Plan: | Molenvlietpark e.o. 1e herziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0329HMolenvl1H-50VA |
De gemeente Den Haag stelt om de volgende reden een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied op.
In de hierna volgende paragrafen is nader ingegaan op de ligging van de planonderdelen.
In de uitspraak van 26 april 2017 vernietigt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit van de raad van de gemeente Den Haag waarbij het bestemmingsplan "Molenvlietpark e.o." is vastgesteld, voor zover het betreft:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de gemeenteraad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen ten aanzien van het in dictumonderdeel II genoemde plandeel een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de uitspraak.
Doel van dit bestemmingsplan is de vaststelling van een nieuw besluit voor dit planonderdeel.
Het plangebied ligt in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg van de gemeente Den Haag. Het plangebied omvat de gronden met de bestemming Sport en de functieaanduiding "manege" gelegen aan de Westvlietweg 150/151.
Het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. 1e herziening vervangt (gedeeltelijk) het volgende bestemmingsplan:
Naam plan | Datum vaststelling | Datum goedkeuring | |
Rotterdamsebaan | 17-10-2013 | 18-02-2015 |
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. 1e herziening aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 26 april 2017. In hoofdstuk 3 is ingegaan op de beleidskaders voor deze planonderdelen. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de wijze van bestemmen. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 5 ingegaan.
Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 april 2017 een uitspraak gedaan ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. Op grond van deze uitspraak is één locaties uit het bestemmingsplan vernietigd. Hieronder wordt in paragraaf 2.2 nader ingegaan op de overwegingen uit de betreffende uitspraak.
De Afdeling stelt vast dat het plangebied is gelegen aan de zuidkant van Den Haag tussen de Vliet en de A4. Appellanten A en B hebben binnen het plangebied gronden in eigendom waarop een boevenhoeve staat. Appellant A woont in het ene deel van de hoeve (Westvlietweg 151) en B woont in het andere deel (Westvlietweg 150). De gronden hebben de bestemming “Sport” en de aanduiding “manege”. Voorts is volgens de planregels ter plaatse van de aanduiding “manege” een bedrijfswoning toegestaan. Op de gronden is verder een aantal gebouwen en stallen voor paarden en pony's aanwezig.
Appellanten hebben beroep ingesteld omdat ze zich niet met de bestemming kunnen verenigen voor zover slechts één bedrijfswoning is toegestaan. Ze willen het liefst dat bij recht twee burgerwoningen worden mogelijk gemaakt. Zo niet, dan één burgerwoning en één bedrijfswoning; zo niet, dan twee bedrijfswoningen. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat twee burgerwoningen niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Immers, op grond van de Verordening geurcirkel maneges Den Haag bedraagt de afstand tussen een geurgevoelig object (woning) en het emissiepunt (de stal) minder dan 50 m (woning A: 6m en woning B: 12m). Appellanten betogen evenwel dat op grond van het overgangsrecht het gebruik van de hoeve voor twee woningen is toegestaan. Het beroep op het overgangsrecht had de gemeente niet als zodanig onderkend. De Afdeling had de gemeente daarom in een tussenuitspraak d.d. 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2051) opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak met inachtnemeing van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 1 oktober 2015 te herstellen. Bij brief van 17 november 2016 heeft de raad de motivering van het besluit van 1 oktober 2015 aangevuld en besloten het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. ongewijzigd vast te stellen.
De vraag die voorligt, is of ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Westvlietweg 1992” op peildatum 29 september 1992 feitelijk sprake was van twee woningen die afzonderlijk werden gebruikt als burgerwoning.
De raad heeft in de brief van 17 november 2016 aangegeven dat op grond van de door appellanten aangeleverde stukken niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de woning Westvlietweg 151 op de peildatum feitelijk gebruikt werd als burgerwoning. De afdeling volgt deze conclusie van de raad en oordeelt dat deze woning terecht niet als burgerwoning is bestemd.
Voor wat betreft de woning Westvlietweg 150 wordt niet betwist dat deze ten tijde van de peildatum in gebruik was als burgerwoning. De raad is echter van mening dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan Westvlietweg 1992 was uitgewerkt na inwerkingtreding van het bestemmingsplan Rotterdamsebaan. De afdeling volgt deze redenatie niet. Zij geeft aan dat ingevolge artikel 32.2.2. eerste lid van het bestemmingsplan "Rotterdamsebaan", (het bestemmingsplan dat de beheersverordening Vlietzone is opgevolgd), gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Rotterdamsebaan" mag worden voortgezet. Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat het eerste lid niet geldt indien het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan. Nu het gebruik als burgerwoning was toegestaan op grond van de overgangsregels van het voorheen geldende bestemmingsplan, de beheersverordening "Vlietzone", betekent dit volgens de afdeling dat het gebruik van de woning als burgerwoning ook was toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Rotterdamsebaan". Gelet hierop moet worden vastgesteld dat het gebruik als burgerwoning met het plan "Molenvlietpark e.o." wederom onder het overgangsrecht van dat plan is gebracht.
Vervolgens geeft de afdeling in de uitspraak aan dat het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar is. Er dient dan zicht te zijn op beëindiging van het legale gebruik binnen de planperiode. In dit geval is daar echter geen sprake van. De afdeling is daarom van mening dat de raad het gebruik niet opnieuw onder het overgangsrecht had mogen brengen. De raad had moeten kiezen voor aanpassing van het bestemmingsplan door bijvoorbeeld het toekennen van een maatbestemming. De afdeling heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd voor wat betreft het plandeel met de bestemming Sport en de functieaanduiding 'manege'. Daarnaast heeft de afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Met het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan wordt voldaan aan de opdracht van de afdeling.
In het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. (met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0294HMolenvliet-51VA van de gemeente 's-Gravenhage) is reeds uiteengezet dat het bestemmingsplan zijn basis vindt in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Onderhavig bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. 1e herziening is in overeenstemming met de in Molenvlietpark e.o. opgenomen beleidskaders en conclusies. Er hebben zich geen wijzigingen in de beleidskaders voorgedaan die ertoe leiden dat voor dit plan een aanpassing van de reeds in Molenvlietpark e.o. opgenomen conclusies nodig is. Om die reden wordt in dit kader volstaan met een verwijzing naar het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o.
De Wet plattelandswoningen bevat een regeling voor woningen die wat betreft gebruik worden afgesplitst van het agrarische bedrijf. Door deze aanpassing in de genoemde wetgeving kunnen voormalige bedrijfswoningen van agrarische bedrijven (zoals veehouderijen) als niet geluid- en geur-gevoelige bestemming/object worden beschouwd terwijl er toch derden in wonen (die geen functionele binding hebben met het agrarisch bedrijf waar de woning van is afgesplitst). Zo'n woning krijgt geen bescherming tegen geur van het bedrijf, op voorwaarde dat de gemeente de woning herbestemt als plattelandswoning. Zo'n woning vormt daarom geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het eigen agrarische bedrijf. De woning wordt beschouwd als onderdeel van de inrichting, ook al is hij afgesplitst.
Door een woning te herbestemmen als plattelandwoning krijgt deze kortom geen bescherming tegen geur van het voormalige eigen bedrijf. De bestemming als plattelandswoning wijzigt echter niets aan de bescherming tegen geur en/of geluid van omliggende inrichtingen.
De Wet plattelandswoningen gold ook voor luchtkwaliteitseisen. Op dit onderdeel is de wet onderuit gegaan bij de rechter. Voor luchtkwaliteit is de wet in strijd met de Europese richtlijn 2008/50/EG.
Al voorafgaand aan de uitspraak van de Raad van State is de gemeente in overleg met de appellanten op zoek gegaan naar een oplossing. Vanuit de gemeente is in dat kader de mogelijkheid geopperd om de functie van één van de twee woningen met toepassing van de kruimelontheffing (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 Wabo en artikel 4, negende lid van bijlage II Bor) te wijzigen van bedrijfswoning in plattelandswoning.
Verder heeft de gemeente tijdens het overleg duidelijk gemaakt dat het wijzigen van de functie van beide woningen niet wenselijk werd geacht, aangezien er in dat geval helemaal geen bedrijfswoning meer aanwezig zou zijn ten behoeve van de manege. Mochten appellanten de gronden in de toekomst verkopen, dan kan een nieuwe eigenaar vervolgens een aanvraag indienen om een nieuwe bedrijfswoning te bouwen ten behoeve van de manege. Als wordt aangetoond dat dit noodzakelijk is voor de verzorging van de paarden, heeft het college geen argumenten om een dergelijke nieuwe bedrijfswoning te weigeren.
Naar aanleiding van deze overleggen hebben appellanten aan aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de woning gelegen aan de Westvlietweg 150, die op 9 maart 2017 is verleend (201620097). Met het verlenen van deze omgevingsvergunning is de functie van de woning Westvlietweg 150 gewijzigd van bedrijfswoning naar plattelandswoning. Sindsdien mag de woning gebruikt worden als burgerwoning met als voordeel dat de milieucontouren van het eigen bedrijf (de manege) niet van invloed zijn op deze woning. Er hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met de geurcontouren van de paardenstallen.
Aangezien de procedure bij de Raad van State al liep op het moment van de vergunningaanvraag- en verlening en de zitting eveneens al plaats had gevonden, was de Raad van State niet op de hoogte van de afspraken tussen de gemeente en de appellanten en het feit dat met gebruikmaking van de kruimelontheffing feitelijk de woning feitelijk al was voorzien van een maatbestemming. Dit was echter nog niet aangepast in het bestemmingsplan. Zonder de uitspraak te kennen, had het college dus eigenlijk al voldaan aan de opdracht van de Raad van State door het wijzigen van de functie middels een kruimelontheffing. De functiewijziging dient nu echter nog wel in het bestemmingsplan aangepast te worden. Met onderhavige bestemmingsplanherziening wordt aan deze opdracht voldaan en wordt de woning Westvlietweg 150 voorzien van de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen-plattelandswoning".
Geluid
Voor wat betreft het aspect geluid is met name gekeken naar de ligging van de woningen ten opzichte van attractiepark Drievliet en het geluidrapport behorende bij de vergunning die sinds 1 januari 2008 is opgegaan in het Activiteitenbesluit (zonder maatwerk). Uit dit rapport blijkt, dat er al een rekenpunt is gepositioneerd op Westvlietweg 151 (de bedrijfswoning van Stal Meyvliet die het dichtst bij Drievliet is gelegen).
De geluidbelasting is op dit punt maximaal 48 dB(A) in de dagperiode (het attractiepark is slechts in de dagperiode geopend) en voldoet daarmee ruim aan de geldende normstelling van 50 dB(A) van het Activiteitenbesluit.
De afstand van de woning Westvlietweg 150 ten opzichte van Drievliet is nog iets groter en dus zal de geluidsbelasting ter plaatse van deze woning eveneens niet hoger zijn dan 48dB(A) in de dagperiode. Het wijzigen van de functie van de woning Westvlietweg 150 van bedrijfswoning naar plattelandswoning zal dus niet tot een beperking van de bedrijfsvoering van Drievliet leiden. Voor Drievliet zijn deze (bedrijfs)woningen immers al een volwaardig geluidgevoelig object, omdat ze slechts ten opzichte van het bedrijf Stal Meyvliet als bedrijfswoning gelden. Voor andere inrichtingen dienen ze beschouwd te worden als reguliere woning en dus als geluidgevoelig object.
Lucht
Zoals hierboven al aangegeven geldt de Wet plattelandswoningen niet voor luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden. Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. In dit geval gaat het slechts om één enkele (plattelands)woning. De functiewijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
In de voorgaande hoofdstukken is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State besproken, de beleidskaders en milieuaspecten. In dit hoofdstuk is de keuze en verantwoording van de bestemmingen opgenomen en is een toelichting gegeven op de regels van het plan.
Het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. 1e herziening omvat een plandeel dat ten gevolge van de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. d.d. 26 april 2017 geen onderdeel meer uitmaakt van dat bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt gevolg gegeven aan de opdracht van de Raad van State om binnen 26 weken na de uitspraak een nieuw bestemmingsplan vast te laten stellen door de raad ten aanzien van deze gronden.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.
Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.
Bestemming | Verantwoording |
Sport | Volgens de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) valt de functie manege onder de bestemming Sport. De gronden zijn daarom (net als in het voorgaande bestemmingsplan) voorzien van de bestemming Sport met de functieaanduiding "manege". De woningen zijn voorzien van de aanduidingen "bedrijfswoning" (Westvlietweg 151) en "specifieke vorm van wonen-plattelandswoning" (Westvlietweg 150). |
Waarde - Archeologie | Vanwege de archeologische waarden in deze stroken is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. |
Waterstaat - Waterkering | Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van de waterkering en de daarbij behorende beschermingszone. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
De bestemming Sport is toegekend aan de gronden gelegen aan de Westvlietweg 150/151. De manege valt onder de bestemming Sport, zoals dat ook in het bestemmingsplan Rotterdamsebaan is vastgelegd. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor sportvoorzieningen, sportvelden extensieve dagrecreatie, manege en groen. Op de gronden mogen alleen ten behoeve van de manege gebouwen worden gebouwd. De bouwregels zijn conform de bestaande planologische mogelijkheden in het bestemmingsplan opgenomen. Deze bestemming was in het bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. ook toegekend aan deze gronden. Ter plaatse van het deel van de bedrijfswoning met nummer 150 is echter de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen-plattelandswoning" toegevoegd conform de uitspraak van de Raad van State.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een waterkering met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In artikel 7 t/m 12 zijn de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene aanduidingsregels opgenomen.
Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht: De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Artikel 14 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Molenvlietpark e.o. 1e herziening'.
Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een bestaande situatie.
Voor dit bestemmingsplan is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zie kader.
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor: a. de bouw van een of meer woningen; b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen; d. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; e. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt; f. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m². |
Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
In onderhavig bestemmingsplan is er geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.2.1 Bro. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en aan de uitvoering ervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.