direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Spuimarkt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt in het kader van de actualisering van verouderde bestemmingsplannen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Spuimarkt op. Artikel 3.1 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad in het belang van een goede ruimtelijke ordening om voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vast te stellen. Daarnaast bepaalt het tweede lid van artikel 3.1 dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld. Het vigerende bestemmingsplan Spuimarkt e.o. is verouderd (zie paragraaf 1.4).

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Spuimarkt is:

  • 1. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • 2. ontwikkelingen in het plangebied die met toepassing van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, een projectbesluitprocedure, kruimelintheffing of afwijking van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn vergund, worden in de planvorming meegenomen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied Spuimarktligt in het centrum van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt: de Amsterdamse Veerkade, het Spui, de Spuistraat, 1e Haagpoort, Grote Marktstraat, Wagenstraat, Gedempte Gracht en St.Jacobsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0001.png"

Afbeelding 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Spuimarkt vervangt het nog vigerende deel van het bestemmingsplan Spuimarkt e.o., door de raad vastgesteld op 4 november 2004, (grotendeels) goedgekeurd door GS op 14 juni 2005 en (grotendeels) onherroepelijk geworden op 26 juli 2006. Daarnaast is de partiële herziening Massagesalons (2014) op dit plangebied van toepassing. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 26 maart 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0002.png"

Afbeelding 2: Geldende bestemmingsplannen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.

De wijze waarop bestemmingsplan Spuimarkt het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Spuimarkt aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

2.2.1 Kruispunt van wegen

De ontstaansgeschiedenis van het plangebied reikt ver terug in de tijd en is onlosmakelijk verbonden met de opkomst en ontwikkeling van het Graafschap Holland en later de Nederlandse staat. Den Haag is ontstaan op enkele van de strandwallen die enkele duizenden jaren geleden onder invloed van zee en branding langs de kust van Holland zijn gevormd. Hierop bouwden de Graven van Holland in de dertiende eeuw hun residentie. Floris IV, Graaf van Holland, besluit rond 1230 een 'Hof' te stichten op een plaats waar het volgens hem aangenaam wonen was: aan de oever van een meertje aan de rand van de binnenduinen, nu bekend als de Hofvijver. Het meertje werd gevoed door de Haagse Beek die in de buurt van Kijkduin ontspringt. De Hofvijver staat nog steeds in verbinding met de Haagse beek. Later die eeuw laat Floris V, de zoon van Willem II, in het hof de Ridderzaal bouwen. Het complex groeit later uit tot het huidige Binnenhof met Hofvijver, Malieveld en Haagse Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0003.jpg"

Afbeelding 3: Kruispunt van twee wegen

Vlakbij dit graaflijke Hof kruisen twee wegen elkaar. De één loopt van Scheveningen naar Delft, de ander van het Westland dat dan al een tuinbouwgebied is, naar Leiden. Bij dit kruispunt staat een parochiekerk die na een reeks verbouwingen zijn huidige naam krijgt: de Grote Kerk. Rond de kerk en het kruispunt ontwikkelt zich het dorp Die Haghe. Het dorp ligt tegen het Hof aan, maar tot aan de verkeersdoorbraken begin twintigste eeuw, blijven het twee gescheiden werelden. Alleen via steegjes en smalle straatjes zijn ze met elkaar verbonden.

Rond 1350 worden het Spui en de Trekvliet gegraven. Waterverbindingen zijn in die tijd van levensbelang, en de nieuwe vaart is de aanzet tot een sterke groei.

In de vijftiende eeuw gaat Den Haag steeds meer op een stad lijken. De huizen worden dichter op elkaar gebouwd en de belangrijkste straten en pleinen worden geplaveid met kasseien. Toch krijgt Den Haag pas eeuwen later, in de Franse tijd, zijn stadsrechten.

Vanaf 1580 wordt Den Haag achtereenvolgens de zetel van de Staten van Holland, van de Staten-Generaal en van de Raad van State. Nu Den Haag (weer) belangrijk is geworden, dringt de noodzaak van verdedigingswerken zich op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0004.jpg"

Afbeelding 4: De rechthoekige grachtengordel

In 1612 valt de keuze op een grachtengordel die het voor de ruimtelijke opbouw van Den Haag kenmerkende rechthoekige patroon volgt. Dit patroon is ontstaan doordat de bebouwing zich in eerste instantie heeft ontwikkeld op de strandwallen: de hoger gelegen - en daardoor ook drogere - zandruggen die evenwijdig aan de kust lopen.

De grachtengordel, met onder meer de Mauritskade, de Prinsessegracht, de Bierkade en het Buitenom, legt tot in de negentiende eeuw de grenzen van de bebouwing vast.

In de negentiende eeuw breidt Den Haag zich voor het eerst uit buiten de grachtengordel. Deze eeuw brengt ook een ingrijpende verandering van de infrastructuur met zich mee. Het zijn niet langer de waterwegen die de doorslag geven, maar de spoorwegen. De spoorbaan tussen Amsterdam en Rotterdam, geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij en met het station Den Haag Hollands Spoor, vormt voorlopig de zuidelijke begrenzing van de stad. Het spoor naar Utrecht, geëxploiteerd door de Staatsspoorwegen, heeft een eigen kopstation: Den Haag Staats Spoor op de plaats van het huidige station Den Haag Centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0005.jpg"

Afbeelding 5: Uitbreidingen buiten de grachten

Aan het begin van de twintigste eeuw zijn de Stationsbuurt en de Schilderswijk nagenoeg geheel bebouwd. Op de kaart is te zien dat een begin is gemaakt met de aanleg van de Laakhavens. Een belangrijke ingreep is de doorbraak in het verlengde van de Prinsegracht naar het Spui: de Grote Marktstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0006.jpg" Afbeelding 6: Het plangebied rond 1900

2.2.2 Culturele ontwikkeling

De ontstaansgeschiedenis van het plangebied reikt ver terug in de tijd en is onlosmakelijk verbonden met de opkomst en ontwikkeling van het graafschap Holland en later de Nederlandse staat. Den Haag is ontstaan op de strandwallen, die enkele duizenden jaren geleden onder invloed van zee en branding langs de kust zijn gevormd.

De graven van Holland bouwden er in de dertiende eeuw hun residentie op. Naar verluidt, kocht graaf Floris IV in 1229 van Dirk van Wassenaer de zogenoemde Hof van Vrouwe Meilendis, waarvan de bebouwing ongeveer ter plaatse van het huidige Binnenhof moet hebben gelegen. Vermoedelijk met gedeeltelijke gebruikmaking daarvan liet hij zich ter plaatse een jachtslot bouwen. Het waren echter zijn opvolgers Willem I en Floris V, die de basis legden voor het 'Hof ter Hage', de later permanente grafelijke residentie.

Bij de grafelijke residentie ontwikkelde zich al snel een nederzetting van boeren, ambachtslieden en kooplui, die het groeiende Hof en de hofhouding van diensten en levensbehoeften voorzag. De keuze van de plaats voor de grafelijke residentie in de dertiende eeuw was niet toevallig. De voornoemde Hof van Vrouwe Meilendis lag op één der strandwallen nabij de belangrijke verbindingsweg tussen Leiden en 's-Gravenzande, waar zich eveneens grafelijke hoven bevonden, en op korte afstand van de kruising met een dwarsroute, die van de zee naar Rijswijk en verder naar Delft liep. Voorts was er volop bos om te jagen, geschikte grond voor de akkerbouw (geestgronden) en een duinmeertje voor de watervoorziening.

De oudste kern van Den Haag ligt op een betrekkelijk smalle strandwal. Deze wordt in grote trekken gemarkeerd door de lijn Benoordenhoutseweg - Kazernestraat - Noordwal aan de noordwest- zijde en de lijn Bezuidenhoutseweg - Korte en Lange Poten - Spuistraat - Vlamingstraat- Laan aan de zuidoost zijde. Deze lijnen lopen parallel met de in de Middeleeuwen gegraven wateringen aan weerszijden van de strandwal en hun beloop is dan ook wat rechtlijniger dan dat van de strandwal zelf. De genoemde dwarsroute van de kust (Scheveningen) naar Delft wordt gevormd door het tracé Scheveningse Weg - Zeestraat - Noordeinde - Hoogstraat - Venestraat- Wagenstraat - Huygensstraat- Rijswijkse Weg. Ten noordoosten van het kruispunt kwam het Hof tot ontwikkeling, ten zuidwesten ervan het dorp Die Haghe.

Er is een vrij duidelijk onderscheid tussen de twee oudste kernen van de nederzetting. Aan de ene kant het ruim opgezette en met het nodige groen ingerichte hofkwartier bij het Binnenhof en aan de andere kant het intensief bebouwde 'Dorp' met zijn nauwe straatjes. De scheidslijn werd min of meer gevormd door de Haagse Beek.

De aan de hofhouding verbonden functionarissen woonden aan de brede lanen als het Voorhout, Kneuterdijk en Lange Vijverberg. Het dorp 'Die Haghe' kenmerkte zich juist door lange smalle straten en grachten waar de bedrijvigheid zich afspeelde. Het Spui, een nog in de dertiende eeuw gegraven verbinding tussen de Beek en Hofvijver en de Schenkwetering fungeerde na de aanleg van de verbinding met de Vliet tussen Delft en Leiden (Trekvliet) als haven van Den Haag. Het Spui vormde daarmee de kern van het Spuikwartier (de waterstad), die ten zuidoosten van de lijn Poten – Spuistraat tussen Spui en Wagenstraat tot ontwikkeling was gekomen. Hier was een uitgesproken centrum van aan het water gebonden ambachtelijke bedrijvigheid en handel. In verband daarmee werden nog voor het einde van de zestiende eeuw enkele zijtakken van het Spui tot havens getransformeerd en nieuwe als zodanig aangelegd, onder andere de Nieuwe Haven, Ammunitiehaven, Schedeldoekshaven en de Hout- en Turfmarkt.

Den Haag was in die tijd ook niet versterkt door een ommuring. Om de stad toch enige bescherming te geven, is op aandringen van Prins Maurits tussen 1613 en 1619 het Haagse grachtenstelsel aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0007.png"

Afbeelding 7: plattegrond Den Haag 1617 (vermoedelijk), bron: atlas Civitates Orbis Terrarum

Van groot belang voor het inzicht in de morfologische ontwikkeling van Den Haag is de gedetailleerde plattegrond in de atlas Civitates Orbis Terrarum van G. Braun en F. Hogenberg, die tussen 1572 en 1618 werd uitgegeven (zie afbeelding 7). Deze vermoedelijk uit 1617 daterende kaart geeft de situatie weer tijdens het Twaalfjarig Bestand 1609-1621).

Naast de kleinere grachten in verbinding met het Spui werd in dezelfde tijd in aansluiting op de Grote Markt de Prinsegracht aangelegd naar Amsterdams voorbeeld. De bedoeling was om ook aan de zuidwestelijke zijde van de stad een deftig woonmilieu te scheppen, dat gelijkwaardig was aan dat van de onmiddellijke omgeving van het Hofcomplex rond het Binnenhof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0008.png"

Afbeelding 8: kaart van Bleau 1649

De kaart van Bleau, 1649 (zie afbeelding 8), laat zien dat een aantal oude binnenstad grachten inmiddels zijn gedempt of overkluisd, zoals de Voldersgracht en de Beek, terwijl enkele nieuwe zijn aangelegd, zoals de Lutherse Burgwal. Ten westen van de Paviljoensgracht tekenen zich de eerste dwarsstraatjes af. Bijzonder in het plangebied is in deze tijd sprake van een soort van systematische stadsontwikkeling met een nagenoeg rechthoekig stratenpatroon, te beginnen met de Boekhorststraat. De singelgrachten liggen zo ruim om de bebouwde kom, dat grote terreinen daarbinnen ondanks geleidelijke groei in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw onbebouwd of slechts spaarzaam bebouwd zijn gebleven. Daar bevinden zich graslanden, moestuinen, bleken en hier en daar lijnbanen.

De uitbreiding van het Spuikwartier gaf aanleiding voor de bouw van de Nieuwe Kerk (1649-1656) aan het Spui, waartoe ter plaatse een huizenblok werd gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0009.jpg"

Afbeelding 9: plattegrond van Isaac Tirion, 1745

Op de plattegrond van Isaac Tirion uit 1745 zijn nog altijd dezelfde terreinen binnen de grachten nagenoeg onbebouwd. Anderzijds blijkt bebouwing aan de buitenzijde van de singelgrachten tot ontwikkeling te zijn gekomen, evenals langs het Zieken en de zogenaamde Bocht van Guinee. De bebouwing langs de Prinsegracht is vrijwel voltooid. Het kadastraal minuutplan uit omstreeks 1830 laat zien dat tot het midden van de negentiende eeuw de bebouwing vrijwel beperkt bleef tot het gebied binnen de grachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0010.jpg"

Afbeelding 10: kaart van de Haagse binnenstad rond 1850

Met de industriële revolutie groeide Den Haag met haar dorpse karakter en hooguit 50.000 bewoners in enkele decennia uit tot een grote stad met 200.000 inwoners in 1900. In de huisvesting daarvan werd voorzien door de opsplitsing van de grotere bestaande woonhuizen en voorts door het volbouwen van door bestaande bebouwing omsloten binnenterreinen met 'hofjes' arbeiderswoningen van veelal bedenkelijke technische en hygiënische kwaliteit. Dat kon gebeuren omdat de stedelijke voorschriften zich beperkten tot het bouwen aan openbare, door stedelijke rooimeesters uitgezette, straten en wegen. En dat leidde er weer toe, dat sommige stadsdelen bijna letterlijk verstikten, zo ook delen van het plangebied. De toch al weinig rooskleurige hygiënische situatie in de binnenstad verslechterde aanzienlijk. Daarom werd in de binnenstad begonnen met het dempen van tot open riolen verworden sloten en grachten. Omstreeks 1860 werden onder andere de Lange Gracht (Gedempte Gracht - Gedempte Burgwal), de Herengracht, Fluwelen Burgwal, Lutherse Burgwal, Kalvermarkt, Schedeldoekshaven, Ammunitiehaven en het grootste deel van de Paviljoensgracht gedempt en ook het Spui tot aan de Turfmarkt. Rond de eeuwwisseling werden de nog resterende binnenstadsgrachten en -havens gedempt met uitzondering van het Smidswater en de Hooigracht.

De explosieve groei van Den Haag in het laatste kwart van de negentiende eeuw noopten in 1890 tot de instelling van de dienst Gemeentewerken. In deze tijd ontwikkelden zich de wijken rond de binnenstad. Deze waren echter wat hun voorzieningen betreft nog geheel afhankelijk van het stadscentrum, waar zich in een evenredig tempo een winkelcentrum ontwikkelde. De uit 1882-1885 daterende Passage is hiervan het meest sprekende voorbeeld. Gelijktijdig kwam ook het openbaar vervoer (tram) tot ontwikkeling en werd de toegankelijkheid van de binnenstad een nijpend probleem.

De invoering van de Woningwet in 1902 speelde een doorslaggevende rol in de volgende ruimtelijke ontwikkelingen. In de jaren 1920-1925 werden verkeersdoorbraken metterdaad uitgevoerd. Het betreft hier allereerst de aanleg in onderlinge samenhang van de trajecten Grote Marktstraat - Kalvermarkt en Hofweg - Vijverdam, waaruit het huidige Haagse kernwinkelcentrum zou voortkomen. De hiermee begonnen cityvorming ging gepaard met een duidelijke schaalvergroting van de bebouwing en tegelijkertijd veranderde ook het bebouwingsbeeld.

De fysieke scheiding tussen dorp en hof verdween langzaam. In winkelstraten werd veel oudere bebouwing gesloopt en vervangen door hogere nieuwbouw in een van de vele rijke architectuurstijlen die in Nederland tussen 1870 en 1940 populair waren. Vooral 'Neorenaissance' en 'Art Nouveau' zijn in Den Haag veel te zien.

Aan het begin van de twintigste eeuw was de Haagse binnenstad een echte metropool geworden, met een combinatie van oude gebouwen en voor die tijd opvallende moderne architectuur. Bekende voorbeelden zijn de Bijenkorf aan de Grote Marktstraat in de stijl van de Amsterdamse School en de Volharding aan de Grote Markt in de stijl van het “Nieuwe Bouwen”.

In de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw leiden een combinatie van algemene achteruitgang en functionele schaalvergroting van met name het overheidsapparaat en de toenemende cityvorming en verkeersproblematiek tot de uitvoering van een aantal reconstructie- en saneringsplannen. Deze hebben juist in de oostelijke en westelijke delen van de binnenstad tot ingrijpende wijzigingen geleid.

Tot de dag van vandaag is het plangebied in ontwikkeling: warenhuizen en winkelcomplexen aan de Grote Marktstraat - recent de Nieuwe Haagse Passage-, bioscopen en theaters aan het Spui en de tramtunnel onder de Grote Marktstraat getuigen hiervan.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Spuimarkt aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Spuimarkt is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

De ontwikkelingsgeschiedenis van Den Haag door de eeuwen heen is nog goed waarneembaar en herkenbaar in het huidige stadscentrum. Het centrum van Den Haag manifesteert zich in het totale stedelijke gebied - vooral door zijn grotendeels intact gebleven 17e eeuwse omgrachting - als afzonderlijke ruimtelijke eenheid. De oorspronkelijke ruimtelijke structuur is ondanks enkele ruimtelijke ingrepen nog goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0011.jpg" Afbeelding 11: De groei van het centrum in de volgorde geel, lichtgroen, donkergroen, blauw, rood, bruinrood, oranje.

Ook de historisch gegroeide zonering van regeringscentrum, burgerlijk centrum en centrum van handel en nijverheid is in structuur en beeld nog goed herkenbaar. Alleen in het oostelijke deel van het Spuikwartier en in de zone Kortenbos-Lijnbaan zijn de oorspronkelijke structuur en ruimtelijke opbouw zo ingrijpend gewijzigd, dat daarvan weinig meer rest dan de singelgracht.

De ruimtelijke structuur is in hoge mate bepaald door de loop van een strandwal met zijn flankerende strandvlakten. Het stelsel van wegen en al dan niet gedempte waterlopen is daarop gebaseerd. De verkeersdoorbraken in het begin van de twintigste eeuw hebben de structuur niet wezenlijk veranderd. Ze hebben wel geleid tot veranderingen in de verdere ruimtelijke opbouw, en in relatie daarmee tot ruimtelijk-functionele accentverschuivingen. Daardoor verplaatste het hart van de stad - het kruispunt van hoofdontsluitingswegen - zich van de Groenmarkt naar de Hofweg en het Buitenhof, en schoof ook de grens tussen het 'dorp' en het Hof in die richting op. Evenzo verschoof de historische overgang tussen het op de strandwal gelegen dorp en hofkwartier en de in het veen gelegen waterstad (Spuikwartier) van het tracé Vlamingstraat - Spuistraat - Poten op naar het tracé Prinsegracht - Grote Marktstraat – Kalvermarkt. Dit overgangsgebied tussen de drie hoofdbestanddelen van het centrum vormt thans het kernwinkelgebied en daarmee het hart van de stad Den Haag. De uitlopers van het winkelgebied vindt men langs de oude invalsroute.

Dit tracé vormt thans zowel de grens als de koppeling tussen de beide oudste stadsdelen – dorp en binnenhof- en het wat jongere plangebied van het “Oude Centrum” of waterstad. Dit stadsdeel onderscheidt zich van de beide oudere door zijn rechtlijniger stratenpatroon, het ontbreken van bijzondere openbare ruimten en gebouwen en ten opzichte van de omgeving van de Sint Jacobskerk bovendien door een grotere gemiddelde breedte van de straten. Dat laatste betreft, behoudens latere verkeersdoorbraken, vrijwel zonder uitzondering de gedempte binnenstadsgrachten, die zo kenmerkend waren voor de waterstad. In de drukste verkeersstraten, zoals het Spui en de Prinsegracht, ligt de trambaan ter plaatse van de vroegere waterloop.

De Grote Markt is, anders dan de naam zou doen vermoeden, een relatief kleinschalige stedelijke ruimte. De Grote Markt markeerde tot circa 1920 het einde van de brede Prinsegracht maar door demping daarvan en de verlenging met de Grote Marktstraat is de helft van het marktplein in dat tracé opgegaan en het restant lijkt daarbij enigszins in het niet te vallen. Het marktgebeuren breidde zich daarentegen uit naar de Prinsegracht. De aanleg van tramlijnen en de komst van een nieuw marktterrein aan de Herman Costerstraat maakte ca. 1920 aan die situatie een einde. De aanleg van de tramtraverse heeft de Grote Markt een zekere begrenzing gegeven.

Historisch gezien is de zeventiende eeuwse Nieuwe Kerk met het omringende kerkhof het enige bijzondere ruimtelijke accent in het plangebied . De oudste kern daarvan, gelegen tussen Spuistraat, Spui, Gedempte Gracht en Wagenstraat, is vrijwel geheel opgeslokt door het huidige kernwinkelcentrum.

Alleen nog op de hoek van het Spui met de gedempte Gracht vertoont het plangebied nog diverse kenmerken van de vroegere handel- en nijverheidsbuurt.

2.3.1.2 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied is op 28 juni 1994 aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht “s Gravenhage uitbreiding”, zoals is omschreven in de toelichting bij dit besluit om het centrum van Den Haag aan te wijzen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988.

Doel van de aanwijzing is de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt.

Binnen het beschermde gezicht zijn de belangen waarop de bescherming is gericht, niet overal gelijk van aard en gewicht. De te beschermen waarden van het plangebied worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt gewaardeerd:

  • Ondanks veranderingen is de ontwikkelingsgeschiedenis van het stadscentrum van Den Haag nog volop waarneembaar en herkenbaar. Het centrum manifesteert zich als afzonderlijke eenheid binnen het totale stedelijke gebied vooral door zijn grotendeels intact gebleven omgrachting.
  • In structuur en beeld is het historisch gegroeide drieluik van regeringscentrum, burgerlijke centrum en centrum van handel en nijverheid, nog goed herkenbaar in de stadsdelen Binnenhof en omgeving, Sint Jacobskerk e.o., en de 'waterstad' ten zuiden van de Nieuwe Kerk.
  • In het Spuikwartier zijn met name de van oudsher aanwezige structuurlijnen nog van belang en is de zeventiende eeuwse Nieuwe Kerk met het omringende kerkhof een bijzondere ruimtelijk element in dit deel van de Binnenstad.
  • In het grootste deel van het beschermde stadsgezicht is het historische karakter in grote mate bewaard gebleven. Daar zijn bovendien in het algemeen ook de vormgeving van de bebouwing van betekenis, evenals de profilering en inrichting van de openbare ruimte en de verkavelings- en bebouwingsstructuur.

Het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende kaart en toelichting zijn opgenomen in de bijlagen 5, 6 en 7.

2.3.1.3 Gebouwde monumenten

In het plangebied zijn de volgende rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988:

  • Grote Marktstraat 55-55a, Wagenstraat 32-34;
  • Spui 173-173a;
  • Spui 175;
  • Spui 175, bij, voormalig kerkhof.

De volgende (complexen van) gebouwen zijn aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag:

  • Gedempte Gracht 681-683;
  • Spui 1, Spuistraat 69a-71;
  • Spui 3-5;
  • Spui 167-167a;
  • Spui 169 t/m 169d;
  • Spui 171 t/m 171b;
  • Spuistraat 41;
  • Spuistraat 43, Voldersgracht 1;
  • Spuistraat 63;
  • Spuistraat 65;
  • Spuistraat 69.
2.3.1.4 Karakteristieke gebouwen

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn historische gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het rijksbeschermde stadsgezicht. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd op grond van de historisch ruimtelijke waarderingskaart opgenomen bij de regels (zie bijlage 8 en 9) en op grond van het Monumenten Inventarisatie Project.

In het plangebied zijn thans de volgende objecten aangewezen als karakteristieke panden:

Straat   Oneven nummers   Even nummers  
Amsterdamse Veerkade   -   -  
Bezemstraat   -   -  
Gedempte Gracht   671 t/m 679   -  
Grote Marktstraat   -   -  
Kranestraat   -   -  
Sint Jacobstraat   -   -  
Spui   27, 151 t/m 155a   -  
Spuistraat   39, 67   -  
Voldersgracht   -   -  
Wagenstraat   -   -  

Voor meer informatie zie het Haags Monumenten Informatiesysteem.

2.3.1.5 Straten en straatwanden

Bebouwingsbeeld

Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw en daarmee het stedelijke karakter van (de omgeving) van het plangebied zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuinen liggen besloten, duidelijk afgeschermd van de openbare ruimte. Waar plaatselijk bebouwing ontbreekt vormen tuinmuren, veelal voorzien van poorten of hekwerken de scheiding met de openbare ruimte. Bij de grotere bouwblokken worden de binnenterreinen meestal ontsloten door smalle steegjes of poorten in de gesloten randbebouwing, waarachter niet zelden een intiem hofje of een kerk- of schoolgebouw schuilgaat.

De bouwblokken zijn in het algemeen ongeveer haaks op de openbare ruimte verkaveld, behalve daar, waar sterke krommingen en schuine straathoeken dat verhinderen. De verdere verkaveling van de binnenterreinen is daar van afgeleid. Vooral in het Spuikwartier en het Kortenbosgebied werden die binnenterreinen in de 19de eeuw volgebouwd met hofjes van eenvoudige arbeiderswoningen, waarvan er nog verschillende resteren. De oudere liefdadigheidshofjes zijn daarentegen overwegend met de toegangszijde aan de straat gesitueerd, van waaruit dikwijls een monumentale poort toegang geeft tot een stemmig binnenhof.

Tussen de verschillende delen van de binnenstad zijn in de verkaveling grote verschillen in breedte, diepte en omvang herkenbaar, deels al van oudsher, deels door latere herverkaveling. Hoewel een duidelijke verkavelingssystematiek zich moeilijk laat ontdekken, lijkt het geheel herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel. Bij de vele patriciershuizen en bijzondere gebouwen in Den Haag bedraagt de perceelbreedte veelal een meervoud daarvan. Het meest fijnmazig is de verkaveling in de oudste delen van de burgernederzetting rond de Grote of Sint Jacobskerk, het Spuikwartier en de Denneweg, het ruimst in het hofkwartier, het Willemspark en de zone Prinsegracht - Grote Marktstraat.

De verkavelingverschillen weerspiegelen zich navenant in het bebouwingsbeeld, dat plaatselijk grote schaalvariaties vertoont maar anderzijds ook een betrekkelijk homogene hoofdindeling heeft. Zeer kenmerkend zijn hierin ook de verticaal geplaatste openingen.

In meerderheid telt de bebouwing drie a vier bouwlagen van onderling verschillende hoogte onder een betrekkelijk lage kap. In vele gevallen komt daarbij de derde en gewoonlijk laagste verdieping alleen aan de straatzijde voor. Vanaf circa 1900 komen ook platte daken voor.

Bebouwing in minder dan twee lagen komt aan de openbare straten slechts sporadisch voor, op besloten binnenterreinen echter des te meer. In beide gevallen betreft het meestal hofjes, al dan niet van liefdadigheid, en in een aantal achterstraten bijgebouwen van uiteenlopende aard.

Tot de twintigste eeuw werd in Den Haag in niet meer dan vier lagen gebouwd, zowel in het centrum als in de stadsuitbreidingen. Enkele vooroorlogse experimenten als het magazijn De Bijenkorf en de coöperatie De Volharding aan de Grote Marktstraat daargelaten was er tot ruim na de Tweede Wereldoorlog geen sprake van hoogbouw in de binnenstad. De hoogste bebouwing wordt aangetroffen in de zone Grote Markstraat - Kalvermarkt.

De bebouwingshoogte varieert in het algemeen meer door de per pand vaak zeer verschillende verdiepingshoogten dan door het aantal verdiepingen, zodat het geen uitzondering is, dat een pand van twee bouwlagen even hoog of zelfs hoger is dan een belendend pand van drie lagen.

Daar waar het bebouwingsbeeld sterk wordt gedomineerd door achttiende- en negentiende eeuwse lijstgevels manifesteert de variërende bouwhoogte zich meer in de pandsgewijs verspringende gootlijsten dan in de hoogte van de kappen, die daar deels achter schuilgaan en in het gevelbeeld een tamelijk ondergeschikte rol spelen. Bij de panden van na 1880 is dit minder het geval en kan ook de kap prominent in het zicht zijn. Het is voornamelijk aan grotere (bredere) openbare ruimten en op straathoeken, dat de kappen der gebouwen een beduidende rol spelen in het ruimtelijk beeld. Naast lijstgevels kenmerkt deze latere architectuur zich ook door het gebruik van topgevels. In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend of afgeplat schilddak. De dakhelling bedraagt zelden meer dan circa 45 graden. Langs de Grote Marktstraat overheersen de platte daken van de grote warenhuizen.

De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld. Bij de eenvoudiger woon- en winkelpanden overheerst een driedeling, bij de voornamere huizen een indeling in vier of meer traveeën, veelal geleed door pilasters of lisenen en geaccentueerd door een geprononceerde ingangspartij. De vele bijzondere gebouwen en complexen alsmede de warenhuizen in het kernwinkelgebied hebben dikwijls een afwijkende gevelindeling maar ook daarbij is meestal sprake van een zekere verticale geleding.

De gevels zijn overwegend in baksteen opgetrokken, afwisselend in schoon metselwerk en pleisterwerk of combinaties van beide. Kroonlijsten, kozijnen, deuren, ramen en eventuele balkons zijn in hout uitgevoerd en geschilderd. Vooral in de oudere winkelstraten wordt het gevelbeeld afgewisseld door voorbeelden van de soms uitbundige neorenaissance van de late negentiende eeuw en de Art Nouveau van rond de eeuwwisseling. Vooral de laatste stijl heeft een uitdrukkelijk stempel gedrukt op de Haagse winkelarchitectuur en er bestaan dan ook nog vele voorbeelden van.

De moderne bouwkunst sedert circa 1900 is vooral geconcentreerd in het kernwinkelgebied. Daarin manifesteren zich in toenemende mate modernere bouwmaterialen als gietijzer, staal, beton, glas en keramiek.

Openbare ruimte

Het karakter van de openbare ruimte is sterk beïnvloed door de grootstedelijke ontwikkeling van Den Haag sedert het midden van de vorige eeuw. In de meeste straten is de indeling van het dwarsprofiel dan ook niet van bijzonder belang.

Van belang zijn vooral de dwarsprofielen over de grachten en hun belendende kaden, die de omtrek van de binnenstad markeren. Van betekenis zijn hier de relatie tussen de breedte van het water en de flankerende kaden, de gemetselde kademuren en de indeling van de kaden in een met natuurstenen kasseien geplaveide strook langs het water, waarin bomen zijn gepland, een verkeersstrook, een trottoir en een particuliere stoepenstrook direct voor de bebouwing. In het dwarsprofiel van een aantal gedempte grachten speelt boombeplanting eveneens een belangrijke rol.

In het ruimtelijke beeld van het plangebied vormt, de Nieuwe Kerk met de ommuurde kerkhof een belangrijk historisch oriëntatiepunt.

2.3.2 Archeologie

Het bestemmingsplangebied ligt in het veen van de strandvlakte ten zuiden van de grote strandwal die door de binnenstad van Den Haag loopt. Op die strandwal ontstond in de Middeleeuwen de eerste bebouwing van het dorp Die Haghe. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er vanaf de veertiende eeuw in het bestemmingsplangebied werd gewoond. De venige ondergrond in het gebied werd daarvoor eerst geschikt gemaakt door ophogingen en het graven van ontwateringssloten. In eerste instantie vond de ontwikkeling plaats langs de aanwezige wegen en waterwegen: het Spui, de Wagenstraat, de Spuistraat en wat later de Gedempte Gracht. Tussen die laatste twee straten ontstond vanaf de veertiende en vijftiende eeuw een ambachtswijk. Het water van veenstroompjes (onder andere de Brouwersloot) en de grachten werd gebruikt bij de ambachten die hier werden uitgeoefend, zoals het vollen van stoffen en het looien van leer. Langs het Spui werd ook vanaf de veertiende eeuw gebouwd; de ontwikkeling van het gebied ging in de vijfitende en zestiende eeuw door. Daarbij werden bestaande huizen vaak naar achteren uitgebouwd.

Het zuidelijk deel van het plangebied werd in de zeventiende eeuw planmatig ontwikkeld. Hierbij werden nieuwe woonwijken gecreëerd en oude afgebroken. Zo werd bijvoorbeeld de wijk Padmoes met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor de Nieuwe Kerk. Het bestemmingsplangebied heeft, zeker vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw, een grote metamorfose ondergaan door de nieuwbouw van grootwinkelbedrijven, tramtunnel, appartementencomplexen en parkeergarages. Voorafgaand aan de bouw heeft hier in de meeste gevallen archeologisch onderzoek plaatsgevonden.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Een historisch kruispunt van wegen vormt de basis voor de stedenbouwkundige opbouw van de binnenstad. In oost-west richting op de strandwal lag de middeleeuwse verbindingsroute Leiden - 's-Gravenzande, die buiten de oude stadskern wordt gemarkeerd door de Loosduinseweg en de oude Leidse Straatweg door het Haagse Bos. Binnen de kern is het oorspronkelijke beloop van deze route waarschijnlijk de Lange Vijverberg en de Plaats en vervolgens via de Hoogstraat, Dagelijkse Groenmarkt, Riviervismarkt en Westeinde.

Deze route wordt gekruist door één doorlopende dwarsroute van de kust (Scheveningen) naar Delft, gevormd door het tracé Scheveningse Weg - Zeestraat - Noordeinde - Hoogstraat - Venestraat- Wagenstraat - Huygensstraat- Rijswijkse Weg. Het pre-stedelijke patroon van wegen, waterlopen en geest- en polderverkavelingen vormt verder de basis in de ontwikkeling van de Haagse stadsplattegrond.

Een belangrijke ingreep, die bepalend is geweest voor de huidige opbouw van de binnenstad is de aanleg in de zeventiende eeuw van de grachtengordel om de stad. De opbouw van dit deel van de stad kende een meer planmatige aanpak in tegenstelling tot het oudere deel rond Binnenhof en St. Jacobskerk. Kenmerkend voor de binnenstad en de aansluitende uitbreidingen is in Den Haag door het van oudsher ontbreken van omvangrijke verdedigingswerken hechter dan bij de meeste Hollandse steden het geval is en de ruimtelijk-structurele verschillen zijn navenant geringer. De omringende singelgrachten vormen dan ook in tegenstelling tot de kronkelende en veel ruimte in beslag nemende voormalige vestinggordels van verschillende Nederlandse vestingsteden een meer koppelend dan scheidend element. Zij markeren de omtrek van de oude binnenstad maar hebben overigens voor een groot deel het karakter van binnen-stadsgrachten.

De reeds genoemde verkeersdoorbraken uit het begin van de twintigste eeuw vormen thans een duidelijke afbakening en zijn van doorslaggevende betekenis voor het plangebied.

In het plangebied heeft zich sedert 2000 een viertal grote ontwikkelingen voorgedaan die het centrum van de stad aanzienlijk heeft veranderd. Het betreft:

  • de herontwikkeling binnen het bouwblok Spui, Gedempte Gracht, Voldersgracht en Grote Marktstraat (Spuimarkt);
  • de herontwikkeling tussen de Spuistraat, Voldersgracht, Grote Marktstraat en 1e Haagpoort (Nieuwe Haagse Passage);
  • de aanleg van de tramtunnel met parkeergarages en ondergrondse verbindingen met de hiervoor genoemde twee ontwikkelingslocaties.
  • de herontwikkeling tussen de Gedempte Gracht, Bezemstraat en St. Jacobsstraat (Rabbijn Maarsenplein).

Deze herontwikkelingen hebben zich voorgedaan binnen de bestaande bouwblokstructuren van de oude stad.

Het bouwblok Spui, Gedempte gracht, Voldersgracht en Grote Marktstraat kent vier bouwlagen en een dakopbouw. Het bevat winkelruimte (voor C&A en andere grootschalige en kleinschalige formules of speciaalzaken), een multiplexbioscoop (Pathé) en urban entertainment op verdieping. Het bouwblok biedt in totaal ruimte aan 16.000 m² winkelruimte.

Binnen het bouwblok Spuistraat, Voldersgracht, Grote Marktstraat en 1e Haagpoort heeft nieuwbouw plaatsgevonden waarbinnen een nieuwe doorloop (Nieuwe Haagse Passage) geflankeerd door detailhandel tussen Spuistraat en Grote Markstraat is gerealiseerd. De doorloop van de Voldersgracht is daardoor vervallen.

Tussen bovengenoemde bouwblokken is ondergronds de tramtunnel met parkeergarage gerealiseerd die in 2004 is opengesteld voor de tramlijnen 2, 3, 4 en 6. De bovengelegen parkeergarage en tramtunnel sluiten ondergronds aan op de winkelruimten onder het bouwblok Spuimarkt en van het warenhuis van V&D.

De nieuwbouw tussen de Gedempte Gracht, Bezemstraat en St. Jacobsstraat (Rabbijn Maarsenplein) bestaat uit een L-vormige bouwmassa met zeven woonlagen aan de Gedempte Gracht en vier tot vijf woonlagen aan het Rabbijn Maarsenplein. Het woongebouw staat op een begane grond (“plint”) met commerciële ruimten (onder meer winkels/dienstverlening, horeca en commerciële ruimte). Het bouwblok is niet geheel gevuld; het oorspronkelijk bebouwde deel aan de Bezemstraat is niet meer bebouwd maar ingericht door een plein waaraan een menging van functies (detailhandel en horeca) omheen ligt.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur
2.4.2.1 Gemotoriseerd verkeer

In het plangebied is alleen gemotoriseerd verkeer toegelaten op de Gedempte Gracht en het aansluitende deel op het Spui in de richting van de Amsterdamse Veerkade.

2.4.2.2 Openbaar vervoer

De routes van het openbaar vervoer lopen over het Spui en haaks erop ondergronds door de tramtunnel. Op het kruispunt Grote Marktstraat - Spui bevinden zich de haltes voor bus en tram en ondergronds de haltes voor de trams en RandstadRail.

2.4.2.3 Langzaam verkeer

De verkeersruimte binnen het plangebied is voor het grootse gedeelte ingericht voor langzaam verkeer. Binnen deze verkeersruimte wordt bestemmingsverkeer toegelaten. Op het Spui zijn stroken gereserveerd voor tram- en busverkeer.

Fiestsenstallingen bevinden zich op de Voldersgracht en het Rabbijn Maarsenplein.

2.4.2.4 Parkeren

Binnen het plangebied bevindt zich een aantal parkeergarages voor belanghebbenden.

Openbare parkeergelegenheid bevindt zich:

  • aan de Gedempte Gracht op het terrein van de Bijenkorf (32 parkeerplaatsen);
  • aan de Gedempte Gracht onder de Markthof (62 parkeerplaatsen);
  • aan de Amsterdamse Veerkade, hier staat een parkeergarage met 900 parkeerplaatsen;
  • onder de Grote Markstraat met een totaal van 354 parkeerplaatsen.

Daarnaast zijn de laatste jaren op verschillende plaatsen in het plangebied fietsparkeervoorzieningen gerealiseerd. Het gaat om de stallingen Rabbijn Maarsenplein (400 plaatsen) en Voldersgracht (200 plaatsen) en stallingsplaatsen op de Gedempte Gracht.

2.4.3 Groen

Er bevinden zich twee groengebieden in het plangebied: de tuin van de Nieuwe Kerk en het groen op het Rabbijn Maarsenplein.

2.4.4 Water

In het plangebied is geen water aanwezig.

2.4.5 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen planologische relevante kabels en leidingen.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven

In het plangebied bevinden zich geen bedrijven.

2.5.2 Cultuur en Ontspanning

Aan Spui 65 is het bioscoopcomplex van Pathe gevestigd, Aan Spui 189 bevindt zich het Theater aan het Spui en aan Spui 191 het Filmhuis Den Haag. Speelautomatenhallen bevinden zich aan de Grote Marktstraat 149 en aan Spui 27.

2.5.3 Detailhandel

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Haagse kernwinkelgebied en omvat een aantal warenhuizen alsmede een groot aantal andere detailhandelsbedrijven. Doordat het plangebied onderdeel is van het Haagse Chinatown bevindt zich hierdoor ook oriëntaals geörienteerde detailhandel.

2.5.4 Dienstverlening

Binnen het plangebied bevindt zich een aantal dienstverlenende bedrijven als aanvulling op de aanwezige detailhandel en horeca. Het gaat bijvoorbeeld om de vestiging van ING aan het Spui 59.

2.5.5 Horeca

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Haagse Chinatown met veel oriëntaals geörienteerde restaurants maar er zijn ook cafes, broodjeszaken, fastfoodrestaurants en anderssoortige restaurants gevestigd.

2.5.6 Kantoren

In het plangebied bevinden zich, met uitzondering van het kantoor van NRC (Spui 1-l) geen kantoren.

2.5.7 Maatschappelijk
2.5.7.1 Onderwijs

In het plangebied bevinden zich geen onderwijsinstellingen.

2.5.7.2 Welzijn

In het plangebied bevinden zich geen welzijnsinstellingen.

2.5.7.3 Maatschappelijk

In het plangebied bevindt zich aan de Amsterdamse Veerkade het gezondheidscentrum Veerkade met o.a. huisartsen en fysiotherapie. Daarnaast is aan de Amsterdamse Veerkade ook het Chinees wellness-centrum Yu Zu Tang.

2.5.8 Sport en recreatie

In het plangebied bevindt zich een speelvoorziening aan het Rabbijn Maarsenplein. Sportvoorzieningen zijn gevestigd aan de Grote Marktstraat 157 (HealthCity).

2.5.9 Wonen

Het plangebied betreft een deel van de buurt Zuidwal in de wijk Centrum in het stadsdeel Centrum. De grote woningbouwcomplexen in het plangebied staan aan de Grote Markstraat-Spui, boven de Markthof, hoek Spui-Amsterdamse Veerkade, aan de Gedempte Gracht/Rabbijn Maarsenplein, St.Jacobsstraat - Amsterdamse Veerkade.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Spuimarkt vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.2.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Spuimarkt worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Spuimarkt geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. In gebieden waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt is de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Het bestemmingsplan Spuimarkt is overwegend een conserverend plan. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet te worden toegepast.

Het bestemmingsplan Spuimarkt is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

3.2.3 Regionaal beleid

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Spuimarkt is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

Per 1 januari 2015 zijn de beleidstaken van het Stadsgewest Haaglanden overgegaan naar de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (ca 509.000 per 1 januari 2014) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

3.2.4.2 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2015

Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) (Rv 98 november 2014; RIS 276321) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het programma is gebaseerd op het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” (RIS 273442).
Het IpSO 2015 biedt een samenhangend overzicht van de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen. De Haagse bevolking groeit, maar de economische ontwikkeling en de banengroei blijft daarbij achter. Den Haag staat voor de uitdaging om de bevolkingsgroei op te vangen, economische ontwikkeling en banengroei te stimuleren en tegelijkertijd de kernkwaliteiten van Den Haag te behouden en te versterken.

De komende jaren zal de gemeente met investeringen in de buitenruimte een impuls geven aan de ontwikkeling van de stad. Een goede buitenruimte zorgt voor een prettige woon-, werk- en winkelomgeving en een welkom gevoel. Daarbij richt de gemeente zich op vier kerngebieden: de Binckhorst, binnenstad, Internationale zone en Scheveningen.

3.2.4.3 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Spuimarkt 2015 in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:

  • optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik
  • woningsplitsing.


In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

Vijf lagen

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria aan de hand waarvan besloten wordt of verdichting wordt toegepast wordt zijn:

  • 1. de betekenis van de route in de stad;
  • 2. de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • 3. de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen:

  • Grote Markstraat;
  • Spui;
  • Amsterdamse Veerkade;

Langs deze straten bestaat de bebouwing voor het merendeel al uit bebouwing met minimaal vijf bouwlagen. mede bezien de status van het gebied als rijksbeschermd stadsgezicht worden op de historische bebouwing langs het Spui geen extra bouwlagen voorzien.

Dakopbouwen

Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag / dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen.

3.2.4.4 Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020

Het Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020; “ Naar een complete Haagse binnenstad” (Rv 15 - 2010; RIS 168479) beschrijft het gemeentelijk beleidskader voor de binnenstad.

De Haagse binnenstad heeft een multifunctioneel en dynamisch karakter waar men kan winkelen, werken, ontmoeten, recreëren en wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0012.jpg"

Afbeelding 12: sfeergebieden Haagse binnenstad

Typisch Haags zijn de verschillende sferen in de binnenstad. Het onderscheid in sfeergebieden is de basis van het binnenstadsbeleid. Door rekening te houden met de sferen kan bij de ontwikkeling en aanpak de kwaliteit en eigenheid per kern verder worden versterkt. Er zijn acht sfeergebieden, elk met een eigen functie, sfeer en uitstraling. In het midden ligt de winkelkern, een compact gebied met de meeste raakvlakken met andere gebieden. Het gebied van Spuimarkt maakt onderdeel uit van de winkelkern en Chinatown.

Het beleid kent vijf speerpunten. Deze vomen een gezamenlijke opgave voor gemeente en marktpartijen:

  • Wonen: De woonfunctie van de binnenstad is nog beperkt en moet aanzienlijk versterkt worden. Hiermee wordt de levendigheid op straat vergroot en worden meer bestedingen aan de binnenstad gebonden. Het versterken van de woonfunctie vraagt om het toevoegen van woningen, maar ook om het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad.
  • Cultuur: Cultuur is al een sterk punt in de binnenstad. Dit verder uitwerken en uitbouwen kan de aantrekkingskracht van de binnenstad verder vergroten. Om de binnenstad in het komende decennium ook cultureel echt goed op de kaart te zetten, hangt veel af van de stuwkracht van het Cultuurforum.
  • Winkels/horeca/toerisme: Den Haag wil “beste winkelstad” worden, het culinaire profiel versterken en in combinatie met de kust het verblijfstoerisme versterken. Hiervoor is nog veel werk aan de winkel. Denk aan de ontwikkeling van een echte publiekstrekker en spraakmakende impulsen voor het winkelapparaat (Grote Marktstraat internationale winkelboulevard).
  • Sfeergebieden en oriëntatie: De afgelopen jaren zijn de sfeergebieden bij het werken aan de binnenstad een sterk leidend concept gebleken. Voor het Binnenstadsplan 2010-2020 wordt dan ook aan het principe van de sfeergebieden vastgehouden en wordt dit verder handen en voeten gegeven.
  • Marketing en communicatie: De bekendheid met en het imago van de binnenstad van Den Haag versterken, zowel bij consumenten (ook niet-bezoekers) als investeerders, is dé marketing-opgave. De marketing van de binnenstad wordt verder uitgebouwd en geïntensiveerd en meer aangesloten op de marketing van de hele stad.

Het Binnenstadsplan heeft een tijdsspanne van tien jaar. De doelstellingen worden omgezet in een vierjaarlijkse Uitvoeringsagenda Binnenstad.

3.2.4.5 Binnenstadsagenda 2015-2018

Met de Binnenstadsagenda 2015-2018 heeft het college de accenten voor deze collegeperiode gelegd. Het college wil de huidige positieve dynamiek van de binnenstad verder uitbouwen en een nieuwe impuls geven aan met name de toeristische aantrekkingskracht van en daarmee de werkgelegenheid in de binnenstad. Het college heeft daarnaast de ambitie om extra te investeren in de buitenruimte (De Kern Bijzonder).

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de moderniseringsplannen voor demonumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Doel hiervan is het meer vorm en inhoud geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

3.3.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zakendie van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Een deel van het plangebied maakt deel uit van het Rijksbeschermd stadsgezicht “s'Gravenhage uitbreiding” . De Monumentenwet 1988 verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorziet daarin.

3.3.1.3 Provinciaal beleid

Voor de provincie is het cultureel erfgoed van grote betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. De inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen staat daarbij voorop. Het provinciale beleid is vooral gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze is door de provincie Zuid-Holland in 2005 vastgesteld. In de CHS zijn de kenmerken en waarden van landschap, nederzettingen en archeologie aangegeven. In de Nota is verder bepaald dat voor beschermde stads- en dorpsgezichten in het bestemmingsplan de bescherming en zo nodig versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geregeld.

Ook monumentale en karakteristieke objecten, waar onder MIP-objecten gelegen in deze gebieden, dienen te worden beschermd.

Als een uitwerking van de CHS heeft de provincie in april 2010 de Regioprofielen Cultuurhistorie vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De zestien 'Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland' zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhangvoorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. In de topgebieden is de continuïteit van het karakter van het gebied het uitgangspunt.

Het Rijksbeschermd stadsgezicht binnen het plangebied behoort tot een van de zestien topgebieden.

3.3.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 (blz. 16) benoemd vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Het wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de Agenda voor de Haagse verdichting is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een “maatwerkbenadering”, behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

3.3.1.5 Monumenten

De lijst van in het plangebied aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten is opgenomen in paragraaf 2.3.1. Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist.

3.3.1.6 Karakteristieke bebouwing en gebouwen

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd op grond van de historisch ruimtelijke waarderingskaart opgenomen bij de regels (bijlage 8 en 9) of op grond van het Monumenten Inventarisatie Project.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze culturele waarden in dit bestemmingsplan worden beschermd.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (Rv 127 - 2011; RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.


Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze archeologische (verwachtings)waarden in dit bestemmingsplan worden beschermd.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (Rv 162 - 2005; RIS 129360) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.


Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

In de nota zijn een kaart met de "Stedelijke Groene Hoofd Structuur" en een kaart met "Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur" opgenomen. De bomenrij op het Spui is onderdeel van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag is beschreven in de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450). Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De Stedelijke Ecologische hoofdstructuur is opgenomen op kaart (RIS 151912). De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS).

3.4.3 Bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (Rv 97 - 2010; RIS 174540). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen.
Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag zie bijlage 2. Binnen het plangebied, op het Rabbijn Maarssenplein, bevinden zich 4 monumentale bomen.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen RIS 166340_13-sep-2011. De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag 2013 - RIS 265314.

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (motie rv 84.2011/2 over behoud groen(beleving) wijken RIS 181878).

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. In dit bestemmingsplan zal voor het bouwblok gelegen tussen het Spui, Gedempte Gracht en Nieuwe Kerk een aan- en bijgebouwenregeling opgenomen. Vanwege de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht is in het plangebied geen sprake van vergunningsvrij bouwen.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.

De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Doorstroomstudie Den Haag

Uit de recent uitgevoerde Doorstroomstudie Den Haag blijkt dat in het Haagse boezemgebied bij langdurig hevige regen de kans op wateroverlast toe neemt. Het water kan bij langdurige hevig regen de stad niet snel genoeg verlaten en stijgt. Dit leidt onder andere tot een groter risico op wateroverlast in de omliggende lager gelegen delen van de stad en tot hoge stroomsnelheden in de grachten van het centrum. Aanpassingen aan de waterhuishouding zijn kostbaar en lastig te realiseren in dit dicht bevolkte gebied. Om gelijke tred te houden met de klimaatverandering zoeken Delfland en Den Haag naar maatregelen om regenwater langer vast te houden en te bergen: de sponswerking van de stad wordt dan vergroot.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en ons gedegen voor te bereiden op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht.

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost

De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats.

Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Eigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van bouwkundige maatregelen om problemen met water in kelders, tuinen en kruipruimtes tegen te gaan, maar ook – in geval van verkeerd gebruik - voor het aanpakken van verstoppingen in hun aansluiting op de riolering. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Veiligheid en waterkeringen

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. In het gebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Waterkwantiteit 

Het plangebied valt binnen het boezemgebied. De boezem heeft een peil van NAP -0,43 meter en een maximale peilstijging van 0,4 meter. Eventuele nieuwe ontwikkelingen worden zo gerealiseerd dat de waterhuishouding minimaal even goed blijft functioneren. Kansen om de sponswerking van de stad te vergroten (regenwater vast te houden en vertraagd af te voeren) worden zo mogelijk benut.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.

De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. In het plangebied zijn geen rioolpersleidingen of rioolgemalen aanwezig.

3.5.3 Vergunningverlening

Activiteiten en maatregelen kunnen van invloed zijn op het waterstaatkundig systeem. Voor veel van deze activiteiten en maatregelen is een vergunning van Delfland vereist. Dit is gebaseerd op de Algemene Keur van Delfland en de Waterwet.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden


De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) uit 2005 van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag bevat de regionale vertaling van de plannen uit de Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het regionale beleid is nog geactualiseerd in 2008 in het 'supplement' op de RNM. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De nota geeft aan dat er veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat.

Het uitvoeringsprogramma dat behoort bij de RNM, laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0013.jpg"

De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.

In paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0014.jpg"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0015.jpg"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” (Rv 166 - 2009; RIS 168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 maart 2016 (RIS 291425). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zijn ingetrokken. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in bijlage 4 opgenomen.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fiets parkeren

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. Dit is vastgelegd in het bouwbesluit (art. 4.31). Voor het gebied Spuikwartier is het ook van belang dat bij met name bedrijven en voorzieningen in voldoende mate fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn voor de bezoekers en werknemers op de fiets. In de bij de regels behorende Bijlage 10 Fietsparkeernormen zijn de fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.

3.7 Wonen

3.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (Rv 132 - 2009; RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Elke sfeer dient ook de kwalitatief bijpassende woningen te krijgen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Plangebied

Het plangebied is in de Woonvisie getypeerd als een centrumstedelijk woonmilieu, met daarbij de bijbehorende woonsfeer 'wonen in de historische binnenstad'. Het plangebied bevindt zich echter ook duidelijk binnen de invloedssfeer van het hoog stedelijke woonmilieu (metropolitaan wonen) dat zich vanuit de Woonvisie aan de andere kant van het Spui bevindt. Dit gebied is onderdeel van de binnenstad waar ingezet wordt op versterking en uitbreiding van de woonfunctie (via differentiatie in architectuur en woningtypologie).

Uitbreiding van de woonfunctie aan de Gedemte Gracht blijft mogelijk conform het vigerende bestemmingsplan.

Insteek bij ruimtelijke ontwikkelingen is realisatie van appartementencomplexen van hoogwaardige kwaliteit en aansprekende architectuur gericht op specifieke woonwensen voor diverse stedelijk georiënteerde doelgroepen.

3.7.2 Binnenstadsplan 2010-2020

Dankzij een integrale aanpak wonen, werken, winkelen en recreëren in 2020 aanzienlijk meer mensen in de Binnenstad van Den Haag. Dat is de missie van het Haagse Binnenstadsplan 2010-2020. Uit deze missie vloeien 6 algemene ambities voor de Binnenstad voort (zoals identiteitsdrager van de stad, internationale stad, winkeltop van Nederland, huiskamer van stad en regio). Het eerste speerpunt om de ambities en doelstelling waar te maken is het versterken van de woonfunctie in de Binnenstad. Levendigheid is belangrijk voor de Binnenstad en bewoners dragen daar substantieel aan bij. Versterking van de woonfunctie is dus zeer gewenst. De sfeergebieden die genoemd worden in het Binnenstadsplan vormen een goede basis om hierop voort te bouwen.

Er is een aantal mogelijkheden om het aantal woningen in de Binnenstad te vergroten:

  • Verdichten; het toevoegen van stadswoningen en appartementen in hoge dichtheden
  • Transformatie; van leegstaande of leegkomende kantoren naar wooneenheden
  • Wonen boven winkels; het aantal woningen boven winkels vergroten in overleg met eigenaren of institutionele beleggers
  • Optoppen/penthouses; toepassen van opbouwunits en combineren met duurzaamheid.

Doelgroepen

Het wonen in de Binnenstad is vooral aantrekkelijk voor stedelijk georiënteerde een- en tweepersoonshuishoudens, studenten, empty nesters, expats en pas afgestudeerden. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen zal ingespeeld moeten worden op de verschillende woonwensen en leefstijlen van huishoudens die het wonen in de binnenstad ambiëren.

De ambitie is om de binnenstad te laten groeien van 17.500 naar 20.000 inwoners. Deze groei betekent dat tot 2020 in totaal 2000 woningen gerealiseerd moeten worden. Daarom geldt voor wat betreft het wonen binnen dit bestemmingsplan: behouden waar het zit, versterken waar het kan.

3.7.3 Woningsplitsing

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. Deze beleidsregel is van toepassing in de gebieden waar een bestemmingsplan van toepassing is met een regeling voor dakopbouwen.

Net zoals bij dakopbouwen, wordt eenzelfde systematiek toegepast in gebieden waar uitgaande van de woningvoorraad aanleiding kan zijn om verzoeken tot woningsplitsing. De vergunning kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing (woningvorming) woningen van <40m2 GBO ontstaan en/of de parkeerdruk in het gebied hoger is dan 90%. In het verlengde van het kamerbewoningsbeleid wordt bouwkundige splitsing (woningvorming) in de aangewezen kwetsbare gebieden niet bij recht toegestaan

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

3.8.1 Bedrijven

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

In de binnenstad worden bovendien kleinschalige kantoren en bedrijven tot +/-250 m² toegelaten om zich hier te vestigen. Bij voorkeur in milieucategorie 1-2. Hierbij gaat het om bedrijven die zich vanwege hun klantenkring in het centrum willen vestigen.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.8.2 Detailhandel

Provinciaal beleid

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te optimaliseren centra

De aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.

Overige aankoopplaatsen

De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:

  • 1. Mede uit het oogpunt van leefbaarheid, kan dynamiek in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur in principe ruimte worden geboden.
  • 2. Het voorzieningenniveau houdt logischerwijs niet altijd gelijke tred met de bevolkingsgroei. Een sterke bevolkingsgroei (die recent plaats heeft gevonden of aanstaande is) kan daarom een rechtvaardiging bieden voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.
  • 3. Saldering als gevolg van herstructurering kan tot slot eveneens een reden zijn voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.

Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden.

Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.

Het huidige winkelvloeroppervlak kan in omvang verminderd worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.

Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (Rv 112- 2005; RIS127850) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (Rm 54 - 2014; RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen. Zes winkelgebieden zijn opgedeeld in een kerngebied en een rek- en krimpflank (niet behorende tot de Hoofdwinkelstructuur), met als doel het winkelaanbod verder te concentreren in een krachtig kerngebied.

De landelijke detailhandelssector heeft sinds de vorige monitor in 2009 een moeilijke periode doorgemaakt. De economische crisis met daarbij dalende bestedingen en consumentenvertrouwen heeft het winkellandschap beïnvloed. Daarnaast verplaatsen steeds meer bestedingen zich naar het internet. Tenslotte is de demografie in beweging met o.a. een groei van het aantal kleine huishoudens, vergrijzing en verkleuring. Positief punt hierbij is dat de bevolking in Den Haag is gegroeid en dat blijft doen de komende jaren, met daarmee een vergroting van het aantal consumenten en bestedingen.

Het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (Cb - 2011; RIS 179496) bevat een actualisatie van een deel van het detailhandelsbeleid. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. Het Haagse detailhandelsbeleid geeft daarbij de binnenstad prioriteit, conform het Haagse Binnenstadsplan. Bij perifere detailhandelsinitiatieven kiest de gemeente voor optimale clustering en voor grootschalige detailhandel blijft de bestaande hoofdwinkelstructuur de aangewezen plek voor vestiging (zie regionale structuurvisie detailhandel). Voor gebieden met een onzeker marktperspectief, waaronder de rek- en krimpgebieden, wordt een strategie ingezet van bestemmingsverruiming, waarbij de markt zijn werk moet doen.

Plangebied

Het accent van het detailhandelbeleid zal dus vooral liggen op behoud en versterking van de hoofdwinkelstructuur. In het plangebied behoren de Spuistraat, het Spui, de Grote Marktstraat, Gedempte Gracht, Wagenstraat en Voldersgracht tot de hoofdwinkelstructuur (Binnenstad).

Ambulante handel & kiosken (Nota markten, straten en kiosken, RIS 283883)

De nota Markten, Straathandel en Kiosken (RIS283882) maakt onderscheid in ambulante handel (waaronder straathandel) en sedentaire handel (o.m. kiosken). Standplaatsen voor ambulante handel zijn in de openbare ruimte gelegen plaatsen waar vanuit een mobiele verkoopinrichting goederen worden verkocht, ambachten worden uitgevoerd of eten en drinken wordt verstrekt en worden aan het einde van de dag opgeruimd. Kiosken zijn op zichzelf staande gebouwen geplaatst in de openbare ruimte en die gebruikt worden voor consumptieve en/of detailhandelsdoelen en permanent zijn.

Veel standplaatsen die ooit begonnen zijn in het kader van ambulante handel, zijn inmiddels permanente voorzieningen geworden. Ondernemers wordt de keuze voorgelegd om weer ambulante handel te gaan bedrijven vanuit een mobiel verkooppunt of om hun bestaande verkooppunt te laten voldoen aan de eisen die voor kiosken gelden. Hiervoor is een ruime overgangstermijn van 5 jaar vastgesteld. Bij de actualisering van de bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met de bestaande rechten.

In onderhavig bestemmingsplan wordt ambulante handel mogelijk gemaakt op basis van de algemene gebruiksregels.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.8.3 Horeca

De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.

De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Voor het plangebied van Spuimarkt is sprake van een binnenstadsgebied met een combinatie van detailhandel en horeca, waar levendigheid een belangrijk aandachtspunt is. Een deel van het Spui is in 2004 benoemd tot Uitgaanskern, daar is 24 uurs horeca mogelijk.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.

Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige pleinen en locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte of middelzware horeca wenselijk. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal bedrijfspanden (alle bedrijven; niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.

Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% alleen mogelijk met horeca 'categorie licht'.

Horeca in specifieke gebieden

Chinatown

Om de culinaire uitstraling van het Haagse Chinatown te versterken en de aantrekkingskracht van dit karakteristieke gebied te vergroten, is de vestiging van meer Aziatische restaurants gewenst. Om deze reden wordt in Chinatown volgens onderstaande intekening ruimte geboden tot maximaal 60% horeca tot en met 'categorie middelzwaar' (openingstijden tot 02.00/02.30 uur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0302ESpuimarkt-50VA_0016.png"

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op een klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Dat betekent dat de gemeente in beginsel positief tegenover initiatieven (ook uitbreidingsplannen van bestaande hotels) in deze gebieden staat. De gemeente faciliteert indien mogelijk door onder meer te wijzen op strategische locaties en functiewijzigingen mogelijk te maken. Het gaat dan om initiatieven die daadwerkelijk iets toevoegen aan het bestaande aanbod en bijdragen aan de ruimtelijk-economische structuur, zoals bijvoorbeeld de initiatieven in Scheveningen Haven. Deze zijn onderdeel van een reeds vastgesteld en lopende gebiedsontwikkeling.

Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormen een à twee ontwikkelingen aan de snelweg.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.8.4 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RV 31 - 2010; RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook opgericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd.

Volgens het provinciale beleid (AmvB Ruimte) is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren een zgn. SER-laddertoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt en moet aan het bestemmingsplan c.q. bouwvergunning worden toegevoegd.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Met betrekking tot de huisvestingsvoorzieningen voor primair, speciaal en voortgezet onderwijs bestaan op hoofdlijnen twee gemeentelijke taken: bekostiging en regie. In Integrale Huisvestingsplannen Onderwijs stemt de gemeente in samenwerking met de schoolbesturen voor elk stadsdeel zo optimaal mogelijk vraag en aanbod van onderwijshuisvesting af. In deze plannen worden voor elk stadsdeel huisvestingswensen, plannen en ontwikkelingen vertaald in een concrete behoefte aan en spreiding van gebouwen. Zo bereiken gemeente en schoolbesturen een zo evenwichtig mogelijke spreiding van het onderwijs over de stad en zijn scholen op termijn zo efficiënt en adequaat mogelijk gehuisvest.

In het plangebied zijn geen onderwijsinstellingen aanwezig.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In het plangebied zijn geen peuterspeelzalen aanwezig.

Kinderopvang

Sinds de invoering van de Wet kinderopvang (Wk) in januari 2005 zijn de sturingsmogelijkheden van de gemeente ten aanzien van de spreiding en huisvesting van de kinderopvang beperkt. Hoewel de buitenschoolse opvang wettelijk niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt, denkt de gemeente mee met schoolbesturen en instellingen voor kinderopvang om de vraag van ouders zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden.

Een kinderdagverblijf is in het Besluit geluidhinder aangewezen als 'ander geluidsgevoelig gebouw' als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dit houdt in dat voor nieuwvestiging van kinderdagverblijven geluidsnormen gelden.

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

In het plangebied is geen kinderopvang aanwezig.

3.9.2 Welzijn en zorg

De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.

Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.

De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.

Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

Buurthuis van de Toekomst

Het college wil accommodaties in de stad optimaal benutten door verschillende functies met elkaar te combineren zoals bibliotheken, zorg, welzijn, onderwijs en sport. Daarnaast wil het college de kracht van onder meer sportverenigingen beter benutten voor behoeften en vraagstukken uit de buurt. In het Buurthuis van de Toekomst werken sportclubs, scholen, culturele instellingen en andere organisaties in de wijk met elkaar samen.

In het plangebied komen de genoemde functies niet voor. Daarom is dit beleid niet van toepassing op het bestemmingsplangebied.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente –evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.10.2 Leisure

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.
Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen van bewoners en bezoekers. Bovendien is het van belang voor het woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.
In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

3.11.2 Spelen

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaand tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   750 m²  

Daar waar in de richtlijn van 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dient de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

In het plangebied is op de Rabbijn Maarssenplein een speelvoorziening aanwezig. In paragraaf 5.2 is opgenomen op welke wijze deze speelvoorziening en het speelbeleid is vertaald in het bestemmingsplan Spuimarkt.

3.12 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.12.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen.
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC).

Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Spuimarkt.

3.12.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.

  • Wonen;
  • Werken;
  • Gemengde gebieden met accent op wonen;
  • Gemengde gebieden met accent op werken;
  • Verkeersinfrastructuur
  • Groene hoofdstructuur en water.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'gemengd werken van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Gemengd Werken  
Bodem   Basis  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Basis  
Lucht   Basis  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Maximaal  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Basis  
Klimaat   Maximaal  

Het bestemmingsplan Spuimarkt betreft een conserverend bestemmingsplan dat geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Een verdere invulling van het gebiedsgericht milieubeleid is derhalve niet noodzakelijk.

 

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom is een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in

werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
4.3.2 Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

    • 1. Structuurvisieniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplanniveau -> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplanniveau: -> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort alleen plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

4.3.3 Onderzoek en conclusie
4.3.3.1 Risicovolle inrichtingen

Er zijn geen LPG-tankstations, propaantanks of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het gebied aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Een nader onderzoek naar het groepsrisico is niet vereist.

4.3.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A4 (traject Z8). Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.3.3.3 Buisleidingen

Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daarom niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

4.3.4 Advies regionale brandweer

De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden om advies gevraagd.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. De geluidsgevoelige gebouwen, naast woningen zijn:

  • een onderwijsgebouw;
  • een ziekenhuis;
  • een verpleeghuis;
  • een verzorgingstehuis;
  • een psychiatrische inrichting;

Daarbij is niet elke ruimte geluidsgevoelig. Voor onderwijsgebouwen gaat het bijvoorbeeld alleen om les- en theorielokalen.

Als geluidsgevoelig terrein worden aangewezen:

  • een woonwagenstandplaats;
  • een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven in het kader van de Wet Geluidhinder niet in het onderzoek te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden deze echter wel betrokken in akoestische onderzoeken.

4.4.1 Wettelijk kader

In het Besluit geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder

Het college van de gemeente Den Haag heeft ten behoeve van het vaststellen van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden een flankerend beleid, vastgelegd in ‘Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder, definitief, februari 2010’ vastgesteld.

Hierin zijn samengevat de volgende uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor onderhavig project en bestemmingsplan:

  • Hoofddoelstelling van het geluidbeleid is het zoveel mogelijk beperken en verminderen van het aantal (ernstig) geluidgehinderden. Het uitgangspunt van de Wgh is dat de verlening van een ontheffing hogere grenswaarde geen regel maar uitzondering is. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het in een stad als Den Haag regelmatig niet mogelijk of doelmatig zal blijken geluidsreducerende maatregelen door te voeren tot de voorkeursgrenswaarde en zal regelmatig gebruik moeten worden gemaakt van de ontheffingsmogelijkheid die de wet biedt;
  • Wanneer een hogere grenswaarde noodzakelijk is, dan wordt deze niet hoger vastgesteld dan voor de betreffende situatie nodig is;
  • Bronmaatregelen hebben de voorkeur boven overdrachtsmaatregelen;
  • Ontheffingsbesluiten worden altijd bij een bestemmingsplan gevoegd zodat duidelijk is met welke randvoorwaarde de verdere uitwerking van een plan rekening moet worden gehouden;
  • Een hogere grenswaarde kan wettelijk alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. In het Actieplan Omgevingslawaai (2009) heeft het College een zogenaamde plandrempel van 68 dB vastgelegd. Overschrijding van deze plandrempel wordt door het College in bestaande situaties ongewenst geacht en is aanleiding tot het treffen van maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen. Om te voorkomen dat in de toekomst nieuwe overschrijdingen van de drempelwaarde ontstaan (en dus saneringssituaties ontstaan waar achteraf maatregelen moeten worden getroffen), werkt de plandrempel ook door in het hogere grenswaardenbeleid. Een directe doorwerking van de plandrempel van 68 dB als maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting leidt voor bouw- en bestemmingsplannen in hoogbelaste gebieden echter tot ongewenste knelpunten en een blokkade voor deze plannen. Om tegemoet te komen aan plannen in hoogbelaste gebieden wordt de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting gesteld op 69,5 dB.
4.4.2 Plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op grond van deze overwegingen kan zonder onderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit staat derhalve de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen. Er bevinden zich geen Natura-2000 gebieden in of nabij het plangebied.

4.6.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.

De boswet is niet van toepassing.

4.6.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is vereist.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Plangebied

Op en in de direct omgeving van het plangebied hebben diverse bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat binnen het plangebied om rijwielreparatiebedrijven, verfspuitinrichtingen, drukkerijen, smederijen, timmerwerkplaatsen, metaalconstructiebedrijven, benzineservicestations, schildersbedrijven, chemische wasserijen/stomerijen, een brandstofdetailhandel, een kolenopslag, een lasinrichting, een goud- en zilversmederij, een foto- en filmontwikkelcentrale, een houtbewerking- en houtverwerkingsbedrijf, een machine en apparatenreparatiebedrijf, een moffelinrichting, een grof- en scheepssmederij en een onderhoudsbedrijf voor duikapparatuur.

Binnen het plangebied zijn diverse ondergrondse brandstoftanks bekend. Een deel hiervan is gesaneerd en een deel is mogelijk nog in gebruik.

In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hierbij zijn in het plangebied zes gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Vijf van de gevallen betreffen een verontreiniging met zware metalen en/of PAK In de grond en zijn gesaneerd. Twee van deze gevallen (Grote Marktstraat 36-40 en Grote markstraat 58 / Spui 39-43) zijn gesaneerd middels ontgraving, ter plaatse geldt geen gebruiksbeperking. De overige drie gevallen (locatiecodes Rabbijn Maarsenplein/Bezemstraat, Wagenstraat 54-56 en St. Jacobstraat 15 - 29a) zijn gesaneerd middels isolatie door bebouwing en/of bestrating. Op deze locaties geldt een gebruiksbeperking, namelijk instandhouding van de isolatie. Het zesde geval (Spui 165A /Gedempte Gracht 671-673) betreft een verontreiniging met minerale olie en/of vluchtige aromaten in de grond en het grondwater. Deze verontreiniging is niet gesaneerd omdat de verontreiniging geen risico's met zich brengt.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten de bodemonderzoeken geactualiseerd worden.

Het plangebied is niet gelegen in een drinkwaterbeschermingsgebied.

Het plangebied is gelegen in zone B3/O1 van de Nota Bodembeheer Den Haag. Hier wordt een slechtere bodemkwaliteit verwacht vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. In deze zone is op basis van de bodemkwaliteitskaart grondverzet alleen mogelijk binnen de zones zelf

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.2 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.3 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.2.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

5.2.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Cultureel erfgoed  
Het plangebied maakt onderdeel uit van het
Rijksbeschermd stadsgezicht Centrum. Ingevolge de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan worden vastgesteld ter
bescherming van de cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische waarden van het
rijksbeschermd stadsgezicht worden in dit
bestemmingsplan beschermd  
De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Hieronder wordt in de tabel
'Cultureel erfgoed' aangegeven op welke
wijze de in de aanwijzing benoemde waarden zijn
vertaald in dit bestemmingsplan.  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.3.2)   De De archeologische waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2. De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Onder deze tabel wordt specifieker aangegeven hoe met de archeologische waarden in dit bestemmingsplan is omgegaan.  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande detailhandel is gelegen binnen het in de Verordening Ruimte benoemde winkelconcentratiegebied Den Haag Centrum.  
De Structuurvisie Den Haag 2020 bepaalt dat langs doorgaande wegen en groen bij herstructurering in principe wordt uitgegaan van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen   Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 3.2.4.3   
De agenda voor de Haagse Verdichting voorziet naast de vijf bouwlagen ook in de verdichting van Den Haag door middel van dakopbouwen.   Zie hiervoor de toelichting in paragraaf 3.2.4.3   
Verkeer  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De Gedempte Gracht is bestemd als Verkeer - Verblijfsstraat. De overige wegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt, voor de gebieden buiten het pollergebied, uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage 4 bij de regels. Voor de gebieden binnen de pollers wordt uitgegaan van openbaar parkeren in de parkeergarages in en rondom het plangebied. De parkeergarage aan de Amsterdamse Veerkade is bestemd als Verkeer - Parkeergarage.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   De bestaande woningen en woningen die op grond van het vigerende plan al mogelijk waren, zijn opgenomen in de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 4, Gemengd - 5 en Gemengd - 6. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen mogelijk .  
Bedrijven en kantoren  
In de functiemengingsstrategie is een regeling opgenomen voor de vestiging van praktijk-, bedrijfsruimte- en kantoorruimte-units. Units kleiner dan +/-100 m2 kunnen een plaats krijgen langs de woonstraten. Units tot aan +/-500 m2 krijgen een plaats langs de doorgaande wegen.   De functiemengingsstrategie heeft betrekking op functiemenging in woongebieden en is daarom niet van toepassing op o.a. de Grote Marktstraat, Gedempte Gracht en Spui. Voor het plangebied geldt de functiemengstratgie voor de Amsterdamse Veerkade. Binnen de bestemming Gemengd - 5 zijn bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën A en B en kleinschalige kantoren toegestaan. Omdat de Amsterdamse Veerkade een doorgaande weg betreft, is de maximaal toegestane oppervlakte begrensd op 500 m2. Het kantoor van NRC is opgenomen middels een functieaanduiding op de verbeelding.  
Detailhandel  
De Detailhandelsnota Den Haag geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt.   De hoofdwinkelstructuur is opgenomen binnen de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3 en Gemengd - 4.  
Ambulante handel  
  Ambulante handel is mogelijk gemaakt via de algemene gebruiksregels (artikel 18)  
Cultuur en leisure  
Het cultuur- en leisurebeleid gaat uit van concentratie van culturele en leisurevoorzieningen in Scheveningen en de Haagse Binnenstad.   Het bestaande fitnesscentrum in complex Spuimarkt is bestemd als Gemengd - 3. In de specifieke gebruiksregels (artikel 5.3) is de maximaal toegestane oppervlakte opgenomen.
Het bioscoopcomplex van Pathé is bestemd als Gemengd - 3. Het Theater aan het Spui en het Filmhuis Den Haag zijn bestemd als Gemengd - 6. Daarnaast is binnen een aantal panden, gevestigd aan het Spui, ook andere leisurevoorzieningen toegestaan.  
Horeca  
Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.   Binnen de bestemming Gemengd - 1 is binnen maximaal 30% van het aantal niet-woonpanden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak horeca toegestaan. Binnen de bestemming Gemengd - 2 is binnen maximaal 60% van het aantal niet-woonpanden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak horeca toegestaan. Daarmee wordt invulling gegeven aan het nieuwe horecabeleid, waarmee wordt ingezet op een versterking van de horeca in Chinatown.
De nachthoreca, onderdeel van de uitgaanskern, langs het Spui en een deel van de Grote Marktstraat is in de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 3 opgenomen. Deze horeca is uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag. Bestaande nachthoreca op verdieping (Pavlov) is bestemd met een functieaanduiding op de verbeelding. Via een afwijking is ook in andere panden horeca met onbeperkte openingstijden mogelijk.  
Hotels  
Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant.   Binnen het bestemmingsplan Spuimarkt (2004) was een vrijstelling opgenomen waarmee hotels zonder enige voorzieningen mogelijk gemaakt konden worden. Intussen is het beleid aangepast en wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen hotels met en zonder voorzieningen. Om die reden is deze afwijkingsmogelijkheid niet opnieuw opgenomen.
Een concreet initiatief (locatie Spui 3) is via een direct bouwrecht mogelijk gemaakt. Omdat het gaat om het herbestemmen van niet benutte planmogelijkheden, is er volgens de gemeente geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen.
Daarnaast is het bestaande hotel aan Grote Marktstraat 46 positief bestemd.
Overige, nog niet bekende, initiatieven voor nieuwe hotels kunnen via een buitenplanse afwijking mogelijk worden gemaakt.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Het bestemmingsplan bevat een brede maatschappelijke bestemming Maatschappelijk waarbinnen veel maatschappelijke functies zijn toegestaan.  
Religie  
  De Nieuwe Kerk is bestemd als Maatschappelijk.  
Sport en recreatie  
Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten.
 
Binnen het plangebied bevinden zich, met uitzondering van een fitnesscentrum (zie onder leisure) geen sportvoorzieningen.  
In 2008 heeft de gemeenteraad de nota Spelen in de Stad vastgesteld. Het vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden.   Speelvoorzieningen zijn mogelijk gemaakt via de algemene gebruiksregels (artikel 18).  
Parapluherzieningen  
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op het hele gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:  
Detailhandel Vuurwerk   In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk. Binnen het plangebied zijn geen vestigingen aanwezig waar vuurwerk wordt verkocht. In de afwijkingsregels (artikel 19) is een regeling opgenomen om een verkooppunt mogelijk te maken.  
Seksinrichtingen   De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen. Deze regeling is vertaald in met name de algemene gebruiksregels van dit bestemmingsplan (zie artikel 18).  

Waarde - Archeologie en Waarde - Cultuurhistorie

Het plan is erop gericht de archeologische en cultuurhistorische waarden, welke zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3), te beschermen. Door de dubbelbestemmingen zijn behoud en bescherming van deze waarden gewaarborgd.

Reeds onderzochte gebieden hebben op de plankaart geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Terreinen waar geen of weinig verstoring van de ondergrond heeft plaatsgevonden gelden op grond van bovenstaande wel als gebieden met een hoge archeologische verwachting op het voorkomen van archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Gezien de waarde van het gebied als deel van de oudste kern van Den Haag, inclusief de nabijheid van het Binnenhof, zal voor de nog onaangetaste delen van het bodemarchief een dubbelbestemming Waarde - Archeologie worden opgenomen in het bestemmingsplan en gelden bouwregels en een vergunningenstelsel.

Daarnaast is het plan erop gericht de cultuurhistorische waarden van dit deel van het rijksbeschermd stadsgezicht “s'Gravenhage uitbreiding” te waarborgen. In de toelichting op het aanwijzingsbesluit als opgenomen in de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan, zijn als te beschermen waarden opgenomen het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse. Voorts zijn de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de verkavelings- en bebouwingsstructuur en in het algemeen de vormgeving van de bebouwing van betekenis. Ook aan de vormgeving van kappen en gevels wordt waarde toegekend.

In onderstaande tabel 'beschermd stadsgezicht' is aangegeven op welke wijze de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is verwerkt in het bestemmingsplan. Daarbij is uitgegaan van de typeringen in het aanwijzingsbesluit zoals die voor de verschillende onderdelen van de deelgebieden is geformuleerd. Per onderdeel wordt aangegeven op welke wijze dit is vertaald in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Nieuwe initiatieven worden getoetst aan de te behouden kwaliteiten, zoals die in beide aanwijzingen tot beschermd stadsgezicht en de daarop gebaseerde karakteristieken worden genoemd. Aan het beschermde stadsgezicht is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toegekend. De bijbehorende regeling (artikel 15 van de planregels) dient als vangnet voor de bescherming van de waarden die niet rechtstreeks in het bestemmingsplan zijn vertaald, maar wel met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht beschermd dienen te worden. De voorwaarden die in dit artikel worden gesteld, brengen mee dat steeds een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden. De commissie onderzoekt daarbij, of voor wat betreft de bouwwijze aansluiting is gezocht bij karakteristieke en cultuurhistorische waarden van de bestaande omgeving. Verder moet de bestaande ruimtelijke structuur van ondermeer straten, pleinen en groenvoorzieningen in hun onderlinge samenhang behouden blijven. Vervanging of verandering van deze elementen is slechts toegestaan met behoud en zo nodig verbetering van de cultuurhistorische waarden. Het college maakt bij nieuwe initiatieven, onder andere op basis van deze adviezen, een afweging tussen het behoud van de ruimtelijke structuur enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van bewoners en gebruikers anderzijds.

TABEL CULTUREEL ERFGOED  
Typering te beschermen culturele waarden   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse.   De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de verbeelding overgenomen. Het historische patroon van straten, stegen en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.
De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.  
De profilering en inrichting van de openbare ruimte   De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De verkavelings- en bebouwingsstructuur   De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd.  
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels   Deze wordt gewaarborgd door het opnemen van
een lijst met karakteristieke panden/ensembles en
de bepalingen van artikel 15. De welstands- en
monumentencommissie zal deze kwaliteiten in hun
advisering betrekken.  
Kenmerkend voor het stedelijke karakter zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken, waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuin liggen besloten.   Het plan voorziet in het handhaven van de gesloten bouwblokken door middel van de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken.
De aanwezige tuinen in het gebied, o.a. het kerkhof rondom de Nieuwe Kerk zijn als zodanig bestemd. Hier is geen bebouwing toegestaan.  
De verkavelingssystematiek lijkt herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel en een meervoud daarvan bij de patriciërshuizen.   De verkaveling is vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken per bestaand perceel. Bij nieuwe initiatieven speelt ook bovengenoemd vangnet een rol.  
De bebouwingshoogte varieert in het algemeen
meer door de per pand vaak zeer verschillende
verdiepingshoogten dan door het aantal
verdiepingen, zodat een pand van twee verdiepingen soms hoger is dan een pand van drie verdiepingen. Hiermee wordt het verschil in goot- en bouwhoogtes verklaard.
advisering betrekken.  
Deze verschillen zijn gewaarborgd door de in het bestemmingsplan opgenomen goot- en bouwhoogten, de opgenomen
karakteristieke panden en de bepalingen van
artikel 15. In geval van
sloop-/nieuwbouw zullen de welstands- en
monumentencommissie deze kwaliteiten in hun
advisering betrekken.  
Het bebouwingsbeeld wordt sterk gedomineerd door de geprononceerde lijstgevels en minder door kappen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels
de in het bestemmingsplan opgenomen
vangnetregeling karakteristieke panden, en de
bepalingen van artikel 15.  
In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend schilddak.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels
de in het bestemmingsplan opgenomen
vangnetregeling karakteristieke panden en de
bepalingen van artikel 15.  
De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld in drie of vijf, soms zeven traveeën met verticaal geplaatste openingen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels
de in het bestemmingsplan opgenomen
vangnetregeling karakteristieke panden en de
bepalingen van artikel 15.  
De gevels zijn overwegend in baksteen, soms pleisterwerk. Kroonlijsten, kozijnen, deuren en eventuele balkons in hout.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels
de in het bestemmingsplan opgenomen
vangnetregeling karakteristieke panden en de
bepalingen van artikel 15.  

5.3 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (arikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 14) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 16 tot en met 19) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 20, de slotregel in artikel 21.
5.3.1 Inleidende regels


In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingsregels

Gemengde bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn hoofdzakelijk gemengde bestemmingen opgenomen. Deze gemengde bestemmingen wijken qua indeling af van de recent vastgestelde bestemmingsplannen. Voor onderhavig plan is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplanregeling.

Artikel 3 Gemengd - 1, Artikel 4 Gemengd - 2 en Artikel 5 Gemengd - 3

De hoofdwinkelstructuur is opgenomen in de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3. De toegelaten functies binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 komen voor een groot deel overeen. Het belangrijkste onderscheid tussen deze twee bestemmingen is gelegen in het toegestane percentage horeca. Binnen de bestemming Gemengd - 1 is dat 30% van het aantal niet-woonpanden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak, binnen de bestemming Gemengd - 2 is dat 60%. Daarmee wordt invulling gegeven aan het nieuwe horecabeleid, waarmee wordt ingezet op een versterking van de horeca in Chinatown. Het onderscheid tussen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 enerzijds en Gemengd - 3 anderzijds is gelegen in met name de toegestane bioscoop in laatstgenoemde bestemming.

De nachthoreca, onderdeel van de uitgaanskern, langs het Spui en een deel van de Grote Marktstraat is in de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 3 opgenomen. Deze horeca is uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag van panden die gevestigd zijn aan het Spui (tussen Spuistraat en Nieuwe Kerk) en aan de Grote Marktstraat (aan de zijde van het complex Spuimarkt tussen de Voldersgracht en het Spui). Bestaande nachthoreca op verdieping (Pavlov) is bestemd met een aanduiding. Via een afwijking is ook in andere panden horeca met onbeperkte openingstijden mogelijk te maken.

Binnen het complex Spuimarkt (Gemengd - 2) is voor een aantal afwijkende functies (horeca in de categorie middelzwaar, casino en sportschool) een maximum metrage opgenomen dat overeen komt met de reeds aanwezige oppervlakte.

Binnen de bestemming Gemengd - 3 is het bioscoopcomplex van Pathé bestemd. De casino's aan het Spui en in het complex Spuimarkt zijn bestemd via een maatbestemming. Aanvullend zijn ook andere leisurefuncties (ateliers, attracties, bowlingbanen en creativiteitscentra) toegestaan binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 3. Voor panden die zijn gelegen aan de Grote Markstraat en/of Spuistraat zijn leisurefuncties toegestaan op de verdieping(en) en/of ondergronds en dus niet op de begane grondlaag. Uitzondering zijn de entrees (inclusief bijvoorbeeld kaartautomaten) naar de in de kelder of op verdieping gelegen voorzieningen, die wel op de begane grondlaag zijn toegestaan. Leisurefuncties in panden aan het Spui zijn zowel op de begane grondlaag, in de kelder als op de verdieping(en) toegestaan.

Het kantoor van NRC is opgenomen middels een functieaanduiding op de verbeelding binnen de bestemming Gemengd - 1.

Uitbreiding van de bebouwing aan de Gedempte Gracht en Wagenstraat op het terrein achter de Bijenkorf blijft mogelijk. De planregeling wordt overgenomen uit het bestemmingsplan Spuimarkt en omgeving (2004). Een nieuwe bouwmassa aan de Gedempte Gracht en Wagenstraat met een minimale hoogte van 15 meter geeft de Gedempte Gracht weer de sfeer van een stadsstraat waar aan gewoond wordt met op de begane grond detailhandel, dienstverlening en lichte horeca. Accenten in de bouwmassa met een hoogte tot 25 meter zijn mogelijk maar het plan biedt ook de mogelijkheid om het bouwblok met een meer gelijke hoogte te realiseren.

De planregeling biedt daarom twee mogelijkheden:

  • de bouwhoogte mag over een lengte van maximaal 67% van de totale lengte van het bouwvlak aan zijdes van de Wagenstraat en Gedempte Gracht tussen de 15 en 25 meter bedragen. Bijvoorbeeld: als de lengte van het bouwblok aan de Wagenstraat 50 meter is en aan de Gedempte Gracht 150 meter (een totale lengte van 200 meter), mag dus over een totale lengte van 134 meter gebouwd worden met een hoogte van 15 tot 25 meter.
  • Indien over maximaal 25% van de totale lengte een hoogte van 25 meter wordt gerealiseerd (in het hiervoor genoemde voorbeeld dus over een maximale lengte van 50 meter) mag over de resterende totale lengte van 150 meter worden gebouwd met een maximale hoogte van 22 meter.

Artikel 6 Gemengd - 4

Deze bestemming is toegekend aan de panden rondom het Rabbijn Maarsenplein. Binnen deze panden zijn lichte en middelzware horeca, detailhandel en dienstverlening toegestaan. Op de verdiepingen is ook wonen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn tevens woningen op de begane grondlaag toegestaan. Bebouwing mag worden opgericht binnen het bouwvlak. De maximaal toegestane bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid.

Artikel 7 Gemengd - 5

De bestemming Gemengd - 5 is toegekend aan de panden die zijn gelegen aan de Amsterdamse Veerkade. Binnen deze panden zijn bedrijven in de categorieën A en B, dienstverlening, horeca (in maximaal 10% van het aantal niet-woonpanden, medische en paramedische voorzieningen, welzijnsvoorzieningen, kantoren (met een oppervlakte van maximaal 500 m2 in het kader van de functiemengingsstrategie) toegestaan. Op de verdiepingen zijn ook woningen toegestaan. Ook hier geldt dat bebouwing mag worden opgericht binnen het bouwvlak en de maximaal toegestane bouwhoogte op de verbeelding is aangeduid.

Artikel 8 Gemengd - 6

De laatste gemengde bestemming is toegekend aan het complex waarin het Theater aan het Spui (inclusief restaurant), het Filmhuis, restaurant Spize en de gemeentelijke ombudsman zijn gevestigd. Binnen de bestemming zijn een bioscoop, theater en lichte horeca toegestaan. Middelzware horeca is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 2.000 m2. Het kantoor van de ombudsman is bestemd met een aanduiding. Op verdieping zijn tevens woningen toegestaan.

Artikel 9 Maatschappelijk

De Nieuwe Kerk is bestemd als Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, welzijnsvoorzieningen met uitzondering van geluidgevoelige functies en congres/vergaderfaciliteiten toegestaan. De bebouwing is via een goot- en maximale bouwhoogte binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak begrensd.

Artikel 10 Verkeer - Parkeergarage

De parkeergarage aan de Amsterdamse Veerkade is bestemd als Verkeer - Parkeergarage. Bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is aangegeven. De maximaal toegestane bouwhoogte is eveneens op de verbeelding aangegeven.

In het bestemmingsplan wordt de huidige situatie ter plekke van de parkeergarage aan de Amsterdamse Veerkade opgenomen. De in het bestemmingsplan Spuimarkt en omgeving (2004) opgenomen mogelijkheid om ter plekke ook woningbouw te realiseren is, gezien het hoog stedelijke woonmilieu (metropolitaan wonen) dat aan de andere kant van het Spui wordt ontwikkeld, niet meer realistisch.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

De voertgangersgebieden (Spui, Grote Marktstraat en Rabbijn Maarsenplein zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen deze bestemming zijn voet- en fietspaden, ondergrondse parkeervoorzieningen en terrassen ten behoeve van aangrenzende horeca toegestaan. Op het Spui zijn tevens tramsporen en openbaar vervoerstroken toegestaan. De tramtunnel onder de Grote Marktstraat en een deel van het Spui is bestemd door middel van een aanduiding "tunnel" op de verbeelding.

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsstraat

De Gedempte Gracht is bestemd als Verkeer - Verblijfsstraat. Binnen deze bestemming zijn voet- en fietspaden, wegen, ongebouwde parkeervoorzieningen en terrassen ten behoeve van de aangrenzende horeca toegestaan.

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

Deze bestemming heeft betrekking op het Rijksbeschermd stadgezicht dat het gehele plangebied beslaat. De juridisch-planologische bescherming van de beschermde stadsgezichten vindt plaats langs twee wegen. In de eerste plaats worden bijvoorbeeld de goot- en nokhoogte bij de karakteristieke bebouwing zo nauwgezet mogelijk per pand aangegeven, om de verscheidenheid in goot- en nokhoogte te waarborgen. In de tabel 'beschermd stadsgezicht' is aangegeven hoe het beschermd stadsgezicht voor het overige is vertaald in dit bestemmingsplan. In de tweede plaats is het beschermd stadsgezichten zelf op de verbeelding opgenomen. Op de gronden die als zodanig zijn aangeduid is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie van toepassing. Centraal staat de regel dat slechts mag worden gebouwd met inachtneming van de cultuurhistorische waarden. Deze waarden worden beschreven in bijlagen bij de regels. Als de algemene bouwregels of bouwregels in andere bestemmingen een bebouwing toestaan die in strijd is met de cultuurhistorische waarden die een van beide aanwijzingen beschrijven, moeten de cultuurhistorische waarden in acht worden genomen en geven deze de doorslag. Alleen indien de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden onevenredig worden beperkt kan daarop een uitzondering worden gemaakt.

Voor het bepalen van de toestand van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van dit plan, worden de luchtfoto's en panoramafoto's van de gemeente Den Haag als uitgangspunt genomen.

Artikel 14 Waarde - Archeologie

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

5.3.3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 19.

Artikel 18 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 19.

Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor omgevingsvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 21 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Spuimarkt'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt een nieuwe planologisch-juridische regeling voor een bestaande situatie. Deze regeling gaat uit van consolidering van deze situatie.

Desondanks is toch beoordeeld of in het bestemmingsplan sprake is van een bouwplan als bedoeld in art. 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Voor bovenstaande bouwplannen is de gemeenteraad in principe verplicht om een exploitatieplan vast te stellen bij dit bestemmingsplan. De raad kan op basis van art. 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in art. 6.13, eerste lid, onder c, 4º en 5º, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in art. 6.13, tweede lid onder b, c en d, niet noodzakelijk is.

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwplannen mogelijk gemaakt. Aan de uitvoering van het bestemmingsplan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Spuimarkt is op 17 december 2015 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 5. Dunea
  • 6. Politie Haaglanden
  • 7. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 8. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 9. HTM Personenvervoer NV
  • 10. Stedin B.V.
  • 11. TenneT Regio West
  • 12. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 13. P1 Off Street B.V.
  • 14. Kamer van Koophandel Haaglanden
  • 15. Koninklijk Horeca Nederland
  • 16. Haags Monumentenplatform
  • 17. Stichting Het Oude Centrum
  • 18. Stichting Bewonersbelangen Binnenstad Den Haag
  • 19. Passage Belangen
  • 20. Binnenstad Ondernemers Federatie (BOF)
  • 21. Markthof
  • 22. Rabbijn Maarsenplein
  • 23. Stichting China Town
  • 24. Het bestuur van de Fietsersbond
  • 25. Stichting Haags Milieucentrum

Van de instanties onder nummer 3, 4, 8 en 12 zijn reacties ontvangen. De instantie(s) onder nummer 3 en 12 hebben aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De instantie genoemd onder nummer 8 heeft besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot dit bestemmingsplan. Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.

4. Hoogheemraadschap van Delfland

"In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Spuimarkt in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Wel instemmen
Delfland kan met het voorontwerp van het bestemmingsplan instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven. Binnen het plangebied zijn geen waterkeringen of oppervlaktewateren aanwezig. Verder worden in het plan geen nieuwe ontwikkelingen of een toename van de verharding mogelijk gemaakt.

Rest mij een detailopmerking: In paragraaf 4.5.2 onder het kopje waterkwantiteit staat dat in de boezem een maximale peilstijging van 0,3 m is toegestaan. Dit is onjuist; de maximale peilstijging is 0,4 m.

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/watervergunning.

Reactie

In paragraaf 4.5.2 onder het kopje waterkwantiteit is de maximaal toegestane peilstijging van de boezem aangepast in 0,4 meter.