomen warmte accumulatie. 

Droogte: 
We proberen water zo veel mogelijk vast te houden en in de bodem te laten infiltreren. Waar mogelijk bergen we water om het op een later moment te kunnen hergebruiken. Gebieden worden droogte bestendig ingericht met aandacht voor acceptatie en adaptatie.  

Prestatie eisen 

Extreme neerslag: 
Als algemene ambitie streven we ernaar dat in 2050 in Den Haag bij een korte hevige bui van 70mm in 1 uur (eens in 100 jaar in 2050 volgens huidig klimaatscenario KNMI/STOWA):    

  • Er geen schade vanuit de openbare ruimte ontstaat aan gebouwen;    
  • Vitale infrastructuur en nutsvoorzieningen blijven functioneren;    
  • Routes en locaties voor hulpdiensten beschikbaar blijven.    

Voor nieuwe ontwikkelingen en herinrichtingen geldt daarnaast:    

  • A. Bij nieuwbouw stellen we de eis dat er 50mm van een korte hevige bui van 70mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is.    
  • B. Bij nieuwe ontwikkelingen is de ambitie dat we waterrobuust bouwen: Een waterrobuust ontwerp op het niveau van het gebouw voorkomt/ beperkt waterschade bij extreme neerslag (bijvoorbeeld geen vitale of kwetsbare functies in kelders). We wijzen ontwikkelende partijen in de stad op de uitgevoerde stresstesten, zodat ze zelf aanvullende maatregelen kunnen nemen (om bijvoorbeeld schade bij een nog extreem heviger bui van 100mm/2 uur te voorkomen).    
  • C. Via de herinrichting van de openbare ruimte in de bestaande stad treft de gemeente maatregelen om voor 2050 de bekende knelpunten in de openbare ruimte bij een bui van 70mm te verhelpen.   

Hitte 
Als algemene ambitie streven we ernaar dat Den Haag in 2050 beter bestand is tegen hitte en dat:    

  • De openbare ruimte en gebouwen hittebestendiger, en in samenhang groener en met een mix van schaduw enafbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0010.png" zon worden ontworpen, zodat een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving ontstaat;    
  • De gezondheidsimpact op kwetsbare groepen wordt verkleind via voorlichting en meer koele plekken;    
  • Vitale infrastructuur en hulpvoorzieningen blijven functioneren.    

Voor nieuwe ontwikkelingen en herinrichtingen geldt daarnaast:    

  • A. Bij hoogbouw (vanaf 50 meter) stellen we in lijn met de Nota Haagse hoogbouw (RIS298448) de eis dat minimaal 100% van de footprint van de stedelijke laag terugkomt als horizontale buitenruimtes, zoals daktuinen. Daarvan moet minimaal 40% ingericht worden met groen dat een bijdrage levert aan biodiversiteit en beperking opwarming. Beheer dient daarbij geregeld te zijn;    
  • B. Bij nieuwbouw is de ambitie dat we hitte-robuust bouwen: Maak zon georiënteerde gevels warmtewerend en/of groen en voorkom dat koelsystemen de (verblijfs)ruimte in directe omgeving opwarmen. Zorg daarbij voor hittebestendige hoofdinfrastructuur en andere nutsvoorzieningen, zoals waterleidingen, elektriciteit etc.    
  • C. De ambitie is om 40% van de buitenruimte in te richten middels groen, warmtewerende materialen en/of water; bij verblijfsplekken hanteren we een zon/schaduwverhouding van 50% - 50% op de hoogste stand van de zon op 21 juni om 12 uur.   

Droogte: 
Algemene ambitie is in Den Haag dat droogte in 2050:    

  • Wordt beperkt door maximale sponswerking in de stad via oplossingen in groen en bodembuffers en door wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem;    
  • Niet leidt tot onomkeerbare schade aan kwetsbare gebouwen, infrastructuur, groen en ecologische waarden.    

Voor nieuwe ontwikkelingen/herinrichtingen geldt daarnaast:    

  • A. In het plangebied is de ambitie om 50% (450 mm) van de jaarlijkse neerslag te infiltreren en/of te hergebruiken.    
  • B. Bij de herinrichting van de openbare ruimte in de bestaande stad treft de gemeentemaatregelen om de gevolgen van droogte structureel te beperken.
3.5.4.2 Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is het "Integraal Gemeentelijk Rioleringsplan 2021-2025 (RIS 306620, vastgesteld 17-11-2020). Het plan beschrijft voor het eerst integraal de hoofdtaken van de gemeente voor de vier watercompartimenten: afvalwater, hemelwater, grond- en oppervlaktewater waarbij de onderlinge relaties, beleid en opgaven beschreven zijn. De raakvlakken met de uitwerking van de stadsbrede klimaatadaptatiestrategie zijn opgezocht en geïntegreerd.

De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid voor de zorgplichten zoals omschreven in de Wet milieubeheer en de Waterwet. De zorg voor het rioolstelsel en het grond- en oppervlaktewater vindt gebiedsgericht plaats en op basis van maatschappelijk aanvaardbare kosten. De klimaatverandering zal effect hebben op de grondwaterstanden. Naast monitoring op mogelijke verhoogde grondwaterstanden zullen ook te lage grondwaterstanden nauwlettender worden gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0011.png"      afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0012.png"     
Het grondwatersysteem van Den Haag (bron: Integraal Rioleringsplan 20121-2025)    


De bodemgesteldheid in polders, en in het bijzonder in Wateringseveld, Ypenburg en Leidschenveen (diepe polders) is ongunstiger dan in andere stadsdelen, de verwachte levensduur van de riolering is hier dan ook korter dan gemiddeld. Deze wijken liggen op veengrond en hebben een gemiddeld hoge grondwaterstand die met behulp van sloten en soms ook lokale drainage wordt beheerst. Risico van bodemdaling met invloed op riool en op gebouwen is hier het grootst.

In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op de samenhang tussen diverse gebruiksvormen van en werkzaamheden op maaiveld en ondergronds. Fasering van wegwerkzaamheden en rioolvervanging wordt op elkaar afgestemd. Een primaire notie bij het klimaatbestendiger maken van de stad door het afkoppelen van verharde oppervlakken is het ontstenen en bij voorkeur vergroenen. Verder vormt de aanwezigheid van bomen een uitdaging voor het vervangen van de riolering. Omgekeerd stelt de aanwezigheid van riolering randvoorwaarden aan te planten bomen. Er zal een goede afstemming nodig blijven met programma's van andere partijen, zoals met name het vervangen van waterleidingen door Dunea en gasleidingen door Stedin. Dubbel ruimtegebruik is wenselijk maar stelt wel de nodige voorwaarden. Een goede en tijdige afweging van de belangen is nodig om de verschillende ondergrondse ruimtegebruikers een plek te geven. Er is ook sterke samenhang met energietransitie: aan de ene kant kan er warmte uit de riolering en het water worden gewonnen. Aan de andere kant kan de toenemende vraag naar ruimte in de ondergrond door warmtenetwerken leiden tot een nog grotere druk op de toch al schaarse ruimte in de ondergrond.

Bij herstructureringen en nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap van Delfland een watertoets uitgevoerd. Via een waterparagraaf in het bestemmingsplan wordt de visie op de verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater en de samenhang met oppervlaktewater beschreven en worden eisen voor de verdere uitwerking verwoord. Het hoogheemraadschap hanteert hierbij de watersleutel. Deze is in 2020 vernieuwd en via de website van het hoogheemraadschap te gebruiken. Indien de ontwikkeling kan leiden tot overlast in het project of de nieuwe wijk, kunnen in een vroeg stadium passende maatregelen worden genomen om overlast te voorkomen.

3.5.5 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda, vastgesteld op 1 juli 2016, wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraag gestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad

Den Haag zet daarom met de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664) in op een verandering van het mobiliteitssysteem. Het doel is om zo min mogelijk schade aan mens en milieu te veroorzaken en de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren. Daarvoor zetten we in op het terugdringen van het aantal en de lengte van verplaatsingen, schoner vervoer en door meer verplaatsingen lopend, fietsend en met het openbaar vervoer te laten plaatsvinden. Daarnaast streven we naar schone en emissievrije stadslogistiek, taxi- en doelgroepenvervoer. Het STOMP-principe is hierbij het vertrekpunt: Stappen-Trappen-Openbaar vervoer-Mobiliteitsdiensten-Privéauto. Bij het ontwerp van de openbare ruimte én de gebouwen kiezen we in de eerste plaats voor de voetganger en fietser, gevolgd door het OV, deelmobiliteit en als laatste de privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag.  

Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.3.2 Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0013.png"


Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente. De Nota SWL bevat de functionele eisen die gesteld worden aan de wegenstructuur, zoals een duidelijke hiërarchie in het wegennet en een voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten. De Nota SWL beschrijft ook de wegbeelden voor de inrichting van de verschillende wegcategorieën. Die wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0014.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd.

in 2019 is de Fietsstrategie 2040 – Ruime baan voor de fiets vastgesteld (RIS 302960). Ambitie van de strategie is dat Den Haag een echte fietsstad wordt, voor álle Hagenaars. In 2040 is de fiets het belangrijkste vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. Dat betekent wel dat de infrastructuur moet meegroeien met het fietsgebruik. Dat betekent letterlijk meer ruimte maken voor de groei van het fietsgebruik. Met investeringen in voldoende capaciteit voor de rijdende en de parkerende fiets die ook bijdragen aan een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte. Mede dankzij nieuwe typen fietsen, zoals de E-fiets, de bakfiets en deelfietsen is de fiets voor meer mensen en voor meer verplaatsingen een aantrekkelijke keuze. In 2040 is de (elektrische) fiets het dominante vervoermiddel voor verplaatsingen in de stad. De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in het stedelijke fietsroutenetwerk. Zowel in de realisatie van sterfietsroutes als in het opheffen van ontbrekende schakels op het hoofdroutenet. Het fietsgebruik op de Haagse en regionale routes groeit stevig en moet in goede banen worden geleid; door de conflicten met andere verkeersdeelnemers te verminderen en door in de ruimtelijke inrichting meer prioriteit aan de fiets te geven.

Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het fietsroutenetwerk uit de Fietsstrategie Ruim Baan voor de Fiets. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0015.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in parkeerstrategie Den Haag 2021-2030 (RIS 308711) Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de Nota parkeernormen Den Haag 2021 (RIS309940) en is in oktober 2021 vastgesteld. Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

Toets aan parkeernormen

De bouwblokken gelegen tussen het Ruimzicht en Sportzicht worden voor alle modaliteiten ontsloten via het Ruimzicht. Voor voetgangers is het mogelijk om via de groene wiggen naar de entree van de woning te lopen. Deze groene wiggen zijn niet toegankelijk voor (brom)fietsers, scooters, autoverkeer en bezorgdiensten. Zij moeten het stuk tussen het Ruimzicht en entrees van de woongebouwen lopend afleggen. Tussen de wijk De Zichten en het Sportpark Escamp worden langzaam verkeerroutes aangelegd om de bereikbaarheid van het Sportpark te verbeteren en gezond bewegen te stimuleren. Om de bereikbaarheid van de tramhalte aan de Melis Stokelaan te verbeteren wordt een fietspad richting de halte gerealiseerd. De tramhalte Melis Stokelaan en bushalte Hengelolaan zijn bereikbaar via het Ruimzicht. Het voetpad langs de ecologische zone komt te vervallen. De fietsenstallingen voor bewoners komen op de begane grond en zijn goed toegankelijk. De entrees van deze fietsenbergingen worden zoveel mogelijk direct aan het Ruimzicht of aan een fietspad gerealiseerd.

Het parkeren voor bewoners en bezoekers van de nieuwbouw vindt plaats in gebouwde parkeervoorzieningen. Een klein deel van de bewoners parkeert in een gebouwde parkeervoorziening op het middenterrein. De overige bewoners en hun bezoekers parkerenop afstand in een centraal parkeergebouw aan Het Zicht. Ook de bezoekers van het nieuwbouwwoningen aan het Steenzicht gaan parkeren in dit centrale parkeergebouw. De te handhaven woningen aan het Steenzicht en hun bezoekers parkeren op straat, dit is conform de huidige situatie. Een deel van de parkeerbehoefte voor de bewoners van de nieuwbouw (maximaal 30%) wordt opgelost door de inzet van deelmobiliteit. Deze deelmobiliteit komt in de gebouwde parkeervoorziening op het middenterrein om de loopafstanden zo kort mogelijk te houden. Er is sprake van een sluitende parkeerbalans. Zie onderstaande tabel, hierin is rekening gehouden met deelmobiliteit en toepassen van dubbelgebruik voor voorzieningen. (Dubbelgebruik houdt in dat een parkeerplaats overdag door een voorziening kan worden gebruikt en 's avonds voor een bewoner of bezoeker.) De aantallen woningen en parkeerplaatsen kunnen gedurende de planvorming nog wijzigen, het uitgangspunt is wel dat de parkeerbehoefte altijd volledig op eigen terrein moet worden opgelost.

Parkeerbehoefte     Parkeeraanbod    
Bewoners Zichten 2   140   Zichten 2   35  
Bewoners Zichten 3   151   Zichten 3   69  
Voorzieningen Zichten 7   1   Zichten 7 (parkeergebouw)   260  
Bezoekers Steenzicht (nieuwbouw)   33   Openbare straat   99  
Bewoners + bezoek Steenzicht (huidig)   99      
       
Totaal   424     463  

Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen garanderen wordt in heel Den Haag Zuidwest een parkeerregime ingevoerd. Bewoners en bezoekers van de nieuwbouw komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning op openbare straat omdat zij beschikken over parkeren op eigen terrein of in het centrale parkeergebouw. De te handhaven woningen aan het Steenzicht komen wel in aanmerking voor een parkeervergunning.


Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen te veel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).

De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio;
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen;
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad;
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma;
  • Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen worden zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving;
  • Regionaal is de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting;
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.

3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

  • 1. Een meer sociaal-inclusieve stad.
  • 2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
  • 3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

  • 30% sociale huurwoningen voor de hele stad;
  • 20% middeldure huurwoningen;
  • en een streven naar 20% betaalbare koop.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.


Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.


Woonagenda 2020-2023

Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner van Den Haag fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. "Haags samen wonen, daar geloven we in".

De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:

  • maatregelen om de realisatie en het behoud van goedkope en middeldure woningen te borgen;
  • maatregelen om de sociale huurwoningen in Den Haag beter te verdelen;
  • maatregelen om de leefbaarheid in wijken te beschermen door een rem op de bouw van kleine woningen (kleiner dan 40/50 m2) en het beperken van de mogelijkheid tot bouwkundig splitsen (zie paragraaf 3.7.3);
  • maatregelen voor specifieke doelgroepen waaronder onmisbare beroepsgroepen, woonwagenbewoners, zorgdoelgroepen en studenten.


In het addendum zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4.000 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In het addendum zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er aantal opgesomd:

  • De jaarlijkse bouwambitie is verhoogd. De norm van 30% sociale woningbouw wordt gehanteerd bij nieuwbouwprojecten.
  • Er wordt gestreefd naar 20% betaalbare koopwoningen in nieuwbouw.
  • Op beperkte schaal voert de gemeente een actief grondbeleid als dat helpt om de bouw van sociale huur en starterswoningen te ondersteunen.
  • Het verbouwen van een woning tot 2 of meer zelfstandige woningen (bouwkundig splitsen) kan alleen nog in een beperkt aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden. Ook de regels voor kamerbewoning en kamerverhuurders worden strenger. Dit voorkomt negatieve gevolgen voor het karakter en de leefbaarheid van buurten.
  • Er is in Den Haag een groot tekort aan bepaalde beroepsgroepen zoals leraren, agenten en zorgpersoneel. Daarom experimenteert de gemeente met manieren om deze beroepsgroepen te helpen bij het vinden van huisvesting. Zo maken we het aantrekkelijker om deze beroepen uit te oefenen in Den Haag.
  • Er komen extra maatregelen voor het huisvesten van specifieke groepen zoals studenten, zorgdoelgroepen, ouderen en arbeidsmigranten.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in lijn met de woonagenda Den Haag.

3.7.3 Bouwkundig splitsen

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

Op 15 maart 2019 is de Woonagenda 2019-2023 vastgesteld. In deze agenda staat het stedelijk beleid met betrekking tot bouwkundig splitsen.

De regels voor bouwkundig splitsen zijn strenger geworden. In een groot aantal gebieden in Den Haag is bouwkundig splitsen niet meer mogelijk. In een beperkt aantal gebieden is bouwkundig splitsen onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk. De regels voor bouwkundig splitsen zijn uitgewerkt in de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 die per 1 juli 2019 van kracht is.

Het plangebied van de Zichten 2, 3 en 7 valt niet onder de gebieden waar bouwkundig splitsen mogelijk is.

3.8 Economie

Economische Visie Den Haag+ 2030; brede economische groei in een stad zonder grenzen

De economische visie dient als Kadernota economisch beleid (RIS303550) en vervangt de beleidsnota "de Kracht van Kwaliteit" (RIS180414). De brede economische groei als algemene doel wordt via vier strategische doelen verwezenlijkt:

  • 1. een attractieve stad voor bewoners, bezoekers en bedrijven;
  • 2. een veerkrachtige economische structuur;
  • 3. een excellent ondernemingsklimaat, waarin ondernemers kunnen groeien;
  • 4. voldoende ruimte voor bedrijvigheid in aantrekkelijke werkmilieus.


Brede economische groei is een integrale opgave. Ruimte voor werk mee moet groeien met het inwoneraantal zodat elke inwoner van Den Haag mee kan doen: ondernemer en werknemer, onafhankelijk van opleidingsniveau. Er is dringend behoefte aan meer en kwalitatief diverse betaalbare, duurzame en bereikbare bedrijfsruimte. De Haagse agglomeratie moet meer ruimte bieden aan verschillende soorten bedrijvigheid: van internationale topmilieus tot bedrijventerreinen en kleinschalige bedrijfsruimte in de wijken met voldoende leer-werkmogelijkheden voor vakmensen.

Hoofdkantoren, innovatieve bedrijven en instellingen willen in gemengde locaties, dicht bij elkaar en bij het openbaar vervoer zijn gevestigd. Ook sfeer, imago en uitstraling worden steeds belangrijkere vestigingsvoorwaarden voor ondernemers, onder andere om talent aan te trekken. Ambitie van Den Haag is in 2030 het best scoren op woon- en leefklimaat van de vier grote Nederlandse steden en dé stad zijn voor kwaliteitstoerisme in Nederland. Er wordt ingespeeld op ontwikkelingen als digitalisering, technologische vernieuwing en verduurzaming en ingezet op schonere lucht en minder geluidhinder.


Conclusie

Dit bestemmingsplan is in lijn met de economische visie.

3.8.1 Bedrijven
3.8.1.1 Kleinschalige bedrijvigheid

Het ondersteunen en faciliteren van beginnende en kleinschalige bedrijvigheid vormt de kern van het economische beleid in de wijken. Vergroting van het aanbod aan kleinschalige bedrijfsruimte vormt daarbij een prioriteit. Daarvoor is het Actieprogramma Kleinschalige Bedrijfsruimte opgesteld (RIS181978).

Met dit actieprogramma wordt ingezet op de realisatie van kleinschalige bedrijfshuisvesting. Om de ondernemers die actief zijn in de ambachtelijke bedrijfsactiviteiten zo goed als mogelijk te faciliteren, ligt de focus op de categorieën verzamelgebouw, bedrijvenhof en solitaire panden. Gestreefd wordt naar het toevoegen van bedrijfsruimte in de stadsdelen Escamp, Scheveningen, Segbroek, Loosduinen en Centrum. Uit onderzoek van de Stec Groep naar de behoefte aan kleinschalige bedrijfsruimte in Den Haag (2016) blijkt dat zij op basis van een aanbodanalyse en vraagraming een uitbreidingsvraag verwachten van ca. 30.000 tot 50.000 m² in de periode tot en met 2026. Kleinschalige bedrijfsruimte in dit soort panden is van belang omdat nabijheid van de eigen woning en het verzorgingsgebied belangrijke locatie-eisen zijn van gebruikers van dit type bedrijfsruimte.

Onder kleinschalige bedrijfsruimte wordt verstaan een verblijfsruimte, waarin werkzaamheden overwegend zijn gericht op vervaardiging, verwerking en/of opslag en distributie van goederen. Te denken valt aan ruimten voor aannemers, loodgieters, ambachten, drukkerijen, bouw, groothandel, kleine industrie, reparatie etc. Kantoren en panden waar kantoorachtige activiteiten plaats vinden, behoren niet tot de definitie van bedrijfsruimte. Ook winkels en horecapanden, showrooms met verkoop aan particulieren en andere bebouwing met een commerciële functie ten behoeve van de finale consument vallen buiten deze categorie.

Bedrijfsverzamelgebouwen zijn belangrijk voor startende ondernemers als betaalbaar onderkomen. De gemeente brengt mogelijke locaties voor nieuwe kantoren en bedrijven in kaart en stimuleert de ontwikkeling er van. Voor bedrijven in de maakindustrie denkt de gemeente mee in de huisvestingsmogelijkheden.

Mogelijkheid van bedrijfsruimten in de wijken gaat conform de locatietypologie in de functiemengingstrategie (RIS 127027). De typologie komt er op neer dat bedrijfsruimte groter dan +/-500 m² zich alleen op een bedrijventerreinen kan vestigen. De bedrijvigheid tussen 100 en 500 m² moet zich kunnen vestigen langs de doorgaande wegen in Den Haag. Kleinschalige bedrijvigheid met minder dan +/-100 m² moet zich kunnen vestigen in de woonstraten in de buurt.

Conclusie

Het doel van bestemmingsplan Zichten 2 en 3 is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur en bieden van een actueel juridisch-planologisch kader. Als bijlage bij de regels is de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging opgenomen waarin toegestane bedrijven in de categorieën A en B genoemd zijn.

3.8.1.2 Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).


Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Zie hiervoor ook de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' in de bijlagen bij de regels.

3.8.2 Horeca
3.8.2.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2021-2023

Het Uitwerkingsplan 2021-2023 (RIS 308628) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.

Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.

Horeca in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

Het bestemmingsplan maakt geen horeca mogelijk in het plangebied.

3.8.3 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2018-2025, de gebruiker centraal 2.0' (RIS 300807). De oude kantorenstrategie uit 2010 (RIS 170032) had als doel om het overaanbod van kantoorruimte in Den Haag en de regio te verminderen, door transformatie van kantoren naar ander vastgoed te stimuleren.

Echter, de Haagse kantorenmarkt is in korte tijd sterk veranderd. De vraag naar kantoorruimte neemt toe, terwijl het aanbod (met name) door het succes van de kantorentransformatie afneemt. Er is nu al sprake van kwalitatieve tekorten en onvoldoende aanbod in bepaalde segmenten, bijvoorbeeld bij kantoorverzamelgebouwen.

Daarnaast verandert de aard van de vraag onder invloed van de 'nieuwe economie'. Het gaat nu steeds vaker om kleine bedrijven, start-ups en doorgroeiende bedrijven. Het Midden en Kleinbedrijf (MKB) is hierdoor een belangrijk onderdeel van de Haagse economie en is op zoek naar passende kantoorruimte op een locatie die goed bereikbaar is met het OV, centraal gelegen en dichtbij andere bedrijven en voorzieningen.

Belangrijke elementen van de kantorenstrategie zijn het aanhouden van een planvoorraad van 200.000 m2 bvo voor nieuwbouw, het terughoudend omgaan met transformaties van panden boven de 1500 m2 bvo, het respecteren van bestaande transformatieplannen, het stimuleren van verduurzaming en het verruimen van bestemmingsmogelijkheden. Het Central Innovation District en de Internationale Zone zijn de (inter)nationale toplocaties voor kantoren binnen Den Haag.

Toetsing

Voor het betreffende plangebied van 'Zichten 2, 3en 7' is niet in de vestiging van zelfstandige kantoren voorzien.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Onderwijs

Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkelkansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar meer kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren van onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende en toekomstbestendige schoolgebouwen.

Onderwijshuisvesting

Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs bieden de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) en het Integraal Huisvestingsplan (IHP) Onderwijs 2020 – 2030 (RIS304176) het richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit die toekomstbestendig is (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties) op toegankelijke plekken. Hierdoor wordt met een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad een goed onderwijsaanbod mogelijk gemaakt. Nieuwe schoolgebouwen worden, in aansluiting op de toenemende behoefte aan onderwijshuisvesting in de stad, gerealiseerd op basis van een goede afstemming van vraag en aanbod.

Kinderopvang

Met het raadsvoorstel van 24 april 2014 (rv 45, RIS 271202-140408) heeft de raad besloten om bij nieuwbouw van schoolgebouwen waar gewenst en mogelijk tegelijkertijd rendabel (vervangende) nieuwbouw te realiseren van accommodaties voor kinderopvang. Den Haag streeft ernaar om kinderopvangcentra in, of direct nabij, scholen in stand te houden en, indien dit nodig blijkt, verder uit te breiden. De samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang in kindcentra neemt steeds meer toe en zal intensiever worden. De gemeente kan hierin een faciliterende rol spelen.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

3.9.2 Welzijn en zorg

Beleidsplan Zorg, Jeugd en Volksgezondheid ''Gezond en Veerkrachtig'' Den Haag 2019-2022 (RIS303812)

Den Haag is de stad waar iedereen erbij hoort en zelfstandig mee kan doen in de eigen wijk en in de stad. De juiste ondersteuning en hulp is toegankelijk, betaalbaar, dicht bij huis en tijdig. Informatie, advies, hulp en ondersteuning vinden zoveel mogelijk in de wijk plaats. We zetten in op een verschuiving van (gespecialiseerde) hulp en ondersteuning bij een instelling, naar brede passende ondersteuning in de eigen leefomgeving.

In 2018 zijn het Centrum Jeugd en Gezin, de Wmo-uitvoeringsorganisatie en het Centraal Coördinatiepunt samengevoegd tot één wijkgerichte organisatie Jeugd en Maatschappelijke Ondersteuning (JMO). Inwoners van alle leeftijden kunnen hier terecht voor alle hulp en ondersteuning, inclusief de periodieke onderzoeken voor kinderen, voor vragen over jeugdgezondheidszorg, opvoeding en jeugdhulp.

Voor inwoners in een kwetsbare positie komt er een basisinfrastructuur van het Haagse welzijn, waar zij terechtkunnen voor informatie over alle voorzieningen in de wijk, voor vragen over welzijn en ondersteuning. Deze ondersteuning wordt geboden vanuit de Servicepunten XL. Aan de hand van de kenmerken van de wijk wordt een aantal Servicepunten XL doorontwikkeld.

Het brede kader van dit nieuwe beleidsplan maakt het mogelijk om het Beleidsplan Jeugd 2018-2020 'Haagse jeugd samen aan zet' (RIS298573) hieraan te verbinden. Met het beleidsplan wordt voldaan aan de wettelijke verplichting zoals die is verwoord in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet én de Wet publieke gezondheid.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen
3.9.3.1 Publieke gezondheidszorg

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

3.10 Sport en recreatie

3.10.1 Sport

Sportnota 2015-2030 (RIS 283153)

De Haagse sport is aantrekkelijk, toegankelijk en bereikbaar voor alle Hagenaars. De Hagenaar moet een leven lang kunnen sporten. Om dat te bereiken is het van belang aan te sluiten op de wensen, behoeften en mogelijkheden van alle inwoners. Dit betekent dat drempels, die sommige groepen ervaren om te sporten, moeten worden weggenomen. En ook dat er aansluiting wordt gezocht met andere terreinen, organisaties en maatschappelijke doelen.

Om dit mogelijk te maken, moeten inspanningen geleverd worden door:

  • Sport-inclusief denken: het besef dat sport en bewegen kan helpen bij tal van maatschappelijke vraagstukken dient breed omarmd te worden, zowel in de sport als in andere sectoren.
  • Maatwerk en innovatie: de huidige samenleving - die zich kenmerkt door complexiteit, diversiteit en snelle veranderingen - vraagt om de inzet op slimme verbindingen en passende methoden die aansluiten bij de stad, bij specifieke organisaties en bij de wijk en zijn bewoners.
  • Eigentijdse sportvoorzieningen: de verwachte bevolkingstoename in Den Haag vraagt om efficiënt ruimtegebruik. Dat betekent nadrukkelijke inzet op multifunctionele, duurzame en laagdrempelige sportvoorzieningen, op medegebruik en op sportief gebruik van buitenruimte.
  • Verenigingssport benadrukken: de sportverenigingen vormen het fundament van de Haagse sport en moeten worden gekoesterd en ondersteund, zonder daarbij andere sportverbanden (de zogeheten anders en niet georganiseerde sport) en sportbehoeften te veronachtzamen.

Het aantal inwoners van Den Haag stijgt de komende jaren verder en de gemeente wil dat de sportdeelname (aanzienlijk) toeneemt terwijl de daadwerkelijke behoefte in het algemeen afneemt . Dit betekent dat de beschikbare sportruimte behouden moet blijven en voor zover mogelijk efficiënter worden gebruikt. Hiervoor zijn diverse maatregelen te treffen, zoals herontwikkelingen van bestaande terreinen, aanleg van kunstgras, realiseren van tijdelijke sportvoorzieningen e.d. Voor wat betreft de fysieke situatie dient er aandacht te worden besteed aan:

  • A. Het optimaliseren van de toegankelijkheid van de sportaccommodaties voor Hagenaars met een beperking;
  • B. efficiënt gebruik van sportaccommodaties bevorderen;
  • C. Verbetering kwaliteit (verenigings)accommodaties door stimuleren van onderhoud en energiebesparende maatregelen:
    • 1. Stimuleren van de aanpak van het onderhoud van verenigingsopstallen.
    • 2. Stimuleren voor het aanbrengen van energiebesparende maatregelen op/aan verenigingsaccommodaties.
  • D. Verbeteren van de toegankelijkheid van sportparken door het wegnemen van hekken;
  • E. Voortzetten van de lijn om laagdrempelige sportieve mogelijkheden in de buitenruimte te realiseren;
  • F. Het ondersteunen van de maatschappelijke wijkfunctie van sportverenigingen.

De bestemming "Gemengd" in bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" biedt mogelijkheden voor de vestiging van bijvoorbeeld sportscholen.

3.10.2 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)

Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96

Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • 1. een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek';
  • 2. woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes);
  • 3. speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen;
  • 4. verkeersveiligheid rondom een speelplek;
  • 5. speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.


In dit bestemmingsplan worden binnen diverse bestemmingen speelvoorzieningen toegestaan.

3.11 Duurzaamheidsbeleid

Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829).  

Deze nota beschrijft op hoofdlijnen hoe Den Haag de energievoorziening, leefomgeving, mobiliteit en het afval- en grondstoffengebruik duurzaam en daarmee toekomstbestendig wil maken. Op elk wordt hierna ingegaan. 

 

Energietransitie 

 

De Kadernota geeft aan dat Den Haag streeft naar actieve invulling van het klimaatakkoord van Parijs. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de Rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Uitgangspunten hierbij zijn: 

Minder energie verbruiken en 

Meer gebruik make van schone energie. 

In het navolgende wordt op elk ingegaan. 

De omschakeling van fossiele naar duurzame en daarmee schone energie wordt beschreven in het Stedelijk EnergiePlan (RIS306869). Dat streeft naar een klimaatneutrale stad in 2030 en hiervoor zijn een aantal zaken noodzakelijk.  

Er moeten duurzame bronnen worden gerealiseerd om vervolgens de panden hierop aan te sluiten. Duurzame bronnen waar in Den Haag op wordt ingezet zijn elektriciteit, geothermie, aquathermie en restwarmte.  

Om deze duurzame energie vervolgens te kunnen gebruiken is het van belang netwerken aan te leggen en het elektriciteitsnet te verzwaren.  

Naast gebruik van duurzame energie is ook energiebesparing (isolatie, duurzaam gedrag) van belang omdat juist dit een bijdrage kan leveren aan de haalbaarheid, betaalbaarheid en financierbaarheid van de energietransitie. De markt kan hier zelf zijn werk doen maar de gemeente geeft daarbij zelf het goede voorbeeld door het verlagen van de energievraag van gemeentelijke gebouwen. 

De Transitievisie warmte (RIS310442) werkt vervolgens de uitgangspunten van het Stedelijk Energieplan Den Haag verder uit. Hierbij wordt vooral gefocust op wijkniveau.  

Veel huizen en gebouwen binnen de wijken zijn niet in eigendom van de gemeente zodat er veel wordt verwacht van burgers, ondernemers en betrokken partners. 

De Transitievisie biedt ondersteuning door per buurt of wijk in kaart te brengen of er een keuze voor energieopwekking voor de hand ligt of dat er meerdere opties zijn. Er zijn immers meerdere wijzen om over te stappen van fossiele naar schone energie en bij de verschillende keuzes horen soms ook andere overstapsnelheden. Mogelijkheden zijn warmtepompen, hybride warmtepompen en warmtenetten.  

Verder geldt voor iedere buurt in Den Haag dat men aan de slag kan met isolatie, de overstap naar inductie koken en het plaatsen van zonnepanelen op het dak.  

 

Leefomgeving en klimaatadaptatie 

 

De omgang met de groei van de stad en met de klimaatverandering dient volgens de Kadernota gepaard te gaan met de ambitie om een gezonde, aangename leefomgeving te creëren. Dit vraagt een maximale inzet op  

  • Klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast, hitte en droogte) en  
  • Een sterke vooruitgang in milieukwaliteit.  

In het navolgende wordt op elk ingegaan. 

Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud. 

  • De aan te leggen groenvoorzieningen in de stad zullen aan kwaliteitseisen moeten voldoen, zodat zij toekomstbestendig worden.  
  • In intensiveringsgebieden zullen zij in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groenvoorzieningen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, aanbieden plekken voor rust en ontspanning).  
  • Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, een aangenaam omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Daar hoort ook een afgewogen gebruik en beheer van ondergrond bij. 

 

De Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig (RIS308744) biedt ontwerpprincipes om gebouwen en de buitenruimte klimaatbestendig te ontwerpen en in te richten. Wateroverlast en de schade die daardoor veroorzaakt wordt zijn per locatie te analyseren middels de stresstesten in de klimaatatlas. De sponswerking van de stad moet vergroot worden om de gevolgen van klimaatverandering te beperken. Dat wordt bereikt middels het vasthouden - bergen - infiltreren en/of hergebruiken of - eventueel vertraagd afvoeren van hemelwater. Oplossingsrichtingen zijn sterk afhankelijk van lokale omstandigheden zoals grondwaterstanden en typen ondergrond (zand of veen). Een oplossing vraagt daarmee altijd om maatwerk.  

Het rapport Haagse Hitte (RIS299474) toont het hitte eiland en de overlast in Den Haag aan.  

  • Naast maatregelen op en aan gebouwen die gericht zijn op het buitenhouden van de zomerse zon of verkoeling (zonwering, overstekken, groene daken, verticaal groen, geveltuintjes) bieden;  
  • Bomen schaduw en verkoeling in de zomer;  
  • Bij het bomenbeheer zal klimaatbestendigheid een randvoorwaarde gaan vormen.  

Voor Den Haag zijn de effecten van droogte onderzocht in een Droogtestudie (RIS306855). De studie geeft aan dat verschillende delen van de stad kwetsbaar kunnen zijn voor diverse effecten van droogte. Droogte wordt beperkt door de maximale sponswerking in de stad te benutten door oplossingen in:  

  • Groenvoorzieningen;  
  • Bodembuffers; 
  • Wateraanvoer via het (stedelijke/regionale) oppervlaktewatersysteem. 

 

Mobiliteit 

 

Den Haag zet in de Kadernota op een schoon en efficiënt mobiliteitssysteem. Hiervoor is een verandering van dit mobiliteitssysteem noodzakelijk: de mobiliteitstransitie, welke is vastgelegd middels de Strategie Mobiliteitstransitie 2022-2040 (RIS310664).  

De strategie is opgebouwd uit de volgende vier thema's.  

  • De compacte stad; 
  • De menselijke maat; 
  • Stadsvriendelijke vervoerswijzen; 
  • De regionale context. 


Binnen het thema 'stadsvriendelijke vervoerswijzen' wordt ingegaan op duurzame mobiliteit. Hierin staan duurzame mobiliteitsoplossingen centraal die zo min mogelijk schade brengen aan mens en milieu, en die ten dienste staan van het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Dat betekent onder andere dat wordt uitgegaan van het STOMP-principe: Stappen-Trappen-OV-MaaS-Privéauto.  

 

Bij het ontwerp van de openbare ruimte én de gebouwen wordt in de eerste plaats gekozen voor de voetganger en fietser, gevolgd door het openbaar vervoer, deelmobiliteit en privéauto. Zo vormt de mens het startpunt. Lopen is de basis, voor wat langere afstanden bieden fiets, openbaar vervoer en auto de uitkomst. De privéauto geldt als sluitstuk, deze neemt namelijk de meeste ruimte in beslag. Om de noodzakelijke doorontwikkeling van het mobiliteitssysteem te bewaken, zijn zes doelstellingen voor mobiliteit geformuleerd, waaronder schone mobiliteit; er wordt ingezet op een klimaatneutrale stad in 2030 en op emissievrije mobiliteit. Dat wordt gedaan door  

  • de realisatie van schoner vervoer; 
  • het terugdringen van het aantal en de lengte van verplaatsingen ; 
  • door meer verplaatsingen lopend, fietsend en met het openbaar vervoer te laten plaatsvinden; 
  • daarnaast wordt gestreefd naar schone en emissievrije stadslogistiek, taxi- en
  • doelgroepenvervoer.   

 

Luchtvervuiling heeft ernstige gevolgen voor de gezondheid van onze inwoners en bezoekers. In Den Haag wordt daarom gestreefd de norm van de Wereldgezondheidsorganisatie voor luchtkwaliteit na. In de Aanpak schoon vervoer (RIS303606) wordt daarom versneld ingezet op schonere voertuigen voor een gezondere lucht. De inrichting van (de omgeving van) gebouwen kan hier actief aan bijdragen door ruimte te reserveren en voorzieningen te treffen voor bijvoorbeeld (deel)fietsen en laadpunten voor elektrische voertuigen. Om de luchtkwaliteit in het centrum te verbeteren kent Den Haag diverse milieuzones. Deze gelden onder andere voor vrachtverkeer, bussen, dieselauto's en oude brommers en worden stapsgewijs aangescherpt. Vanaf 2025 moet alle logistiek in de binnenstad emissieloos plaatsvinden (Milieu Zones Den Haag RIS305702). 

 

Afval en grondstoffen 

 

Den Haag draagt met de vaststelling van het Grondstoffenplan (RIS310284) bij aan het Rijksdoel 100% gebruik van hernieuwbare grondstoffen in 2050 (met als tussenstap 50% secundair materiaalgebruik in 2030). De visie van de gemeente is dat afval als grondstof waarde heeft en zoveel mogelijk hergebruikt of gerecycled moet worden. Dit vraagt om een andere aanpak op het gebied van inzameling, verwerking, inkoop, ontwerp en bouwen en slopen. 

 

In het plan zijn drie uitgangspunten vastgesteld om de waarde van afval zo maximaal mogelijk te benutten.  

  • Het eerste uitgangspunt is dat aan de slag wordt gegaan met vraaggericht inzamelen. Dit houdt in dat specifiek afval wordt ingezameld waar lokale ondernemers vraag naar hebben zodat ze dit weer kunnen verwerken in nieuwe producten.  
  • Het tweede uitgangspunt is dat er wordt ingezet op zoveel mogelijk waardebehoud van afval en waar mogelijk waarde toevoegen, het zogenaamde upcyclen.  
  • Tot slot moet afval zoveel mogelijk lokaal worden ingezameld en verwerkt. Als het binnen de gemeentelijke grenzen niet lukt, dan in samenwerking met de regio. Circulariteit van projecten worden getoetst middels de R-ladder. Dit is een meetinstrument met negen vormen van circulariteit. Voorbeelden zijn re-use (producten hergebruiken) en recycle (materialen verwerken tot nieuwe kwaliteit). 

 

In totaal zijn er acht prioritaire stromen gedefinieerd: bioafval, plastic, textiel, elektrische apparaten, papier en karton, grofvuil, bedrijfsafval en bouw- en sloopafval. Voor ieder van deze stromen wordt gekeken hoe deze het beste ingezameld en uiteindelijk hoogwaardig verwerkt kan worden.  

Wat betreft het bedrijfsafval geldt op dit moment dat ondernemers zelf verantwoordelijk zijn voor de inzameling van hun eigen afval. De gemeente Den Haag stimuleert waar mogelijk collectieve inzameling door ondernemers en lobbyt nationaal en Europees voor stedelijke afvalinzameling. Dit houdt in dat op termijn de inzameling van huishoudelijk- en bedrijfsafval wellicht gecombineerd kan worden. 

 

Het aanbieden en ophalen van afval brengt een ruimtevraag met zich mee. De opstelplekken en aanrijroutes moeten voldoen aan de daarvoor geldende randvoorwaarden, zoals geformuleerd in onder andere het handboek openbare ruimte (www.hor.denhaag.nl). Afvalscheiding van de acht prioritaire stromen wordt zoveel mogelijk in de stad gestimuleerd. In de laagbouw doen we dit veelal via huis-aan-huisinzameling. Dit vullen we zowel bij laagbouw als gestapelde bouw aan met afvalsorteerstraatjes in de openbare ruimte. In de gestapelde bouw en hoogbouw kan gescheiden inzamelen uitdagend zijn, omdat er inpandig vaak beperkt ruimte is. Waar mogelijk worden nieuwe pilots opgezet met alternatieve inzamelmiddelen. 

 

Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling met gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten. Er wordt daarbij onder andere ingezet op biobased bouwen (gebruik maken van materiaal dat CO2 opslaat en hernieuwbaar is) en geïndustrialiseerd conceptueel bouwen (bouwproductie versnellen en milieu-impact verlagen). 

Het bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" is in overeenstemming met het duurzaamheidsbeleid. Bij de uitwerking naar bouwplannen kan nog een verdiepingsslag plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Wet en regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn.

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieutoets

Wijzigingswet Wet milieubeheer

De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.

De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.

Aanpassing van het Besluit m.e.r.

Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).

Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu

Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.

Stedelijke ontwikkelingsprojecten

Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.

Samenvatting

Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject' betreft.

Door de omgevingsdienst wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijf afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.

De Afdeling heeft daarin bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject laat kwalificeren.

Natura 2000 gebieden

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0016.png"

Afbeelding: deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal

Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied, waardoor er geen effect is op de Natura 2000-gebieden door de voorgestane planologische ontwikkeling.

Conclusie
De herontwikkeling van het plangebied van Zichten 2, 3 en 7 naar woningbouw en commerciële functies valt te kwalificeren als een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. , en valt binnen de beoogde gebieden voor de transformatie van Den Haag Zuidwest waarvoor een PlanMer is opgesteld. Het bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7 vormt, tezamen met bestemmingsplan Dreven 1, éém vam de eerste ruimtelijke ontwikkelingen waarin het PlanMER Zuidwest voorziet en is daarmee project-MER plichtig. In deel C van het PlanMER Zuidwest is een project-MER opgenomen. Aangezien de ontwikkeling van Zichten 2, 3 en 7 valt binnen de bandbreedte van de onderzochte effecten van het PlanMER, welke als bijlage aan de toelichting van dit plan is toegevoegd, is ervoor gekozen het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 hieraan te toetsen. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling en planologisch worden vastgesteld met dit bestemmingsplan zijn, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en kenmerken van de potentiele effecten, in lijn met het PlanMER Zuidwest.

Uit de toets aan het PlanMER Den Haag Zuidwest blijkt dat er nog een groot aantal maatregelen voor de ontwikkeling van Zichten 2,3 en 7 uitgewerkt moeten worden. We gaan zorgen dat de aandachtspunten bij de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp en het opstellen van de omgevingsvergunningen worden opgepakt, om zo negatieve effecten te beperken en positieve effecten te versterken. Voor een aantal getoetste aspecten uit het PlanMER, zoals ontmoetingsplekken, voorzieningen, parkeren, een gescheiden rioleringssysteem en duurzame energieopwekking zijn aanbevelingen gedaan om met behulp van latere deelplannen en/of monitoring alsnog te voldoen aan de voorspelde effecten uit het MER Zuidwest. De aanbevelingen per deelthema worden genoemd in de specifieke paragrafen in hoofdstuk 4 van de toelichting.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook LNG- en waterstoftankstations en windturbines. Hierop is het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet van toepassing. Voor dergelijke objecten zijn wel rekenmethoden vastgelegd om de veiligheidscontouren te bepalen. Hierbij worden vergelijkbare grenswaarden (PR 10-6) gehanteerd.

Voor de opslag van explosieven wordt geen risicobenadering maar een effectbenadering gehanteerd.

Op grond van artikel 2.6.6 (veiligheidszones munitieopslag civiele inrichting) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden drie veiligheidszones aangewezen.

Voor zowel LPG- als LNG-tankstations heeft het Rijk aanvullend effectgericht beleid geformuleerd door middel van het vaststellen van circulaires. In de circulaires wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis en een kindercrèche). Mensen op hoge leeftijd en kleine kinderen zijn beperkt zelfredzaam. Daarom moet voor dergelijke verblijdsobjecten een grotere afstand tot het vulpunt van een LNG- of LPG-installatie aangehouden worden tenzij aanvullende maatregelen aan de gebouwen worden getroffen.

Aan de effectbenadering wordt verder vormgegeven in het kader van de Omgevingswet.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Dit routeringsbesluit is gewijzigd (RIS302166) en bij besluit van 16 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld (besluiten-lijst RIS302538 onder G.10). De wijziging is op 1 oktober 2019 in werking getreden. Vanaf die datum zijn de venstertijden voor het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg komen te vervallen. Doorgaand vervoer van routeplichtige stoffen is niet meer mogelijk behoudens voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Prof. B.M. Teldersweg en de Rijksstraat 447 (Wassenaar) door middel van een ontheffing.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.


Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

  • Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.


Onderzoek en conclusie

Beschreven effecten uit PlanMER Den Haag Zuidwest
In het PlanMER van Den Haag Zuidwest is geconstateerd dat er binnen Zuidwest geen ontwikkelingen zijn beoogd waarmee het plaatsgebonden risico toeneemt, maar het groepsrisico wel kan toenemen door de verdichting. Dit laatste heeft betrekking op het LPG-tankstation aan de Lozerlaan 1555, twee hogedruk aardgastransportleidingen (ter hoogte van de Lozerlaan) en het transport van gevaarlijke stoffen over de Lozerlaan. In de structuurvisie zijn geen spelregels opgenomen die deze risico's moeten voorkomen of beperken.

Op basis hiervan is het aspect externe veiligheid voor heel Zuidwest negatief beoordeeld.


Toets Zichten 2 en 3 aan PlanMER Den Haag ZuidWest
Uit de toets van Zichten 2 en 3 aan het PlanMER Den Haag Zuidwest volgt dat er voor
Zichten 2 en 3 geen aandachtspunten zijn ten aanzien van externe veiligheid door de grote afstand tot potentiële risicobronnen en transportroutes.

Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Toets 7 biolu ing aan het gemeentelijk beleid kan daarom eveneens achterwege blijven. Voorts blijkt uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Ook zijn er binnen het plangebied of in de directe omgeving geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De effecten zijn in lijn met wat in het PlanMER Zuidwest is voorspeld en vormen derhalve geen verandering op dit aspect.

Geconcludeerd wordt derhalve dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor het vaststellen van het bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, waarbij in artikel 1.2 lid 1 van het Besluit geluidhinder de geluidgevoelige gebouwen worden benoemd. De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied van Zichten 2, 3 en 7 of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Industrielawaai

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.


Procedure hogere waarden

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgestel


Onderzoek en conclusie

Uit de toets van Zichten 2,3 en 7aan het PlanMER Den Haag Zuidwest volgt dat er voor de ontwikkeling een quickscan geluid is uitgevoerd, waarmee het aspect geluid gedetailleerd in beeld is gebracht. De volgende resultaten zijn geconcludeerd:

  • Wegverkeerslawaai: hiervoor is nader akkoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitgevoerde quick scan is het waarschijnlijk dat er vanwege de geluidsbelasting door de Hengelolaan een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaatsvindt en in het kader van het bestemmingsplan hogere waarden moeten worden aangevraagd;
  • Bedrijvenlawaai en lawaai vanaf sportvelden: In de nabijheid van de locatie bevinden zich geen industrieterreinen. Op basis van de uitgevoerde quickscan is het waarschijnlijk dat de geluidsbelasting vanaf het sportveld van invloed zal zijn op de woningen in het plangebied. Derhalve is in de regels een verplichting opgenomen dat ziet op het verplichte binnenniveau. Nader akkoestisch onderzoek is voorts aanbevolen.
  • Geluidhinder vanaf school: Op basis van de uitgevoerde quickscan is het waarschijnlijk dat de geluidsbelasting vanaf de school van invloed zal zijn op de woningen in het plangebied. Derhalve is in de regels een verplichting opgenomen dat ziet op het verplichte binnenniveau. Nader akkoestisch onderzoek is voorts aanbevolen.
  • Evenementenlawaai: naar verwachting is er geen sprake van evenementenlawaai binnen Zichten 2,3 en 7;
  • Cumulatieve geluidbelasting: de geluidbelasting ten aanzien van wegverkeerslawaai, lawaai van sportvelden en lawaai van de nabijgelegen school kan lokaal iets toenemen. Naar verwachting blijven deze effecten beperkt.

Gelet op het bovenstaande blijkt uit de toets aan het PlanMER dat de effecten in lijn zijn met de voor Zuidwest voorspelde effecten in het PlanMER.

4.5 Luchtkwaliteit

Inleiding
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Door het adviesbureau Antea is een onderzoek naar luchtkwaliteit voor de beoogde ontwikkelingen binnen Den Haag Zuid West uitgevoerd. Het beoogde programma ten behoeve van de ontwikkeling van ca. 600 woningen in bestemmingsplan Zichten 2 ,3 en 7 is hierbij meegenomen. Naast het behoud van 104 bestaande woningen in het plangebied, zal dit bestaan uit uit ca. 215 nieuwbouwwoningen voor Zichten 2, 280 nieuwbouwwoningen voor Zichten 3, en 0 woningen voor Zichten 7. In Zichten 7 zal tevens een parkeervoorziening en kleinschalige bedrijfsruimte worden mogelijk gemaakt.

De ontwikkeling valt binnen de regeling NIMB waardoor geen toetsing aan de grenswaarden van luchtkwaliteit nodig is, omdat er geen significante veranderingen in de achtergrondconcentraties wordt verwacht.

Wel is voor Den Haag Zuid West een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat er niet of nauwelijks effecten optreden als gevolg van de beoogde ontwikkelingen. Het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 zal niet leiden tot effecten op de luchtkwaliteit.

Zo blijkt met betrekking tot fijnstof PM10 uit het onderzoek dat de ontwikkeling ten gevolge van het bestemmingsplan ten opzicht van de autonome ontwikkeling op alle plaatsten in het gebied een niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit heeft. De planbijdrage is kleiner of gelijk aan [1,2] µg/m3. Een toetsing aan de grenswaarde kan daarom achterwege blijven.

Met betrekking tot stikstofdioxide NO2 blijkt dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan voorstaat een niet in betekenende mate invloed heeft op de concentratie. De bijdrage is overal kleiner [1,2] µg/m3. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (zie ook Bijlage 8) vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

De Wereldgezondheidsorganisatie (of WHO) adviseert strengere normen dan de Europese Unie. De maximale normen voor fijnstof volgens de Wereldgezondheidsorganisatie bedragen 20 ìg/m³ voor PM10 en 10 ìg/m³ voor PM2,5. Aan deze normen wordt ter plaatse van het plangebied in 2040 voldaan. De verwachte oplevering van het bouwplan zal medio 2024 plaatsvinden waarbij de fijnstofconcentraties al richting de adviesnormen van de Wereldgezondheidsorganisatie verschuiven.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle onderzochte locaties binnen Den Haag Zuidwest wordt voldaan aan de te toetsen grenswaarden uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De ontwikkeling van Zichten 2 ,3 en 7 zal derhalve niet leiden tot effecten op de luchtkwaliteit. Hiermee staat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7 niet in de weg.

4.6 Waterparagraaf

4.6.1 Wateropgave
4.6.1.1 Inleiding

De ontwikkelingen binnen bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7, bestaat uit twee ontwikkelgebieden, bestaande uit twee appartementencomplexen en één parkeergarage. De plangebieden bevinden zich ten westen van voetbalclub Sparta (VCS). De huidige inrichting langs de straat Ruimzicht en Het Zicht betreft bebouwing bestaande uit rijtjeshuizen en portiekflats.

Met betrekking tot het thema water is van belang op te merken dat in het kader van het grotere herstructuringsproject voor de ontwikkeling 'Steenzicht en Ruimzicht' in dezelfde wijk (zie afbeelding 4.6.1.1), reeds een afstemmingsoverleg plaatsgevonden tussen Antea Group, de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap Delfland. De inhoudelijke afspraken vormen ook het uitgangspunt voor de verrichte watertoets rapportage voor het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7, welke als Bijlage 12 aan de toelichting is toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0017.png"
Afbeelding 4.6.1.1:Gedeeltelijke ontwikkeling ‘Steenzicht en Ruimzicht’ in rode en gele contour, als onderdeel van het grotere herstructureringsproject in de wijk Bouwlust en Vredelust, waarvoor reeds afstemming tussen betrokken partijen heeft plaatsgevonden. De figuur is afkomstig uit de reeds opgestelde watertoets Steenzicht en Ruimzicht te Den Haag (10 mei, 2022).

4.6.1.2 Waterkwaliteit


Watersysteem
Het plangebied ligt aan de oostkant binnen de beschermingszone van een secundaire watergang van het Hoogheemraadschap van Delfland. Tevens toont de legger een verruiming van het watervoerende deel van de watergang binnen het plangebied. De situatie is weergegeven in onderstaande afbeelding.
afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0018.png" Afbeelding 4..6.1.2.B: Oppervlaktewatersysteem conform de legger van Delfland. Bron: leggerkaart Delfland.

Onderbemaling
Op basis van gegevens van het hoogheemraadschap en een startoverleg op 16 september 2021 blijkt dat ter plaatse van de sportvelden een onderbemaling aanwezig is. Hierbij wordt het water uit de secundaire watergang aan de zuidoostzijde van de sportvelden (niet zichtbaar in Figuur 4.6.1.2 B) door middel van een gemaal in de primaire watergang gebracht. Het peil in de primaire- en secundairre watergang zijn echter op basis van gegevens van het hoogheemraadschap hetzelfde met een peil van NAP -1,75 m. Vanuit het hoogheemraadschap is ook aangegeven dat het bijbehorende gemaaltje aan de zuidoostzijde van de sportvelden in beheer is bij de gemeente Den Haag.


Waterpeil
Het plangebied ligt binnen de Eschhofpolder, en heeft een vast peil -1.75 m NAP. Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie een waterbergingsopgave voor het plangebied van de Zichten 2, 3.en 7

Veiligheid en waterkeringen
Uit de legger van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt.


kwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen geen KRW-waterlichamen. Het planngebied ligt in een ecologische verbindingszone van de gemeente. Bij de inrichting van het gebied dient rekening gehouden te worden met ecologische factoren. Dit is in paragraaf 4.6.1.6 toegelicht.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. In het plangebied bevinden zich geen rioolpersleidingen.

Naast het plangebied ligt een gemengd rioleringsstelsel, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0019.png"

Afbeelding 4.6.1.2.C: Riolering naast het plangebied. Bron: geoportaal gemeente Den Haag.

4.6.1.3 Uitgangspunten Water in PlanMER Zuidwest en toets aan het PlanMER

In het PlanMER Zuidwest en de toets van Zichten 2,3 en 7 zijn de volgende effecten van de ontwikkeling op het thema water vastgesteld.


PlanMER Den Haag Zuidwest
In het PlanMER van Den Haag Zuidwest is het thema water neutraal beoordeeld. Ten aanzien van het thema water wordt aanbevolen dat

  • Bij de herontwikkeling van Zuidwest dienen waterstructuren te worden behouden en waar mogelijk verbeterd;
  • In de Structuurvisie Zuidwest is het verbeteren van de waterkwaliteit als aandachtspunt genoemd, maar hieraan zijn nog geen maatregelen aan verbonden;
  • Bij de ontwikkeling van Zuidwest wordt het huidige gemengde rioolsysteem vervangen door een gescheiden riool. De hoofdstructuur hiervoor wordt vóór de start van de nieuwbouw aangelegd;
  • Het realiseren van natuurvriendelijke oevers, zonder beschoeiing, is het uitgangspunt.


Toets Zichten 2, 3 en 7 aan het PlanMER
Het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 is aan het PlanMER Den Haag Zuidwest getoetst. Ten aanzien van het thema water zijn daarvoor de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • Binnen het plangebied wordt extra wateroppervlak in het plangebied mogelijk gemaakt, langs de bestaande flats aan de Hengelolaan;
  • Tevens wordt er oppervlakkige waterberging in het openbare groen, binnentuinen en daken voorgeschreven. Deze moeten ervoor zorgen dat een piekbui van 70mm opgevangen kan worden en niet tot overlast zal leiden;
  • Het sportpark ten oosten van het plangebied wordt klimaatbestendig ingericht, waarbij de oevers van de watergangen binnen de ecozone natuurvriendelijk worden ingericht;
  • Het gescheiden rioleringssysteem wordt na de bouw aangelegd vanwege technische overwegingen. Indien dit voor de nieuwbouw al zou worden aangelegd, dan zou het twee keer moeten worden aangepast;
  • In het kader van het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 is een watertoets nodig om de waterhuishouding in beeld te brengen.

Conclusie

Afgezien van het gescheiden rioleringssysteem dat niet vóór, maar na de bouw wordt aangelegd vanwege technische overwegingen, volgt uit de toets aan het PlanMER dat de effecten van het bestemmingsplan Zichten 2, 3 en 7 overwegend in lijn zijn met hetgeen voor Zuidwest voorspeld is. Daarnaast is naar voren gekomen dat nader onderzoek in de vorm van een watertoets benodigd is om de waterhuishoudkundige aspecten van het bestemmingsplan inzichtelijk te maken. De resultaten uit de watertoets, worden in de hiernavolgende paragraaf toegelicht.

4.6.1.4 Benodigde watercompensatie

Met het oog op de eisen vanuit het hoogheemraadschap en vanuit de gemeente ten behoeve van de waterbergingsopgave, wordt de benodigde watercomensatie vanuit beide beheerders voor het specifieke plangebied Zichten 2,3 en 7 hieronder uiteengezet. Het hoogheemraadschap werkt conform de ‘Watersleutel’ en de gemeente heeft aspecten vanuit het ‘Convenant Klimaatadaptief Bouwen’ vastgelegd in een klimaatbeleid. Hierbij is het niet nodig om beide watercompensaties bij elkaar op te tellen, maar dient aan de grootste watercompensatie te worden voldaan.

Bepaling wateropgave volgens watersleutel HH Delfland
Op basis van de watersleutel (zie bijlage 1 van de Watertoets 30102023) blijkt dat door de toename van verharding en rekening houdend met het klimaat in totaal 1.120 m2 aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd dient te worden.

Als het realiseren van nieuw oppervlaktewater aantoonbaar niet mogelijk is binnen het plangebied kan dit ook worden ingevuld met het realiseren van 672,2 m3 waterberging. De waterberging dient ingericht te worden conform de vasthoudmaatregelen van het hoogheemraadschap (zie paragraaf 3.5.3). Deze watercompensatie is benodigd op basis van de gegevens van verhard en onverhard oppervlak, voor het plangebied geldt dat het in de toekomstige situatie zal bestaan uit verhard oppervlak, waar bij de oppervlakte verdeling eventuele waterretentie of toepassing van groene daken niet is meegenomen.
Als de oppervlakken verhard en onverhard in toekomstige ontwerpen veranderen, zal ook de benodigde watercompensatie veranderen. De watersleutel is onderverdeeld in 2 componenten: Het huidige klimaat (A) en een aanvullende opgave om te voldoen aan het klimaat in 2050 (B).

Bepaling wateropgave volgens Gemeente den Haag
Op basis van de hierboven beschreven gegevens van verhard en onverhard oppervlak, dient op basis van een compensatie van 50 mm/m2 in totaal circa 540 m3 aan berging gerealiseerd te worden. Hierbij is de bebouwingsoppervlakte van beide complexen (10.800 m2) als uitgangspunt genomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0020.png"

Uit de vergelijking van de Watersleutel en het Convenant Klimaatadaptief Bouwen/De wegwijzer Den Haag blijkt dat de opgave van het hoogheemraadschap wat betreft omvang maatgevend is, maar ruimte biedt om de opgave buiten het plangebied te realiseren. De opgave voor watercompensatie vanuit de gemeente is minder omvangrijk, maar dient in principe binnen het plangebied gerealiseerd te worden.

4.6.1.5 Waterberging

Aangezien het huidige plangebied onderdeel is van een groter woningbouwproject binnen de gemeente Den Haag, is de watersleutel voor het gehele project reeds ingevuld in de hiervoor opgestelde ‘Nota van Uitgangspunten Zichten’ (RIS308508). Daaruit blijkt dat het gehele gebied 'De Zichten' binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Delfland valt en dat voor het gehele project 3.912 m² nieuw oppervlaktewater gerealiseerd dient te worden of 2.347,3 m³ aan waterberging. In het gehele project is door het graven van nieuw oppervlaktewater en het realiseren van waterbergingslocaties voldoende watercompensatie gerealiseerd in de eerste plannen.

Uit de watertoets volgt dat de borging van de bergingsopgave voor Zichten 2, 3 en 7 ook in een later planfase verder uitgewerkt dient te worden. Om te bezien hoe aan de wateropgave voldaan kan worden voldaan is daartoe in eerder overleg met het Hoogheemraadschap afgesproken dat gekeken moet worden of met de watergangen ten noorden van het plangebied hier al voldoende compensatie geregeld kan worden. Indien de twee watergangen aan de noordzijde voldoende compensatie opleveren dient dit voor aanvang van de bouwwerkzaamheden aan het plangebied gerealiseerd te zijn. Op dit moment zijn aan de noordzijde twee watergangen ingetekend op basis van de randvoorwaardenkaart Zichten. Het oppervlak van de watergangen betreft gezamenlijk circa 1.350 m² (675 + 675).

Voorts volgt uit de watertoets dat het watersysteem nog niet volledig in kaart is gebracht. Op het moment van opstellen van de watertoets is nog onbekend hoe de noordelijke watergangen verbonden worden met de omgeving. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven doodlopende watergangen zo veel mogelijk te willen voorkomen. Derhalve dient in nadere ontwerpen bepaald te worden hoe de watergangen met de omgeving verbonden kunnen worden en hoe het watersysteem binnen het plangebied gaat werken.

4.6.1.6 Klimaatadaptatie

Deze subparagraaf gaat in op de effecten van het plangebied ten aanzien van klimaat.

Uit het PlanMER Zuidwest en de toets aan het PlanMER blijkt dat het thema klimaatbestendigheid licht positief is beoordeeld met betrekking tot de in paragraaf 3.4.1 aangestipte effecten ten aanzien van de onderwerpen hittestress, droogte en extreme neerslag. Zo blijkt dat:

  • In de structuurvisie het uitgangspunt is opgenomen dat de binnentuinen een klimaatadaptieve inrichting krijgen met o.a. een grondlaag van minimaal 1 meter dik. Hierdoor bieden de binnentuinen mogelijkheden voor beplanting en daarmee het tegengaan van hittestress;
  • Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt rekening gehouden met het opvangen en vasthouden van water en is het uitgangspunt dat bij nieuwbouw water zo lang mogelijk op eigen terrein wordt vastgehouden. Er worden nieuwe groen- en waterstructuren gerealiseerd, met name langs de grote wegstructuren. Tot slot biedt de grootschalige ontwikkeling van Zuidwest de mogelijkheid om de leefomgeving klimaatadaptiever in te richten, conform de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig. Al deze maatregelen dragen bij aan het beperken van droogteproblemen;
  • De groen- en waterstructuren (conform de visiekaart klimaatadaptatie) dragen bij aan het opvangen van hemelwater;
  • Er komt een gescheiden rioleringssysteem waarbij hemelwater en afval water gescheiden worden opgevangen. De hoofdstructuur hiervoor wordt voor de start van de nieuwbouw aangelegd.
  • In Zichten 2, 3 en 7 worden groene binnenterreinen, groene wiggen, en een ecologische zone aangelegd waarmee wordt bijgedragen aan het verminderen van de kans op hittestress, het beperken van droogteproblemen en wateroverlast.
4.6.1.7 conclusie

De bergingsopgave voor Zichten 2,3 en 7 die behandeld zijn in de watertoets betreft 1.120 m2. Gelet op gemeentelijk beleid Den Haag voor waterberging betekent het voor de ontwikkeling dat er 540 m3 waterberging binnen het plangebied gerealiseerd dient te worden om in ieder geval aan het gemeentelijk beleid te voldoen. Er resteert dan nog een opgave van 133 m3 om tevens aan de opgave van het waterschap, ex 673 m3, te voldoen. De watergangen aan de noordzijde van het plangebied kunnen hiertoe voldoende compensatie bieden, nadere uitwerking is echter benodigd. De borging van de de bergingsopgave dient in een latere planfase verder uitgewerkt te worden.

Met betrekking tot klimaatadaptatie is het plangebied van Zichten 2, 3 en 7 positief beoordeeld ten aanzien van hitte, droogte en extreme neerslag, en is daarmee eveneens overwegend in lijn met de geconstateerde effecten voor Den Haag Zuidwest.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden voor stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.


Onderzoek en conclusie

Beschreven effecten uit het PlanMER Den Haag Zuidwest

Het aspect bodem is neutraal beoordeeld in het PlanMER omdat er geen functies komen die een risico vormen voor de bodemkwaliteit en eventuele verontreinigingen gesaneerd worden. Geconstateerd is dat:

  • in de huidige situatie de bodemkwaliteit in Zuidwest geschikt is voor ten minste de functie wonen;
  • met de ontwikkeling geen functies zijn voorzien die een risico vormen voor de bodemkwaliteit;
  • eventuele lokale verontreinigingen gesaneerd of ingepakt dienen te worden.

Toets bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7 aan PlanMER Den Haag ZuidWest
De specifieke toets van het bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7 aan het PlanMER is in lijn wat in het PlanMER Zuidwest is voorspeld. Eventuele verontreinigingen worden gesaneerd. Voorts is aanbevolen om voorafgaand aan de aanleg- en bouwwerkzaamheden bodemonderzoek te laten uitvoeren.

Gelet op het bovenstaande worden er met de realisatie van het bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7 geen significante effecten op de bodemkwaliteit verwacht, wat leidt tot een neutrale (0) score.

4.8 Wind en bezonning

Onderdeel van de toetsing van stedenbouwkundige plannen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen worden de normen voor wind en bezonning gehanteerd (RIS 170509).

4.8.1 Wind

Van windhinder is sprake als gedurende een te groot aantal uren per jaar een bepaalde windsnelheid wordt overschreden. Dit treedt op rond hoge gebouwen wanneer er sprake is verhoogde windsnelheden, die het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk maken. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving ter voorkoming van windhinder. De gemeente sluit zich wat betreft beleid ten aanzien van wind aan bij de NEN 8100.

In deze norm is een beslismodel weergeven wanneer een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn:

  • gebouwen hoger dan 30 meter: windonderzoek nodig
  • beschut gelegen gebouwen, hoogte 15 tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is
  • onbeschut gelegen gebouwen, hoogte tot 30 meter: specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is.

PM
Evt. onderzoek zal nog worden uitgevoerd.

4.8.2 Bezonning

De realisatie bouwwerken kunnen gevolgen hebben voor de schaduwwerking in de omgeving. Binnen Nederland worden er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Gemeenten zijn dus vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Gemeente Den Haag sluit grotendeels aan op de 'lichte TNO-norm'. De Haagse bezonningsnorm gaat er vanuit dat de ondergrens op twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van eer dan 10 graden, moet liggen. In afwijking van de lichte TNO-norm is in de Haagse norm de bezonning op gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. De Haagse bezonningsnorm is van toepassing op de omgeving van de te realiseren nieuwbouw en geldt voor bouwwerken vanaf een hoogte van 25 meter of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving. De realiseren nieuwbouw is weliswaar met maximaal 23 meter lager dan 25 meter, maar omwille van een goede ruimtelijke ordening is toch onderzoek uitgevoerd.


PM
Voor de te realiseren nieuwbouw in de Zichten 2 ,3 en 7 wordt onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek toont aan dat wel/niet aan de Haagse bezonningsnormen wordt voldaan. Dit onderzoek zal als bijlage X aan deze toelichting toegevoegd.

 

4.9 Natuurbescherming

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het bijbehorende besluit in werking getreden. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn).


Wat valt onder de vrijstelling:

  • het bouwen en slopen van een bouwwerk;
  • het aanleggen, wijzigen en opruimen van een werk (bijvoorbeeld voor duurzame energieopwekking en grond-, weg- en waterbouw zoals pleinen, straten, het verplaatsen van grond in het kader van bouwrijp maken van een terrein, spoorwegen, waterstaatswerken, waterwegen, waterkeringen, energie-infrastructuur, telecommunicatieinfrastructuur, openbare hemelwater- en ontwateringsstelsels en vuilwaterriolen;
  • De vervoersbewegingen die samenhangen met de werkzaamheden (o.a. het aan- en afvoeren van bouwmaterialen en emissies van werktuigen op de bouwplaats)


Wat valt niet onder de vrijstelling:

  • De productie van bouwmaterialen.

Onderbouwing in de toelichting bij een bestemmingsplan

De toelichting bij het Bsn geeft nog een tip voor de onderbouwing van stikstof in de aanlegfase in onze bestemmingsplannen, waar toch nog vaak om wordt gevraagd: "Deze partiële vrijstelling kan ook helpen bij het vaststellen van bestemmingsplannen door gemeenten. Als het bestemmingsplan dient om bepaalde bouwactiviteiten of de aanleg of wijziging van werken mogelijk te maken, zal voor dit onderdeel van het plan kunnen worden verwezen naar het feit dat al een beoordeling door de wetgever heeft plaatsgevonden die een partiële vrijstelling voor de bouwfase van het project heeft vastgesteld. Als gevolg daarvan kan bij de beschouwing van de stikstofemissies wat betreft de bouwfase gebruik worden gemaakt van de onderbouwing in de toelichting van het besluit" (citaat uit paragraaf 5.4 Nota van Toelichting Bsn). De Nota van Toelichting bevat in paragraaf 5 een uitgebreidere toelichting van de redenering waarom men de vrijstelling mogelijk acht. Als de definitieve tekst is vastgesteld zou je van die motivering dus gebruik kunnen maken in de toelichting bij je bestemmingsplan.

Wettekst

Zie voor de wettekst: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-140.html

Lees ook deze blog voor meer achtergrond: https://www.omgevingsweb.nl/nieuws/wet-en-besluit-stikstofreductie-en-natuurverbetering-een-verlichting-voor-de-bouwsector/


Groene waarden

De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.

De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk van deze aspecten wordt hierna ingegaan.

4.9.1 Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreffen Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.

Onderzoek en conclusie
Zowel uit het PlanMER Den Haag Zuidwest als uit de toets van het bestemmingsplan aan het PlanMER volgt dat er geen ruimtebeslag op beschermde natuurgebieden plaatsvindt. De kortste afstand tussen het plangebied en een Natura 2000-gebied bedraagt 3,5 kilometer. Op basis hiervan is dit aspect in het PlanMER neutraal beoordeeld en is in de toets aan het PlanMER geconcludeerd dat door de ontwikkeling van Zichten 2, 3 en 7 geen ruimtebeslag op beschermde natuur plaatsvindt.

Uit de natuurtoets, welke is opgenomen als bijlage bij de toelichting, volgt dat de effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens de realisatiefase en de gebruiksfase niet op voorhand zijn uit te sluiten. Derhalve is aanbevolen om een AERIUS-berekening voor de aanlegfase en de gebruikersfase op te stellen, aangezien dit inzicht biedt in de aard en omvang van het effect van stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden. Indien sprake is van een toename in stikstofdepositie, is voorts aanbevolen om een ecologische Voorstoets Stikstof op te stellen.

In het voor Zichten 2, 3 en 7 verrichte stikstofonderzoek, welke is toegevoegd als bijlage bij de toelichting, is te zien dat met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator 2023 de effecten m.b.t. stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld zijn gebracht. Daaruit volgt dat de AERIUS Calculator voor de realisatiefase en gebruiksfase geen groter verschil toont dan 0,00 mol/ha/jaar in vergelijking met de referentiesituatie. Uit de berekeningen van de realisatiefase en gebruiksfase blijkt derhalve dat de ontwikkeling van Zichten 2,3 en 7 niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied. Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie zijn daarmee uitgesloten, waardoor geconcludeerd is dat het aspect stikstofdepositie verdere besluitvorming niet in de weg staat

4.9.2 Natuurnetwerk Nederland

Om de nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

In het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 1000 meter ten zuidwesten van het plangebied. Aangezien er geen sprake is van externe werking in de provincie Zuid-Holland zijn vervolgstappen niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0021.png"
Afbeelding: ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van het NNN (groen). Bron: QGIS-PDOK.

4.9.3 Soortenbescherming

De Wet Natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De wet gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.

De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
  • 3. andere soorten' die vanuit nationaal oogpunt zijn beschermd.


Hierbij hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden in de soorten die beschermd zijn. De wet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de wet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Beschreven effecten uit MER Den Haag Zuidwest

Voor het plangebied van Den Haag Zuidwest volgt uit het PlanMER dat een quickscan is uitgevoerd, waaruit blijkt dat het aspect biodiversiteit neutraal is beoordeeld. Geconcludeerd is dat de kansen voor de biodiversiteit niet opwegen tegen de risico's.
Op grond van dit onderzoek zijn de volgende effecten in het PlanMER Den Haag Zuidwest geconstateerd:

  • In Zuidwest zijn beschermde soorten aanwezig zijn, zoals egels en verschillende soorten vleermuizen;
  • Bij sloop en nieuwbouw wordt het leefgebied van deze soorten aangetast;
  • Zonder het toepassen van mitigerende maatregelen (bijvoorbeeld tijdige realisatie van alternatieve verblijfplaatsen) bestaat het risico op het overtreden van de Wet natuurbescherming. Bij de verdere uitwerking van het plan moet nader onderzocht worden welke beschermde soorten aanwezig zijn en negatief beïnvloed kunnen worden;
  • Ten aanzien van de groenstructuur wordt de hoofdgroenstructuur behouden, groenverbindingen versterkt en natuurinclusieve bouw toegepast,
  • Meer dan de helft van de bomen in het gebied is slecht verplantbaar. Per straat of deelproject van Zuidwest dient een bomeneffectenanalyse te worden uitgevoerd, waarmee in een vroeg stadium inzichtelijk wordt gemaakt of en hoe de bomen kunnen worden ingepast in de nieuwe situatie en waar eventuele knelpunten liggen met ondergrondse infrastructuur;
  • De verdichting leidt tot extra recreatiedruk in parken waar veel beschermde soorten aanwezig zijn. Deze toename kan leiden tot verstoring van de aanwezige soorten. De parken ontvangen in de referentiesituatie ook al bezoekers waardoor reeds verstoring plaats vindt. De effecten als gevolg van de herontwikkeling van Zuidwest zijn daardoor beperkt;
  • Het realiseren van natuurvriendelijke oevers, zonder beschoeiing, is het uitgangspunt.

Onderzoek en conclusie
In aansluiting op het bovenstaande volgt uit de toets van het bestemmingsplan aan het PlanMER voor Den Haag Zuidwest dat er een ecozone tussen het sportpark en de Zichten 2,3 en 7 ligt, dat een natuurlijk ingericht gebied is met daarin een doorgaande waterverbinding. De ecozone wordt iets verplaatst om ruimte te maken voor de nieuwe, bredere, bouwblokken van Zichten 2, 3 en 4, maar behoudt zijn huidige omvang in m2 (een breedte van 30 meter). De ecozone is primair bedoeld voor natuur, verstoring (betreden, verlichten) en wordt dan ook zoveel mogelijk gemeden. Op drie plekken, ter hoogte van de wiggen, wordt de ecozone doorkruist door langzaam verkeer. De oevers van de ecozone, alsook de watergangen langs de Hengelolaan worden natuurvriendelijk ingericht.

Geconstateerd is dat de ontwikkeling van Zichten 2, 3 en 7 bijdraagt aan de recreatiedruk in bestaande parken door het toenemen van het aantal bewoners.

In de toets van Zichten 2, 3 en 7 aan het PlanMER Den Haag Zuidwest is geconcludeerd dat nader ecologisch onderzoek is vereist om de eventuele effecten van het bestemmingsplan op beschermde soorten in kaart te brengen. Dit wordt bevestigd door de natuurtoets welke als bijlage bij de toelichting is toegevoegd.

4.9.4 Bescherming bossen

De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).

Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.

4.9.5 De Wet natuurbescherming: meld- en herplantingsplicht

De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.

4.9.6 Houtopstanden

Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 -in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.

De bomen in het plangebied worden gekapt als gevolg van het planvoornemen. Uit de bijgesloten natuurtoets volgt dat het plangebied zich bevindt binnen de bebouwde kom Wnb (of voormalige Boswet). Daarmee vallen de bomen niet onder de definitie van beschermde houtopstanden Wnb. Beschermde houtopstanden Wnb zijn daarom niet relevant voor voorliggend planvoornemen. Gemeentelijk beleid omtrent de kap van bomen en/of bosschages kan echter wel van toepassing zijn (zie ook bijlage 1 van de Natuurtoets).

4.9.7 Bescherming bomen

In de op grond van de Gemeentewet door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de APV van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.

4.9.8 Bomenbalans in het plangebied

Uit het PlanMER Den Haag Zuidwest volgt dat er 923 bomen in Zuidwest bestaan, waarvan het overgrote deel van de bomen een normale conditie en een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar heeft. Meer dan de helft van de bomen is slecht verplantbaar. Per straat of deelproject van Zuidwest dient derhalve een bomeneffectenanalyse te worden uitgevoerd, waarmee in een vroeg stadium inzichtelijk wordt gemaakt of en hoe de bomen kunnen worden ingepast in de nieuwe situatie en waar eventuele knelpunten liggen met ondergrondse infrastructuur.

PM
Een bomenbalans in het plangebied is uitgevoerd, en is in bijlage x aan de toelichting toegevoegd. Per saldo geeft deze balans aan: PM.


Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.4 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.5 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

5.2.1 Beschrijving van het plan

Het college heeft op 07-05-2021 ingestemd met de Nota van Uitgangspunten (NvU) voor de ontwikkeling van De Zichten (RIS308508). Daarna heeft het college de commissie per brief geïnformeerd en is de NvU besproken in de commissie Ruimte van 13-07-2021. De volledige NvU is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Daarnaast is het projectdocument voor Dreven-Gaarden-Zichten fase 1 door het college, onder voorbehoud van goedkeuring door de raad van de bijbehorende grondexploitatie Dreven-Gaarden-Zichten fase 1 (SBK nummer ES-156), op 21 december 2021 vastgesteld (RIS311092) Dit is een uitvoeringsbesluit voor de eerste 10 jaar van de totale gebiedsontwikkeling Dreven-Gaarden-Zichten en de realisatie van ruim 50% van het beoogde programma.

Op basis van de randvoorwaarden uit de NvU zijn regels voor het plangebied opgesteld in dit bestemmingsplan. De randvoorwaarden kaart uit de NvU is hieronder opgenomen, daarna volgt een toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0022.png" Randvoorwaardenkaart (RIS311093).

5.2.2 Functionele hoofdopzet

In Zichten 2,3 en 7 is een verdichtingsopgave gepland met extra woningen, extra bedrijfsruimte en een parkeergarage. In tabel 2.1 is het programma voor de gebouwde functies weergegeven.

Functie   Aantal / m2 bvo  
Woningen   600 woningen, waarvan:  
- Nieuwbouw   - 496 woningen  
Overige functies    
- Bedrijfsruimte   2500 m2 BOG / MOG  
- Parkeergarage   260 parkeerplaatsen  

Tabel 2.1 Programma Zichten 2, 3 en 7


Woningen

De woningvoorraad groeit met bijna drie keer meer woningen dan in de huidige situatie, namelijk in totaal 600 woningen (ten opzichte van 213 woningen in de huidige situatie). Hiervoor wordt 109 van de 213 woningen gesloopt en 496 woningen nieuw gebouwd. 104 bestaande woningen blijven gehandhaafd.

Het doel is om in te zetten op differentiatie van de woningvoorraad met aandacht voor de beoogde doelgroepen. Hiermee komen er woningen bij voor de doelgroepen in de sociale sector, middenhuur en betaalbare koop, zie tabel 2.2.

Soort   Zichten 2   Zichten 3   Totaal   %  
Sociaal   63   152   215   43,4 %  
Midden huur   0   76   76   15,4 %  
Dure huur   0   43   43   8,7 %  
Betaalbare koop   102   0   102   20,5 %  
Dure koop   50   10   60   12%  
Totaal   215   281   496    

Tabel 2.2. Woningtypes nieuwbouw .


Overige gebouwde functies

Het plan biedt daarnaast bedrijfsruimte in de plint van in totaal 2500 m2 BOG /MOG en een nieuwe parkeergarage op de verdiepingen met 260 parkeerplaatsen. Voorheen was er een school voorzien in Zichten 7, dit is gewijzigd. Daarom zijn deze gereserveerde vierkante meter beschikbaar voor BOG/MOG.

5.2.3 Stedenbouwkundige opzet

Stedelijke rand langs het sportpark van de wijk

De randen van het gebied worden aantrekkelijke groene verblijfsgebieden en worden meer geïntegreerd met het sportpark Escamp met de huidige sportverenigingen, nieuwe sportactiviteiten en ecologie. De Zichten 2,3 en 7 krijgt stevige stedelijke wanden aan dit sportpark. Langs de Hengelolaan wordt de singel doorgetrokken tot aan De Stede.

Groene verbinding tussen sportpark en het Marinipark

Een groene wig koppelt het vernieuwde sportpark via de singel van de Vrederustlaan aan het Marinipark. Deze wig krijgt ook een fietsroute. Een tweede groene wig verbindt het sportpark via een looproute met het winkelcentrum de Stede langs de Shalomkerk. Een interne groene kwaliteit van een woonbuurt met hoge dichtheden.

Grotendeels behouden van het stratenpatroon

Voor een belangrijk deel borduurt het ontwerp voort op het huidige stratenpatroon, waardoor fasering makkelijker wordt en volwassen bomenlanen zoveel mogelijk behouden kunnen worden.

Bouwblokken

Binnen de bovenstaande structuur voor de Zichten 2, 3 en 7 zijn bouwvelden zichtbaar. Binnen deze bouwvelden worden diverse woningtypes en bijbehorende functies in orthogonale of haakvormige woongebouwen georganiseerd rondom groene, collectieve binnentuinen: de ontmoetingsplaats voor de blokgemeenschap en een veilige speelplek voor kleine kinderen. Onder de binnentuin liggen parkeerplaatsen en een gezamenlijke fietsenstalling. Deze bouwblokken vormen de ruimtelijke eenheden in de buurt.

Uitgangspunt is dat elk bouwblok minimaal twee openingen of opengewerkte hoeken heeft naar de collectieve binnenwereld: het collectieve binnenterrein is via deze openingen openbaar toegankelijk of 'doorwaadbaar' en draagt zo bij aan ontmoetingen en interactie. De openingen in een bouwblokken zijn feitelijk de 'entrees' van het bouwblok en worden dan ook als zodanig vormgegeven: als uitnodigend stedenbouwkundig gebaar naar de openbare ruimte en uitnodigende toegangen naar de groene binnenwereld. Dat wordt ondersteund door de daar aan gelegen functies en/of de architectonische uitstraling: open, uitnodigend en vriendelijk.

Ter verlevendiging van de groene wiggen, de langzaam verkeersroutes door de buurt, moeten er expressieve, aantrekkelijke overhoekse ruimtes op de hoeken worden gerealiseerd. Dit is in principe een representatieve entreehal, maar kan ook een aantrekkelijk alternatief niet-woonprogramma (koffiebar, buurthuiskamer, etc.) worden.

De bouwblokken kennen altijd een mix van woningtypes, gezinswoningen, appartementen, maisonettes, ect. De mix van woningen in de bouwblokken levert een afwisseling in hoogtes: een laag tot 13 meter, een 'stedelijke laag' van 13-23 meter en daar bovenop 'optoppingen' tot 35 meter en hoogteaccenten tot 50-70 meter. De stedelijke laag is herkenbaar in de massaopbouw.


Zichten 2 (Op de verbeelding met een woonbestemming aangeduid)
Binnen de ontwikkellocatie Zichten 2 worden 44 meergezinswoningen gesloopt. Uitgangspunt is op deze locatie circa 215 appartementen in diverse woningtypes en segmenten te combineren in een halfopen stedelijk bouwblok met toren met een groen, collectief binnenterrein van hoge kwaliteit. Onder de binnentuin liggen parkeerplaatsen en een gezamenlijke fietsenstalling. Het bouwblok krijgt een mix van woningtypes, gezinswoningen, appartementen, maisonnettes, etc. Gevels aan de openbare ruimte zijn altijd 'voorkanten': er liggen in principe geen galerijen aan de openbare ruimte en er is geen sprake van volledig gesloten kopgevels. Zowel aan de openbare ruimte als ook rond de binnentuin dient er een prettige mix te zijn van gevels met slaapkamers en gevels met woonkamers.
De mix van woningtypes in het bouwblok levert een afwisseling in hoogtes van 13 - 70 meter.

Eenzijdig georiënteerde woningen krijgen een kwalitatief uitzicht; op een aantrekkelijk stuk openbare ruimte of op een kwalitatief hoogwaardig ingerichte binnentuin, met voldoende afstand (ten minste circa 20m) tot een tegenoverliggende woning.

Op de begane grond kunnen, op de representatieve hoeken van de bouwblokken, ontmoetingsruimtes voor de bewoners van het bouwblok komen. De gebouwdelen worden zoveel mogelijk ontsloten via de straat Ruimzicht of zo dicht mogelijk daarop. Denk hierbij ook aan de fietsenstallingen.

Zichten 3 (Op de verbeelding met een woonbestemming aangeduid)
Binnen de ontwikkellocatie Zichten 3 worden 44 meergezinswoningen gesloopt. Uitgangspunt is op deze locatie circa 280 appartementen in diverse woningtypes en segmenten te combineren in een halfopen stedelijk bouwblok met toren met een groen, collectief binnenterrein van hoge kwaliteit. Onder de binnentuin liggen parkeerplaatsen en een gezamenlijke fietsenstalling. Het bouwblok krijgt een mix van woningtypes, gezinswoningen, appartementen, maisonnettes, etc. Gevels aan de openbare ruimte zijn altijd 'voorkanten': er liggen in principe geen galerijen aan de openbare ruimte en er is geen sprake van volledig gesloten kopgevels. Zowel aan de openbare ruimte als ook rond de binnentuin dient er een prettige mix te zijn van gevels met slaapkamers en gevels met woonkamers.
De mix van woningtypes in het bouwblok levert een afwisseling in hoogtes van 13 - 70 meter.

Eenzijdig georiënteerde woningen krijgen een kwalitatief uitzicht; op een aantrekkelijk stuk openbare ruimte of op een kwalitatief hoogwaardig ingerichte binnentuin, met voldoende afstand (ten minste circa 20m) tot een tegenoverliggende woning.

Op de begane grond kunnen, op de representatieve hoeken van de bouwblokken, ontmoetingsruimtes voor de bewoners van het bouwblok komen. De gebouwdelen worden zoveel mogelijk ontsloten via de straat Ruimzicht of zo dicht mogelijk daarop. Denk hierbij ook aan de fietsenstallingen.

Zichten 7 (Op de verbeelding met een gemengde bestemming aangeduid)
Binnen de ontwikkellocatie Zichten 7 worden 21 meergezinswoningen gesloopt alsmede bedrijfsmatige/ maatschappelijke ruimtes die zich op de begane grond bevinden. Uitgangspunt is op deze locatie een parkeergebouw met ruimte voor circa 260 parkeerplaatsen gecombineerd met bedrijfsmatige/ maatschappelijke ruimtes op de begane grond. Gevels aan de openbare ruimte zijn altijd 'voorkanten' en de uitstraling van het gebouw is van hoge kwaliteit.
Het gebouw heeft een hoogte van 13 - 23 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0023.png" Figuur 2 Impressie Zichten 2, 3 en 7 (bron: Heijmans, 2023)

5.2.4 Ontsluiting en parkeren

De bouwblokken gelegen tussen het Ruimzicht en Sportzicht worden voor alle modaliteiten ontsloten via het Ruimzicht. Voor voetgangers is het mogelijk om via de groene wiggen naar de entree van de woning te lopen. Deze groene wiggen zijn niet toegankelijk voor fietsers, autoverkeer en bezorgdiensten. Zij moeten het stuk tussen het Ruimzicht en entrees van de woongebouwen lopend afleggen. 

Een klein deel van de bewoners parkeren in een gebouwde parkeervoorzieningen op het middenterrein. De rest van de bewoners en hun bezoekers gaan parkeren op afstand in het centrale parkeergebouw aan Het Zicht. Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen garanderen wordt in heel Den Haag Zuidwest een parkeerregime ingevoerd. Bewoners en bezoekers van de nieuwbouw komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning op openbare straat omdat zij beschikken over parkeren op eigen terrein of in het centrale parkeergebouw. De te handhaven woningen aan het Steenzicht komen wel in aanmerking voor een parkeervergunning. In het centrale parkeergebouw is daarnaast ook ruimte voor de bezoekers van de nieuwbouwontwikkeling Steenzicht. 

5.2.5 Groen

Openbare ruimte

Het handboek openbare ruimte geeft principes voor wegprofielen. Belangrijker is echter welke functie de openbare ruimte heeft. Bij het ontwerpen van de openbare ruimte gaan we meer uit van de voetganger en fietsers en wordt de auto minder dominant. Elk bouwblok is in elk geval aan één zijde bereikbaar per auto.

De nadruk komt meer te liggen op verblijven dan op ontsluiten. Dit sluit ook aan bij de principes van Duurzaam Veilig. Voetpaden hebben minstens 2,5 meter vrije doorloopruimte zodat wandelen, spelen, bewegen en ontmoeten wordt gestimuleerd zonder dat men last heeft van elkaar en een eventuele lichtmast of boom de doorgang niet direct belemmerd. Daarnaast wordt er zoveel mogelijk verharding gemeden ten gunste van groen.

Tussen het sportpark en de Zichten 2 en 3 is een ecologische verbindingszone gelegen. Een natuurlijk ingericht gebied met daarin een doorgaande waterverbinding. Deze zone is reeds aanwezig en wordt wat verplaatst om ruimte te maken voor de nieuwe bouwblokken van Zichten 2 en 3, en in de nabije toekomst ook blok 4. Daarnaast zal er meer water gerealiseerd worden om de woningbouw mogelijk te maken. Waar mogelijk is het principe van de minimale breedte van 30 meter toegepast. Ter hoogte van de school en het ESDO-veld is dit niet het geval. De vierkante ecologische meters die gerealiseerd worden zullen hoogwaardig en kwalitatief ingericht worden, waardoor de ecologische waarde wordt verhoogd ten opzichte van de bestaande situatie.

De ecologische verbindingszone is primair bedoeld voor natuur en verstoring (betreden, verlichten) wordt dan ook zoveel mogelijk vermeden. Ter hoogte van de wiggen wordt op 3 plekken de ecologische verbindingszone doorkruist met wandelpaden. Bij de middelste wig wordt dit gecombineerd met een fietspad.


Beeldkwaliteit ecologische zone

Voor de ontwikkeling ecologische zone moet rekening worden gehouden met een bepaald beeld voor bewoners en uitgangspunten:

  • De ecologische zone wordt ecologisch ingericht waarbij 'wilde' natuur uitgangspunt is.
  • De ecologische zone wordt ecologisch beheerd, dit betekent minder vaak maaien en de aanwezigheid van een hogere grasvegetatie. Dit heeft gevolgen voor gebruik voor het uitlaten van dieren.
  • De ecologische zone dient conform de uitgangspunten van de Nota Stadsnatuur en Richtlijn Licht op Natuur (RIS305825) donker te blijven vanwege de functionaliteit voor vleermuizen.
  • Het wandelpad aan Zichten 2 wordt verlicht conform uitgangspunten uit de Richtlijn licht op natuur. Dus geen 'standaard' lantaarnpalen langs het voetpad of de kruisende (fiets)paden.

Toegankelijkheid/ beeldkwaliteit woonblokken

De woningen grenzen 'hard' aan de ecologische zone, maar er is een overgangszone van 2 meter. Deze zone wordt in een verder stadium uitgewerkt.

Ecologische functionaliteit

Ligging/hoogte van de bouwblokken t.o.v. de ecologische zone > de afwezigheid van zonlicht is een beperkende factor ten aanzien van functionaliteit van de zone. Het wegnemen van het zonlicht van het gebouw heeft een negatief effect op de waterkwaliteit en het waterleven (zoals vissen, amfibieën en insecten).

Sport

Realisatie van de ecozone en de bouwblokken in hun beoogde omvang is mogelijk omdat op het naastgelegen sportpark Escamp ruimte kan worden gevonden door het draaien van velden.

Binnentuinen

De collectieve binnentuinen vormen de gemeenschappelijke buitenruimte van de bouwblokgemeenschap in combinatie met langs de gevels van de woningen semi-private zones als veranda of voortuintjes. Eventuele grenzen collectief – privé moeten worden mee ontworpen.Uitgangspunt voor de binnenruimten is een groene inrichting. De collectieve, groene binnenruimtes zorgen er samen met het openbare groen voor dat de totale hoeveelheid groen in de buurten op peil blijft: een aspect wat het meest genoemd en gewaardeerd wordt tijdens participatiegesprekken met bewoners.

De ruimtelijke verbinding tussen de binnenruimtes en het openbaar gebied ontstaat door openingen in de bouwblokkenstructuur. Uitgangspunt is dat elk bouwblok minimaal twee openingen of opengewerkte hoeken heeft naar de collectieve binnenwereld: het collectieve binnenterrein is via deze openingen toegankelijk of 'doorwaadbaar' en draagt zo bij aan ontmoeting en interactie. De openingen in de bouwblokken zijn feitelijk de 'entrees' van het blok en worden dan ook als zodanig vormgegeven. De positie van bouwblokopeningen dient altijd in onderlinge samenhang met de andere entrees naar de woongebouwen en in de ruimere stedenbouwkundige context te worden gezien.

5.2.6 Water

Binnen het plangebied en de grotere uitgangspunten vanuit de NvU wordt extra wateroppervlak in het plangebied mogelijk gemaakt, langs de bestaande flats aan de Hengelolaan. Tevens wordt er oppervlakkige waterberging in het openbare groen, binnentuinen en daken voorgeschreven. Deze moeten ervoor zorgen dat een piekbui van 70mm opgevangen kan worden en niet tot overlast zal leiden.

5.3 Duurzaamheid

5.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De structuurvisie bevat geen belangen die voor dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in dit bestemmingsplan geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 1 januari 2023 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. In de ontwerp-NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende vier prioriteiten worden onderscheiden:

  • Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.

Het abstractieniveau van de ontwerp-NOVI is van een andere orde dan de thema's die in het plangebied spelen. Toch kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan aansluit bij de uitgangspunten uit de ontwerp-NOVI.

5.3.2 Waterhuishouding

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt in het kader van de watertoets overleg gevoerd over de waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. De waterparagraaf in hoofstuk 3.5 Water bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

5.3.3 Duurzaamheidsbeleid

Verwezen wordt naar hoofdstuk 3.11 van deze toelichting.

5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.4.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving die o.a. via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in een nieuw tabblad in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7" behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.4.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk.  
Cultureel erfgoed    
Cultuur historische waarde    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   Op basis van onderzoeken is de archeologische verwachting voor het plangebied laag, waardoor in het onderhavig plangebied geen archeologische waarde aanwezig is.  
Water  
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027(ook wel 'WBP 6') is het strategisch werkplan van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van grondwater   Over deze ontwikkeling heeft vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf 4.9 Natuurbescherming) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   Het plan is hiermede in overeenstemming.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: De bestemming Verkeer-Straat ziet op alle straten in het plangebied: Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat. Verblijfsgebieden zijn als Verkeer-Verblijfsgebied aangegeven.  
De nota “Parkeernormen Den Haag 2021” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren deels op eigen terrein en deels op de openbare weg met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2017-2030 is dat als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, de stad zich moet versterken door telkens meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   In het plan wordt ingezet op de stedelijk gewenste verdichting.Het plan behelst circa 600 woningen, waarvan circa 50 %in de sociale woningbouw.  
Economie  
Bedrijven
 
De bestaande bedrijven kunnen binnen het plangebied gevestigd blijven  
Dienstverlening
 
De bestemming dienstverlening biedt ruimte voor nieuwvestiging van dienstverlenende bedrijven met een maximale bruto-vloeroppervlakte van 200m2.  
Horeca
 
In het plangebied is de vestiging van horeca in de categorie licht toegestaan tot maximaal 250 m2.  

Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Dit bestemmingsplan maakt welzijnsvoorzieningen gericht op sport, cultuur en maatschappelijk welzijn, alsmede tentoonstellingsruimten en presentatieruimten mogelijk  
Sport en recreatie  
Sport   De bestaande (binnen)sportvoorzieningen zijn in het bestemmingsplan opgenomen.  
Recreatie   Het bestemmingsplan maakt het realiseren van speelvoorzieningen mogelijk  

5.5 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikelen 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 8 tot en met 12) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 13 en de slotregel in artikel 14.
5.5.1 Inleidende regels


In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

Deze bestemming heeft betrekking op de te handhaven bebouwing aan plot 7 van Zichten 2 en 3, inclusief het daartussen gelegen binnenterrein, waarop de bestemming met name bebouwing ten behoeve van parkeervoorziening, bedrijfsmatige en maatschappelijke voorzieningen toelaat.

Artikel 4 Groen

De bestemming groen is toegekend aan alle openbare groenvoorzieningen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor plantsoen, grasvelden, gazons, bomen en planten, boomvakken en plantenvakken, waterlopen en waterpartijen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en ecologische verbindingszone. Voorts is ter plaatse van de functieaanduiding "ov" op de Hengelolaan openbaar vervoer en de bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsstraat

Deze bestemming heeft betrekking op de in het plangebied opgenomen straten, die alle een verblijfsfunctie hebben.

Artikel 6 Wonen

Met deze bestemming wordt de beoogde nieuwbouw van appartementen mogelijk gemaakt. In het artikel is de verplichting opgenomen dat in totaal 50% van de woningen als sociale huurwoningen zullen worden geëxploiteerd door een toegelaten instelling.

De bestemming Water is toegekend aan al het water binnen het plangebied. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor water, vijver, waterberging, oever, steiger en bruggen voor fietsers en voetgangers. Burggen voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

5.5.3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in.
 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 11 Algemene afwijkingsregels. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval.Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging. De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Artikel 12 Overige regels:Dit artikel is opgenomen ter verduidelijking dat met wetten, wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen waarnaar wordt verwezen in de regels van dit bestemmingsplan wordt gerefereerd aan wetten, wetsbepalingen, algemene maatregelen van bestuur of verordeningen zoals deze luiden op het moment van het ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.

Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan "Zichten 2, 3 en 7"'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt planologisch de ontwikkeling van maximaal 600 woningen mogelijk . 

De bouw is aan te merken als een bouwplan, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarom is de gemeente op basis van artikel 6.12 Wro verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

Het bouwplan vindt plaats op percelen welke door de gemeente Den Haag in erfpacht zijn uitgegeven. Bij aanpassing van de erfpachtvoorwaarden ten behoeve van het nieuwe bouwplan wordt door de afdeling Erfpacht suppletie in rekening gebracht.

Kostenverhaal voor apparaatskosten en eventuele ingrepen in het openbare gebied wordt hier verzekerd via een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initatiefnemer.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan is op datum 14 juli 2023 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

1. Provincie Zuid-Holland
2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
3. Hoogheemraadschap van Delfland
4. Dunea
5. Omgevingsdienst Haaglanden
6. GGD Haaglanden
7. Politie Eenheid Den Haag
8. Veiligheidsregio Haaglanden
9. HTM Personenvervoer NV
10. Stedin B.V.
11. TenneT Regio West
12. N.V. Nederlandse Gasunie
13. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
14. Stichting Bewonersorganisatie Bouwlust-Vrederust.

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland

Inhoud:
Hartelijk dank voor het toesturen van het concept ontwerp- bestemmingsplan Zichten 2 en 3. Kijkend naar de belangen van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, zie ik geen aanleiding voor een reactie op dit plan.

Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van ruimtelijke plannen in uw gemeente die een relatie hebben met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.

Reactie gemeente Den Haag:
De ingekomen reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.

3. Hoogheemraadschap van Delfland
Inhoud:

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Zichten 2 en 3 in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Waterbelang onvoldoende geborgd

In het plan is het waterbelang onvoldoende geborgd en is nog onvoldoende invulling gegeven aan de uitgangspunten van goed waterbeheer, zoals vermeld in de Handreiking watertoets voor gemeenten. De meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op onze website www.hhdelfland.nl/regelen/watertoets-ruimtelijke-plannen/. In de bijlage van de handreiking zijn zeven waterthema’s benoemd. Wij verzoeken u te beschrijven, hoe het plan zich tot deze thema’s verhoudt.

Wij vragen u onderstaande aanpassingen op de verbeelding en in de regels en de toelichting te maken. Tevens gaan wij graag met u in overleg voor een nadere afstemming.

Verbeelding en regels

In de bovengenoemde handreiking, paragraaf 5, wordt op de borging van het waterbelang in ruimtelijke plannen ingegaan. Wij verzoeken u bij het opstellen van de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan de handreiking als leidraad te hanteren. In paragraaf 5 zijn per waterthema de relevante aspecten, die belangrijk zijn om op te nemen in het bestemmingsplan, beschreven.

Op de verbeelding ontbreekt het secundair polderwater (overig water). Wij vragen u het oppervlaktewater op de verbeelding aan te geven, bijvoorbeeld als bestemming “water” of als functieaanduiding bij een andere bestemming. Meer informatie hierover is te raadplegen in paragraaf 5.2, “Juridische regelingen in het bestemmingsplan”, op pagina 42 en 43 van de handreiking.

Voor de bestemming “water” in een bestemmingsplan is een voorbeeldartikel opgenomen in de handreiking, paragraaf 5.4 op pagina 47. Wij verzoeken u (indien relevant) hierbij zo veel als mogelijk bij aan te sluiten. Voor het plan geldt een wateropgave voor het compenseren van toename van verharding en voor het compenseren van klimaateffecten. Wij vragen u de wateropgave in de regels van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke bepaling te borgen, gekoppeld aan de aanvraag omgevingsvergunning, waarbij advies bij het waterschap moet worden gevraagd.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied liggen geen waterkeringen, zoals bedoeld op de legger van het waterschap. Wij verzoeken u dit te beschrijven.

Voorkomen van wateroverlast (waterkwantiteit)

Waterstructuur en doorstroming

In het beoogde plan wordt het oppervlaktewater aangepast. Wij vragen u een situatietekening met maatvoering aan te leveren, waarin de bestaande situatie en nieuwe situatie van het oppervlaktewater uitgewerkt is. Daarnaast verzoeken wij u een beschrijving van het bestaande watersysteem en het nieuwe watersysteem aan te leveren. Voor meer informatie over het watersysteem verwijzen wij u naar onze legger Legger - Delfland (hhdelfland.nl).

Aanpassing aan het oppervlaktewater, zoals bijvoorbeeld het dempen en graven van water, de aanleg van duikers en de aanleg van bruggen, dient aan de beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Delfland te voldoen. In de beleidsregels Dempen en graven, Kunstwerken in wateren en Werken in het profiel van wateren zijn de toetscriteria te raadplegen, waaraan het nieuwe ontwerp moet voldoen. Meer informatie hierover is te vinden in de bijlage van de Handreiking watertoets voor gemeenten, paragraaf B1.2.1 op pagina 12.

In het beoogde plan is het van belang, dat de structuur van het watersysteem door het ruimtelijk plan niet verslechtert en dat het gewaarborgd blijft, dat de aan- en afvoercapaciteit en de doorstroming goed blijven functioneren. Wij verzoeken u dit te onderbouwen.

Wateropgave compensatie verharding en compensatie klimaateffecten

Wij vragen u de wateropgave voor het plangebied door middel van het invullen van de watersleutel te bepalen en deze onderdeel van het bestemmingsplan te laten uitmaken. De watersleutel is te raadplegen via onze website Berekenen met de watersleutel - Delfland (hhdelfland.nl). Op onze website is ook meer informatie te vinden over het toepassen van de watersleutel.

Wij verzoeken u in de waterparagraaf uit te werken, op welke manier de wateropgave ingevuld wordt. Hierbij dient ten minste de wateropgave voor de compensatie van toename van verharding in open oppervlaktewater gegraven te worden.

De wateropgave voor de compensatie van de klimaateffecten mag door middel van een vasthoudmaatregel. Bij de berekening van de wateropgave in het kader van de watertoetsprocedure (zoals met de watersleutel) wordt rekening gehouden met klimaatverandering, omdat gerekend wordt met de verwachte neerslag in 2050. Die opgave is gericht op het voorkomen van wateroverlast vanuit het oppervlaktewater in tegenstelling tot de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig, dat zich vooral op hemelwateroverlast richt.
In samenspraak met de gemeente worden de eisen uit de Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig

en de wateropgave voor klimaateffecten, berekend met de watersleutel, naast elkaar gehanteerd. Omdat maatregelen voor beide doelen effectief kunnen zijn, hoeft alleen de grootste klimaatwateropgave gerealiseerd te worden.

Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen. Deze zijn te vinden op www.hhdelfland.nl/over-ons/beleid/beleid/. Wij verzoeken u in de waterparagraaf nader uit te werken, op welke manier de wateropgave ingevuld wordt en aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen voldaan wordt. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in stand houden van de voorziening.

Klimaatadaptatie

Delfland en vrijwel alle gemeenten in zijn beheergebied hebben zich met de ondertekening van het “Convenant Klimaatadaptief Bouwen” gecommitteerd, om de huidige bouwopgave klimaatadaptief te ontwikkelen: verminderen van de kans op wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en vergroten van de biodiversiteit, zie ook Welkom | Bouw Adaptief.

De gemeente Den Haag heeft hiervan een vertaling in de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” gemaakt. Wij vragen u dan ook, om de eisen vanuit de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” in het plan te verwerken.

Ten aanzien van extreme neerslag geldt onder meer:
“Bij nieuwbouw stellen we de eis dat er 50 mm van een korte hevige bui van 70 mm in 1 uur op privaat terrein tijdelijk kan worden opgevangen en dat na minimaal 24 uur en maximaal 48 uur de bergingscapaciteit weer beschikbaar is.”.

Wij verzoeken u in de toelichting op te nemen, op welke manier invulling aan de “Wegwijzer Den Haag Klimaatbestendig” gegeven wordt.

Grondwater

Wij vragen u de geschiktheid van het gebied voor het ruimtelijk plan met betrekking tot grondwater/bodem te onderbouwen. Tevens verzoeken wij u de effecten van het ruimtelijk plan (ondergrondse constructies) op het lokale grondwatersysteem/bodem te beschrijven (barrièrewerking).

Onderhoud en bagger

Wij vragen u te beschrijven, op welke wijze rekening met het onderhoud en de inspecteerbaarheid van het oppervlaktewater, aangrenzend aan het plangebied, gehouden is. In de leggertekst zijn de vereiste beschermingszones (onderhoudsstroken) opgenomen, te raadplegen via onze website Legger - Delfland (hhdelfland.nl). Deze beschermingszones dienen vrijgehouden te worden van toekomstige werken. Voor eventuele werken in deze zones is een watervergunning nodig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Wij verzoeken u een beschrijving van de effecten van de nieuwe ontwikkeling op de huidige chemische en ecologische watersysteemkwaliteit te geven. Een achteruitgang van de watersysteemkwaliteit en ecologie is niet toegestaan, bijvoorbeeld door de eventuele aanleg van aquathermie circulatiesystemen en doorstroomsystemen.

In het plangebied liggen kansen voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Wij vragen u te benoemen, hoe hieraan invulling gegeven kan worden.

Afvalwaterketen

Wij verzoeken u te beschrijven en te onderbouwen:

  • of de capaciteit van de riolering en het rioolgemaal in de toekomstige situatie voldoende is;
    Dit is om te voorkomen, dat er een toename op de kans van overstorten op het oppervlaktewater is.
  • de kwantitatieve en kwalitatieve effecten van lozingen en de daardoor verwachte veranderingen op het oppervlaktewater/riolering, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwater en de aanleg van eventuele WKO-systemen;
  • hoe in het plan met de afvoer van hemelwater omgegaan wordt (“de weg van het water”).

Watervergunning

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan is een watervergunning en melding nodig. Voor meer informatie over deze watervergunning en melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/regelen/vergunning-aanvragen/.


Reactie:
Er wordt op dit moment een watertoets opgesteld, waarbij deze reactie zal worden betrokken. Eventuele aanpassingen zijn afhankelijk van de resultaten van de watertoets en zal de Gemeente Den Haag nader afstemmen met het Hoogheemraadschap.


4. Dunea
Inhoud:
Hierbij namens Dunea een reactie op het concept ontwerp-bestemmingsplan Zichten 2 en 3;
In de wijk De Dreven heeft Dunea verschillende drinkwaterleidingen liggen. Op sommige van deze plekken staan in het ontwerp-bestemmingsplan nieuwbouwwoningen geprojecteerd.

Deze zullen vervangen of verwijderd moeten worden. Graag kom ik met jullie in contact om de nieuwe wijkinrichting te bespreken en de daarbij behorende gevolgen voor de drinkwatervoorziening.

Enerzijds hebben wij een grote vervangingsopgave en anderzijds zijn er veel nieuwe ontwikkelingen in de wijk. Deze zou ik graag willen combineren zodat we op een duurzame manier het werk kunnen realiseren.


Reactie:
De reactie richt zich op het bestemmingsplan Dreven 1 en is daar derhalve bij betrokken.



5.1  Omgevingsdienst Haaglanden (m.b.t. Externe veiligheid)

Inhoud:

Op 14 juli 2023 hebben wij van u een verzoek om een toets ontvangen. Het verzoek betreft het toetsen van het concept ontwerpbestemmingsplan Zichten 2 en 3 aan externe veiligheid.

Paragraaf 4.3 (externe veiligheid) van de toelichting geeft geen aanleiding tot opmerkingen.


Reactie:
De ingekomen reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.

5.2  Omgevingsdienst Haaglanden (m.b.t. Geluid)

Inhoud:
Op 14 juli 2023 hebben wij van u een verzoek om een toets ontvangen. Het verzoek betreft het toetsen van het concept ontwerp-bestemmingsplan Zichten 2 en 3 aan geluid voor de locatie De Zichten 2 en 3, bestemmingsplan te Den Haag.

De regels en de toelichting bij het ontwerp bestemmingsplan Zichten 2 en 3 zijn bestudeerd aangaande geluid.

In de toelichting wordt in §4.4 (geluid) met name ingegaan op wegverkeerslawaai en geluid van enkele bedrijven (sportvelden en een school) onder verwijzing naar het PlanMER Den Haag Zuidwest.

Voor wegverkeerslawaai wordt aangegeven dat een geluidonderzoek nodig is, omdat mogelijk een hogere waarde wegens de Hengelolaan, de Vrederustlaan (er staat abusievelijk Vredelustlaan) en wellicht zelfs de Melis Stokelaan (er staat abusievelijk Melisstokelaan) aan de orde zijn. Dit geluidonderzoek is inderdaad noodzakelijk. Het valt ons op dat dit geluidonderzoek nog niet als bijlage is toegevoegd, terwijl de eventuele hogere waarde wel gelijk met het bestemmingsplan ter inzage moet komen.

We adviseren dit geluidonderzoek met spoed alsnog te laten uitvoeren.

Voor het geluid van bedrijven wordt steeds impliciet uitgegaan van het gebiedstype 'gemengd gebied' (afkomstig uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering van 2009), terwijl het om een rustige woonwijk gaat naast open sportvelden en zonder bedrijven in de wijk. Meer motivering voor het hanteren van dit gebiedstype is derhalve nodig. Daarbij kan rekening worden gehouden met het referentieniveau dat ter plaatse kan worden gemeten.

Verder wordt voor het geluid van de sportvelden terecht gesteld, dat de nieuwe woningen binnen de richtafstand van de genoemde VNG-publicatie gaan komen. Dit is in de oude situatie (met bestaande woningen) al het geval en in de nieuwe situatie (met nieuwe woonbestemmingen) komen de woningen er zelfs nog iets dichterbij. Terecht wordt gesteld dat een nader geluidonderzoek nodig is, om aan te tonen in hoeverre de 's-Gravenhaagse Sport Club Esdo aan de Hengelolaan 600 (waar de sportvelden van zijn) in haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Het valt ons op dat dit geluidonderzoek nog niet als bijlage is toegevoegd.

We adviseren dit geluidonderzoek alsnog te laten uitvoeren.

Ook aangaande het geluid van de nabijgelegen school (De Opperd aan de Hengelolaan 602) is aangegeven, dat een nader geluidonderzoek nodig is in het kader van goede ruimtelijke ordening, ook al ligt de school net buiten de richtafstand van genoemde VNG-publicatie. Omdat aangaande het geluid van scholen slechts in het kader van goede ruimtelijke ordening naar de geluiduitstraling kan worden gekeken en de afstand tot de nieuwe woonbestemmingen (waaronder een flatgebouw van 70 m hoogte) dichtbij de richtafstand komt, is inderdaad dit geluidonderzoek nodig. Het valt ons op dat ook dit geluidonderzoek nog niet als bijlage is toegevoegd.

We adviseren dit geluidonderzoek alsnog te laten uitvoeren.

Tenslotte wordt terecht aangegeven, dat ook de cumulatie van de verschillende geluidsoorten (wegverkeerslawaai en bedrijvengeluid) aandacht behoeven. Hierbij wordt echter terecht verwacht, dat deze effecten beperkt zullen blijven. Toch is het wel nodig, dat dit wordt meegenomen in de genoemde geluidonderzoeken.

We adviseren om alle geluidonderzoeken (wegverkeerslawaai en bedrijvengeluid) in één geluidrapport te combineren, zodat ook de cumulatie makkelijk kan worden meegenomen.

Reactie:
Momenteel wordt akoestisch onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Zichten 2 en 3 verricht waarin de door u voorgestelde subthema's zullen worden meegenomen.
Zodra we de resultaten hebben ontvangen, zullen we deze als bijlage toevoegen aan het bestemmingsplan en deze met u delen.

6. GGD Haaglanden
Inhoud:
Voor ons advies is het bestemmingsplan en bijlage 1 (toetsMER) ter beoordeling genomen. Hieronder zijn puntsgewijs de opmerkingen samengevat. Verder in het document is de nadere uitwerking van deze opmerkingen weergeven.

  • Algemeen/geluid: De GGD adviseert dat iedere woning een aangename gevel heeft, geluidluw en met uitzicht op groen. Dat betekent dat er geen eenzijdig georiënteerde woningen kunnen worden gerealiseerd op geluidbelaste locaties. Een dove gevel is in dergelijke situaties helemaal ongewenst.
  • Groen: De GGD is positief over de maatregelen die genomen worden voor openbaar groen en het stimuleren van sociale cohesie binnen het plangebied.
  • Groen: De GGD maakt zich zorgen over de juridische borging van groen in artikel 6 (wonen).
  • Groen: Houd voor de inrichting van het binnenterrein rekening dat er gevarieerde vegetatie wordt toegepast, zowel op soort als op grootte.
  • Geluid: De GGD adviseert om in nader akoestisch onderzoek conform het actieplan geluid een plandrempel van 55 dB te hanteren. Houdt daarnaast voor het onderzoek rekening met een realistische toename in verkeersdruk.
  • Woningen: De GGD is positief over de in artikel 6.4.f. gestelde eis met betrekking tot woonruimte en beperken risico op overbewoning.
  • Hitte: De GGD adviseert om zonwering op zon-georiënteerde gevels als vereiste op te nemen voor de beoogde planontwikkeling.
  • Bodem: Houd rekening met verhoogde loodgehalten in de bodem. Voornamelijk bij de realisatie van schoolpleinen, moestuinen, binnentuinen en kinderspeeltuinen dient extra aandacht te zijn voor bodemkwaliteit. Dat betekent loodgehalten lager dan 60 mg/kg voor moestuinen en lager dan 100 mg/kg lood voor plaatsen waar kinderen spelen.

Algemeen/Geluid: Eenzijdige woningen en dove gevels
De uitgangspunten zijn in het kader van de gevelstructuur goed opgezet. Echter is uit hoofdstuk 2.2 (planbeschrijving) van bijlage 1 (toetsMER) op te merken dat er ook sprake zal zijn van eenzijdige woningen. Eenzijdig georiënteerde woningen hebben vaak grote kans op problemen op luchtkwaliteit en vochtproblemen. Daarom adviseren wij om bij de woningen geen eenzijdig profiel aan te brengen en te zorgen voor voldoende ventilatiemogelijkheid aan de geluidsluwe zijde van de woning. Indien een eenzijdig georiënteerde woning de enige mogelijkheid is tot realisatie van de woning pleit de GGD voor het volgende advies:

De eenzijdige woningen afscheiden en zo veel mogelijk bij elkaar plaatsen, zodat de ventilatie van de woning gerealiseerd kan worden via de geluidluwe zijde, via de verblijfsruimtes, naar de afvoerpunten ('van schoon naar vuil'). De capaciteit van de doorstroming ook inrichten voor spuien en zomernachtkoeling, bij voorkeur met behulp van natuurlijke trek (of hybride systeem).

Naast eenzijdige woningen pleit de GGD om voor alle woningen geen dove gevels toe te passen. De GGD vindt dove gevels namelijk helemaal onwenselijk. Daarnaast vindt de GGD het belangrijk te zorgen voor een geluidsluwe zijde met uitzicht op groen. De GGD stelt het uitsluiten van deze maatregelen als een gezondheidsbevordering van woonklimaat.

Groen: openbaar groen
De GGD is positief dat rekening wordt gehouden met uitzicht op groen en afstand van minimaal 20 meter tot een tegenoverliggende woning. In het kader van positieve gezondheid kan vooral uitzicht op groen voor de belevingswaarde een positieve invloed geven op de mentale gezondheid van bewoners.

Groen: openbaar groen en artikel 6 (wonen)
De GGD is positief over het aandragen van een bomenplan in het plangebied. Bomen brengen een grote bijdrage aan de inrichting van een gezonde leefomgeving. Echter vanuit de regels voor bestemming wonen zijn geen specifieke eisen gesteld aan lokaal openbaar groen (artikel 6 bestemmingsplan). De GGD adviseert om voor de bestemming wonen regels toe te voegen opdat de aanleg van groen beter geborgd is. Houd daarmee rekening met de 3-30-300 regel voor de aanleg van groen.

De 3-30-300 regel is als volgt:

  • 3 bomen zichtbaar vanuit elk huis
  • 30 procent bladerdek in elke buurt
  • 300 meter van het dichtstbijzijnde park of groene ruimte

Groen: binnenterreinen
Houd voor de inrichting van het binnenterrein rekening dat er gevarieerde vegetatie wordt toegepast, zowel op soort als op grootte. Een gevarieerd groenbeeld kan namelijk een bevordering geven van de belevingswaarde van groen.

Geluid: aanvaardbaar geluidsniveau
Omgevingslawaai is één van de grootste milieugerelateerde gezondheidsrisico's. Hinder kan al optreden vanaf geluidsniveaus van 40 dB, afhankelijk van het soort geluid en de context van het geluid. Bij een geluidsbelasting van meer dan 60 dB neemt het risico op hart- en vaatziekten aantoonbaar toe. Daarnaast zijn de belangrijkste gezondheidseffecten van blootstelling aan geluid in de woonomgeving (ernstige) hinder en (ernstige) slaapverstoring. Blootstelling aan geluid kan ook leiden tot een verminderd prestatievermogen en leerproblemen bij kinderen. In de beoordeling wordt gesproken over een "waarschijnlijke" toename welke onder de drempelwaarde van 63 dB uitkomt. Dit is voor de daadwerkelijke situatie nietszeggend. De GGD adviseert daarom ook om in nader akoestisch onderzoek conform het actieplan geluid een plandrempel van 55 dB te hanteren, waarboven maatregelen ter vermindering van de blootstelling aan geluid noodzakelijk zijn.

Daarnaast wordt in hoofdstuk 3.4 van bijlage 1 (toetsMER) benoemd dat door het afwaarderen van de wegen en het parkeerregime een vermindering van wegverkeerlawaai zal plaatsvinden. Dit terwijl er door bevolkingsgroei er ook sprake kan zijn van een verhoging van wegverkeerlawaai.

De GGD verzoekt dan ook de gemeente om een realistische verkeersdruk te hanteren bij het opstellen van het akoestisch onderzoek.

Woningen: eis overbewoning
De GGD is positief over de gestelde eisen met betrekking tot wooncomfort en woningbehoefte. De gestelde regels om maximaal 20% van woningen onder de 50 m2 woonoppervlak van appartementen te houden ziet de GGD als positief gegeven (artikel 6.4.f.). De GGD pleit voor voldoende woonruimte voor ieder gezin en ziet daarbij overbewoning (te veel personen op een te klein oppervlak) als risicofactor.

Hitte: zonwering
In onderdeel 4.8.2 van de toelichting concept bestemmingsplan wordt gesproken over bezonning. Zoals ook in de toelichting gesteld is zijn er geen formele eisen gesteld aan de bezonning van woningen of andere bouwwerken. Door klimaatverandering lopen temperaturen op en nemen de gezondheidsrisico's door hitte toe. Om in warme perioden te veel opwarming in de woning te voorkomen adviseert de GGD om de toepassing van zonwering bij zon-georiënteerde woningen verplicht te stellen.

Sociale cohesie
De GGD is positief hoe het plan bijdraagt aan sociale cohesie, bijvoorbeeld doordat de hoeken van de bouwblokken kunnen fungeren als ontmoetingsplekken. Daarnaast is zichtbaar dat bij de parkeergarage een openbare binnentuin zal moeten worden gerealiseerd.

Bodem 
Zuidwest valt deels in een gebied met een risico op verhoogde loodgehalten in de bodem. Dit is een aandachtspunt bij de realisatie van gevoelige bodemfuncties als kinderspeelplaatsen, groene schoolpleinen, moestuinen. Uitgangspunt zou moeten zijn dat de bodem hier valt in de klasse 'gezondheidskundig voldoende bodemkwaliteit'; dat betekent loodgehalten lager dan 60 mg/kg voor moestuinen en lager dan 100 mg/kg lood voor plaatsen waar kinderen spelen. Dit is aanmerkelijk strenger dan de wettelijke norm voor lood in de bodem (interventiewaarde).

Tot slot
Wij vertrouwen erop dat u ons advies met zorgvuldigheid behandeld.
Mocht u nog vragen hebben dan kunt u altijd contact opnemen.


Reactie:
De punten met betrekking tot groen (openbaar groen, artikel 6 – wonen, binnenterreinen), woningen, hitte en bodem zullen voldoende in het bestemmingsplan worden geborgd. Tevens zal hiermee bij de verdere planuitwerking en het opstellen van het bouwplan, waar mogelijk en in overleg met de ontwikkelaar, rekening worden gehouden.

De gemeente heeft reeds onderzoeken uitgezet ten behoeve van geluid. Afhankelijk van deze resultaten zal blijken of gehoor kan worden gegeven aan de adviezen met betrekking tot geluid.


8. Veiligheidsregio Haaglanden

Inhoud:
U heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) op 14 juli 2023 verzocht om advies uit te brengen over de externe veiligheid omtrent het concept ontwerpbestemmingsplan 'Zichten 2 en 3' te Den Haag. In deze brief treft u onze reactie.

Het doel van het bestemmingsplan is het mogelijk maken van herontwikkelingen op drie kavels binnen het plangebied. De bouwblokken kennen een mix van woningtypes, gezinswoningen, appartementen en maisonettes. De mix van woningen in de bouwblokken levert een afwisseling in hoogtes op: een laag tot 13 meter, een 'stedelijke laag' van 13 tot 23 meter en daar bovenop 'optoppingen' tot 35 meter en hoogteaccenten van 50 tot 70 meter. Ook maakt het bestemmingsplan een parkeergarage en parkeerplekken onder de woningblokken mogelijk.

Externe veiligheid

In het kader van fysieke en externe veiligheid zijn het plangebied en de directe omgeving beschouwd op de aanwezigheid van risicobronnen met de opslag, het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Geconstateerd is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen of andere relevante externe veiligheid wet- of regelgeving van toepassing is.

De uitvoering van dit bestemmingsplan leidt daarom niet tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico's. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis hiervan besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan. Voor de hoogbouw en parkeergarage geeft de VRH het volgende mee.

Brandveiligheid in relatie tot hoogbouw

Het is belangrijk dat bij de verdere uitwerking van het plangebied, zoals bij bouwplannen, ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen nodig zijn. In verband met de hoogbouw die wordt gerealiseerd, het concept ontwerpbestemmingsplan spreekt over hoogteaccenten van 50 tot 70 meter, is het van belang om vroegtijdig contact op te nemen met de brandveiligheidsadviseurs van de VRH. Hierdoor kunnen de brandveiligheidsvoorzieningen meegenomen worden bij het ontwerp van de objecten, waardoor het risico op onbeheersbare branden kleiner wordt en de ontvluchting en de incidentbestrijding bevorderd kunnen worden. Voor vragen met betrekking tot brandveiligheid en het maken van een afspraak kunt u contact opnemen met risicobeheersing@vrh.nl. In het kader van brandveiligheid wordt tevens aandacht besteed aan de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voor de specifieke objecten.

Brandveilige parkeergarages

Een onderdeel van de voorgenomen ontwikkeling is de realisatie van een parkeergarage. Parkeervoorzieningen voor elektrisch aangedreven voertuigen kennen andere veiligheidsrisico's dan conventionele (fossiel aangedreven) voertuigen. De risico's dragen eraan bij dat brandbestrijding, zeker in parkeergarages, mogelijk beperkt of helemaal niet kan plaatsvinden met alle effecten voor de objecten op en rond de parkeergarage.

Onderzoekers van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) hebben, in samenspraak met brandpreventisten en deskundigen van de repressieve dienst, een set maatregelen ontwikkeld die kunnen helpen bij het realiseren van brandveilige parkeergarages (met elektrisch aangedreven voertuigen). De Veiligheidsregio Haaglanden adviseert om gebruik te maken van deze publicatie bij het ontwerp van de parkeergarages. Deze publicatie is te vinden op:

https://nipv.nl/faq-brandveiligheid-elektrische-voertuigen-en-laadpalen-in-parkeergarages/


Incidentbestrijding door hulpdiensten

In verband met de ruimtelijke inrichting van het plangebied is het voor de hulpdiensten van belang dat voor de bereikbaarheid[''1] en bestrijdbaarheid[''2] van incidenten, de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn.

Daarom wordt graag uw aandacht gevraagd voor het toetsen van bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten conform het standaard programma van eisen inrichting openbare ruimte uit het Handboek openbare ruimte.

Het is belangrijk dat hulpdiensten ook tijdens de bouw bij de hoofdingangen van de flats en woningen kunnen komen. Op dit moment zijn hier geen speciale aanvullingen op. De afstemming op deze aspecten vindt ook plaats binnen reguliere overleggen. Aanvullingen op de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, in verband met eventuele toekomstige wijzigingen binnen het plangebied, zullen worden gedaan op het moment dat de Veiligheidsregio Haaglanden bij die ontwikkelingen wordt betrokken.

Tot slot

Het is belangrijk dat bij de verdere uitwerking van het plangebied, zoals (vervangende) nieuwbouw, ook specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.


Reactie:
Wij hebben kennis genomen van de ontvangen reactie, waarin bepaalde aspecten zijn benoemd die in de toekomst bij de beoordeling van de bouwplannen in ogenschouw moeten worden genomen. Deze zaken zijn tevens onder de aandacht van de initiatiefnemer gebracht en zullen waar mogelijk bij de vergunningsaanvraag getoetst worden.

9. HTM Personenvervoer NV

Inhoud:
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening ontvingen wij het concept van het ontwerpbestemmingsplan Zichten 2 en 3.

Wij hebben daarop een reactie betreffende één onderdeel van het plan, namelijk de dubbelbestemming Groen en Leiding-Water. In de als zodanig aangeduide strook langs de Hengelolaan ligt een abri, die deel uitmaakt van de bushalte Hertenrade van onze buslijnen 21 en 25.

In artikel 8.2 Bouwregels staat vermeld:

" Voor het bouwen binnen de bestemming 'Leiding - Water' als bedoeld in artikel 8.1 gelden de volgende regels:

  • a. a. ten dienste van de bedoelde leiding(en) mogen op - of in - de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • b. b. ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan."


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0024.png"

Wij willen ervan verzekerd zijn dat onze abri -wij gaan uit dat deze valt in de categorie "bouwwerken geen gebouwen zijnde"- ten behoeve van het openbaar vervoer hier mogelijk blijft. Kunt u in regels en toelichting de aanwezigheid van een bushalte met abri hier positief bestemmen?

Reactie:
Op de plankaart wordt de abri (ter plaatse van de bestemming Groen) met de functieaanduiding "ov" weergegeven.

11. TenneT Regio West
Inhoud:
Hartelijk dank voor de toezending van bovengenoemd plan.

Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.

Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan en wensen u veel succes bij de verdere uitwerking hiervan.

Reactie:
De ingekomen reactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen.

13. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage e.o.
Inhoud:
Dank voor de gelegenheid in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een reactie te geven op het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Zichten 2 en 3.

In deze reactie gaan wij in op de noodzaak van een functionele ecologische zone voordat wordt gebouwd, het voorkomen van milieueffecten, natuurinclusief bouwen, en het groen bestemmen van groene wiggen. Daarnaast nog wat aanvullende voorstellen voor plankaart en regels, o.a. m.b.t. het oppervlak verharding en bouwwerken geen gebouwen zijnde, de effecten van bezonning en windhinder, en transparantie van gebouwen.

Het doel van concept ontwerp-bestemmingsplan Zichten 2 en 3 is: "het mogelijk maken van de beoogde ontwikkelingen op de drie kavels die vallen binnen het plangebied, conform de kaders van het ambitiedocument Dreven, Gaarden, Zichten en de vastgestelde Nota van Uitgangspunten Zichten zoals omschreven in hoofdstuk 3 van de toelichting.

Zichten 2 en 3 beoogt daarmee de realisatie van een verdichtingsopgave van extra woningen, bedrijfsruimte, maatschappelijke voorzieningen en parkeervoorzieningen. Dit wordt mogelijk gemaakt door de uitbreiding van de woningvoorraad naar 600 woningen."

"Verkeerde volgorde", zo geen integrale afweging
We missen in de planning de integrale afweging met natuurbelangen. We laten ons niet uit over bouwopgaven, maar willen die wel integraal afgewogen zien tegen andere belangen, met name de basiskwaliteit natuur in een bestemmingsplan Bouwlust. Postzegelplannen als deze versnipperen immers de besluitvorming en belemmeren het overzicht over te behalen doelen. De te realiseren nieuwbouw ligt binnen het vigerende bestemmingsplan Bouwlust uit 2015. Pas dit eerst aan aan de verdichtingseisen onder de voorwaarden van de basiskwaliteit natuur. Postzegelplannen moeten daaraan vervolgens voldoen.

Waar blijft de ecologische zone?
Het probleem met dit bestemmingsplan is volgens de AVN dat het niet integraal is. Hoe verhoudt het zich tot het integrale bestemmingsplan Bouwlust dat sedert 2015 vigeert? Dat strekt van Dedemsvaartweg tot Lozerlaan. En hoe verhoudt zich de hierin vastgelegde bouwopgave tot de bestemming van -met name- het omringende groen?

  • a. Juist op de plek van de te realiseren drie kavels van dit plan ligt momenteel de ecologische verbinding langs de sportvelden Escamp, onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. We maken ons zorgen over de betreffende ecologische verbinding. In een motie 'L.20 PvdD Laat ecologische zone met rust' sprak de Gemeenteraad zich uit dat de ecologische verbinding niet mag verdwijnen. Tevens nam de Gemeenteraad een amendement aan dat de nieuwe ecologische zone vastgelegd moet worden 'AH.M PvdD Leg nieuwe ecologische zone vast.'
    Wij willen deze in een integraal bestemmingsplan als Bouwlust geborgd zien.
    Ook moet deze borging recht doen aan de ambities zoals die in de Nota Stadsnatuur geformuleerd zijn: "om de ecologische verbindingszones zo optimaal mogelijk te laten fungeren als robuuste, vitale groenblauwe structuren met grote, aaneengesloten, diverse en bloemrijke natuurvriendelijke oevers, weides en struweel die zorgen voor robuuste populaties van wilde bijen, dagvlinders, sprinkhanen, kleine zoogdieren, vissen en amfibieën." Bovendien is de norm voor de ecozones 30m breed en de ambitie 50m of meer.
  • b. Bij het verplaatsen van de ecologische verbinding vraagt de AVN dat de verplaatste ecologische verbinding eerst functioneert vóórdat de bouw op de kavels start. We vragen dit in de overgangsregels te regelen.
  • c. De sportvoorzieningen mogen de ecologische kwaliteit van de verbindingszone niet in de weg zitten of aantasten. De gemeente beoogt een stedelijke rand langs het sportpark van de wijk. De randen van het gebied zouden aantrekkelijke groene verblijfsgebieden moeten worden, geïntegreerd met de sportverenigingen, nieuwe sportactiviteiten en ecologie. Zorg daarbij voor een goede zonering met een ecologische strook van 50 meter breed.
  • d. Naast de gebouwen liggen groenstroken met groen/bomen. Die maken de ecozone als het ware breder. Het is belangrijk daarvoor ook te compenseren. Als we goed tellen op de boombalans uit het Schetsontwep van januari 2022 gaan door de bouw ongeveer 29 bomen verloren daar en in de ecozone.

Mileueffecten: egels, vleermuizen en boomaanplant

Op grond van dit onderzoek wordt in het PlanMER Den Haag Zuidwest geconstateerd dat in Zuidwest beschermde soorten aanwezig zijn, zoals egels en verschillende soorten vleermuizen. Bij sloop en nieuwbouw wordt het leefgebied van deze soorten aangetast. Zonder het toepassen van mitigerende maatregelen (bijvoorbeeld tijdige realisatie van alternatieve verblijfplaatsen) bestaat het risico op het overtreden van de Wet natuurbescherming. Bij de verdere uitwerking van het plan moet nader onderzocht worden welke beschermde soorten aanwezig zijn en negatief beïnvloed kunnen worden.

Meer dan de helft van de bomen in het gebied is slecht verplantbaar. Per straat of deelproject van Zuidwest dient een bomeneffectenanalyse te worden uitgevoerd, waarmee in een vroeg stadium inzichtelijk wordt gemaakt of en hoe de bomen kunnen worden ingepast in de nieuwe situatie en waar eventuele knelpunten liggen met ondergrondse infrastructuur;

AVN dringt daarom aan op 

- Bekendmaking van mitigerende maatregelen om het leefgebied van benoemde diersoorten en het beperken van verstoring te waarborgen

- Een spoedige bomeneffectenanalyse voor Zichten 2 en 3

Natuurinclusief bouwen

Het bestemmingsplan wil dat Zichten stevige stedelijke wanden krijgt aan het sportpark van de wijk. AVN wil echter niet dat de nieuwbouw langs de ecologische verbinding uit hoge muren bestaat.
afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0382BZichten-40ON_0025.png"

We vragen speciale aandacht voor het natuurinclusief inrichten dat van onderaf zal moeten geschieden. De basismaatregelen ontleenden we aan landschapsarchitect Maike van Stiphout. Bouw in terrasvorm, maak wanden poreus en richt daken groen in. Maak ook openingen naar het groen. Op de schetsen komt hoogbouw aan de kant van de ecozone, dat geeft schaduw en windhinder in de smalle ecozone. Waarom de hoogbouw niet aan de andere kant, trapsgewijs naar boven?

Groene wiggen groen maken
Op de plankaart zijn Groene wiggen aangegeven die vanuit de sportvelden het plangebied Zichten 1 en 2 inlopen. Anders dan de naam doet vermoeden zijn dit langzaam verkeerroutes die vanuit de sportvelden het woongebied inlopen. In de toelichting staat vermeld dat ze verlevendigd worden met expressieve, aantrekkelijke overhoekse ruimtes op de hoeken; een representatieve entreehal, of een aantrekkelijk alternatief niet-woonprogramma (koffiebar, buurthuiskamer, etc.).

Groene wiggen leiden echter niet alleen recreanten naar het sportpark toe; ze leiden ook de natuur vanuit het park -en de beoogde ecologische zone- het woongebied in.

In het Schetsontwerp uit januari 2022 staat over de wiggen (5.1) : "Ze bestaan voornamelijk uit groen, verwijden zich richting de ecozones en lopen daar onopvallend in over." Volgens hoofdstuk 6 worden in de groene wiggen nieuwe bomen geplant. Die zullen slechts deels kunnen compenseren voor de bomen die stonden ter plekke van de nieuwe gebouwen.

PlanMER wijst erop, dat verdichting leidt tot extra recreatiedruk in parken waar veel beschermde soorten aanwezig zijn. Deze toename kan leiden tot verstoring van de aanwezige soorten. Houdt daarmee rekening bij de aanleg van groene wiggen.

Geef dus de wiggen een groene bestemming. In plaats van zoals in het concept ontwerp-bestemmingsplan de bestemming 'verkeer'.

Aanvullende voorstellen over plankaart en regels.

Plankaart 
Wat is er gebeurd met de sloot? Die ontbreekt op de plankaart van het concept ontwerp.

Begrippen "1.17 Binnentuin Een tuin met voldoende gronddekking op een aangepaste constructie voor volwaardig groen, voldoende waterberging en de mogelijkheid gras, of moestuinen aan te leggen. Ter plaatse van bomen en heesters heeft het pakket een dikte van circa 1 meter of zijn er openingen in het dek. De beplanting is van zodanige kwaliteit dat er sprake is van compensatie voor eerder aanwezige tuinen op maaiveld en kan daardoor onder andere voedsel, verblijfplaatsen en nestplekken voor fauna bieden." Voorstel: daaraan toevoegen een maximum oppervlak verharding en bouwwerken geen gebouwen zijnde. De AVN stelt voor maximaal 30% verharding en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Bestemmingen 

Ecologische verbindingszone
De ecologische verbindingszone is niet aangegeven, itt andere bestemmingsplannen, bijv. Zorgvliet, waar een gebiedsaanduiding op de plankaart staat. In de regels staat in dat bestemmingsplan: "Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - ecologische verbindingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het in stand houden van de stedelijke ecologische verbindingszone…"

Groen, Itt aan wat in toelichting wordt geschetst, staat er geen maximum aan oppervlak verharding. Ook niet aan het oppervlak 'bouwwerken geen gebouwen zijnde'. Dat toevoegen. De AVN stelt voor maximaal 20% verharding en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Wonen "Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van: de situering en/of vormgeving van gebouwen, met name ten aanzien van hierdoor optredende gevolgen voor wat betreft de bezonning en windhinder; …" Daarbij is het belangrijk ook eisen aan te geven t.a.v. bezonning en windhinder in de ecologische verbindingszone/het groen.

Gemengd en Wonen
"Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van: de situering en/of vormgeving en mate van transparantie van gebouwen buiten het bouwvlak, zulks ter behoud van de aanwezige bomen" Dit staat bij 'gemengd' maar niet bij 'wonen'. De AVN stelt voor het daar ook toe te voegen.

We verzoeken u vriendelijk het concept ontwerp-bestemmingsplan Zichten 2 en 3 aan te passen zoals door ons voorgesteld.


Reactie:
Integrale afweging

Als allereerst geeft adressant aan dat er geen integrale afweging plaatsvindt doordat er een postzegelplan wordt vastgesteld en niet een bestemmingsplan zoals het vigerend plan Bouwlust uit 2015.

Voor heel Dreven, Gaarden en Zichten is er Projectdocument opgesteld en voor de Zichten een Nota van Uitgangspunten. Hierin is de integrale afweging gemaakt en vastgelegd en het bestemmingsplan Zichten 2 en 3 is een uitwerking en een planologische verankering. Daarmee is er ons inziens sprake van een goede volgorde van de planvorming.

Ecologische zone

Adressant vraagt zich af waar de ecologische zone blijft.

In het bestemmingsplan Zichten 2 en 3 is de gehele ecozone opgenomen. Dit is bewust gedaan zodat dit niet versnippert bij verschillende plannen terecht komt. Zodoende trachten we de ecozone goed te waarborgen in het voorliggende bestemmingsplan. Het betreft hier een stedelijk gebied waar de norm 30 meter is, dat wordt in het voorliggende bestemmingsplan zoveel mogelijk vastgelegd en beschermd.

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk en planologisch eindbeeld en gaat niet over hoe de fasering van het bouwplan plaatsvindt. Zoals in de reactie aangeeft is er 10 november een amendement aangenomen over de ecozone. Hier zal de gemeente aan voldoen, dit is opgenomen in de Grondexploitatie (Grex) en hier zal in de toelichting naar verwezen worden.

Adressant geeft aan dat er bomen verdwijnen door de verplaatsing van gebouwen en watergangen.

Er zal zeker compensatie plaatsvinden voor de bomen die verloren gaan bij de bouw en herschikking van de ecozone. Dit is een voorwaarde.

Milieueffecten

Adressant dringt aan op bekendmaking van mitigerende maatregelen om het leefgebied van benoemde diersoorten en het beperken van verstoring te waarborgen.

Dit zal gebeuren als bij vergunningsaanvraag de benodigde onderzoeken aangeven dat hier aanleiding voor is. Momenteel wordt er gewerkt aan een Bomeneffectenanalyse, zodra deze is afgerond zal deze bij het ontwerp bestemmingsplan worden toegevoegd en anders bij vaststelling van het bestemmingsplan.

Natuurinclusief bouwen

In de reactie wordt speciale aandacht gevraagd voor het natuurinclusief inrichten van de bebouwing.

Dit is ook als beleidsuitgangspunt opgenomen in het bestemmingsplan en dit zal ook bij verdere uitwerking een randvoorwaarde zijn.

Daarnaast was er een vraag over de positionering van de woontorens in relatie tot ecozone.

De positionering van de woontorens is zo vastgelegd vanwege juist de bezonning en de windhinder. Andere positionering van de woontorens zorgde voor een dermate slechte situatie wat betreft windhinder in de openbare ruimte en bezonning voor de binnentuinen en de wiggen.

In verdere planvorming van de bouwblokken wordt een landschapsarchitect betrokken.

In de reactie wordt aangegeven dat de wiggen het beste als Groen bestemd kunnen worden.

Er is in eerste instantie bewust gekozen om dit niet als Groen te bestemmen. Langs de wiggen zijn een aantal entrees van de woningen gesitueerd en is er langzaam verkeer mogelijk. Dit maakt dat de Verkeersbestemming meer tot z’n recht komt. Dit neemt niet weg dat deze wiggen zoveel mogelijk groen worden ingericht. Vanwege de vraag en ook gezien de aansluiting op het Bestemmingsplan Steenzicht Ruimzicht wordt er nu een groene wig tussen Zichten 2 en Zichten 3 op de verbeelding opgenomen. Deze ligt dan in het verlengde van de groene wig gelegen naast Steenzicht 1 B. Tevens wordt de wig tussen de bestaande bebouwing en Zichten 2 op de kaart opgenomen. De wig aan de andere zijde van Zichten 3 behoud de voorgenomen verkeersbestemming. Deze ruimte sluit aan op Zichten 4, een bouwblok wat verder weg in de planvorming zit. De definitieve inrichting van deze groene wig zit ook verder weg in de planvorming.

Plankaart en regels

Waarom staat de sloot niet op de verbeelding

De sloot valt binnen de Groen bestemming. Binnen de bestemming mag water plaatsvinden als onderdeel van de ecozone. Momenteel wordt er nog nagedacht hoe deze zone ingericht gaat worden, daarom is dit niet in plankaart vastgelegd.

Aanpassingen op de begripsbepalingen

De begripsbepalingen zijn zoveel mogelijk eenduidig voor de gehele stad, deze worden niet aangepast. Ditzelfde geldt ook voor de bestemmingsplanregels, deze worden zoveel mogelijk eenduidig gehouden.

De gebiedsaanduiding ‘overige zone-ecologische verbindingszone’ ontbreekt

Deze ontbrak inderdaad, en wordt toegevoegd in de vorm van een functieaanduiding bij de planregels en plankaart. Evenals de extra planregel over behoud van aanwezige bomen, deze wordt bij bestemming Wonen toegevoegd.

14. Stichting Bewonersorganisatie Bouwlust-Vrederust
Inhoud:
Met betrekking tot de inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 9.

Reactie:
We hebben kennisgenomen van de ontvangen reactie. Naar aard en inhoud heeft de reactie feitelijk de strekking van een zienswijze. De reactie richt zich op de algehele ontwikkeling van Zuid-West, alsmede de op basis van de deze ontwikkeling voor het plan opgestelde bouwplannen. In het kader van het wettelijk vooroverleg, en het oogmerk dat de wetgever daarmee heeft, is de voorontwerpfase van bestemmingsplan Zichten 2,3 en 7 niet het geëigende moment om op deze reactie te reageren.

Wij nodigen adressant uit om de bezwaren in te dienen als officiële zienswijzen gedurende de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

PM