direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Oude Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Het Oude Centrum op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan "Het Oude Centrum" dateert van 2004.
  • b. Het gehele plangebied maakt deel uit van het Rijksbeschermd stadsgezicht Centrum Den Haag. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 stelt de gemeenteraad ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Met het voorliggende bestemmingsplan "Het Oude Centrum" voldoet de gemeente wederom aan deze verplichting.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Het Oude Centrum is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een actueel juridisch-planologisch kader. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van het plangebied op het gebied van beeld, bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de wijk enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds. Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is, voor het beheer ervan in de toekomst.

Een deel van het plangebied behoort bij het rijksbeschermde stadsgezicht Centrum Den Haag. Ter bescherming van het Rijksbeschermd stadsgezicht dient in overeenstemming met artikel 36 van de Monumentenwet 1988 voor het gebied een bestemmingsplan te worden vastgesteld dat - in de zin van de Monumentenwet - voldoende beschermend is. Doel van de aanwijzing is de ruimtelijke en architectonische kwaliteit en structuur van het gebied die samenhangt met de oorspronkelijke ontwikkeling, te onderkennen en deze aan te merken als een zwaarwegend belang bij het verdere beheer of de ontwikkeling van het gebied.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt: Prinsengracht, Grote Markt, Grote Marktstraat, Wagenstraat, Amsterdamse Veerkade, Spui, Buitenom, Bierkade, Dunne Bierkade, Zuidwal. Op kaart 1.1 'Ligging in de stad' staat de ligging van het plangebied in Den Haag aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0001.png"

kaart 1.1: Ligging van het plangebied in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Het Oude Centrum vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

  • Het Oude Centrum, door de raad vastgesteld op 26 juni 2003;
  • Het Oude Centrum, vierde herziening, door de raad vastgesteld op 6 november 2008;
  • Vaillantplein - Buitenom, door de raad vastgesteld op 18 juli 1996
  • Spuimarkt en omgeving, door de raad vastgesteld op 4 november 2004.

Op kaart 1.2 'vigerende stedenbouwkundige regelingen' staan de huidig geldende bestemmingsplannen in het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0002.png" kaart 1.2: vigerende stedenbouwkundige regelingen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn, en door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk;
  • Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die indertijd de vestiging van seksinrichtingen regelde, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen;
  • Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.
  • Parapluherziening Massagesalons. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden waar oververtegenwoordiging van deze zaken is. Dit plan is er op gericht om de vestiging van nieuwe masagesalons in deze gebieden tegen te gaan.

De wijze waarop bestemmingsplan Het Oude Centrum het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is, voor zover van belang, beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Het Oude Centrum aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan, en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

2.2.1 Kruispunt van wegen

De ontstaansgeschiedenis van het plangebied reikt tot ver terug in de tijd en is onlosmakelijk verbonden met de opkomst en ontwikkeling van het Graafschap Holland en later de Nederlandse staat. Den Haag is ontstaan op enkele van de strandwallen die enkele duizenden jaren geleden onder invloed van zee en branding langs de kust van Holland zijn gevormd. Hierop bouwden de Graven van Holland in de 13e eeuw hun residentie. Floris IV, Graaf van Holland, besluit rond 1230 een 'Hof' te stichten op een plaats waar het volgens hem aangenaam wonen was: aan de oever van een meertje aan de rand van de binnenduinen, nu bekend als de Hofvijver. Het meertje werd gevoed door de Haagse Beek die in de buurt van Kijkduin ontspringt. De Hofvijver staat nog steeds in verbinding met de Haagse beek. Later die eeuw laat Floris V, de zoon van Willem II, in het hof de Ridderzaal bouwen. Het complex groeit later uit tot het huidige Binnenhof met Hofvijver, Malieveld en Haagse Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0003.jpg"

Kaart 2.1: Kruispunt van twee wegen

Vlakbij dit graaflijke Hof kruisen twee wegen elkaar. De een loopt van Scheveningen naar Delft, de ander van het Westland dat dan al een tuinbouwgebied is, naar Leiden. Bij dit kruispunt staat een parochiekerk die na een reeks verbouwingen zijn huidige naam krijgt: de Grote Kerk. Rond de kerk en het kruispunt ontwikkelt zich het dorp Die Haghe. Het dorp ligt tegen het Hof aan, maar tot aan de verkeersdoorbraken begin 20ste eeuw, blijven het twee gescheiden werelden. Alleen via steegjes en smalle straatjes zijn ze met elkaar verbonden.

Rond 1350 worden het Spui en de Trekvliet gegraven. Waterverbindingen zijn in die tijd van levensbelang, en de nieuwe vaart is de aanzet tot een sterke groei.

In de 15de eeuw gaat Den Haag steeds meer op een stad lijken. De huizen worden dichter op elkaar gebouwd en de belangrijkste straten en pleinen worden geplaveid met kasseien. Toch krijgt Den Haag pas eeuwen later, in de Franse tijd, zijn stadsrechten.

Vanaf 1580 wordt Den Haag achtereenvolgens de zetel van de Staten van Holland, van de Staten-Generaal en van de Raad van State. Nu Den Haag (weer) belangrijk is geworden, dringt de noodzaak van verdedigingswerken zich op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0004.jpg"

Kaart 2.2: de rechthoekige grachtengordel

In 1612 valt de keuze op een grachtengordel die het voor de ruimtelijke opbouw van Den Haag kenmerkende rechthoekige patroon volgt. Dit patroon is ontstaan doordat de bebouwing zich in eerste instantie heeft ontwikkeld op de strandwallen: de hoger gelegen - en daardoor ook drogere - zandruggen die evenwijdig aan de kust lopen.

De grachtengordel, met onder meer de Mauritskade, de Prinsessegracht, de Bierkade en het Buitenom, legt tot in de negentiende eeuw de grenzen van de bebouwing vast.

In de 19de eeuw breidt Den Haag zich voor het eerst uit buiten de grachtengordel. De 19de eeuw brengt ook een ingrijpende verandering van de infrastructuur met zich mee. Het zijn niet langer de waterwegen die de doorslag geven, maar de spoorwegen. De spoorbaan tussen Amsterdam en Rotterdam, geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij en met het station Den Haag Hollands Spoor, vormt voorlopig de zuidelijke begrenzing van de stad. Het spoor naar Utrecht, geëxploiteerd door de Staatsspoorwegen, heeft een eigen kopstation: Den Haag Staats Spoor op de plaats van het huidige station Den Haag Centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0005.jpg"

Kaart 2.3: Uitbreidingen buiten de grachten

Aan het begin van de 20ste eeuw zijn de Stationsbuurt en de Schilderswijk nagenoeg geheel bebouwd. Op de kaart is te zien dat een begin is gemaakt met de aanleg van de Laakhavens. Een belangrijke ingreep is de doorbraak in het verlengde van de Prinsegracht naar het Spui: de Grote Marktstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0006.jpg"

Kaart 2.4: Het plangebied rond 1900

Zie ook de geschiedenis van het Oude Centrum op de site van Den Haag.

2.2.2 Culturele ontwikkeling

De ontstaansgeschiedenis van het plangebied reikt ver terug in de tijd en is onlosmakelijk verbonden met de opkomst en ontwikkeling van het graafschap Holland en later de Nederlandse staat. Den Haag is ontstaan op de strandwallen, die enkele duizenden jaren geleden onder invloed van zee en branding langs de kust zijn gevormd.

De graven van Holland bouwden er in de 13de eeuw hun residentie op. Naar verluidt, kocht graaf Floris IV in 1229 van Dirk van Wassenaer de zogenoemde Hof van Vrouwe Meilendis, waarvan de bebouwing ongeveer ter plaatse van het huidige Binnenhof moet hebben gelegen. Vermoedelijk met gedeeltelijke gebruikmaking daarvan liet hij zich ter plaatse een jachtslot bouwen. Het waren echter zijn opvolgers Willem I en Floris V, die de basis legden voor het 'Hof ter Hage', de later permanente grafelijke residentie.

Bij de grafelijke residentie ontwikkelde zich al snel een nederzetting van boeren, ambachtslieden en kooplui, die het groeiende Hof en de hofhouding van diensten en levensbehoeften voorzag. De keuze van de plaats voor de grafelijke residentie in de 13de eeuw was niet toevallig. De voornoemde Hof van Vrouwe Meilendis lag op één der strandwallen nabij de belangrijke verbindingsweg tussen Leiden en 's-Gravenzande, waar zich eveneens grafelijke hoven bevonden, en op korte afstand van de kruising met een dwarsroute, die van de zee naar Rijswijk en verder naar Delft liep. Voorts was er volop bos om te jagen, geschikte grond voor de akkerbouw (geestgronden) en een duinmeertje voor de watervoorziening.

De oudste kern van Den Haag ligt op een betrekkelijk smalle strandwal. Deze wordt in grote trekken gemarkeerd door de lijn Benoordenhoutseweg - Kazernestraat - Noordwal aan de noordwest- zijde en de lijn Bezuidenhoutseweg - Korte en Lange Poten - Spuistraat - Vlamingstraat- Laan aan de zuidoost zijde. Deze lijnen lopen parallel met de in de Middeleeuwen gegraven wateringen aan weerszijden van de strandwal en hun beloop is dan ook wat rechtlijniger dan dat van de strandwal zelf. De genoemde dwarsroute van de kust (Scheveningen) naar Delft wordt gevormd door het tracé Scheveningse Weg - Zeestraat - Noordeinde - Hoogstraat - Venestraat- Wagenstraat - Huygensstraat- Rijswijkse Weg. Ten noordoosten van het kruispunt kwam het Hof tot ontwikkeling, ten zuidwesten ervan het dorp Die Haghe.

Er is een vrij duidelijk onderscheid tussen de twee oudste kernen van de nederzetting. Aan de ene kant het ruim opgezette en met het nodige groen ingerichte hofkwartier bij het Binnenhof en aan de andere kant het intensief bebouwde 'Dorp' met zijn nauwe straatjes. De scheidslijn werd min of meer gevormd door de Haagse Beek.

De aan de hofhouding verbonden functionarissen woonden aan de brede lanen als het Voorhout, Kneuterdijk en Lange Vijverberg. Het dorp 'Die Haghe' kenmerkte zich juist door lange smalle straten en grachten waar de bedrijvigheid zich afspeelde. Het Spui, een nog in de 13de eeuw gegraven verbinding tussen de Beek en Hofvijver en de Schenkwetering fungeerde na de aanleg van de verbinding met de Vliet tussen Delft en Leiden (Trekvliet) als haven van Den Haag. Het Spui vormde daarmee de kern van het Spuikwartier (de waterstad), die ten zuidoosten van de lijn Poten – Spuistraat tussen Spui en Wagenstraat tot ontwikkeling gekomen. Hier was een uitgesproken centrum van aan het water gebonden ambachtelijke bedrijvigheid en handel.

Den Haag heeft nooit stadsrechten gehad en was dus in die tijd ook niet versterkt door een ommuring. Om de stad toch enige bescherming te geven, is op aandringen van Prins Maurits tussen 1613 en 1619 het Haagse grachtenstelsel aangelegd, waar toe de in het plangebied gelegen grachten van het traject Bierkade - Zuidwal – Lijnbaan behoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0007.png" Kaart 2.5: plattegrond Den Haag omstreeks 1617 (bron: atlas Civitates Orbis Terrarum)

Van groot belang voor het inzicht in de morfologische ontwikkeling van Den Haag is de gedetailleerde plattegrond in de atlas Civitates Orbis Terrarum van G. Braun en F. Hogenberg, die tussen 1572 en 1618 werd uitgegeven. Deze vermoedelijk uit 1617 daterende kaart geeft de situatie weer tijdens het Twaalfjarig Bestand 1609-1612).

Naast de kleinere grachten in verbinding met het Spui werd in dezelfde tijd in aansluiting op de Grote Markt de Prinsegracht aangelegd naar Amsterdams voorbeeld. De bedoeling was om ook aan de zuidwestelijke zijde van de stad een deftig woonmilieu te scheppen dat gelijkwaardig was aan dat van de onmiddellijke omgeving van het Hofcomplex rond het Binnenhof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0008.png"

Kaart 2.6: kaart van Bleau, Den Haag in 1649

De kaart van Bleau, 1649, laat zien dat een aantal oude binnenstad grachten inmiddels zijn gedempt of overkluisd, zoals de Voldersgrachten de Beek, terwijl enkele nieuwe zijn aangelegd, zoals de Lutherse Burgwal. Ten westen van de Paviljoensgracht tekenen zich de eerste dwarsstraatjes af. Bijzonder in het plangebied is in deze tijd sprake van een soort van systematische stadsontwikkeling met een nagenoeg rechthoekig stratenpatroon, te beginnen met de Boekhorststraat. De singelgrachten liggen zo ruim om de bebouwde kom, dat grote terreinen daarbinnen ondanks geleidelijke groei in de loop van de 17de en 18de eeuw tot ver in de 19de eeuw onbebouwd of slechts spaarzaam bebouwd zijn gebleven. In het plangebied zijn dit de terreinen langs de Lijnbaan en het Buitenom. Daar bevinden zich graslanden, moestuinen, bleken en hier en daar lijnbanen. De uitbreiding van het Spuikwartier had al in het midden van de voorgaande eeuw aanleiding gegeven voor de bouw van de Nieuwe Kerk (1649-1656) aan het Spui, waartoe ter plaatse een huizenblok werd gesloopt.

De trekvliet en de landweg via de Wagenstraat en de Bogt van Guinea (het latere Huygenspark) waren al in de middeleeuwen de belangrijkste zuidelijke uitvalsweg. De loop- van de Bogt van Guinea werd bepaald door de voormalige sloot, die de landerijen van het middeleeuwse Leprozenhuis aan het Zieken begrensde. Behoudens bebouwing aan het Zieken, de Bogt van Guinea en de Wagenstraat bleef het poldergebied tot het midden van de 19de eeuw onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0009.jpg"

Kaart 2.7: plattegrond Den Haag in 1745 door Isaac Tirion

Op de plattegrond van Isaac Tirion uit 1745 zijn nog altijd dezelfde terreinen binnen de grachten nagenoeg onbebouwd. Anderzijds blijkt bebouwing aan de buitenzijde van de singelgrachten tot ontwikkeling te zijn gekomen, evenals langs het Zieken en de zogenaamde Bocht van Guinee. De bebouwing langs de Prinsegracht is vrijwel voltooid. Het kadastraal minuutplan uit omstreeks 1830 laat zien dat tot het midden van de 19de eeuw de bebouwing vrijwel beperkt bleef tot het gebied binnen de grachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0010.jpg"

Kaart 2.8: kaart van de Haagse binnenstad rond 1850

Met de industriële revolutie groeide Den Haag met haar dorpse karakter en hooguit 50.000 bewoners in enkele decennia uit tot een grote stad met 200.000 inwoners in 1900. In de huisvesting van de burgers werd aanvankelijk voorzien door de opsplitsing van de grotere bestaande woonhuizen, en voorts door het volbouwen van door bestaande bebouwing omsloten binnenterreinen met 'hofjes' arbeiderswoningen van veelal bedenkelijke technische en hygiënische kwaliteit. Dat kon gebeuren omdat de stedelijke voorschriften zich beperkten tot het bouwen aan openbare, door stedelijke rooimeesters uitgezette straten en wegen. En dat leidde er weer toe dat sommige stadsdelen bijna letterlijk verstikten terwijl andere nog altijd nagenoeg onbebouwd bleven. Hierdoor verslechterde de toch al weinig rooskleurige hygiënische situatie in de binnenstad nog aanzienlijk. In de binnenstad werd begonnen met het dempen van tot open riolen verworden sloten en grachten. Zo werden omstreeks 1860 onder andere de Lange Gracht (Gedempte Gracht - Gedempte Burgwal), de Herengracht, Fluwelen Burgwal, Lutherse Burgwal, Kalvermarkt, Schedeldoekshaven, Ammunitiehaven en het grootste deel van de Paviljoensgracht gedempt. Zo ook het Spui tot aan de Turfmarkt. Rond de eeuwwisseling werden de nog resterende binnenstadsgrachten en -havens gedempt met uitzondering van het Smidswater en de Hooigracht.

De aanleg van Stations Hollands Spoor in 1841 op het grondgebied van Rijswijk, had aanvankelijk weinig invloed. Na een grenswijziging met Rijswijk kwam in 1844 het deel tussen Hoefkade en Laak bij Den Haag. Wel bevonden zich in de nabijheid van het stations een aantal grote industrieën, zoals de IJzerpletterij Enthoven aan het Zieken, de NV IJzergieterij Prins van Oranje op het huidige Hofwijckplein, en de meubelfabriek van de gebroeders Horriz aan de westzijde van de Stationsweg.

In 1858 werd een 'Raadscommissie tot het ontwerpen van een Verordening op het Bouwen binnen de Gemeente en van een Algemeen Plan betrekkelijk alle Uitbouwing der Stad' ingesteld. Als uitvloeisel daarvan werden in de volgende jaren uitbreidingsplannen gepresenteerd. Het eerste (1861) betrof het noordelijke deel van de huidige Stationsbuurt tussen het Groenewegje en Hoefkade enerzijds, en de Bocht van Guinee en de Koningstraat anderzijds, met daarin geprojecteerd het Oranjeplein en het Huygenspark. De overwegende invloed van particuliere beleggers leidde ertoe dat geen van de gerealiseerde wijken geheel beantwoordde aan wat de gemeentelijke plannenmakers voor ogen had gestaan. Een bouwplan voor het wigvormige Huygenspark dat in 1859 door particulieren bij de gemeente was ingediend, werd hierin opgenomen. Dit deel van de wijk werd vrijwel conform het plan uitgevoerd, wellicht ook omdat de gemeente hier enige gronden in eigendom had. De woonwijk was aanvankelijk bedoeld voor de gegoede middenstand en welgestelden. De wijk bleek echter minder gewild, ook door de nabijheid van de grote industrieën. Al gauw werd de wijk gekenmerkt door speculatiebouw, met name in de minder breed aangelegde rechte lange straten. Ook werden er hofjeswoningen gerealiseerd. Het wegtrekken van de grote industrieën tegen het einde van de 19de eeuw maakte bebouwing mogelijk van het gedeelte ten zuiden van de Hoefkade geheel door particuliere bouwspeculanten.

De invoering van de Woningwet in 1902 speelde een doorslaggevende rol in de volgende ruimtelijke ontwikkelingen. In de jaren 1920-1925 werden verkeersdoorbraken metterdaad uitgevoerd. Het betrof hier allereerst de aanleg in onderlinge samenhang van de trajecten Grote Marktstraat - Kalvermarkt en Hofweg - Vijverdam, waaruit het huidige Haagse kernwinkelcentrum zou voortkomen. Ten tweede werd het traject Jan Hendrikstraat - Torenstraat - Vondelstraat gerealiseerd. Met de doorbraak van de Grote Marktstraat werd en passant de oude Jodenbuurt,"de Buurt", in de omgeving van de Voldersgracht gesaneerd. De hiermee begonnen cityvorming ging gepaard met een duidelijke schaalvergroting van de bebouwing en tegelijkertijd veranderde ook het bebouwingsbeeld. De fysieke scheiding tussen dorp en hof verdween langzaam. In winkelstraten werd veel oudere bebouwing gesloopt en vervangen door hogere nieuwbouw in een van de vele rijke architectuurstijlen die in Nederland tussen 1870 en 1940 populair waren. Vooral 'Neo Renaissance' en 'Art Nouveau' zijn in Den Haag veel te zien.

Aan het begin van de 20ste eeuw was Den Haag een echte metropool geworden, met in de binnenstad een combinatie van oude gebouwen en voor die tijd opvallende moderne architectuur. Bekende voorbeelden zijn de Bijenkorf aan de Grote Marktstraat in de stijl van de Amsterdamse School, en de Volharding aan de Grote Markt in de stijl van het “Nieuwe Bouwen”.

Nadat kort na de eeuwwisseling de Laakhaven was aangelegd verplaatste zich ook de (industriële) bedrijfsfunctie grotendeels naar buiten de stadskern. In relatie daarmee werden de laatste binnenstadsgrachten gedempt en kon de toegankelijkheid van het centrum uit zuidoostelijke richting aanmerkelijk worden verbeterd door de aanleg van het Rijswijkse Plein en de Pletterijkade. In de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw leiden een combinatie van algemene achteruitgang en functionele schaalvergroting van met name het overheidsapparaat, de toenemende cityvorming en verkeersproblematiek, tot de uitvoering van een aantal reconstructie- en saneringsplannen. Deze hebben juist in de oostelijke en westelijke delen van de binnenstad en in de Stationsbuurt tot ingrijpende wijzigingen geleid. Nadat tegen het einde van de jaren zeventig hier kentering in kwam leidde dit tot kleinschaligere ontwikkelingen en herwaardering en herstel van de woonfunctie. Voorbeeld zijn de plannen rond het 'Dwarsweg-weg' gebied en ook het Pandercomplex aan de Brouwersgracht, Buitenom en Spijkermakersstraat.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen of structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Het Oude Centrum is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden.

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

De ontwikkelingsgeschiedenis van Den Haag door de eeuwen heen, is nog goed waarneembaar en herkenbaar in het huidige stadscentrum. Het centrum van Den Haag manifesteert zich in het totale stedelijke gebied - vooral door zijn grotendeels intact gebleven 17de eeuwse omgrachting - als afzonderlijke ruimtelijke eenheid. De oorspronkelijke ruimtelijke structuur is ondanks enkele ruimtelijke ingrepen nog goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0011.jpg" Kaart 2.9: De groei van het centrum in de volgorde geel, lichtgroen, donkergroen, blauw, rood, bruinrood, oranje.

De ruimtelijke structuur wordt in hoge mate bepaald door de loop van een strandwal met zijn flankerende strandvlakten. Het stelsel van wegen en al dan niet gedempte waterlopen, is daarop gebaseerd. De verkeersdoorbraken in het begin van de 20ste eeuw hebben de structuur niet wezenlijk veranderd. Ze hebben wel geleid tot veranderingen in de verdere ruimtelijke opbouw, en in relatie daarmee tot ruimtelijk-functionele accentverschuivingen. Daardoor verplaatste het hart van de stad - het kruispunt van hoofdontsluitingswegen - zich van de Groenmarkt naar de Hofweg en het Buitenhof, en schoof ook de grens tussen het Dorp en het Hof in die richting op. Evenzo verschoof de historische overgang tussen enerzijds het op de strandwal gelegen Dorp en Hofkwartier, en anderzijds de in het veen gelegen Waterstad (Spuikwartier) van het tracé Vlamingstraat - Spuistraat - Poten op naar het tracé Prinsegracht - Grote Marktstraat – Kalvermarkt. Dit overgangsgebied tussen de drie hoofdbestanddelen van het centrum vormt thans het kernwinkelgebied en daarmee het hart van de stad Den Haag.

De uitlopers van het winkelgebied vindt men langs de oude invalsroute. Dit tracé vormt thans zowel de grens als de koppeling tussen de beide oudste stadsdelen en het wat jongere plangebied van het “Oude Centrum” of Waterstad. Dit stadsdeel onderscheidt zich van de beide oudere door zijn rechtlijniger stratenpatroon, het ontbreken van bijzondere openbare ruimten en gebouwen en ten opzichte van de omgeving van de Sint Jacobskerk bovendien door een grotere gemiddelde breedte van de straten. Dat laatste betreft vrijwel zonder uitzondering, behoudens latere verkeersdoorbraken, de voor voor de waterstad zo kenmerkende gedempte binnenstadsgrachten. In verband met die grotere straatbreedte treft men hier dan ook in tegenstelling tot de omgeving van de Grote Kerk, in veel ruimere mate boombeplantingen aan, die niet zelden het beloop van de vroegere grachten markeren. In de drukste verkeersstraten, zoals het Spui en de Prinsegracht, ligt de trambaan ter plaatse van de vroegere waterloop.

De Grote Markt is, anders dan de naam zou doen vermoeden, een relatief kleinschalige stedelijke ruimte. De Grote Markt markeerde tot circa 1920 het einde van de brede Prinsegracht; door demping daarvan en de verlenging met de Grote Marktstraat is de helft van het marktplein in dat tracé opgegaan en het restant lijkt daarbij enigszins in het niet te vallen. De markt breidde zich daarentegen uit naar de Prinsegracht. De aanleg van tramlijnen en de komst van een nieuw marktterrein aan de Herman Costerstraat maakte ca. 1920 aan die situatie een einde. De aanleg van de tramtraverse heeft de Grote Markt een zekere begrenzing gegeven.

In tegenstelling tot de oudere stadsdelen kent het plangebied “Oude Centrum” geen duidelijk centrum, of het moet de 17de eeuwse Nieuwe Kerk met het omringende kerkhof zijn. Dat is dan ook het enige bijzondere ruimtelijke accent in dit stadsdeel. De oudste kern daarvan, gelegen tussen Spuistraat, Spui, Gedempte Gracht en Wagenstraat, is vrijwel geheel opgeslokt door het huidige kernwinkelcentrum.

Hoewel er door cityvorming en sanering veel uit het verdere verleden verloren is gegaan, vertoont het plangebied nog diverse kenmerken van de vroegere handel- en nijverheidsbuurt met zijn typerende koppeling van woon- en werkfuncties veelal in hetzelfde pand. Ook nu nog treft men hier een - naar verhouding - groot aantal opslag- en werkplaatsen aan.

2.3.1.2 Beplanting

Binnen het plangebied staan op de volgende locaties monumentale bomen:

  • Heilige Geesthofje
  • Lange Beestenmarkt 49 Hofje van Wouw.

Zie hier voor Bijlage 1 en 2 bij de toelichting.

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht

Het plangebied is op 5 juli 1971, respectievelijk 28 juni 1994, door de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht “Centrum Den Haag”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0012.jpg"

Kaart 2.10: rijksbeschermd stadsgezicht Centrum Den Haag

Doel van de aanwijzing is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt, en daarop voortbouwt.

Binnen het beschermde gezicht zijn de belangen waarop de bescherming is gericht niet overal gelijk van aard en gewicht. De te beschermen waarden van het plangebied worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt gewaardeerd:

  • Ondanks veranderingen is de ontwikkelingsgeschiedenis van het stadscentrum van Den Haag nog volop waarneembaar en herkenbaar. Het centrum manifesteert zich als afzonderlijke eenheid binnen het totale stedelijke gebied vooral door zijn grotendeels intact gebleven omgrachting.
  • In structuur en beeld is het historisch gegroeide drieluik van regeringscentrum, burgerlijke centrum en centrum van handel en nijverheid, nog goed herkenbaar in de stadsdelen Binnenhof en omgeving, Sint Jacobskerk e.o., en de 'waterstad' ten zuiden van de Nieuwe Kerk.
  • Het Binnenhof en omgeving vormt een uitzonderlijk gevarieerd geheel van grote openbare ruimten, waaraan voorname, relatief grootschalige en vaak zeer monumentale bebouwing is gesitueerd, bestaande uit een afwisseling van statige woonhuizen en openbare en bijzondere gebouwen met een specifieke functie.
  • In het grootste deel van het beschermde stadsgezicht is het historische karakter in grote mate bewaard gebleven. Daar zijn bovendien in zijn algemeenheid ook de vormgeving van de bebouwing, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, en de verkavelings- en bebouwingsstructuur van betekenis.
2.3.1.4 Gebouwde monumenten

De lijst van in het plangebied aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten is opgenomen in Bijlage 8 bij de regels van dit plan. Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud, aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1, onder f, of ingevolge artikel 2.2, lid 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist.

2.3.1.5 Karakteristieke gebouwen

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn historische gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek, zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd op grond van de historisch-ruimtelijke waarderingskaart opgenomen bij de regels (Bijlage 6 en Bijlage 7) of op grond van het Monumenten Inventarisatie Project.

2.3.1.6 Straten en straatwanden binnen het Rijksbeschermd Stadsgezicht

Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw en daarmee het stedelijke karakter zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuinen liggen besloten, duidelijk afgeschermd van de openbare ruimte. Waar plaatselijk bebouwing ontbreekt vormen tuinmuren, veelal voorzien van poorten of hekwerken de scheiding met de openbare ruimte. Bij de grotere bouwblokken worden de binnenterreinen meestal ontsloten door smalle steegjes of poorten in de gesloten randbebouwing, waarachter niet zelden een intiem hofje of een kerk- of schoolgebouw schuilgaat.

De bouwblokken zijn in het algemeen ongeveer haaks op de openbare ruimte verkaveld, behalve daar, waar sterke krommingen en schuine straathoeken dat verhinderen. De verdere verkaveling van de binnenterreinen is daarvan afgeleid. Vooral in het Spuikwartier en het Kortenbosgebied werden die binnenterreinen in de 19de eeuw volgebouwd met hofjes van eenvoudige arbeiderswoningen waarvan er nog verschillende resteren. De oudere liefdadigheidshofjes zijn daarentegen overwegend met de toegangszijde aan de straat gesitueerd, van waaruit dikwijls een monumentale poort toegang geeft tot een stemmige binnenhof.

Tussen de verschillende delen van de binnenstad zijn in de verkaveling grote verschillen in breedte, diepte en omvang herkenbaar, deels al van oudsher, deels door latere herverkaveling. Hoewel een duidelijke verkavelingssystematiek zich moeilijk laat ontdekken, lijkt het geheel herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel. Bij de vele patriciershuizen en bijzondere gebouwen in Den Haag bedraagt de perceelbreedte veelal een meervoud daarvan. Het meest fijnmazig is de verkaveling in de oudste delen van de burgernederzetting rond de Grote of Sint Jacobskerk, het Spuikwartier en de Denneweg, het ruimst in het hofkwartier, het Willemspark en de zone Prinsegracht - Grote Marktstraat.

De verkavelingverschillen weerspiegelen zich navenant in het bebouwingsbeeld dat plaatselijk grote schaalvariaties vertoont, maar anderzijds ook een betrekkelijk homogene hoofdindeling heeft. Zeer kenmerkend hierin ook zijn de verticaal geplaatste openingen. In meerderheid telt de bebouwing drie a vier bouwlagen van onderling verschillende hoogte onder een betrekkelijk lage kap. In veel gevallen komt daarbij de derde en gewoonlijk laagste verdieping alleen aan de straatzijde voor. Vanaf circa 1900 komen ook platte daken voor.

Bebouwing in minder dan twee lagen komt aan de openbare straten slechts sporadisch voor, op besloten binnenterreinen echter des te meer. In beide gevallen betreft het meestal hofjes, al dan niet van liefdadigheid, en in een aantal achterstraten bijgebouwen van uiteenlopende aard.

Tot de 20ste eeuw werd in Den Haag in niet meer dan vier lagen gebouwd, zowel in het centrum als in de stadsuitbreidingen. Enkele vooroorlogse experimenten als het magazijn De Bijenkorf en de coöperatie De Volharding aan de Grote Marktstraat daargelaten was er tot ruim na de Tweede Wereldoorlog geen sprake van hoogbouw in de binnenstad. De hoogste bebouwing wordt aangetroffen in de zone Grote Markstraat - Kalvermarkt.

De bebouwingshoogte varieert in het algemeen meer door de per pand vaak zeer verschillende verdiepingshoogten dan door het aantal verdiepingen, zodat het geen uitzondering is, dat een pand van twee bouwlagen even hoog of zelfs hoger is dan een belendend pand van drie lagen. De statige panden in het hofkwartier, aan de Prinsegracht en incidenteel in de rest van de binnenstad hebben bovendien vaak een souterrain en plaatselijk komen 19de eeuwse panden voor met een lage parterre en daarboven twee hogere verdiepingen.

Daar waar het bebouwingsbeeld sterk wordt gedomineerd door achttiende- en negentiende eeuwse lijstgevels manifesteert de variërende bouwhoogte zich meer in de pandsgewijs verspringende gootlijsten dan in de hoogte van de kappen die daar deels achter schuilgaan en in het gevelbeeld een tamelijk ondergeschikte rol spelen. Bij de panden van na 1880 is dit minder het geval en kan ook de kap prominent in het zicht zijn. Het is voornamelijk aan grotere (bredere) openbare ruimten en op straathoeken, dat de kappen van de gebouwen een beduidende rol spelen in het ruimtelijk beeld. Naast lijstgevels kenmerkt deze latere architectuur zich ook door het gebruik van topgevels. In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend of afgeplat schilddak. De hofjes en andere vormen van laagbouw hebben meestal een langgerekt schild- of zadeldak. De dakhelling bedraagt zelden meer dan 45 graden. Langs de Grote Marktstraat overheersen de platte daken van de grote warenhuizen.

De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld. Bij de eenvoudiger woon- en winkelpanden overheerst een driedeling, bij de voornamere huizen een indeling in vier of meer traveeën, veelal geleed door pilasters of lisenen en geaccentueerd door een geprononceerde ingangspartij. De vele bijzondere gebouwen en complexen, alsmede de warenhuizen in het kernwinkelgebied, hebben dikwijls een afwijkende gevelindeling, maar ook daarbij is meestal sprake van een zekere verticale geleding.

De gevels zijn overwegend in baksteen opgetrokken, afwisselend in schoon metselwerk en pleisterwerk of combinaties van beide. Kroonlijsten, kozijnen, deuren, ramen en eventuele balkons zijn in hout uitgevoerd en geschilderd. Vooral in de oudere winkelstraten wordt het gevelbeeld afgewisseld door voorbeelden van de soms uitbundige neorenaissance van de late 19de eeuw en de Art Nouveau van rond de eeuwwisseling. Vooral de laatste stijl heeft een uitdrukkelijk stempel gedrukt op de Haagse winkelarchitectuur, en er bestaan dan ook nog vele voorbeelden van. De moderne bouwkunst sedert circa 1900 is vooral geconcentreerd in het kernwinkelgebied. Daarin manifesteren zich in toenemende mate modernere bouwmaterialen als gietijzer, staal, beton, glas en keramiek.

2.3.1.7 Openbare ruimte

Het karakter van de openbare ruimte is sterk beïnvloed door de grootstedelijke ontwikkeling van Den Haag sedert het midden van de vorige eeuw. In de meeste straten is de indeling van het dwarsprofiel dan ook niet van bijzonder belang. Voor zover daar nog sprake van is, is de historische waarde gelegen in de nog tamelijk strakke belijning van de in het profiel aanwezige gebruikszones en in het verband tussen die indeling en de verdere ruimtelijke inrichting.

Van belang zijn vooral de dwarsprofielen over de grachten en hun belendende kaden die de omtrek van de binnenstad markeren. Van betekenis is hier de relatie tussen de breedte van het water en de flankerende kaden, de gemetselde kademuren, en de indeling van de kaden in een met natuurstenen kasseien geplaveide strook langs het water waarin bomen zijn gepland, een verkeersstrook, een trottoir en een particuliere stoepenstrook direct voor de bebouwing. In het dwarsprofiel van een aantal gedempte grachten speelt boombeplanting eveneens een belangrijke rol.

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De geologische ondergrond

Het plangebied ligt in een deel van Den Haag dat vooral door natte afzettingen wordt gekarakteriseerd. De bodemopbouw bestaat uit Hollandveen op zand van de Laag van Voorburg. De Laag van Voorburg is duizenden jaren geleden afgezet, nadat in de kustvlakte door de getijdenwerking strandwallen waren gevormd die konden gaan verstuiven en voor duinvorming zorgden. Omstreeks 2000 v. Chr. waren alle strandwallen gevormd en was het achterland grotendeels afgesloten van de zee. Dit leidde tot een stagnatie in de afwatering, waardoor grote moerassen ontstonden. In deze moerassen werd veen gevormd, het zogenoemde Hollandveen. In de loop van het eerste millennium v. Chr. was uiteindelijk het hele gebied, afgezien van de hoogste delen van de strandwallen, bedekt met veen. Plaatselijk was dit pakket zelfs enkele meters dik.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

Het laag gelegen, natte veenlandschap was lange tijd niet geschikt voor bewoning. De bewoning concentreerde zich juist op de hoger gelegen strandwallen waarop ook rond het grafelijke hof het dorp Die Haghe ontstond. Vanaf de 10de eeuw werd het veengebied wel ontgonnen en nadien ingepolderd. Het diende voornamelijk voor het weiden van vee.

Aan het eind van de 14de eeuw breidde het dorp Die Haghe zich uit in de richting van de venige strandvlakte. Tussen de Spuistraat, Raamweg en de gedempte Gracht ontstond een handwerkerswijk. De aanwezigheid van afvoerwater, in de vorm van veenstroompjes, was daarbij een aantrekkelijke factor voor ambachten die afhankelijk waren van stromend water, zoals textiel- en leerbewerking. Bij archeologisch onderzoek op meerdere plaatsen in dit gebied zijn overblijfselen van huizen en werkplaatsen uit deze periode onderzocht. Zo zijn bijvoorbeeld de tientallen opgegraven schoenen bij een woonhuis aan de Bierkade toe te wijzen aan een schoenmakerswerkplaats. Ook op andere locaties in en rond de Wagenstraat en de Sint Jacobstraat zijn bij opgravingen kuilen vol leerafval gevonden. Het Spui, één van de veenstroomjes, werd rond 1345 gekanaliseerd en groeide uit tot een belangrijke aanvoerroute voor de bevoorrading van het dorp. Niet lang daarna werden de eerste huizen langs het Spui gebouwd. Door de snel toenemende rijkdom van Die Haghe en het daarmee gepaard gaande toenemende inwoneraantal, breidde deze bebouwing zich steeds verder naar het zuiden uit. Opgravingen aan het Spui hebben resten aan het licht gebracht van middeleeuwse woonhuizen die uit hout waren opgetrokken. Vanaf de 15de eeuw werd bij woningen ook steen als bouwmateriaal gebruikt. Halverwege de 17de eeuw werden verdedigingssingels rond de stad gegraven. Vanaf dat moment maakte een belangrijk deel van het plangebied deel uit van het stedelijk gebied. De huidige Zuidwal en Bierkade vormden hier de begrenzing. In 1649 werd de Nieuwe kerk aan het Spui gebouwd nadat de Grote kerk te klein was geworden. Na de sluiting van het Sint Jacobskerkhof werden veel Hagenaars begraven in en rond de Nieuwe Kerk. Tijdens restauratiewerkzaamheden aan de kerkvloer in 1987 en 2007 ontdekten archeologen tientallen nog intacte grafkelders en een 18de eeuwse knekelkelder met duizenden mensenschedels en -beenderen.

De bebouwing buiten de singels concentreerde zich in de 17de eeuw in het gebied tussen het Spui, Bierkade, Wagenstraat. Aan het Zieken kwamen bij opgravingen een herberg en bebouwing uit de 17de eeuw aan het licht. Ook werd een grote hoeveelheid scherven van terracotta tuinpotten gevonden, waarschijnlijk productieafval van de pottenbakkersfamilie Van Schaick die in de 17e eeuw aan het Groenewegje woonde.

Tot in de 19de eeuw vond er geen belangrijke uitbreiding van het stadsgebied plaats. Pas bij de aanleg van de spoorlijn tussen Den Haag en Delft deden zich hier nieuwe bouwontwikkelingen voor.

Aan het eind van de 19de eeuw was het plangebied volledig bebouwd. In de tweede helft van de 20ste eeuw zijn delen van het plangebied herontwikkeld, waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden verloren zijn gegaan. In de gebieden rond het Helena van Doeverenplantsoen, het Buitenom, en tussen het Spui, Sint Jacobsstraat, Wagenstraat en Amsterdamse Veerkade is veel teloor gegaan. Deze delen van het bestemmingsplangebied hebben dan ook geen archeologische verwachting meer.

Voor de delen van het bestemmingsplangebied waar nog wel archeologische waarden te verwachten zijn wordt in het plan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Hier is een verwachting op het voorkomen van archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. In die delen waar de dubbelbestemming van kracht is, gelden bouwregels en een aanlegvergunningenstelsel.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Een kruispunt van twee wegen vormt de historische basis voor de stedenbouwkundige opbouw van de binnenstad. In noordoostelijke richting lag op de strandwal de middeleeuwse verbindingsroute 's-Gravezande - Leiden, die buiten de oude stadskern wordt gemarkeerd door de Loosduinseweg en de oude Leidse Straatweg door het Haagse Bos. Binnen de kern is het oorspronkelijke beloop van deze route waarschijnlijk de Lange Vijverberg en de Plaats, en vervolgens de Hoogstraat, Dagelijkse Groenmarkt, Riviervismarkt en Westeinde geweest.
Deze weg wordt doorkruist door een zuidoostelijke route van de kust (Scheveningen) naar Delft, gevormd door het tracé Scheveningse weg, Zeestraat, Noordeinde, Hoogstraat, Venestraat, Wagenstraat, Huygensstraat en Rijswijkse weg. Het pre-stedelijke patroon van wegen, waterlopen en geest- en polderverkavelingen vormt de basis in de ontwikkeling van de Haagse stadsplattegrond. Een belangrijke ingreep die bepalend is geweest voor de huidige opbouw van de binnenstad, was de aanleg van de grachtengordel in de 17de eeuw.

In tegenstelling tot de organische opbouw van de binnenstad kende het plangebied buiten de grachten een meer planmatige aanpak, gebaseerd op de slotenstructuur in de Zusterpolder.

De eerste ontwikkelingen buiten de grachtengordel vonden plaats langs de Trekvliet en om het Huygenspark (rechts van de molen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0013.jpg"

Kaart 2.11: Plattegrond van Den Haag uit 1879

In de tweede helft van de 19de eeuw trok Den Haag als gevolg van de industriële revolutie, veel arbeiders naar de stad.
Met de bouw van Station Den Haag Centraal verschuift de werkgelegenheid richting het nieuwe station. Het versterkte de verpaupering in het oude centrum. De reconstructie en saneringsplannen versterken de onrust.

2.4.2 De stadsvernieuwing

In de tweede helft van de jaren '70 werd een begin gemaakt met de stadsvernieuwing in het oude centrum. Er werden veel woningen gesloopt. Voor beide wijken gold dat nieuwbouw zo min mogelijk inbreuk mocht maken op de kleinschaligheid, zowel in massa als verschijningsvorm. De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur was uitgangspunt. Belangrijke projecten waren o.a. het ecologische woonproject “de Waterspin”, woningbouw in de Katerstraat, de Ellips van Jo Coenen en de woningbouw van Charles Van der Hove.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0014.png"

Kaart 2.12: overzicht stadsvernieuwing oude centrum

2.4.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt ontsloten door het Spui, de Gedempte Gracht, Wagenstraat, Grote Marktstraat, Prinsegracht, Buitenom en Zuidwal. Deze ontsluitingswegen zijn voor een groot deel doorgaande routes voor één of meer verkeerssoorten. Daarnaast zijn er een aantal doorgaande routes in het gebied aanwezig voor het openbaar vervoer en voor het fietsverkeer. Ook is er in gebied zelf een lus voor het autoverkeer langs de parkeergarages in dit deel van de binnenstad. In de volgende paragrafen is per verkeerssoort de bestaand situatie nader beschreven.

2.4.3.1 Gemotoriseerd verkeer

In het plangebied heeft de invoering van het Verkeerscirculatieplan in 2009 geleid tot een grote verandering van de verkeerstromen. Het Verkeerscirculatieplan voor het centrumgebied is er onder andere op gericht om doorgaand verkeer uit de binnenstad te weren en de verblijfskwaliteit van de binnenstad voor voetgangers en fietsers te vergroten. Voor het Verkeerscirculatieplan zijn in het plangebied onder andere de doorgaande routes via de Lutherse Burgwal / Grote Markt en de Paviljoensbrug afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. De Centrumring heeft door het Verkeerscirculatieplan nog nadrukkelijker een functie krijgen voor de verdeling van het bestemmingsverkeer van en naar de diverse delen van het centrumgebied, en als doorgaande route buiten het centrumgebied om. Door het weren van autoverkeer is meer ruimte gecreëerd voor de fiets en het openbaar vervoer en is de binnenstad aantrekkelijker geworden. In het plangebied is er door het Verkeerscirculatieplan op de Grote Markt een aantrekkelijker verblijfsklimaat ontstaan en is de verkeershinder in het Oude Centrum beperkt.

In het plangebied maakt het Buitenom (tussen de Lijnbaan en het Vaillantplein) onderdeel uit van de Centrumring. Deze Ring heeft voor het gemotoriseerd verkeer de functie om doorgaand verkeer om het centrumgebied heen te leiden en om bestemmingsverkeer naar en vanaf het centrumgebied te spreiden over de verschillende delen ervan.

De Prinsegracht is een ontsluitingsweg voor de naastgelegen woongebieden Oude Centrum en Kortenbos en voor de binnenstad. De Prinsegracht maakt ook onderdeel uit van een lus die de parkeergarages in het zuidwestelijke deel van de binnenstad ontsluit.

Aan de noordoost zijde van het plangebied vormt de route via de Amsterdams Veerkade de voornaamste ontsluiting van het Oude Centrum. De Amsterdamse Veerkade vormt samen met de Stille Veerkade, Paviljoensgracht, Gedempte Burgwal, Gedempte Gracht en het Spui ook een lus die de parkeergarages in dit deel van de binnenstad bedient.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0016.png"

Kaart 2.13: Autoroutes naar het Oude Centrum (situatie na aanleg Rotterdamse Baan)

Buiten deze ontsluitende routes en de routes voor het openbaar vervoer, zijn de overige wegen aan te merken als woonstraten. Deze woonstraten zijn ingericht als 30 km/u wegvakken of woonerven, en hebben vooral een verblijfskarakter.

2.4.3.2 Openbaar vervoer

Aan de randen van het plangebied bevinden zich hoofdroutes van het openbaar vervoer. De Prinsegracht is onderdeel van het tracé van de Randstadraillijnen 3 en 4 en van de tramlijnen 2 en 6. Ook de buslijnen 25 en 130 rijden via de Prinsegracht en hebben hun eindpunt nabij de Grote Markt. Tramlijn 6 heeft via de Brouwersgracht en het Om en Bij een route door en langs de rand van het gebied.

2.4.3.3 Langzaam verkeer

In het plangebied en aan de randen ervan is een aantal belangrijke doorgaande fietsroutes aanwezig. De Prinsegracht / Grote Marktstraat maakt onderdeel uit van het stelsel van doorgaande routes tussen het centrum en de diverse delen van de stad. Via de Lutherse Burgwal, Paviljoensgracht en Stille Veerkade is dit stelsel van fietsroutes gekoppeld aan de doorgaande routes via de Wagenstraat / Stationsweg naar Laak en Rijswijk en aan de route via de Amsterdamse Veerkade en het Prins Bernhardviaduct naar het Bezuidenhout en verder. Ook de route Spui / Zieken aan de rand van het plangebied maakt deel uit van het stelsel van doorgaande routes voor de fiets tussen Laak en Scheveningen. Het Buitenom (tussen de Lijnbaan en het Vaillantplein) is als onderdeel van de centrumring ook een doorgaande fietsroute.

In het plangebied zijn op de belangrijke doorgaande fietsroutes vrij liggende fietspaden aanwezig (Prinsegracht, Buitenom, Veerkades). Op andere delen zijn fietspaden door de aard of inrichting niet nodig (erftoegangswegen, voetgangersgebied), of fysiek niet mogelijk (Wagenstraat).

Het plangebied omvat een deel van het voetgangersgebied in de binnenstad, te weten de Grote Markt en Lutherse Burgwal en het gebied tussen de Grote Marktstraat en de Gedempte Burgwal.

2.4.3.4 Parkeren

Buiten het voetgangersgebied zijn er in het plangebied op grote schaal parkeerplaatsen op de openbare weg aanwezig. Voor de parkeerplaatsen op straat geldt in het gehele plangebied een betaaldparkerenregime. De parkeerdruk in dit gebied is hoog. Diverse complexen in het plangebied hebben eigen (gebouwde) parkeervoorzieningen. Ook is er een aantal grote bezoekersgarages in het plangebied aanwezig: de garages 'Veerkaden', 'Lutherse Burgwal' en 'Markthof'.

2.4.4 Groen

Binnen het plangebied zijn geen grote openbare groenvoorzieningen gelegen. Aan de Lange Beestenmarkt - Helena van Doeverenplantsoen ligt een groot speelterrein. Verder bevindt zich nog een aantal (historische) tuinen in de door gebouwen omsloten binnengebieden.

2.4.5 Water

Het plangebied ligt in het boezemgebied en watert direct af op het boezemwater. Er liggen in het gebied geen waterkeringen. De in het plangebied aanwezige grachten behoren tot de primaire wateren en zijn van belang voor de waterhuishouding in het plangebied.

2.4.6 Bodem

Het plangebied is gelegen in zone B3/01 van de bodemkwaliteitskaart. Hier verwacht de gemeente Den Haag een slechtere bodemkwaliteit vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is alleen mogelijk binnen deze zone, en niet naar andere zones.

2.4.7 Kabels en leidingen

In het gebied ligt aan het Buitenom een transportleiding van het Hoogheemraadschap Delfland en onder het Spui ligt een drinkwatertransportleiding van Dunea.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven en dienstverlening

Het Oude Centrum wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een zeer grote verscheidenheid aan bedrijven en instellingen. De omvang van de bedrijven is doorgaans klein, het zijn grotendeels één-persoonsbedrijven. Slechts een klein aantal bedrijven en instellingen heeft meer dan twintig werknemers in dienst. Het aantal bedrijven in het plangebied lijkt de afgelopen jaren niet te zijn afgenomen. In het Oude Centrum zijn nog veel ambachtelijke bedrijven aanwezig. Ook komen veel ateliers voor (al dan niet in combinatie met wonen). Banken, kappers e.d, reisbureaus, nagelversiering vallen onder de noemer van dienstverlening. Vooral in het gebied “China Town” komen deze voorzieningen veelvuldig voor. Deze functies passen goed binnen de aanwezige winkelstructuur.

Van de ruim 1100 geregistreerde bedrijven in dit gebied zijn anno 2015 140 bedrijven geregistreerd in de ambachtelijke sector, zoals autohandel, bouw, reparatie, etc. en ruim 300 bedrijven in de dienstverlening, zorg en andere kleinschalige bedrijvigheid. Deze bedrijven leveren werk aan resp. ruim 400 en ruim 1000 mensen.

2.5.2 Detailhandel

In het plangebied komen diverse winkelconcentraties en wat verspreide bewinkeling voor. De belangrijkste winkelstraten zijn de Grote Marktstraat, de Wagenstraat en de Boekhorststraat. Deze straten hebben ieder een eigen karakter.

De Grote Marktstraat is de belangrijkste winkelstraat in het Centrum met daaraan onder andere de grote warenhuizen en grote filialen van winkelketens.

De Wagenstraat en de Boekhorststraat fungeren vooral als aanloopstraat van het kernwinkelapparaat. De schaal van de winkels is in deze straten over het algemeen relatief klein. Ook zijn filiaal- en ketenbedrijven in deze straten nauwelijks vertegenwoordigd.

De detailhandel in het plangebied functioneert over het algemeen redelijk. Wel ondervindt met name de wijkbedienende detailhandel hevige concurrentie. In de wijk overlappen de verzorgingsgebieden van de diverse winkelconcentraties elkaar. Daarnaast ondervindt met name de food-sector concurrentie van grootschalige winkelbedrijven met parkeergelegenheid in het Laakhavengebied. Voor de bovenwijkse bedrijvigheid zoals non-food, is sprake van concurrentie met de binnenstad die op loopafstand ligt.

2.5.3 Horeca

De horeca concentreert zich voornamelijk in de Wagenstraat. Deze straat geldt als aanlooproute in de richting van het centrum. Het betreft hier vrijwel uitsluitend kleinschalige en wijkbedienende horeca. Aan de Zuidsingelgracht, Bierkade en Dunne Bierkade ontstaat een multiculturele clustering van restaurants, de Avenue Culinair, als onderdeel van City Mondial. Verder is er aan de Grote Markt een concentratie van horeca als onderdeel van het uitgaansgebied.
In vergelijking met tien jaar terug is het aantal vestigingen aan de Avenue Culinair verdubbeld. Ook is er een toename in de Wagenstraat (China town). Het Pop-centrum blijft achter bij de ambitie. Voorlopig staat “Het Paard van Troje” hierin alleen.

2.5.4 Leisure

Het plangebied wordt getypeerd door kleine initiatieven op het gebied van cultuur en ontspanning. Er is één theater/poppodium met bovenstedelijke voorzieningenniveau, het Paard van Troje. Daarnaast zit er één zalencomplex, waar vergaderingen en congressen plaats kunnen vinden. Er zitten enkele musea in het gebied, waarbij het Humanity House een nationale aantrekkingskracht heeft. Daarnaast zit het museum van Kleef (tevens distileerderij), het Yi Jun Peace Museum en het museum voor de ambacht in het oude centrum. In het gebied bevinden zich meerdere yoga studio's en een dansschool.

2.5.5 Kantoren

Het plangebied valt buiten de specifieke kantoorgebieden die Den Haag kent. De aanwezige specifieke kantoorgebouwen moeten daarom gezien worden als “incidenten”. Verspreid over het gebied komen meestal kleinere kantoren voor.

2.5.6 Cultuur

In het gebied van Het Oude Centrum bevindt zich een aantal cultuurvoorzieningen, waaronder:

ADRES   VOORZIENING   TOELICHTING  
Amsterdamse Veerkade 9   Atelier   Eigendom van Vestia, toewijzing via Stroom Den Haag
 
Amsterdamse Veerkade 41   Ateliers   Eigendom van Vestia, toewijzing via Stroom Den Haag
 
Bierstraat 3   Ateliers   Eigendom van Vestia, toewijzing via Stroom Den Haag  
Boekhorststraat 125   Projectspace 1646   Galerie, tentoonstellingen, projecten, artist-in-residence
 
Brouwersgracht 2-k   Barthkapel   De Barthkapel bevindt achter het Emmausgebouw (Prinsegracht) en de ingang (naar de kapel en de tuin) is aan de Brouwersgracht. Wekelijks worden hier concerten tot uitvoering gebracht. De kapel kan ook worden gehuurd voor optredens, yogalessen, balletlessen, lezingen, kerkdiensten, workshops, vergaderingen en recepties. Eigendom van de Stichting Behoud Waardevol Erfgoed.
www.sbwe.nl/cultureelcentrum-barthkapel  
Herderstraat 6   Galerie Maurits van de Laar   Winkelpand met bovenwoning. De galerie, opgericht in 1991, richt zich niet op formalistische of esthetische kunst, maar op werk waarin het persoonlijk engagement van de kunstenaar naar voren komt. Er is een nadruk op tekenkunst. Daarnaast is de galerie ook een podium voor experiment. Minstens één keer per jaar realiseert een kunstenaar een installatie of project in de galerie. www.mauritsvandelaar.nl  
Hoge Zand 26-40A   Ateliers   Ateliers in eigendom gemeente, toewijzing via Stroom  
Lange Beestenmarkt 99   JCA DE KOK   JCA DE KOK is een platform voor actuele kunst in Den Haag. De ruimte is recent gerenoveerd tot een project -en tentoonstellingsruimte. De naam JCA DE KOK is afkomstig van de gevelsteen in de voorpui van het pand. De galerie realiseert een programma van projecten en exposities waarbij wederzijdse inspiratie, debat en uitwisseling centraal staan, zowel tussen kunstenaars onderling als tussen kunstenaars en publiek. www.jcadekok.com  
Lange Beestenmarkt 109   Museum en slijterij Van Kleef   Van Kleef is het enige jenever- en likeurenhuis in Den Haag. Met traditioneel vakmanschap en natuurlijke ingrediënten worden sinds 1842 ambacht, historie en kwaliteit bij elkaar gebracht in de vele distillaten. De interieurs van de oude stoomdistilleerderij en slijterij zijn als museum ingericht. Het museum ontvangt groepen, verzorgt proeverijen en geeft rondleidingen.  
Lange Beestenmarkt 154   Atelierwoning   Atelierwoning.
 
Looijerstraat 70   Architectenbureau en ateliers   Het pakhuis in de Looijerstraat werd in 1905 gebouwd voor de firma Joh. Blonk & Co, een machinale maalinrichting en groothandel in granen, meel, bloem en lijnkoeken. In 1993 werd het pakhuis van de sloop gered doordat de Stichting Behoud Waardevol Erfgoed het van de gemeente kocht. Momenteel is op de begane grond een architectenbureau gevestigd en de vier verdiepingen daarboven zijn ateliers waar circa 25 kunstenaars/ontwerpers werken.
Eigendom van de Stichting Behoud Waardevol Erfgoed.  
Lutherse Burgwal 7-9   Lutherse Kerk Den Haag   Wekelijks vinden in de kerk (lunch)concerten plaats uitgevoerd door verschillende gezelschappen.  
Nieuwe Molstraat 14   Struktuur 68 en ateliers   Keramiek werkplaats van zo'n 500 m2 op de begane grond. Op de etage van het pand bevinden zich 13 ateliers. Het pand is eigendom van de gemeente. www.struktuur68.nl  
Oog in 't Zeilstraat 44   Museum van het Ambacht   Het Museum van het Ambacht is een piepklein museum in het hart van Den Haag, waar maximaal acht bezoekers tegelijk terecht kunnen. In drie kleine historische pandjes vindt de bezoeker diverse oude gereedschappen van verschillende beroepen, een arbeiderswoninkje en een kapel.  
Paviljoensgracht 20-24   Vrije Academie - Gemak   Het pand is eigendom van de gemeente. GEMAK gebruikt de begane grond en een deel van de eerste etage. De overige etages worden gehuurd aan de KABK (masteropleiding) en aan creatieve bedrijven.
GEMAK is sinds najaar 2007 de tentoonstellingsruimte in en van de Vrije Academie Den Haag. De missie en visie van GEMAK is om actuele en controversiële thema's in kunst, politiek en samenleving een podium te bieden, onderzoekend, nieuwsgierig, evaluerend en spraakmakend. De tentoonstelling- en debatruimte GEMAK wil het publiek kunst laten meemaken als vertrekpunt voor discussies, lezingen en interviews over een continue veranderende, 'beweeglijke', ook kunst- en beeldgrenzen verleggende, globaliserende samenleving ver weg en dicht bij huis. www.gemak.org  
Paviljoensgracht 70   Stichting Culturele Broedplaats Sophie   De Stichting Culturele Broedplaats/Galerie Sophie heeft tot doel het culturele klimaat in Den Haag te versterken. Jonge kunstenaars krijgen hier de kans zich te bewijzen. Zij kunnen hier o.a. een werkplek huren. Eens per maand is er een gezamenlijke activiteit met alle geïnteresseerden in de broedplaats. http://scbgs.org/  
Paviljoensgracht 72-74   Spinozahuis   Op dit adres bevindt zicht de woning (Domus Spinozana) waar de wijsgeer Spinoza is gestorven in 1677. De Vereniging Spinoza heeft er een studiezaal met bibliotheek ingericht waar men zowel tekstuitgaven als studies vanaf de negentiende eeuw over Spinoza kan raadplegen. www.spinozahuis.nl  
Paviljoensgracht 133-133A   Galerie en woning   Atelier op de begane grond en een bovenwoning.
OCW heeft de voorkeur om ook van de woning een atelier te maken.  
Prinsegracht 10-12   Paard van Troje   Popcentrum met café. www.paard.nl  
Prinsegracht 14A-16   Grafische Werkplaats en atelierpand   Eigendom van de gemeente. In het pand bevinden zich een grafiek werkplaats en ateliers waar kunstenaars zelfstandig werken. In het pand bevind zich ook de Grafische Werkplaats Den Haag. Dit is een productiewerkplaats voor beeldend kunstenaars, grafici, fotografen, vormgevers en andere creatieven. Stichting de Grafische Werkplaats is opgericht in 1974. In de Grafische Werkplaats vinden workshops en cursussen plaats. Een keer per jaar wordt een kleinschalig festival georganiseerd. www.grafischewerkplaats.nl  
Prinsegracht 62-64   Stichting Kunstgreep '95   Eigendom van de gemeente. Kunstgreep '95 huisvest 19 ateliers met kunstenaars met uiteenlopende disciplines.
www.kunstgreep95.com  
Spui 229   Atelier met woning   Atelier op de begane grond en een bovenwoning. Eigendom van de WOM.  
Stille Veerkade 21a-n   Ateliersgebouw   Ateliers  
Wagenstraat 123 en 125   Atelierwoningen (2)   Eigendom van de WOM, toewijzing via Stroom
 
Wagenstaat 124-a   Yi Jun Peace Museum   Het museum is een eerbetoon aan de Koreaanse onafhankelijkheidsstrijder en diplomaat Yi Jun en een herinnering aan het bredere doel van wereldvrede. In dit voormalige hotel stierf Yi Jun en hier is sinds 1995 het Yi Jun Peace Museum gevestigd. www.yijunpeacemuseum.com  
Zuidwal 52-52b   Stichting De Harde Noot/
Walden Affairs  
Kunstenaarsinitiatief met ateliers en tentoonstellings- en projectruimte. Onder de noemer Walden Affairs organiseert Stichting De Harde Noot presentaties, onderzoek en de productie van hedendaagse kunst.  
OVERIGE      
Hoge Zand 42   Concordia   Theater en zalencentrum

 
Lange Beestenmarkt 104-108     Was muziekstudio e.d., nu nog anti-kraak, worden woningen.
 
Prinsegracht 8   Humanity House   De naam Humanity House staat voor 'Huis voor menselijkheid' en is een plek waar het menselijke verhaal achter rampen en conflicten in de wereld is te horen, zien en beleven. Het Humanity House biedt in de ervaring hoe het is om een ramp of conflict mee te maken en brengt via tijdelijke tentoonstellingen, filmvertoningen en debatten aanverwante thema's voor het voetlicht. In het pand zijn tentoonstellingsruimten, een ontvangstruimte, een café en kantoren aanwezig. www.humanityhouse.org  
2.5.7 Wonen
2.5.7.1 Woningen

Het plangebied van Het Oude Centrum wordt begrensd door enerzijds de Rivierenbuurt en de Schilderswijk, anderzijds door de binnenstadswijken Kortenbos en St. Jacobskerk. Het plangebied is een divers gebied met een wisselende samenstelling zowel qua functies als qua bewoners.

In het plangebied zien we een mix van particulier (12%) en corporatiebezit (47%). De woningvoorraad bestaat hoofdzakelijk uit appartementen. Het merendeel van de woningvoorraad is van voor 1915; de nieuwbouw (stadsvernieuwing) is gerealiseerd tussen 1980 en 2000.

De huishoudens bestaan voornamelijk uit eenpersoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 20 t/m 44 jaar. Het merendeel van de bevolking heeft één laag inkomen. Het plangebied heeft een benedengemiddelde woningmarktpositie: de WOZ-waarde van de woningen en appartementen ligt een stuk lager dan het Haagse gemiddelde.

2.5.7.2 Woonschepen

In het plangebied bevinden zich geen woonschepen.

2.5.7.3 Woonwagens

In het plangebied zijn geen woonwagens aanwezig en zijn geen woonwagens toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Het Oude Centrum vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid.

De paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau gevolgd door een paragraaf met het beleid ten aanzien van de cultuurhistorische waarden en archeologie. Daarna volgen de paragrafen waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Het Oude Centrum worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

In het bestemmingsplan Het Oude Centrum zijn geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee op grond van het Barro bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (Het provinciale verkeers- en vervoerplan), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het bestemmingsplan Het Oude Centrum is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor dit bestemmingsplan is vooral intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken van belang. Voor de verschillende beleidsectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het Stadsgewest Haaglanden is per 1 januari 2015 opgeheven. De taken van het Stadsgewest zijn overgenomen door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Het bestemmingsplan Het Oude Centrum is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca. 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er door verdichting woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad.

Het bestemmingsplan Het Oude Centrum is voor een deel gelegen in de kansenzone Centrum. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt. Tegen de achtergrond van de huidige economische crisis zijn in het kader van het Bestuursakkoord 2014-2018 en het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) nadere prioriteiten gesteld.

3.2.4.2 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2014

Het vijfde Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (RIS 263532) omvat de voorgenomen en in uitvoering zijnde fysiek ruimtelijke projecten die zijn gericht op de stedelijke ontwikkeling van Den Haag. Het college wil de strategie van geleidelijke en duurzame groei van de stad voortzetten. De economische crisis heeft geleid tot een pragmatische en innovatieve strategie voor stedelijke ontwikkeling.

De ruimtelijk-economische focus van Den Haag ligt op de centrale zone van de stad. Deze zone van kust tot Rijksweg A4 herbergt de economische en stedelijke kerngebieden van de stad en omvat de kust, internationale zone en het centrum. Naast de centrale zone blijft de focus gericht op de krachtwijken. Hierbij wordt een integrale aanpak nagestreefd. Het gaat ten eerste om het verbeteren van de woningen en zorgen voor meer differentiatie van de woningvoorraad.

Op basis van de bevolkings- en huishoudensprognoses is de verwachting dat Den Haag tot 2040 substantieel groeit. Het feit dat meer mensen naar Den Haag willen komen om te werken en wonen biedt kansen. De woningbouwambitie blijft dan ook gehandhaafd op 1.500 woningen per jaar. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van 'kleinschalig opdrachtgeverschap' en transformatie van langdurig leegstaand vastgoed.

3.2.4.3 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 (RIS 159469) door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt in dat invulling wordt gegeven aan:

  • optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik.

Verdichting kan bijvoorbeeld plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen omdat het plangebied grotendeels een Rijksbeschermd stadsgezicht betreft. In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Wel kan verdichting eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 vastgestelde erfgoed visie “bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een 'maatwerkbenadering', behoudend waar nodig, en ruimte gevend waar dat kan.

3.2.4.4 Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020

Het binnenstadsplan "Naar een complete Haagse binnenstad" (Rv 15/2009) richt zich op een complete binnenstad op het gebied van ruimte, economie, cultuur, sfeer en beleving. De samenhang en mix van functies in de typisch Haagse setting maakt een binnenstad specifiek. Het Binnenstadsplan heeft de status van een visie- en beleidsdocument en vormt de basis voor een uitvoeringsprogramma. Het plan is het ontwikkelingskader voor de verschillende gebieden in de Haagse binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0017.png"

Kaart 2.14: deelgebieden Haagse binnenstad

Daarbij zijn vijf speerpunten geformuleerd. Deze vijf speerpunten zijn een gezamenlijke opgave voor gemeente en marktpartijen:

  • Wonen: De woonfunctie van de binnenstad is nog beperkt en moet aanzienlijk versterkt worden. Hiermee wordt de levendigheid op straat vergroot en worden meer bestedingen aan de binnenstad gebonden. Het versterken van de woonfunctie vraagt om het toevoegen van woningen, maar ook om het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad.
  • Cultuur: Cultuur is al een sterk punt in de binnenstad. Dit verder uitwerken en uitbouwen kan de aantrekkingskracht van de binnenstad verder vergroten. Om de binnenstad in het komende decennium ook cultureel echt goed op de kaart te zetten, hangt veel af van de stuwkracht van het Cultuurforum.
  • Winkels/horeca/toerisme: Den Haag wil “beste winkelstad” worden, het culinaire profiel versterken en in combinatie met de kust het verblijfstoerisme versterken. Hiervoor is nog veel werk aan de winkel.
  • Sfeergebieden en oriëntatie: De afgelopen jaren zijn de sfeergebieden bij het werken aan de binnenstad een sterk leidend concept gebleken. Voor het Binnenstadsplan 2010-2020 wordt dan ook aan het principe van de sfeergebieden vastgehouden en wordt dit verder handen en voeten gegeven.
  • Marketing en communicatie: De bekendheid met en het imago van de binnenstad van Den Haag versterken, zowel bij consumenten (ook niet-bezoekers) als investeerders, is dé marketing-opgave. De marketing van de binnenstad wordt verder uitgebouwd en geïntensiveerd en meer aangesloten op de marketing van de hele stad.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de Moderniseringsplannen voor de Monumentenzorg (MoMo) van de minister van OC&W. Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het Bro gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is het meer vorm en inhoud geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

3.3.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Het Oude Centrum maakt deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht Den Haag Centrum. De Monumentenwet 1988 verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorziet daarin.

3.3.1.3 Provinciaal beleid

Voor de provincie is het cultureel erfgoed van grote betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. De inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen staat daarbij voorop. Het provinciale beleid is vooral gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze is door de provincie Zuid-Holland in 2005 vastgesteld. In de CHS zijn de kenmerken en waarden van landschap, nederzettingen en archeologie aangegeven. Het plangebied is in de CHS niet aangemerkt als landschap met een zeer hoge waarde. In de Nota is verder bepaald dat voor beschermde stads- en dorpsgezichten in het bestemmingsplan de bescherming en zo nodig versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geregeld. Ook monumentale en karakteristieke objecten, waaronder MIP-objecten gelegen in deze gebieden, dienen te worden beschermd.

Als een uitwerking van de CHS heeft de provincie in april 2010 de Regioprofielen Cultuurhistorie vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De zestien 'Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland' zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang, voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. In de topgebieden is de continuïteit van het karakter van het gebied het uitgangspunt. Het Rijksbeschermd stadsgezicht binnen het plangebied behoort tot een van de zestien topgebieden.

3.3.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Het wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de Agenda voor de Haagse Verdichting (RIS159469 2009) is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen, van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een 'maatwerkbenadering', behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

3.3.1.5 Monumentale gebouwen

Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). In Bijlage 8 van de regels worden de gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag als gemeentelijk monument zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

In het bestemmingsplangebied Oude Centrum komen de eenheden 2 en 3 voor (zie paragraaf 2.3.2.2). Voor de gebieden met eenheid 2 gelden onderzoekseisen en een vrijstellingsregime, waarbij de gemeente gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid die de Monumentenwet daartoe biedt. Wanneer tussentijds uit archeologisch onderzoek nieuwe gegevens beschikbaar komen, wordt deze informatie meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen, en te zijner tijd verwerkt in de actualisatie van het beleid en de beleidsinstrumenten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt, in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld, wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden in de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 op www.denhaag.nl/home/bewoners/kunst-en-cultuur/to/Beleidsnota-Archeologie-20112020.htm.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsook voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de

Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd in de “Structuurvisie 2020” in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten.

In de nota zijn m.b.t. de Stedelijke Groene Hoofdstructuur twee kaarten opgenomen; een kaart met de “Stedelijke Groene Hoofd Structuur” en een kaart met “Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur”.

Binnen het plangebied zijn op de Zuidwal, Buitenom, Prinsegracht, Grote Markt, Dunne Bierkade, Bierkade en het Spui bomenrijen aanwezig die onderdeel uitmaken van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

Binnen het plangebied is geen water en groen aanwezig dat onderdeel uitmaakt van de Stedelijke Ecologische Verbindingszones.

3.4.3 Bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag zie Bijlage 1 / Bijlage 2 bij de toelichting.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel)bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het "Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag 2013" (RIS 265314).

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter dat, daar waar enigszins mogelijk, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger het percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting van het Haags rioolstelsel en hoe hoger uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (zie ook RIS 181878 over behoud groen(beleving) wijken). In dat streven moet echter óók de wens van bewoners worden betrokken om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in de vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoet gekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht, een vergunningsvrije regeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen op het achtererf. Daarbij geldt als extra voorwaarde, dat het achtererf voor niet meer dan 50% wordt bebouwd. Deze regeling is echter niet van toepassing op Rijksbeschermde Stadsgezichten. Om ook bewoners van woningen in een Rijksbeschermd Stadsgezicht de mogelijkheid te bieden om (in beperkte mate) aan- en bijgebouwen te realiseren, wordt in de regels van de betreffende bestemmingsplannen een regeling opgenomen, die qua bebouwingsmogelijkheden op het achtererf is gebaseerd op de percentages van de vergunningsvrije regeling.

3.5 Water

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap draagt zorg voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in sloten en vaarten.

3.5.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Bro vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningen uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld tot één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor schoon en mooi water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is getekend op 2 juli 2003. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht. De actuele versie van de Handreiking is te vinden op de website van Delfland: http://www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen/watertoets.

Toekomstbestendig Haags water, visie op het voorkomen van wateroverlast

Begin dit jaar hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de visie 'Toekomstbestendig Haags water, visie op het voorkomen van wateroverlast 2015-2020' (RIS 280008) vastgesteld. Deze visie beschrijft de werking van het Haagse watersysteem en zet een strategie uit om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem en een klimaatbestendige stad. Deze visie vervangt de Waterbergingsvisie Den Haag.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat ligt in het boezemgebied van Delfland. Het vastgestelde waterpeil in het boezemgebied is NAP -0,43 m, met een maximaal toelaatbare peilstijging van 30 cm.

Waterkwantiteit

Op basis van de Watervisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Nieuwe ontwikkelingen dienen waterneutraal te worden aangelegd.

Waterkering en veiligheid

Met betrekking tot waterkering en veiligheid, is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Waterkwaliteit en ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. De zuidsingel is in de Kaderrichtlijn Water (KRW) aangewezen als waterlichaam. De gemeente en Delfland streven er samen naar om oevers op plekken waar het kan zoveel mogelijk natuurvriendelijk in te richten. Nieuwe functies mogen de watersysteemkwaliteit en de ecologie in het plangebied niet verslechteren (standstill-principe). Eventuele negatieve effecten dienen gecompenseerd te worden. Het plangebied ligt niet in een ecologische verbindingszone van rijk, provincie of gemeente. Bij de inrichting van het gebied hoeft met ecologische factoren dan ook niet in het bijzonder rekening te worden gehouden.

Afvalwater en Riolering 

Dit bestemmingsplan heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit: het maakt niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Als zich in de toekomst wel nieuwe ontwikkelingen voordoen, moeten deze voldoen aan (de beslisboom in) de 'Leidraad riolering', en moet gebruik van bitumineuze dakbedekking, koper en zink, zoveel mogelijk worden vermeden. Verder moet er voldoende capaciteit zijn in het rioolstelsel om het afvoerwater te kunnen ontvangen en te verwerken: nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot extra overstorten vanuit de riolering op het oppervlaktewater. In het deel van Den Haag waarin het plangebied ligt, is geen gescheiden rioolsysteem. In het plangebied is een afvalwatertransportleiding aanwezig ( zie Artikel 20 Leiding - Riool van de regels).

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de verschillende vergunningen uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water wordt ingebracht in de bodem. De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in het belang van de waterkwaliteit bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen. Als er in het plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moeten deze 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Zo mogelijk moeten daarbij ook nieuwe kansen voor de waterhuishouding worden benut. Eventuele negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de 'Regionale Nota Mobiliteit' (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe 'Regionale Structuurplan' en de 'Nationale Nota Mobiliteit' vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets, staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De nota is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid, is in 2012 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. In de Structuurvisie Den Haag 2020 (Wéreldstad aan Zee) heeft de gemeenteraad de ambities voor de toekomst van de stad vastgesteld. Den Haag wil groeien en aantrekkelijk blijven als stad om in te wonen, werken en leven. Om al deze wensen te kunnen verenigen, is een toekomstgerichte visie op verkeer en vervoer noodzakelijk.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de 'Haagse Nota Mobiliteit'. De visie in de nota is erop gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door ervoor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten ervoor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.

Het parkeerbeleid is erop gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen, met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer (OV) speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende OV-lijnen dient ervoor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Onderstaande kaart over het OV laat het streefbeeld zien van het netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

In paragraaf 2.4.3.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0018.png"

Kaart 3.1: Openbaar vervoer

Door de herinrichting van het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg is de route van buslijn 18 veranderd. De route door het plangebied is komen te vervallen en lijn 18 heeft in beide richtingen een route via de Waldorpstraat, het Rijswijkseplein en de Pletterijkade. De bus heeft dan bij Hollands Spoor een halte in de Waldorpstraat. De haltes op de Stationsweg, Wagenstraat en Stille Veerkade zijn inmiddels vervallen.

In het kader van het Netwerk RandstadRail wordt gewerkt aan het geschikt maken van diverse routes voor het gebruik van de RandstadRailvoertuigen. Deze voertuigen zijn 30 centimeter breder en zijn ook zwaarder dan de huidige GTL tramstellen. Om met de nieuwe voertuigen te kunnen rijden moeten diverse aanpassingen aan sporen, bovenleidingmasten, haltes en de omgeving van het spoor plaatsvinden. In het plangebied wordt in dit kader de Spuibrug vervangen en worden de sporen en aansluitende wegvakken hierop aangepast. Dit heeft geen gevolgen voor de route of haltes van de tram.

Autoverkeer

De gemeente wil het gemotoriseerde verkeer zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart "Hoofdstructuur wegverkeer" uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing, dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als "stadslaan": wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen, voor zover dat nog niet gebeurd is, een inrichting als 30 km/u zone. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0019.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes, wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0020.png"

De route Prinsegracht-Grote Marktstraat maakt onderdeel uit van de sterroute Binnenstad- Schilderswijk-Midden Delfland. Op deze route zijn in het plangebied vrijliggende fietspaden aanwezig op de Prinsegracht en in de Grote Markstraat loopt deze route door het voetgangersgebied.

Aan de rand van het plangebied ligt de sterroute Binnenstad-Ypenburg-Nootdorp-Pijnacker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0021.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. In de nota "Parkeerkader Den Haag 2010-2020" is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte, maar ook moeten maatregelen automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Zonder adequate parkeervoorzieningen leiden hoge stedelijke bebouwingsdichtheden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties, maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de beleidsnota: "Nota Parkeernormen Den Haag" (vastgesteld in de raadsvergadering van 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen.

Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de (meeste) overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in bijlage 3 van de regels opgenomen. Het is mogelijk dat de gemeentelijke parkeernormen en/of het toepassingskader wijzigen, indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

(zie ook: www.denhaag.nl/home/bedrijven-en-instellingen/to/Parkeernormen-bouwprojecten.htm)

Parkeernomen voetgangersgebied binnenstad Den Haag

Er wordt een aanpassing van het parkeerbeleid voor het voetgangersgebied in de binnenstad van Den Haag voorbereid. Het college is voorgesteld, om vanwege de zeer beperkte autobereikbaarheid, het voetgangersgebied aan te wijzen als uitzonderlijk gebied. Met dit beleid wil het college ervoor zorgen dat er geen nieuwe parkeerplaatsen in de openbare ruimte of in bouwplannen binnen het aangewezen voetgangersgebied worden aangelegd, zodat het aantal autoverkeersbewegingen in het voetgangersgebied niet kan toenemen.

Fiets parkeren

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. Dit is vastgelegd in het bouwbesluit (art. 4.31). Voor het Oude Centrum is het ook van belang dat bij met name winkels en voorzieningen in voldoende mate fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn voor de bezoekers op de fiets.

In onderstaande tabel zijn fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.

functie   eenheid   Fietsparkeer-
plaatsen  
aandeel bezoekers  
       
winkelen        
groothandel   100 m2 bvo   0,06   80%  
showroom   100 m2 bvo   0,8   95%  
supermarkt standaard   100 m2 bvo   3,2   93%  
winkel   100 m2 bvo   4,2   80%  
werken        
bedrijf   100 m2 bvo   0,26   5%  
kantoren zonder baliefunctie (medewerkers)   100 m2 bvo   1,5   5%  
extra baliefunctie bij kantoor (alleen bezoekers)   per balie   4,5   100%  
magazijn   100 m2 bvo   0,0   5%  
horeca        
café/bar, strandtent   100 m2 bvo   14,0   90%  
cafetaria/lunchroom   100 m2 bvo   11,0   90%  
restaurant   100 m2 bvo   14,0   80%  
hotel   per kamer   0,1   77%  
cultuur        
museum   100 m2 bvo   1,0   95%  
bibliotheek   100 m2 bvo   3,3   97%  
religiegebouw   100 m2 bvo   5,0   100%  
bioscoop/theater/schouwburg   100 m2 bvo   4,7   94%  
sociaal cultureel centrum/wijkverenigingsgebouw   100 m2 bvo   7,4   100%  
sportvoorzieningen        
sportschool   100 m2 bvo   3,4   87%  
sporthal   100 m2 bvo   2,7   95%  
sportveld   100 m2 terrein   1,3   95%  
zorgvoorzieningen        
ziekenhuis/medisch centrum   100 m2 bvo   1,0   29%  
verpleeg-/verzorgingshuis   100 m2 bvo   0,2   60%  
arts/maatschap   100 m2 bvo   1,9   55%  
onderwijs        
primair onderwijs   100 m2 bvo   6,9   95%  
primair onderwijs (halen&brengen)   100 m2 bvo   1,0   100%  
kinderdagverblijf   100 m2 bvo   2,2   0%  
kinderdagverblijf (halen en brengen)   100 m2 bvo   1,9   100%  
middelbaar onderwijs   100 m2 bvo   10,9   95%  
HBO/ROC   100 m2 bvo   9,9   72%  
avondonderwijs   100 m2 bvo   7,4   95%  
overig        
begraafplaats/crematorium   per locatie   22,0   99%  

Tabel 3.1 fietsparkeren

3.7 Wonen

3.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 november 2009, is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 1.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel van de nieuwbouw zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar is het nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten, en functioneel verouderde gebieden, vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur.

Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare particuliere wijken krijgt de woontechnische verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast wordt een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag bij de verwarming van woningen in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 behaald hebben.

3.7.2 Het Oude Centrum

Het plangebied valt binnen de woonvisie in het centrum stedelijk woonmilieu. Qua woonsferen is het gebied verdeeld in 'wonen in de historische binnenstad' en 'kleurrijk en levendig wonen'. Beide sferen zijn gericht op dynamische mensen die houden van levendigheid om zich heen en die het historische karakter van de binnenstad dan wel de diversiteit en intensieve gebruik van de openbare ruimte aanspreekt.

3.7.3 Binnenstadsplan 2010-2020

Dankzij een integrale aanpak wonen, werken, winkelen en recreëren in 2020 aanzienlijk meer mensen in de binnenstad van Den Haag. Dat is de missie van het Haagse Binnenstadsplan 2010-2020. Uit deze missie vloeien 6 algemene ambities voor de binnenstad voort, zoals: identiteitsdrager van de stad, internationale stad, winkeltop van Nederland, huiskamer van stad en regio. Het eerste speerpunt om de ambities en doelstelling waar te maken is het versterken van de woonfunctie in de binnenstad. Levendigheid is belangrijk voor de binnenstad en bewoners dragen daar een substantieel deel aan bij. Versterking van de woonfunctie is dus zeer gewenst. De sfeergebieden die genoemd worden in het Binnenstadsplan vormen een goede basis om hierop voort te bouwen.

Er is een aantal mogelijkheden om het aantal woningen in de binnenstad te vergroten:

  • Verdichten; het toevoegen van stadswoningen en appartementen in hoge dichtheden;
  • Transformatie; van leegstaande of leegkomende kantoren naar wooneenheden;
  • Wonen boven winkels; het aantal woningen boven winkels vergroten in overleg met eigenaren of institutionele beleggers;
  • Optoppen/penthouses; toepassen van opbouwunits en combineren met duurzaamheid.

Doelgroepen

Het wonen in de Binnenstad is vooral aantrekkelijk voor stedelijk georiënteerde één- en tweepersoonshuishoudens, studenten, empty nesters, expats en pas afgestudeerden. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen zal ingespeeld moeten worden op de verschillende woonwensen en leefstijlen van huishoudens die het wonen in de binnenstad ambiëren.

De ambitie is om de binnenstad te laten groeien van 17.500 naar 20.000 inwoners. Deze groei betekent dat tot 2020 in totaal 2000 woningen gerealiseerd moeten worden. Daarom geldt voor wat betreft het wonen binnen dit bestemmingsplan: behouden waar het zit, versterken waar het kan.

3.7.4 Kadebeleid Woon- en Bedrijfsboten

Conform het Kadebeleid Woon- en Bedrijfsboten (2000) telt Den Haag 17 locaties waar woonboten blijvend zijn afgemeerd. Om het vaak ongereguleerd gebruik van de kade in de gewenste richting te leiden, uitwassen een halt toe te roepen en om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, is een regeling voor het gebruik van de kades opgesteld. Voor het gebruik is een kadevergunning vereist waarin is opgenomen wat wel en niet mogelijk is. In beginsel is ook een berging en/of een terrasafscheiding mogelijk. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de situatie ter plaatse. Zo zijn gebruik voor opslag en reclame-uitingen alleen toegestaan op die plaatsen die daarvoor zijn aangewezen.

Op woonschepen zijn de 'Verordening op de Binnenwateren' (RIS 181486, oktober 2011) van de gemeente Den Haag, het B&W-besluit 'Aanwijzing van kaden' van 18 juni 2001, en de beleidsnota 'Bij het wonen op water' (januari 2000, RIS 72164), van toepassing.

3.7.5 Woningsplitsing

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. Deze beleidsregel is van toepassing in de gebieden waar een bestemmingsplan van toepassing is met een regeling voor dakopbouwen.

Net zoals bij dakopbouwen, wordt eenzelfde systematiek toegepast in gebieden waar uitgaande van de woningvoorraad aanleiding kan zijn om verzoeken tot woningsplitsing. Op 1 oktober 2015 heeft de gemeenteraad de huisvestingsverordening 2015-2019 vastgesteld. In dit besluit is onder meer vastgelegd dat een vergunning tot woningsplitsing kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing (woningvorming) woningen van minder dan 40m2 woonvloeroppervlak ontstaan en/of de parkeerdruk in het gebied hoger is dan 90%. In het verlengde van het kamerbewoningsbeleid wordt bouwkundige splitsing (woningvorming) in gebieden met een hoge parkeerdruk niet bij recht toegestaan

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad de nota "Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag" vastgesteld (RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke "branding" van Den Haag;
  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;
  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;
  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap.

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, onder meer met topopleidingen. Den Haag onderscheidt zich door de quality of life in de stad.

Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve, zakelijke dienstensector die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen. 

Den Haag versterkt zijn positie als toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn concentraties banen en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Inzet op kwaliteitsverbetering krijgt daarmee een ruimtelijke focus, waarmee ook de toeristische attractiviteit van die gebieden wordt versterkt.

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, IT&Telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Ook winkelstraten spelen een sleutelrol in de wijkeconomie. 

3.8.1 Bedrijven

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

In de binnenstad worden bovendien kleinschalige kantoren en bedrijven tot +/-250 m² toegelaten om zich hier te vestigen. Bij voorkeur in milieucategorie 1-2. Hierbij gaat het om bedrijven die zich vanwege hun klantenkring in het centrum willen vestigen.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.


Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Zie hiervoor ook de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging in de bijlagen.

Naast de functies detailhandel, dienstverlening en horeca worden in de Het Oude Centrum, conform de functiemengingstrategie, ook andere vormen van kleinschalige bedrijvigheid toegestaan, mits deze goed zijn in te passen in het woongebied. Kleinschalige bedrijvigheid wordt met name toegestaan in de zogenaamde rek- en krimpgebieden en de overige straten buiten de hoofdwinkelstructuur en het horecagebied.

3.8.2 Detailhandel
3.8.2.1 Provinciaal beleid

Het provinciale detailhandelsbeleid is vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en uitgewerkt in het Programma Ruimte en de Verordening Ruimte van juli 2014.

Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van de ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat wordt voorkomen.

Ten opzichte van een aantal jaren terug is de detailhandel veranderd van een groeimarkt in een verdringingsmarkt. Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de hoofdstructuur (hoofd- en ondersteunende centra, aangevuld met de belangrijkste clusters van PDV) zoveel als mogelijk te versterken. Om de detailhandelsstructuur in Zuid-Holland in stand te kunnen houden, zal de gezamenlijke inzet van partijen erop gericht moeten zijn om het winkelvloeroppervlak en de zachte planvoorraad in omvang terug te brengen en tegelijk de dynamiek en de vernieuwing in de detailhandelsstructuur te stimuleren, en de structuur te versterken. Kwaliteit moet leidend zijn. Aanvullend hierop is versterking van perspectiefrijke onderdelen van de bestaande detailhandelsstructuur en het tegengaan van solitaire vestigingen van belang.

Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling in te ontwikkelen locaties, te optimaliseren locaties en overige locaties, is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

Programma Ruimte

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie. In Den Haag behoort het centrum tot de te ontwikkelen centra. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig.

Verordening Ruimte
In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij ondermeer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO), en wordt zo nodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd.
Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (ook wel 'perifere detailhandel' genoemd) die vanwege aard of omvang van de producten niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Deze branches zijn expliciet benoemd in de verordening. Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor de vestiging van kleinschalige detailhandel zoals gemakswinkels.
De provincie beschouwt afhaalpunten voor de internetdetailhandel als een vorm van detailhandel die thuis hoort in winkelconcentraties.

3.8.2.2 Regionaal beleid

Het Stadsgewest Haaglanden heeft op 27 november 2013 de Regionale Structuurvisie Detailhandel 2013-2020 vastgesteld. Het Stadsgewest streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio. Vanuit haar visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en -initiatieven in de regio. Plannen van meer dan 2000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1000 m² bvo worden getoetst door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.
3.8.2.3 Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (RIS127850) geeft voor de detailhandel de gewenste ontwikkelingsrichting aan. Uitgangspunt is de concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (RIS 270670) maken achtenzestig winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema. Een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2.

Uit de Detailhandelsmonitor komt de concurrentiepositie als belangrijkste verklaring voor het economisch functioneren van een winkelgebied naar voren. Simpel gezegd: er kan op allerlei manieren worden gewerkt aan de kwaliteitsversterking van een winkelgebied, maar dit heeft geen zin als er teveel concurrerende winkelgebieden (of supermarkten) zitten in de directe omgeving en het betreffende winkelgebied zich onvoldoende kan onderscheiden. Een goede planning van de hoofdwinkelstructuur is daarom van groot belang.

De specifieke winkelstraten in het gebied zijn de Grote Marktstraat, de Boekhorststraat (tot aan de Oog in 't Zeilstraat)en de Wagenstraat; inzet van het bestemmingsplan is om deze functies in deze straten te behouden, gefaciliteerd door verruiming in de bestemmingsregels en daar waar mogelijk te versterken. Behalve detailhandel maken ook dienstverlenende bedrijven en horecavestigingen (h<1) onderdeel uit van de hoofdwinkelstructuur.

Rek en krimp

Het rek en krimp beleid ten aanzien van detailhandel is vastgesteld in het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (RIS 179496). Onder de rek- en krimp gebieden kunnen een aantal uiteinden van langgerekte stedelijke winkelstraten, en soms ook straten die vlak bij grotere winkelgebieden liggen, ('schaduwstraten') worden verstaan. Daarnaast gaat het om solitaire gebieden die niet tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend en daar ook niet op aansluiten, met een variatie aan functies waaronder detailhandel. Deze gebieden vragen in de huidige tijden om een andere benadering, een brede bestemming, vestigingsmogelijkheden voor winkels (zoals starters) en ruimte voor andersoortige bedrijvigheid. Hier wordt het toekomstperspectief bepaald door de markt.

Het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (2011) bevat een actualisatie van een deel van het detailhandelsbeleid. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. Het Haagse detailhandelsbeleid geeft daarbij de binnenstad prioriteit, conform het Haagse Binnenstadsplan. Bij perifere detailhandelsinitiatieven kiest de gemeente voor optimale clustering en voor grootschalige detailhandel blijft de bestaande hoofdwinkelstructuur de aangewezen plek voor vestiging (zie regionale structuurvisie detailhandel). Voor gebieden met een onzeker marktperspectief, waaronder de rek- en krimpgebieden, wordt een strategie ingezet van bestemmingsverruiming, waarbij de markt zijn werk moet doen.

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de rek- en krimpgebieden in het Oude Centrum (alle straten buiten de genoemde straten die onder de hoofdwinkelstructuur vallen, alsmede de Gedempte Gracht) is om de functies in deze straten te behouden en waar mogelijk te versterken en gefaciliteerd door verruiming in de bestemmingsregels. Detailhandel is echter niet toegestaan met uitzondering van de locaties waar nu detailhandel aanwezig is. Ingezet wordt op het behoud en versterken van bedrijven en dienstverlenende bedrijven, Overige functies zoals horecavestigingen (h<1) en maatschappelijke functies zijn toegestaan.

Ambulante handel

Ambulante handel is onder te verdelen in warenmarkten, kiosken en straathandel/venten. Over de ambulante handel op vaste standplaatsen buiten warenmarkten merkt de Detailhandelsnota op dat het in winkelstraten de levendigheid vergroot en het het winkelaanbod een belangrijke aanvulling kan zijn. De gemeente streeft een beperkt aantal standplaatsen per winkelconcentratie na. De Straathandelsverordening Den Haag bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning producten op straat te verkopen. Om een vergunning te krijgen, moet worden voldaan aan de voorschriften die gelden voor de producten die worden verkocht. Geen vergunning wordt verstrekt als de ambulante handel tegen het bestemmingsplan ingaat, het uiterlijk aanzien van de gemeente verslechtert, het rij- en voetgangersverkeer stoort, andere gebruiksmogelijkheden in de weg staat, of hinder voor de omgeving veroorzaakt.

3.8.3 Horeca

Huidig beleid: Toekomstvisie Horeca 2010-2015

De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RIS 168865) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen.

Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners, als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen. Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de zogenoemde horecaconcentratiegebieden.

Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter, en is er ruimte voor terrassen. Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden, bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.

In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel – horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30 procent horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is; daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal twintig procent van het totale winkelaanbod.

Toekomstig beleid: Horecavisie Den Haag

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645, vaststelling voorzien op 21 januari 2016) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.

De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.

Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige pleinen en locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte of middelzware horeca wenselijk. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal bedrijfspanden (alle bedrijven; niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.

Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% alleen mogelijk met horeca 'categorie licht'.

Om de culinaire uitstraling van het Haagse Chinatown te versterken en de aantrekkingskracht van dit karakteristieke gebied te vergroten, is de vestiging van meer Aziatische restaurants gewenst. Om deze reden wordt in Chinatown volgens onderstaande intekening ruimte geboden tot maximaal 60% horeca tot en met 'categorie middelzwaar' (openingstijden tot 02.00/02.30 uur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0022.png"

Overige horecaconcentraties binnen het plangebied

Een deel van het plangebied (Bierkade) maakt onderdeel uit van de Avenue Culinaire (RIS087629, 17-07-2001). Conform het door de raad vastgesteldebeleid wordt langs de Avenue Culinaire op de begane grond horeca in de categorie licht en middelzwaar mogelijk gemaakt. Aan de Grote Markt is nachthoreca toegestaan op de begane grond en de eerste verdieping tussen de Paviljoensgracht en de Boekhorststraat.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (RIS 260889,17 oktober 2013) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.  

De Hotelstrategie is gericht op een klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant. 

In de Hotelstrategie is de binnenstad en Scheveningen een van de speerpuntgebieden. Dat betekent dat de gemeente in beginsel positief tegenover initiatieven (ook uitbreidingsplannen van bestaande hotels) in deze gebieden staat. De gemeente faciliteert indien mogelijk door onder meer te wijzen op strategische locaties en functiewijzigingen mogelijk te maken. Het gaat dan om initiatieven die daadwerkelijk iets toevoegen aan het bestaande aanbod en bijdragen aan de ruimtelijk-economische structuur. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies.

3.8.4 Leisure

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal, en zelfs internationaal niveau.

Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen en van belang is voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Dit is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

3.8.5 Kantoren

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente de regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt, en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien, onlangs nog met IpSO 2015. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend, en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied, en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren vastgelegd.

Volgens het provinciale beleid is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren, een zgn. ladder duurzame verstedelijkingtoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt, en moet aan de omgevingsvergunning worden toegevoegd.

In het plangebied Het Oude Centrum zijn geen nieuwe kantoorontwikkelingen voorzien. Daarbij is het stedelijke kantorenbeleid erop gericht het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar andere bestemmingen gestimuleerd. In de nota 'Kantorenmarkt, ontwikkelingen en maatregelen' (RIS 182105) is hierover aangegeven dat, meer dan voorheen, pro-actief wordt gewerkt aan het verruimen van functies bij actualisatie van bestemmingsplannen.

Door in het plangebied met gemengde bestemmingen te werken, is transformatie van kantoorpanden eenvoudig te realiseren. Alleen de kantoorpanden aan de Lutherse Burgwal 10 en het Buitenom 18-19 hebben een kantoorbestemming gekregen.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Op 13 oktober 2005 is het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010, Haagse klasse(n)' door de gemeenteraad vastgesteld (RIS 132462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/student, er is voldoende algemeen toegankelijk onderwijs, er is een juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

De binnen het plangebied gelegen basisicholen zijn inmiddels vernieuwd. De beide schoolgebouwen voor voortgezet onderwijs aan de Glasblazerslaan blijven behouden.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

Kinderopvang

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen waaraan locaties moeten voldoen, willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang is het volgende van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande panden zijn toelaatbaar (het stellen van nadere eisen m.b.t. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg, en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig brengen en halen van de kinderen zonder dat de doorgang van het overige verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

De binnen het plangebied aanwezige kinderopvang blijft behouden.

3.9.2 Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • het in staat stellen van bewoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Het welzijnswerk omvat een breed scala aan functies, zoals signalering, sociale binding, opvang, hulpverlening, informatie, advies en participatie op wijk- en buurtniveau, en wordt in onze gemeente door verschillende instellingen en organisaties uitgevoerd. Hierbij gaat het om gesubsidieerde voorzieningen en activiteiten van vrijwilligers en professionals, waarbij het professionele welzijnswerk is ondergebracht bij vier decentrale welzijnsorganisaties en vier zelfstandige buurthuizen. Om adequaat tegemoet te kunnen komen aan de behoefte aan welzijnsactiviteiten werkt het welzijnswerk vraaggericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van methodieken die gericht zijn op het achterhalen van de welzijnsbehoeften van burgers.

De binnen het plangebied aanwezige instellingen zullen in het bestemmingsplan als maatschappelijke bestemmingen worden opgenomen.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

De binnen het plangebied aanwezige instellingen zijn in het bestemmingsplan als zodanig bestemd, bij recht binnen de gemengde opgenomen of met een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen.

3.9.4 Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religieuze en levensbeschouwelijke organisaties die de stad rijk is. Een deel van de organisaties heeft te maken met huisvestingproblematiek. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het twee-minuten-debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek geeft voor de periode 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk is daarom zo omschreven dat deze ook gebedsruimten mogelijk maakt.

De binnen het plangebied aanwezige religieuze instellingen (kerken en een moskee) zijn in het bestemmingsplan opgenomen.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

Cultuurvoorzieningen

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente - evenals het rijk - uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, beeldende kunstinstellingen, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen. Voor het publiek minder zichtbaar, maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen, in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

Broedplaatsen

In september 2005 zijn de notities 'Creatieve stad Den Haag' en 'Broedplaatsen' uitgebracht. Hierin spreekt het college de intentie uit gedurende een aantal jaren expliciet aandacht te schenken aan de creatieve stad en broedplaatsen. Eén van de instrumenten is locatiebeleid: het signaleren van kansrijke gebieden met gemengde 'rommel'-milieus, de zorg voor voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijk milieu, en het scheppen van ruimte voor creatieve milieus in bestemmingsplannen.

Veel plaatsen in dit bestemmingsplangebied bieden een geschikt milieu voor de creatieve sector. Dat moet gekoesterd worden.

In het bestemmingsplan worden culturele voorzieningen zoals ateliers en creativiteitscentra binnen de gemengde bestemmingen mogelijk gemaakt dan wel met een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties, maar ook om parken, pleinen en straten, grote groengebieden en water.

Binnen het plangebied bevinden zich geen sportbestemmingen. De sportvoorzieningen zijn bij recht mogelijk binnen de verschillende bestemminen of via een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen.

3.11.2 Spelen

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaand tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Tabel J: Actieradius, speelbelasting en speeloppervlakte

Leeftijdsgroepen*   1 speelplek / per hoeveel kinderen   Actieradius   Speeloppervlakte  
0-6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 tot 150 meter   200 m2  
7-12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 tot 600 meter   500 m2  
13-18 jaar   100 tot 125 kinderen   1000 meter   > 750 m2  

Bronvergelijking: Handboek gemeentelijk speelruimtebeleid, 2006.

Plaatsing speelplek

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

In het gebied zijn in de volgende straten speelplekken aanwezig:

  • Helena van Doeverenplantsoen
  • Tussen Wagenstraat en Dunne Bierkade
  • Rozemarijnhof
  • Katerstraat

Daarnaast maakt het bestemmingsplan binnen de openbare ruimte (bestemmingen Verkeer en Groen) overal de aanleg van speelvoorzieningen mogelijk.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieubeheer het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem en gebiedsgericht milieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij het onderliggende bestemmingsplan is geen MER opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving en beleid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit.

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen en daarbij overlijdt.

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (een kans van een op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het beoordelen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van de te verwachten clamiteit, en het aantal mensen dat daarbij wordt getroffen, van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk). De beoordeling van de externe veiligheid vindt in laatstgenoemd geval plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone).

4.3.1 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daarom niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

4.3.2 Transport over de weg

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.

In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A4 (traject Z8). Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

4.3.3 Vuurwerk

Voor de vuurwerkopslag zijn in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, dat daarop van toepassing is, eisen gesteld aan de minimale afstand tussen deze opslag en omliggende (beperkt) kwetsbare objecten. Deze afstand mag niet kleiner zijn dan 8 meter.

Vuurwerkopslag tot ten hoogste 1000 kilogram en verkoop, is toegestaan op Boekhorststraat 84 en Wagenstraat 146 A.

4.3.4 Activiteitenbesluit

Er zijn geen LPG-tankstations, propaantanks of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het gebied aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Een nader onderzoek naar het groepsrisico is niet vereist.

Aan de Lange Beestenmarkt in het Helena Van Doeverenplantsoen is een gasdrukregel- en meetstation gesitueerd. De veiligheidsafstand bedraagt 15 meter. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd.

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied geprojecteerd zijn, is verdere beoordeling niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt niet binnen de effectafstanden van een inrichting voor de opslag van explosieven of binnen de veiligheidscontour van een inrichting waarvoor het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer van toepassing is.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • kinderdagverblijven;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen;
  • ligplaatsen voor woonboten.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.

Voor een conserverend bestemmingsplan als het onderliggende is geen akoestisch onderzoek verplicht.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.

Bij reconstructie van wegen en/of spoorwegen waarbij de zone van deze wegen zich uitstrekt tot binnen het plangebied, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Industrielawaai

In het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Procedure hogere waarden bij nieuwbouw

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. In het plangebied worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt en is derhalve geen procedure hogere waarden nodig.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in betekenende mate invloed hebben op de luchtkwaliteit. Een onderzoek daarnaar is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

In, of in de omgeving van het plangebied, zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen.

4.6.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd, en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.

De Boswet is op het plangebied niet van toepassing.

4.6.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

In het plangebied komen gebouwbewonende vleermuizen voor en ook boombewonende zoogdieren zijn waargenomen. Deze soorten zijn beschermd volgens tabel 3 van de wet.

In het plangebied komen ook beschermde muurplanten voor. Die zijn beschermd volgens tabel 2.

Bij de uitvoering van plannen in het bestemmingsplangebied kan verstoring of vernietiging optreden. Als de beschermde soorten zijn waargenomen of er bestaat een redelijk vermoeden dat deze voor zullen komen (bijvoorbeeld oude bomen met holtes, leegstaande zolders) dient een nader natuuronderzoek uitgevoerd te worden. Deze zogeheten quickscan dient uitgevoerd te worden door een erkend adviesbureau.

4.7 Bodem

Beleid

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Het Plangebied

Binnen en in de direct omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten, hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij om natwasserijen, een chemische wasserij, een zeepfabriek, houtbewerkingsinrichtingen, een houtopslag, smederijen, metaalbewerkingsinrichtingen, motorherstelinrichting, benzine bewaarplaatsen, pompstations, autoherstelwerkplaatsen, koelinrichtingen, drukkerijen, een stokerij, goud- en zilversmederij, een vernisfabriek, een brons- en nikkelinrichting, gieterijen, een schildersbedrijf, een verfspuiterij en een moffelinrichting. Verder zijn bij diverse gebouwen ondergrondse huisbrandolietanks bekend. De meeste van deze tanks zijn reeds gesaneerd.

In het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op een tiental locaties is daaruit gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). De meeste gevallen zijn inmiddels gesaneerd door het aanbrengen van een isolerende laag (bebouwing, verharding, leeflaag). Voor deze locaties geldt een gebruiksbeperking (het in stand houden van de isolerende voorzieningen). In een klein deel van de gevallen is de verontreiniging volledig verwijderd. Een gering aantal van de gevallen is nog niet gesaneerd, de uitvoering van die saneringen is niet spoedeisend omdat er geen risico's zijn voor mens, milieu en verspreiding.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Eventueel moet de verontreiniging gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zal het bodemonderzoek geactualiseerd moeten worden.

Het plangebied is gelegen in zone B3/01 van de bodemkwaliteitskaart. Hier verwacht de gemeente Den Haag een slechtere bodemkwaliteit vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is alleen mogelijk binnen deze zone, en niet naar andere zones.

4.8 Gebiedsgericht Milieubeleid

Tien voor milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'gemengd wonen' en deels 'gemengd werken'.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'gemengd wonen' / 'gemengd werken' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype
'gemengd wonen' / 'gemengd werken'  
Bodem   Extra / Basis  
Externe veiligheid   Maximaal / Maximaal  
Geluid   Extra / Basis  
Lucht   Extra / Basis  
Mobiliteit   Extra / Extra  
Schoon   Extra / Maximaal  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra / Basis  
Klimaat   Maximaal / Maximaal  

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden door de gemeente voorgenomen toekomstige ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.4 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Toekomstige ontwikkelingen in het plangebied

5.2.1 Ontwikkelingen

Binnen het plangebied vinden de volgende ontwikkelingen plaats:

5.2.1.1 Boekhorststraat 47-49

Ter plaatse van het perceel 47-49 wordt een initiatief voorbereid om de bestaande panden te vervangen door nieuwbouw. Het initiatief past grotendeels binnen het vigerende bestemmingsplan, doch wordt de achtergevelrooilijn overschreden. In de panden wordt horeca tot en met de categorie 2 toegestaan.

5.2.1.2 Boekhorststraat 107

Ter plaatse van het perceel Boekhorststraat 107 wordt het leegstaands winkelpand (BVO 1000m2) herontwikkeld tot winkel/bedrijfsruimte en wonen (stadsappartementen).

Deze ontwikkeling past niet binnen de bestemming GDII+ W uit bestemmingsplan Oude Centrum (er wordt buiten de bouwstrook gebouwd, er wordt wonen op de begane grond mogelijk gemaakt en de toegestane bouwhoogte wordt overschreden).

Voor een deel van de achteruitbouw wordt een maximale hoogte van 4,5 meter mogelijk gemaakt. Dit is één meter hoger dan de feitelijke hoogte van de bestaande uitbouw. De hoogte van de bebouwing aan de achterzijde van het pand is bij de vaststelling van het bestemmingsplan gewijzigd van 7,5 meter en 4 meter (ontwerp) naar 7,5 meter, 4,5 meter en 3,5 meter. Deze hoogtes zijn aangepast naar aanleiding van zienswijzen van omwonenden. Het deel van de uitbouw dat direct grenst aan de tuinen van de omwonenden heeft daardoor een hoogte van 3,5 meter gekregen (in plaats van de 4 meter die in het ontwerp-bestemmingsplan werd mogelijk gemaakt). Het deel van de uitbouw dat is voorzien van een maximale hoogte van 4,5 meter ligt in het verlengde van de bestaande uitbouw van 7,5 meter hoog.

Door de geringe toename van de bouwhoogte van de uitbouw van 3,5 naar 4,5 meter, zal deze extra meter ten opzichte van de bestaande hoogte niet zichtbaar zijn vanaf de begane grond van de achtergelegen woningen. De afstand van het deel van de uitbouw waar een maximale hoogte van 4,5 meter is toegestaan tot aan de achter gelegen perceelgrens en de zijdelingse perceelgrens is in beide gevallen circa 3,5 meter. De afstand tot aan de gevel van de achtergelegen woningen is circa 9 meter.

Bovendien kijken omwonenden in de huidige situatie al tegen het hoofdgebouw aan dat een hoogte van 13 meter heeft en de bestaande uitbouwen van 7,5 en 3,5 meter. De toename van de hoogte met één meter op een deel van de uitbouw zal daarom visueel geen invloed hebben op omliggende percelen en geen significante nadelige gevolgen hebben op het uitzicht van de omwonenden. Doordat sprake is van een dusdanig ondergeschikte uitbreiding, zal dit tevens geen effect hebben op de bezonning van de achtergelegen percelen.

Een toename van de hoogte met maximaal één meter kan er bovendien niet toe leiden dat er een extra bouwlaag wordt gerealiseerd. Er zal daardoor geen sprake zijn van een intensivering van het gebruik, waardoor er ook geen sprake zal zijn van een toename van eventuele overlast. Een uitbreiding van de bebouwing met één meter extra zal overigens minder overlast voor bewoners ten gevolge hebben dan de realisatie van een terrasafscheiding ten behoeve van een dakterras. Een terras zal immers meer potentiele overlast in de vorm van bijvoorbeeld stemgeluiden veroorzaken dan een uitbreiding van de bestaande bebouwing.

Kortom, alhoewel de hoogte van 4,5 meter is opgenomen om conform de verleende omgevingsvergunning ter plaatse een dakterras te kunnen realiseren, is het in ruimtelijk opzicht niet bezwaarlijk indien in plaats daarvan de bouwhoogte van de aanbouw wordt verhoogd tot 4,5 meter.

5.2.1.3 Zuidwal

Op de hoek van de Zuidwal en Lange Beestenmarkt worden de panden Zuidwal 52 en 52a/b en Lange Beestenmarkt 200 t/m 206 vervangen door nieuwbouw. De voorgestane bouwmassa past buiten een kleine overschrijding van de achtergevelrooilijn, binnen het vigerende bestemmingsplan het Oude Centrum. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de voorgestelde ontwikkeling.

5.2.2 Extra bouwlagen
5.2.2.1 Vijf bouwlagen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van de mogelijkheid om minimaal vijf bouwlagen te realiseren.

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan immers een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria aan de hand waarvan besloten wordt of verdichting wordt toegepast zijn:

  • 1. de betekenis van de route in de stad;
  • 2. de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • 3. de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen: Spui, Prinsegracht en Buitenom. De wanden waarin rijksmonumenten afgewisseld worden met karakteristieke panden komen niet in aanmerking voor het verhogen tot minimaal vijf bouwlagen.

Nieuwbouw uit het recente verleden langs deze lijnen heeft reeds een hoogte van minimaal 5 lagen. In het geval van nieuwe initiatieven tot verdichting vindt een aparte afweging plaats. Verdichting tot vijf lagen wordt in dit bestemmingsplan niet bij recht mogelijk gemaakt.

5.2.2.2 Dakopbouwen

Uitgangspunt is dat dakopbouwen in de hele stad zijn toegestaan, tenzij het stedenbouwkundig niet verantwoord is. Per bestemmingplangebied wordt een duidelijke stedenbouwkundige afweging gemaakt waar dakopbouwen wel en niet mogelijk worden gemaakt. Dit kader biedt zowel voor potentiële aanvragers als voor omwonenden duidelijkheid waarom er wel of geen dakopbouw wordt toegestaan. Bij deze stedenbouwkundige verantwoording spelen de volgende aspecten een rol:

  • Straatprofielen: voldoende ruim om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen;
  • Binnenterreinen: voldoende maat;
    Hoogte stedelijke omgeving: (1) hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? En (2), behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij 2 of 3 bouwlagen in de bestaande situatie;
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte). Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten;
  • Ensemblewaarde: hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.

Dakopbouwen zijn bedoeld ter vergroting van de onderliggende woningen. Dit zou kunnen inhouden dat daarmee de parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag (bijlage 3 van de Regels) wijzigt als gevolg van een toename aan woonoppervlak. De kaders voor parkeren zijn bepaald in de de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473) en wat betreft de toetsing van bouwaanvragen aan de parkeernormen, in de Nota Parkeernormen Den Haag. In deze kaders speelt de parkeerdruk in de omgeving een belangrijke rol. De gemeente heeft er voor gekozen om actief de parkeerdruk te monitoren en zichzelf verplicht tot het uitvoeren van maatregelen indien de parkeerdruk boven een bepaald percentage uitkomt.

Binnen 10 jaar na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een bestaande woning d.m.v. een dakopbouw ten behoeve van het eigen gebruik, zal het college (zie RIS 268496) geen medewerking verlenen aan een aanvraag om een omgevingsvergunning tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen .

In het plangebied Het Oude Centrum heeft een inventarisatie plaatsgevonden; er zijn twee uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Het moet gaan om uitbreiding van woningen. Bedrijfspanden en garageboxen e.d. komen niet in aanmerking voor een dakopbouw.
  • 2. Het betreft twee- en drielaagse bebouwing (zowel eengezins- als meergezinswoningen).

In het plangebied komen weinig woningen voor in twee- of drielaagse bebouwing. Het grootste deel van het plangebied Het Oude Centrum maakt onderdeel uit van een Rijksbeschermd Stadsgezicht, waarbij de complexiteit, bebouwingsdichtheid en diversiteit van binnengebieden en de verscheidenheid van de bebouwing een belemmering vormen voor het bij recht mogelijk maken van dakopbouwen. Om die reden heeft het de voorkeur om per individuele toekomstige aanvraag in het kader van een Wabo-procedure de wenselijkheid te beoordelen.
In dit bestemmingsplan is daarom geen regeling voor dakopbouwen opgenomen.

5.2.3 Bijbehorende gebouwen

De landelijke regeling waarmee tot voorkort vergunningsvrij bijbehorende bouwwerken in de rijksbeschermde stadsgezichten gerealiseerd konden worden is per 1 november 2014 aangepast om de groene waarden van tuinen in binnengebieden te beschermen. Hierdoor is het niet langer mogelijk om vergunninsvrij bijbehorende bouwwerken te realiseren in een gebied dat is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. In de regels van het bestemmingsplan is daarom een regeling opgenomen voor het bouwen van aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen buiten het bouwvlak. Deze regeling is gebaseerd op de landelijke regeling voor het vergunningsvrij bouwen, maar dan met percentages die aansluiten op de bestaande situatie en op de vigerende rechten.

5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP, bijlage 2, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

Nieuwe initiatieven worden getoetst aan de te behouden kwaliteiten, zoals die in beide aanwijzingen tot beschermd stadsgezicht en de daarop gebaseerde karakteristieken worden genoemd. Aan het beschermde stadsgezicht is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toegekend. De bijbehorende regeling (Artikel 23 van de planregels) dient als vangnet voor de bescherming van de waarden die niet rechtstreeks in het bestemmingsplan zijn vertaald, maar wel met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht beschermd dienen te worden. De voorwaarden die in dit artikel worden gesteld, brengen mee dat steeds een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden en advies van de monumentencommissie of een door de commissie aangewezen deskundige noodzakelijk is.Onderzocht wordt of voor wat betreft de bouwwijze aansluiting is gezocht bij karakteristieke en cultuurhistorische waarden van de bestaande omgeving.

Verder moet de bestaande ruimtelijke structuur van ondermeer straten, pleinen en groenvoorzieningen in hun onderlinge samenhang behouden blijven. Vervanging of verandering van deze elementen is slechts toegestaan met behoud en zo nodig verbetering van de cultuurhistorische waarden. Het college maakt bij nieuwe initiatieven, onder andere op basis van deze adviezen, een afweging tussen het behoud van de ruimtelijke structuur enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van bewoners en gebruikers anderzijds.

In het plangebied Het Oude Centrum is een vijftal gemengde bestemmingen opgenomen (zie onderstaande afbeelding):

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0300EHetOudeCen-51VA_0023.png"

 

  • 1. Detailhandel, Dienstverlening en Horeca (h<1) alsmede Wonen: deze bestemming wordt gehanteerd voor de gebieden die onder de hoofdwinkelstructuur vallen. Het betreft de gronden aan de Grote Marktstraat, Wagenstraat en Boekhorststraat (tot aan de Oog in t Zeilstraat).
  • 2. Cultuur en Ontspanning, Detailhandel, Dienstverlening en Horeca (h<2) alsmede Wonen: deze bestemming wordt gehanteerd binnen de gebieden die onderdeel uitmaken van de hoofdwinkelstructuur, maar waar ook middelzware horeca mag worden gevestigd;
  • 3. Bedrijven, Cultuur en Ontspanning, Detailhandel, Dienstverlening, Horeca (h<1), Kantoor en Maatschappelijk alsmede Wonen. Deze bestemmingen is gegeven aan de zogenaamde 'rek- en krimpgebieden' rond de Paviljoensgracht, Amsterdamse Veerkade, Stille Veerkade, Boekhorststraat en Brouwersgracht.
  • 4. Bedrijven, Cultuur en Ontspanning, Dientsverlening, Kantoor en Maatschappelijk, alsmede Wonen. Deze bestemming is gegeven aan de gebieden waar met name de woonfunctie aanwezig is afgewisseld met overige functies, oftewel de gemngde woongebieden. Deze bestemming is bijvoorbeeld gegeven aan de gronden langs de Herderinnestraat, het Hoge Zand, de Lange Beestenmarkt en de Zuidwal alsmede aan de Prinsegracht;
  • 5. Cultuur en Ontspanning, Diensverlening, Horeca (h<2) alsmede Wonen. Deze bestemming is toegekend aan de 'Avenue Culinaire' langs de Dunne Bierkade en Bierkade.

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan
 
Gemengde zones  
In het Oude Centrum is een veelvoud aan verschillende functies. Al deze functies komen in verschillende gebieden al of niet geconcentreerd voor.   In het gebied is een vijftal type gebieden met verschillende concentraties van functies bijeengebracht in een vijftal gemengde bestemmingen (zie hierboven).  
Verkeer  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571)  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   In het plangebied wordt binnen vele bestemmingen wonen mogelijk gemaakt.
 
Economie  
Milieuzonering (paragraaf Keuze en verantwoording van bestemmingen) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder op de verbeelding aangegeven met de functieaanduiding Bedrijf (b). Hier zijn bedrijfsactiviteiten in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In dit bestemmingsplan is een brede bestemming voor maatschappelijke doeleinden mogelijk gemaakt en een ruime definitie van maatschappelijke voorzieningen gegeven.
 
Archeologie en Cultuurhistorie    

Waarde - Archeologie en Waarde - Cultuurhistorie 
Door de dubbelbestemming Archeologie zijn behoud en bescherming van de archeologische waarden in het gebied gewaarborgd. Ook is het plan erop gericht de cultuurhistorische waarden van dit deel van het rijksbeschermd stadsgezicht Centrum te beschermen. In de toelichting op het aanwijzingsbesluit als opgenomen in de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan, zijn als te beschermen waarden opgenomen het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse. Voorts zijn de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de verkavelings- en bebouwingsstructuur en in het algemeen de vormgeving van de bebouwing van betekenis. Ook aan de vormgeving van kappen en gevels wordt waarde toegekend.
In onderstaande tabel 'beschermd stadsgezicht' is aangegeven op welke wijze de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is verwerkt in het bestemmingsplan. Daarbij is uitgegaan van de typeringen in het aanwijzingsbesluit zoals die voor de verschillende onderdelen van de deelgebieden is geformuleerd. Per onderdeel wordt aangegeven op welke wijze dit is vertaald in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.

 
Nieuwe initiatieven worden getoetst aan de te behouden kwaliteiten, zoals die in beide aanwijzingen tot beschermd stadsgezicht en de daarop gebaseerde karakteristieken worden genoemd. Aan het beschermde stadsgezicht is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toegekend. De bijbehorende regeling (Artikel 23 van de planregels) dient als vangnet voor de bescherming van de waarden die niet rechtstreeks in het bestemmingsplan zijn vertaald, maar wel met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht beschermd dienen te worden. De voorwaarden die in dit artikel worden gesteld, brengen mee dat steeds een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden en advies van de welstands- en monumentencommissie noodzakelijk is. De commissie onderzoekt daarbij, of voor wat betreft de bouwwijze aansluiting is gezocht bij karakteristieke en cultuurhistorische waarden van de bestaande omgeving. Verder moet de bestaande ruimtelijke structuur van ondermeer straten, pleinen en groenvoorzieningen in hun onderlinge samenhang behouden blijven. Vervanging of verandering van deze elementen is slechts toegestaan met behoud en zo nodig verbetering van de cultuurhistorische waarden. Het college maakt bij nieuwe initiatieven, onder andere op basis van deze adviezen, een afweging tussen het behoud van de ruimtelijke structuur enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van bewoners en gebruikers anderzijds.
De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie (Artikel 22 van de regels). De dubbelbestemming Waarde – Archeologie is gericht op behoud en bescherming van archeologische waarden. Voor de dubbelbestemming geldt dat voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren aanvullende bouwregels zijn gesteld. Tevens zijn voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.
 

TABEL CULTUREEL ERFGOED:  
Typering te beschermen culturele waarden en archeologie   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse.   De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de plankaart overgenomen. Het historische patroon van straten, stegen en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.
De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.  
De profilering en inrichting van de openbare ruimte   De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De verkavelings- en bebouwingsstructuur   De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd.  
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels   Deze wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van Artikel 23 Waarde - Cultuurhistorie in de regels. De welstands- en monumentencommissie zal deze kwaliteiten in hun advisering betrekken.  
Kenmerkend voor het stedelijke karakter zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken, waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuin liggen besloten.   Het plan voorziet in het handhaven van de gesloten bouwblokken door middel van de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken.
De aanwezige tuinen in het gebied zijn als zodanig bestemd. Hier is slechts zeer beperkt bebouwing toegestaan.  
De verkavelingssystematiek lijkt herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel en een meervoud daarvan bij de patriciërshuizen.   De verkaveling is vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken per bestaand perceel. Bij nieuwe initiatieven speelt ook bovengenoemd vangnet een rol (artikel 23 van de planregels).  
De bebouwingshoogte varieert in het algemeen meer door de per pand vaak zeer verschillende verdiepingshoogten dan door het aantal verdiepingen, zodat een pand van twee verdiepingen soms hoger is dan een pand van drie verdiepingen.   Hiermee wordt het verschil in goot- en bouwhoogtes verklaard. Deze verschillen zijn gewaarborgd door de in het bestemmingsplan opgenomen goot- en bouwhoogten. In geval van sloop-/nieuwbouw zullen de welstands- en monumentencommissie deze kwaliteiten in hun advisering betrekken (artikel 23 van de planregels).  
Het bebouwingsbeeld wordt sterk gedomineerd door de geprononceerde lijstgevels en minder door kappen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 23 van de planregels).  
In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend schilddak   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 23 van de planregels).  
De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld in drie of vijf, soms zeven traveeën met verticaal geplaatste openingen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 23 van de planregels).  
De gevels zijn overwegend in baksteen, soms pleisterwerk. Kroonlijsten, kozijnen, deuren en eventuele balkons in hout.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 23 van de planregels).  
De Monumentenwet 1988 / Monumentenverordening Den Haag verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht.   De cultuurhistorische waarden van het deel van het Rijksbeschermd stadsgezicht worden in dit bestemmingsplan beschermd. De toelichting op de aanwijzing tot Rijksbeschermd stadsgezicht is als bijlage bij de regels opgenomen. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden en verwijst naar de bijlage.  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.3.2). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2).
De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie (Artikel 22 van de regels). De dubbelbestemming Waarde – Archeologie is gericht op behoud en bescherming van archeologische waarden. Voor de dubbelbestemming geldt dat voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren aanvullende bouwregels zijn gesteld. Tevens zijn voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  

5.4 Toelichting op de regels

Het bestemmingsplan Het Oude Centrum is er op gericht om de bestaande ruimtelijke structuur in een actueel juridisch kader vast te leggen. Bestaande rechten worden hierbij zoveel mogelijk gerespecteerd.

Ten opzichte van het voorheen geldende plan heeft er binnen het kernwinkelgebied (GD-1) een beperking van de gebruiksmogelijkheden plaatsgevonden en binnen de avenu culinair (GD-5) een verrruiming van de mogelijkheden plaatsgevonden. Het kernwinkelgebied wordt voornamelijk bestemd voor detailhandel, dienstverlening en horeca met wonen op de verdieping. Op de avenu culinair is horeca in de categorie licht en middelzwaar bij recht mogelijk gemaakt. Daarnaast is voor Chinatown (in de bestemmingen GD-1 en GD-2) een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee in een deel van de Gedempte Gracht en de Wagenstraat het aantal horeca gelegenheden in de categorie licht en middelzwaar kan worden uitgebreid tot 60% van de panden.

De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP) en zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 23) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 24 tot en met 30 ) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 31, de slotregel in artikel 32.
5.4.1 Inleidende regels


In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.4.2 Bestemmingsregels

De bestemmingen van de gronden binnen het plan worden bepaald door artikel 3 tot en met 23.

Het plan kent de volgende enkel-bestemmingen:

Artikel 3 Cultuur en Ontspanning:

De bestemming Cultuur en ontspanning is toegekend aan het in het gebied aanwezige muziekcentrum "Paard van Troje" aan de Prinsegracht en aan theater en zalencentrum Concordia aan het Hoge Zand. De gronden zijn bestemd voor atelier, congrescentrum, zalencentrum, creativiteitscentrum, museum, muziektheater en theater. Ter plaatse van het "Paart van Troje" wordt, gelet op de openingstijden, tevens nachthoreca mogelijk gemaakt.

Artikel 4 Gemengd - 1  

De bestemming Gemengd-1 is toegekend aan de kernwinkelgebieden binnen het plangebied. Conform het detailhandelsbeleid van de gemeente Den Haag worden binnen deze bestemming op de begane grond uitsluitend de functies detailhandel, dienstverlening en lichte horeca toegestaan. Op de verdiepingen is uitsluitend de functie wonen toegestaan. Een uitzondering daarop vormen de panden gelegen aan de Grote Marktstraat. Daar is namelijk in de bestaande situatie reeds detailhandel en/of (lichte) horeca op de verdiepingen aanwezig.

Lichte horeca is toegestaan in maximaal 20% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak. In het nieuwe horecabeleid dat naar verwachting begin 2016 wordt vastgesteld wordt dit percentage verruimd naar 30%. Vooruitlopend op het nieuwe horecabeleid is daarom een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor lichte horeca in 30% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak.

In het nieuwe horecabeleid is tevens een verruiming van de horecamogelijkheden in Chinatown voorzien. Conform het concept-beleid is daarom tevens een binnenplanse afwijking opgenomen waarmee in Chinatown in 60% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak horeca wordt mogelijk gemaakt tot en met de categorie middelzwaar.

Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2.

Bestaande en rechtmatig aanwezige afwijkende functies worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Artikel 5 Gemengd - 2 

De bestemming Gemengd-2 is toegekend aan gebieden waar sprake is van een mix van detailhandel en horeca. Op de begane grond zijn de functies cultuur en ontspanning (atelier, creativiteitscentrum en galerie), detailhandel, dienstverlening, horeca in de categorieën "licht" en "middelzwaar" van de Staat van Horeca-categorieën en maatschappelijk (gezondheidszorg, praktijkruimten, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen) toegestaan. Op de verdiepingen is uitsluitend de functie wonen toegestaan.

het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2.

Bestaande en rechtmatig aanwezige afwijkende functies worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Artikel 6 Gemengd - 3 

De bestemming Gemengd-3 is toegekend aan de zogenaamde rek- en krimpgebieden uit het beleid van de afdeling economie. Deze voormalige winkelstraten maken geen onderdeel meer uit van de hoofdwinkelstructuur en om leegstand te voorkomen worden op de begane grond meer functies toegestaan dan binnen de kernwinkelgebieden die voorzien zijn van de bestemming Gemengd-1. Naast detailhandel, dienstverlening en lichte horeca zijn op de begane grond ook de functies kantoor, cultuur en ontspanning (atelier, creativiteitscentrum, galerie), maatschappelijk (gezondheidszorg, praktijkruimten, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen) en bedrijven categorie A en (indien bouwkundig afgescheiden van de woningen) B van de Staat van Bedrijven bij functiemenging toegestaan.

Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2 en het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2.

Lichte horeca is toegestaan in maximaal 20% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak. Vooruitlopend op het nieuwe horecabeleid is ook binnen deze bestemming een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor lichte horeca in 30% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak.

Bestaande en rechtmatig aanwezige afwijkende functies worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Artikel 7 Gemengd - 4 

De bestemming Gemengd-4 is toegekend aan de overige gemengde gebieden, die geen onderdeel uitmaken van de detailhandeld- en/of horecaconcentratiegebieden. De functies detailhandel en horeca zijn daarom niet toegestaan, tenzij er al sprake is van een rechtmatig aanwezige vestiging. In die gevallen is een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen.

De gronden zijn bestemd voor de functies dienstverlening, bedrijven categorie A en (indien bouwkundig afgescheiden van de woningen) B van de Staat van de Staat van Bedrijven bij functiemenging, cultuur en ontspanning (atelier, creativiteitscentrum en galerie), kantoor, maatschappelijk (gezondheidszorg, praktijkruimten, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen) en wonen.

Anders dan de overige gemengde bestemmingen zijn conform het beleid van de afdeling economie binnen deze bestemming alle functies zowel op de begane grond als op de verdiepingen toegestaan.

Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2 en het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2.

Artikel 8 Gemengd - 5 

Deze bestemming is toegekend aan de Avenue Culinaire. Op de begane grond ligt de nadruk op het mogelijk maken van de functie horeca in de categorieën licht en middelzwaar. Daarnaast zijn op de begane grond ook de functies dienstverlening en cultuur en ontspanning (atelier, creativiteitscentrum en galerie) toegestaan. De functie wonen is in het hele pand toegestaan.

Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van dienstverlening mag per vestiging niet meer bedragen dan 500 m2.

Bestaande en rechtmatig aanwezige afwijkende functies worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Artikel 9 Groen 

De bestemming Groen is toegekend aan de openbare parken en groengebieden binnen het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groen(voorziening), park en plantsoen. Ter plaatse van de functieaanduiding "nutsvoorziening" (nv) is tevens een nutsvoorziening toegestaan.

Artikel 10 Kantoor 

De bestemming Kantoor is toegekend aan de kantoorpanden aan de Lutherse Burgwal en het Buitenom. De gronden zijn bestemd voor kantoren en ter plaatse van de functieaanduiding "atelier" (atl) tevens voor een atelier.

Artikel 11 Maatschappelijk 

De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan de scholen, religieuze instellingen en de welzijnsinstellingen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor onderwijs, jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven en zorg- en welzijnsinstellingen. Ter plaatse van de functieaanduiding "wonen" (w) (Buitenom 9/10/11) zijn tevens woningen toegestaan.

Artikel 12 Tuin 

De bestemming Tuin is toegekend aan de particuliere groene binnentuinen binnen het plangebied. Binnen deze bestemming is het verboden om gebouwen op te richten. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn wel toegestaan tot een hoogte van maximaal 1 meter.

Artikel 14 Verkeer - Parkeergarage 

De bestemming Verkeer - Parkeergarage is toegekend aan de parkeergarage aan de Lutherse Burgwal. De gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen met de bijbehorende toegangsportalen en ontluchtingsmiddelen.

Artikel 15 Verkeer - Straat 

De bestemming Verkeer - Straat is toegekend aan de wijkontsluitingswegen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor wegen, railverkeer, openbaar vervoerstroken, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, parkeerplaatsen en voet- en fietspaden met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding "brug" (br) mag een oeververbinding ten behoeve van het gemotoriseerd- en railverkeer aangelegd worden en ter plaatse van de aanduiding "tunnel" (tu) is een tunnel in drie lagen toegestaan ten behoeve van tramlijnen en parkeren (de tramtunnel).

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan langzaam verkeersgebieden binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken en terrassen ten behoeve van de aangrenzende horeca-inrichtingen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsstraat

De bestemming Verkeer - Verblijfsstraat is toegekend aan de buurtontsluitingsstraten binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden, wegen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, parkeervoorzieningen en terrassen ten behoeve van de aangrenzende functie horeca met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de aanduiding "brug" (br) mag een oeververbinding ten behoeve van gemotoriseerd verkeer, fietsers en voetgangers aangelegd worden.

Artikel 18 Water 

Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater heeft de bestemming Water gekregen. De gronden zijn bestemd voor water met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, voet- en fietspaden, en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "ligplaats" (lp) zijn terrasboten toegestaan.

Artikel 19 Wonen

De bestemming Wonen is toegekend aan de panden waarvan de hoofdfunctie wonen bedraagt. Bestaande en rechtmatig aanwezige afwijkende functies (op de begane grond) worden met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Het plan kent de volgende dubbel-bestemmingen:

Artikel 20 Leiding - Riool voor riool-persleidingen, Artikel 21 Leiding - Water ten behoeve van drinkwaterleidingen groter dan 300 mm, Artikel 22 Waarde - Archeologie, toegekend aan gebieden met een hoge archeologische verwachting. Er zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan omgevingsvergunningen.

Artikel 23 Waarde - Cultuurhistorie bestemt het Rijksbeschermd stadgezicht dat het gehele plangebied beslaat. De juridisch-planologische bescherming van het beschermde stadsgezicht - het rijksbeschermd stadsgezicht Centrum vindt plaats langs twee wegen. In de eerste plaats worden bijvoorbeeld de goot- en nokhoogte bij de karakteristieke bebouwing zo nauwgezet mogelijk per pand aangegeven, om de verscheidenheid in goot- en nokhoogte te waarborgen.

In de tweede plaats is het beschermd stadsgezicht zelf op de verbeelding opgenomen. Centraal staat de regel dat slechts mag worden gebouwd met inachtneming van de cultuurhistorische waarden. Deze waarden worden beschreven in bijlagen bij de regels en met betrekking tot deze regels adviseert de monumentencommissie of een door haar aangewezen deskundige. Als de algemene bouwregels of bouwregels in andere bestemmingen een bebouwing toestaan die in strijd is met de cultuurhistorische waarden die een van beide aanwijzingen beschrijven, moeten de cultuurhistorische waarden in acht worden genomen en geven deze de doorslag. Alleen indien de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden onevenredig worden beperkt kan daarop een uitzondering worden gemaakt.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van een afwijkende gevelindeling en kap, mits naar het oordeel van de monumentencommissie of een door haar aan te wijzen deskundige, de oorspronkelijke waardevolle karakteristiek van het pand of ensemble niet wordt aangetast. In dit verband wordt opgemerkt dat een dakkapel in zijn algemeenheid wordt aangemerkt als een toevoeging aan een kap en niet een wijziging van de kap. Bepalend in dit verband is de mate van het resterende dakvlak om de dakkapel heen.

5.4.3 Algemene Regels

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 28 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 28.

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

Het is verboden ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Veiligheidszone’ kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten nieuw op te richten;

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Parkeergarage' is een ondergrondse parkeergarage toegestaan in maximaal twee bouwlagen.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Één waarmee de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gewijzigd kan worden door middel van het laten vervallen van deze dubbelbestemming indien door middel van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden of verwachtingen (meer) aanwezig zijn.

Met de andere wijzigingsbevoegdheid kan de grootte van de veiligheidszone worden verkleind dan wel de veiligheidszone van de kaart kan worden verwijderd, indien:

  • a. uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering van de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt;
  • b. uit onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld.

Artikel 30 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 32 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Het Oude Centrum'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan Het Oude Centrum vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat uit van consolidatie van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een gering aantal mogelijke ontwikkelingen. Hiervoor is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen; de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

In het plan zijn geen bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, opgenomen. In dat geval bestaat geen verplichting tot kostenverhaal omdat ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan niet worden aangemerkt als bouwplan als omschreven in art. 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Uit voorgaande overwegingen volgt, dat afdeling 6.4 van de Wro niet aan de orde is en dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in principe is verzekerd. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zal derhalve geen exploitatieplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Het Oude Centrum is op 2 december 2014 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. RVOB (Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf)
  • 4. Stadsgewest Haaglanden
  • 5. Stadsgewest Haaglanden Projectleiding RandstadsRail
  • 6. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 7. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 8. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 9. Dunea
  • 10. Politie Haaglanden
  • 11. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 12. HTM Personenvervoer NV
  • 13. Veolia Transport Haaglanden
  • 14. Stedin B.V.
  • 15. TenneT Regio West
  • 16. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 17. P1 Off Street B.V.
  • 18. Kamer van Koophandel Haaglanden
  • 19. Koninklijk Horeca Nederland
  • 20. Het bestuur van de Stichting Het Oude Centrum
  • 21. Stichting Buurtstation
  • 22. Bewonersorganisatie Schilderswijk De Paraplu
  • 23. Stichting Bewonersbelangen Binnenstad Den Haag
  • 24. Het bestuur van de Stichting Binnenstad Bureau Binnenstad

Van de instanties onder nummer 1, 8, 11, 12 en 16 zijn reacties ontvangen.

De instanties onder nummer 1, 8, 11, 12 en 16 hebben aangegeven met het concept te kunnen instemmen.

Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.

Reacties:

1. Provincie Zuid-Holland

“Ik heb kennis genomen van het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan. Het plan geeft aanleiding tot de volgende reactie: Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de Visie ruimte en mobiliteit 2014 en de Verordening ruimte 2014. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie.”

Reactie: het bericht is voor kennisgeving aangenomen.

8. Hoogheemraadschap van Delfland

“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Het Oude Centrum in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Positief advies

Delfland kan met het voorontwerp van het bestemmingsplan instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven.

Wij willen u wel verzoeken om bij de vermelding van de Handreiking watertoets voor gemeenten op bladzijde 37 van de toelichting het jaartal weg te laten. De handreiking wordt steeds geactualiseerd, zodra onderliggend beleid wordt gewijzigd. De meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op onze website (www.hhdelfland.nl/watertoets).

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan, het voorblad van deze brief.”

Reactie: conform het verzoek wordt het jaartal van de Handreiking Watertoets weggelaten.

11. Veiligheidsregio Haaglanden

“Naar aanleiding van uw verzoek van 2 december 2014 om advies uit te brengen in het kader van externe veiligheid over het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Het oude Centrum, te Den Haag heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) het bestemmingsplan geanalyseerd. Op basis daarvan kan ik u het volgende berichten.

Dit advies beschouwt de context, geeft een korte beschrijving van het plan gebied, de aanwezige risicobron op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied.

Context advies

Met dit bestemmingsplan worden beperkte ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Door het vaststellen van dit bestemmingsplan zullen de risico's op het gebied van externe veiligheid niet of nauwelijks wijzigen. Onderstaand advies geeft maatregelen waarmee de bestaande risico's kunnen worden verminderd.

Plangebied

Het plangebied ligt tussen het station Hollands Spoor en het centrum van de gemeente Den Haag.

De begrenzing van het plangebied is als volgt: Parallelweg, Stationsplein, Zieken, Spui, Gedempte Gracht, Wagenstraat, Prinsegracht, Buitenom, Houtzagerssingel, Om en Bij,Hooftskade, Groenewegje, Spinozastraat, Oranjeplein, Fannius Scholtenstraat, Hoefkade en Wolterbeekstraat.

Binnen het plangebied liggen woon-, gemengde-, maatschappelijke-, kantoor- en bedrijfsbestemmingen.

Bedrijven als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden in dit bestemmingsplan uitgesloten.

Risicobron

1. Transport gevaarlijke stoffen

Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen op de rijksweg A4 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing op dit bestemmingsplan. De rijksweg A4 ligt op ongeveer 3400 meter ten zuidoosten van dit plangebied. Over de rijksweg A4 worden naast brandbare vloeistoffen en brandbare gassen, met een invloedsgebied van respectievelijk 45 en 325 meter ook giftige vloeistoffen en giftige gassen vervoerd.1 Het invloedsgebied als gevolg van het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen over de rijksweg A4 bedraagt meer dan 4000 meter. 2 Het plangebied ligt voor een deel in het invloedsgebied van giftige vloeistoffen en giftige gassen. Gezien de afstand van deze risicobron tot het plangebied zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkelingen niet zichtbaar toenemen.

Voor de rijksweg A4 geldt op basis van de circulaire een veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar (PR-l0-6-contour)) van 23 meter en vormt daarmee geen belemmering voor dit plangebied.

Scenariors

Door de aanwezigheid van de rijksweg A4 kunnen zich binnen het plangebied giftige effecten voordoen. In bijlage 1 staat een uitgebreide beschouwing van de scenario's die zich met deze risico bron kunnen voordoen.

Geadviseerde maatregelen

Onderstaande maatregelen zijn vooral gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario (het volledig vrijkomen van een giftige stof), ongeacht het type incident hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.

Effectreducerende maatregel

Om de risico's te verkleinen wordt hieronder een aantal adviezen gegeven. Ongeacht het incident (van een 'gewone' brand tot een incident op de rijksweg A4 waarbij giftige stoffen vrijkomen)r heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen, binnen de objecten in het plangebied.

A. Bij aanwezigheid van (mechanische) ventilatievoorzieningen, wordt geadviseerd om in de objecten een voorziening te hebben, waarmee de ventilatie met een eenvoudige handeling (eventueel centraal) kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen binnen de objecten te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouwen (vervangende) nieuwbouw van alle bestemmingen, bestemd voor het verblijf van personen, binnen 4000 meter van de rijksweg A4. Het is daarbij vanbelang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid

Binnen het plangebied zijn objecten aanwezig waarin personeelsleden (grote groepen) bezoekers en/of verminderd- tot niet zelfredzame personen, aanwezig kunnen zijn, zoals kantoren, kinderdagverblijven of detailhandel. Het is van belang dat het personeel, begeleiders en/of de BHV-organisatie van al deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten op de rijksweg A4. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de bezoekers van deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen.

B. Geadviseerd wordt dat het personeel, de begeleiders en/of de BHV-organisatie van de groepen/verminderd- tot niet zelfredzame personen zijn voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de rijksweg A4. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op de rijksweg A4r is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Hiervoor is er op regionaal niveau een risicocommunicatie-aanpak ontwikkeld met een brede range aan middelen die ingezet kan worden. Mogelijk dat de gemeente Den Haag ook voor dit plangebied gebruik kan maken van de middelen die voor deze campagne zijn ontwikkeld.

C. Geadviseerd wordt om de bewoners, personeelsleden en vaste bezoekers binnen het invloedsgebied van de rijksweg A4 te informeren over de risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft. Voor verdere uitwerking van deze risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met de risicocommunicatieadviseur van de Veiligheidsregio Haaglanden.

Maatregel ten behoeve van de hulpverlening

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. 3 Zowel de bereikbaarheid voor de hulpdiensten, als de bluswatervoorzieningen zijn in de huidige situatie onder normale omstandigheden voldoende.

Effectiviteit geadviseerde maatregelen

In de onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario.

Tabel 1: Effecten van de geadviseerde maatregelen op de risico's per scenario.

Restrisico

Het invloedsgebied van de rijksweg A4 is groter dan dit plangebied. Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) is groot bij het ergst denkbare scenario. Zowel in de huidige situatie, als in de toekomstige situatie is de beschikbare hulpverleningscapaciteit onvoldoende groot om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.

Tot slot

De genoemde maatregelen worden geadviseerd in het kader van externe veiligheid (paragraaf 4.3 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) en art. 10 van de Wet veiligheidsregio's. Deze maatregelen kunnen ook een positief effect hebben op de (brand)veiligheid. Ook is het belangrijk dat in de eventuele verdere uitwerking van het plangebied, zoals de realisatie van nieuwe ontwikkelingen, specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.

Ik verwacht u hiermee voldoende van advies te hebben voorzien om maatregelen te kunnen treffen en de zelfredzaamheid en mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beschouwen.

Niet alle geadviseerde maatregelen kunnen worden opgenomen in dit bestemmingsplan, maar zijn bedoeld voor andere afdelingen binnen de gemeente. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Ik ga ervan uit, dat na de bestuurlijke besluitvorming, de overgenomen maatregelen bij de juiste afdeling(en) van de gemeente Den Haag bekend worden gemaakt.

Als er vragen zijn naar aanleiding van bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met de heer S.J.T. Lepelaar (06 -10 28 62 59) of de heer M.T.M. van Velzen (06 - 54 24 65 59). Voor vragen m.b.t. risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met mevrouw D.A. Keukenmeester (06 - 53 98 65 54) van de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden. Voor nadere informatie met betrekking tot de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen kunt u contact opnemen met de heer F.C. M. Hendriks (06 - 25 07 04 41).”

Reactie: het bericht is voor kennisgeving aangenomen.

12. HTM Personenvervoer NV

“Naar aanleiding van de door u geboden mogelijkheid tot het geven van commentaar op het concept ontwerpbestemmingsplan Het Oude Centrum, ex art. 3.1.1 Bro, deel ik u het volgende mee.

Op de plankaart en in art. 16 (Verkeer - straat) bij de bouwregels ontbreekt de aanduiding "tunnel" ten behoeve van het Souterrain onder de Prinsegracht en Grote Marktstraat. In het aangrenzende bestemmingsplan, St. Jacobskerk e.o., is dit wel geregeld.

Daarnaast ontbreekt in art 16.2 onder b, functieaanduiding brug, dat zowel de Spui brug als de brug op de Brouwersgracht ook bestemd zijn voor railverkeer.

Wat betreft de toelichting, in paragraaf 2.4.3.2 en 3.6.2 kan de tekst over bus 18 aangepast worden: de routewijziging is inmiddels een feit en de busroute loopt niet meer door de wijk maar via de Waldorpstraat.

Tot slot nog een kleine opmerking over paragraaf 5.3.1: de nieuwe trams zijn 35m lang (en niet 32m zoals vermeld).

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.”

Reactie: de opmerkingen van de HTM zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

16. N.V. Nederlandse Gasunie

“Bij e-mailbericht van 2 december 2014 heeft Gasunie, namens u, het bovengenoemd bestemmingsplan ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Onder dankzegging voor de toezending verblijven wij.”

Reactie: het bericht is voor kennisgeving aangenomen.

7.2 Zienswijzen ter inzagelegging eerste ontwerp-bestemmingsplan

Van 2 april t/m 13 mei 2015 heeft reeds een ontwerp-bestemmingsplan Het Oude Centrum ter inzage gelegen. Het plangebied omvatte naast het Oude Centrum ook de Stationsbuurt. Tegen dat ontwerp- bestemmingsplan zijn 16 zienswijzen ingediend. Naar aanleiding hiervan, maar ook uit een nadere inventarisatie van met name de opgenomen hoogtes in het plangebied werd duidelijk dat er bij het ontwerp bestemmingsplan in onvoldoende mate rekening was gehouden met de bestaande bouwmogelijkheden uit hetvoorgaande bestemmingsplan. In dit plangebied bleek dat er bij een groot aantal panden een beduidend verschil tussen feitelijke bouwhoogte en in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte bestond. In het ontwerp-bestemmingsplan was ten onrechte vooral uitgegaan van de feitelijk in het plangebied aanwezige goot- en/of bouwhoogte. Het onverkort vasthouden aan deze hoogtes zou betekenen dat een groot aantal rechtmatige bouwrechten van bewoners zou komen te vervallen. Dat is uiteraard niet de bedoeling in het kader van dit in hoofdzaak conserverende bestemmingsplan. Teneinde de hiervoor omschreven omissie uit het ontwerp-bestemmingsplan weg te nemen is de goot- en/of bouwhoogte van een tamelijk groot aantal panden op de plankaart aangepast conform de goot- en/of bouwhoogte uit het voorgaande bestemmingsplan.

Afgezien van de bebouwingsmogelijkheden is – mede aan de hand van de ingediende zienswijzen – geconstateerd dat er bij diverse bestemmingen functies ontbraken, die wel waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan. Ook bleek uit een recent opnieuw uitgevoerde schouw van het plangebied dat er functies (bijgekomen) waren, die niet voorkwamen in het ontwerp-bestemmingsplan.

Gelet op de bovenstaande omstandigheden was het noodzakelijk om een groot aantal wijzigingen ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan aan te brengen. Opvallend was dat het benodigde aantal aanpassingen voor het deel van het plangebied dat behoort tot Het Oude Centrum substantieel omvangrijker was dan binnen het plangebied dat behoort tot het Stationsgebied. De oorzaak hiervan kan wellicht worden gezocht in het onderscheid in de mate van complexiteit en de dynamiek van beide gebieden. Het Oude Centrum is gelet op het aantal functies, diversiteit aan bestemmingen en qua dynamiek één van de meest complexe gebieden van de gemeente. Uit praktisch oogpunt heeft dit er toe geleid dat de keuze is gemaakt om het plangebied op te delen in tweeën. Het bestemmingsplan Stationsbuurt is d.d. 1 oktober 2015 vastgesteld door de raad. De zienswijzen die enkel betrekking hadden op dat deel van het ontwerp-bestemmingsplan zijn in het raadsvoorstel ten behoeve van de vaststelling van dat bestemmingsplan reeds afgedaan.

De zienswijzen die (mede) betrekking hebben op het plangebied van onderhavig bestemmingsplan zijn bij het opstellen van het aangepaste ontwerp-bestemmingsplan meegewogen en hebben mede geleid tot aanpassing ervan. Hieronder worden de zienswijzen beantwoord en is per zienswijze aangegeven of deze is meegenomen in het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan of niet. Zienswijze Ra 2015.98 is niet opgenomen, aangezien deze zienswijze reeds is beantwoord in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Stationsbuurt. Voor de beantwoording ervan wordt derhalve verwezen naar het raadsvoorstel ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan Stationsbuurt (www.denhaag.nl/home/bewoners/stadsdelen-en-wijken/centrum/to/Stationsbuurt-2.htm).

Zienswijze Ra 2015.68:

De bestemming van Concordia wijzigt mogelijk in horeca a la het paard (aanduiding horeca t/m categorie zwaar). Een dergelijke bestemmingswijziging is funest voor de bewoners van het Hoge Zand. Gevraagd wordt de horecavergunning tot een minimum te beperken.

Beantwoording:

Deze zienswijze is overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Concordia heeft inderdaad abusievelijk de aanduiding "horeca t/m categorie zwaar" gekregen, terwijl Het Paard niet voorzien is van een dergelijk aanduiding. De aanduiding "h<3" is daarom geschrapt ter plaatse van Concordia en Het Paard is voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van horeca-nachthoreca".  

Zienswijze Ra 2015.72

De straat het Hoge Zand is voorzien van de bestemming Gemengd-5. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen bedrijfsruimte op de begane grond en de bovenverdiepingen. De bedrijfsruimten kunnen als woning gebruikt worden. Bewoning op de begane grond is onwenselijk vanwege gebrek aan vluchtwegen, zonlichttoetreding. In de statuten van de VVE (opgesteld door Stadsherstel) is opgenomen dat alleen met toestemming van de VVE de ruimten op de bgg een andere bestemming dan bedrijfsruimte mogen krijgen. Verzocht wordt het onderscheid tussen bgg (bedrijfsruimte) en bovenverdieping (woning) weer terug te brengen in het bp.

De horecabestemming van Concordia is verruimd (ingedeeld in horeca categorie 3). Verzocht wordt deze verruiming niet mogelijk te maken.

Beantwoording:

Deze zienswijze is gedeeltelijk overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan.

De panden aan de Hoge Zand waren in het voorgaande bestemmingsplan Het Oude Centrum (2003) bestemd voor Wonen (Wo), Gemengde Doeleinden I en Wonen (GDI + Wo), Bijzondere Doeleinden (BD) en Bijzondere Doeleinden + Wonen (BD+Wo). Binnen de bestemmingen Wonen, Gemengde Doeleinden I en Wonen en Bijzondere Doeleinden en Wonen, was ook al wonen op de begane grond en verdieping toegestaan. De bestemming Gemengd-5 (in het nieuwe ontwerp Gemengd-4) maakt daarom eveneens wonen op de begane grond en verdieping mogelijk. Dit komt overeen met wat het voorgande bestemmingsplan mogelijk maakte en tevens met de feitelijke situatie. In een deel van de panden wordt immers gewoond op de begane grond. Dit punt uit de zienswijze is daarom niet overgenomen in het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan.

Concordia heeft inderdaad abusievelijk de aanduiding "horeca t/m categorie zwaar" gekregen, terwijl Het Paard niet voorzien is van een dergelijk aanduiding. De aanduiding "h<3" is daarom geschrapt ter plaatse van Concordia en Het Paard is voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van horeca-nachthoreca". Dit punt uit de zienswijze is wel overgenomen in het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan.

Zienswijze Ra 2015.88

Het plantsoen in de Rozenmarijnstraat wordt gebruikt door spelende kinderen. Met name het voetballen op korte afstand van de woning leidt tot veel overlast. De groenbestemming die is toegekend is niet correct.

Beantwoording:

Deze zienswijze is niet overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. In het voorgaande bestemmingsplan Het Oude Centrum (2003) had het plantsoen in de Rozemarijnstraat de bestemming Groenvoorziening. Gronden met deze bestemming waren bestemd voor openbaar groen met speelvoorzieningen.

In het nu voorliggende ontwerp bestemmingsplan krijgt het deel van het plantsoen dat direct aan de woningen grenst een woonbestemming, omdat daar sprake is van privé-tuinen en niet van openbaar Groen. Het openbare deel van het plantsoen behoud de bestemming Groen, waarbinnen speelvoorzieningen zijn toegestaan.

Zienswijze Ra 2015.89

Gedempte Burgwal 45 en aangrenzende panden hebben de bestemming Gemengd-1. Gevraagd wordt een Gemengd-2 bestemming toe te kennen (vanwege grotere vraag vanuit de markt en omdat dit beter aansluit op de huidige/ feitelijke situatie).

Beantwoording:

Deze zienswijze is gedeeltelijk overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Het verschil tussen de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-2 is dat binnen de Gemengd-2 in alle panden horeca in de categorie licht en middelzwaar toegestaan is, terwijl binnen de bestemming Gemengd-1 slechts in 20% van de panden binnen een bestemmingsvlak horeca in de categorie licht is toegestaan. In het bestemmingsplan Het Oude Centrum (2003) hadden de Gedempte Burgwal 45 en de aangrenzende percelen de bestemming GD-2+Wo. Binnen deze bestemming was horeca niet bij recht toegestaan. Ten opzichte van het voorheen geldende plan is de bestemming Gemengd-1 dus een verruiming. Het onbeperkt mogelijk maken van horeca tot en met de categorie middelzwaar past niet binnen het horecabeleid van de gemeente. De gronden maken namelijk deel uit van de hoofdwinkelstructuur van de gemeente en het hierboven genoemde percentage van maximaal 20% (lichte horeca) volgt uit het beleid ten aanzien van deze hoofdwinkelstructuur.

Er ligt echter een voorstel voor nieuw horeca-beleid. Wanneer de raad dit beleid in januari aanneemt dan wordt binnen de hoofdwinkelstructuur in maximaal 30 % van het aantal panden (binnen een bestemmingsvlak) lichte horeca toegestaan en in Chinatown in 60% van de panden horeca tot en met de categorie middelzwaar (het betreft het gebied Gedempte Gracht tussen Voldersgracht en Paviljoensgracht en Wagenstraat tussen de Amsterdamse Veerkade tot de Chinese Poort). Omdat het beleid nog niet is vastgesteld is hiervoor in het ontwerp-bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming Gemengd-1. Indien de raad het beleid vaststelt, zal dit bij vaststelling van het bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt worden in de regels.

Zienswijze Ra 2015.90

Het pand Zuidwal 94 is bestemd als wonen. Dit pand wordt echter gebruikt voor welzijn (Stichting De Chinese Brug). Verzocht wordt de bestemming aan te passen.

Beantwoording:

Deze zienswijze is overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Het pand Zuidwal 94 heeft in het aangepaste ontwerp-bestemmingsplan Het Oude Centrum de bestemming Maatschappelijk gekregen.

Zienswijze Ra 2015.93

Zuidwal 95a heeft de bestemming wonen. Het pand is altijd een bedrijfspand geweest. Graag de bestemming wijzigen in bedrijf.

Beantwoording:

Deze zienswijze is overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Ter plaatse van de Zuidwal 95a is Galerie Baks gevestigd. Het perceel Zuidwal 95a krijgt daarom de bestemming Wonen met de functieaanduiding "atelier" (atl).

Zienswijze Ra 2015.96

Wagenstraat 102 en Wagenstraat 123 hebben de bestemming Gemengd-1 met functieaanduiding "maatschappelijk" (m) terwijl op de begane grond van deze panden een welzijnsinstelling gevestigd is.

Gevraagd wordt of de functie maatschappelijk in het hele pand toegestaan is. In dat geval is op de verdieping geen gebruikersruimte toegestaan. Een gebruikersruimte ten behoeve van drugsvoorziening maakt geen onderdeel uit van de omschrijving 'maatschappelijk' binnen de bestemming Gemegd-1. In 2014 is via een vrijstelling op de verdieping van Wagenstraat 102 een drugs gerelateerde opvang in de vorm van een hostel gerealiseerd.

Hierbij wordt opgemerkt dat binnen de functieaanduiding Maatschappelijk binnen de bestemming Wonen wel drugsopvang is toegestaan.

Wanneer de bestemming Gemengd-1 met functie maatschappelijk op de panden Wagenstraat 102 en Wagenstraat 123 blijft bestaan mogen onbeperkt opvanghuizen worden gerealiseerd, wat ten koste gaat van het woongenot. Gevraagd wordt de functieaanduiding maatschappelijk op de panden Wagenstraat 102 en 123 te laten vervallen, dan wel te benadrukken dat deze functieaanduiding slechts betrekking heeft op de begane grond en slechts een welzijnsinstelling betreft.

Beantwoording:

Deze zienswijze is gedeeltelijk overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. In het voorgaande bestemmingsplan Het Oude Centrum (2003) hadden de panden Wagenstraat 102 en 123 de bestemming GDII+Wo. Welzijnsvoorzieningen waren in dit plan alleen op de begane grond toegestaan. Onder welzijnsvoorzieningen werd verstaan: voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, kunst en sociaal-cultureel werk, waaronder kindercentra. Gebruikersruimten ten behoeve van drugsverslaafden vallen hier niet onder.

De regels van het ontwerp-bestemmingsplan zijn aangepast, waardoor de functie maatschappelijk (ter plaatse van de functieaanduidig "maatschappelijk" op de verbeelding) binnen de bestemming Gemengd-1 niet op de verdiepingen is toegestaan. In de regels wordt een uitzondering opgenomen voor Wagenstraat 102, waar feitelijk reeds sprake is van begeleid wonen voor verslaafden op de verdiepingen.

In het ontwerp-bestemmingsplan dat in april/mei 2015 ter inzage heeft gelegen was inderdaad binnen de bestemming Wonen ter plaatse van de functieaanduiding "maatschappelijk" drugsopvang toegestaan. Dit had echter betrekking op de voormalige gebruikersruimte aan het Zieken. Aangezien deze gronden geen onderdeel meer uitmaken van het plangebied, is deze functieaanduiding geschrapt uit de bestemmingsomschrijving van de bestemming Wonen.

Zienswijze Ra 2015.99

De bouwplannen Lange Beestenmarkt 104-108 en hoek Lange Beestenmarkt 200-206/ Zuidwal 52 passen niet in het ontwerp bestemmingsplan, terwijl ze wel in het voorheen geldende bestemmingsplan pasten.

Beantwoording:

Deze zienswijze is overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan Het bestemmingsplan wordt op deze punten aangepast. Alle hoogtes op de plankaart zijn nu conform de hoogtes uit het voorgaande bestemmingsplan, waardoor rekening is gehouden met de bestaande rechten.

Zienswijze Ra 2015.102

De panden Wagenstraat 41, 59, 59a, 61, 61a, 63 hebben de bestemming Gemengd-1. Dit komt niet overeen met de feitelijke situatie en de wensen van de Investment Group. Gevraagd wordt de restaurants Wagenstraat 59a, 61 en 63 te bestemmen als Gemengd-2 met aanduiding (h2) en Wagenstraat 41, 59, 61a en 59 te bestemmen als Gemengd-2.

Beantwoording:

Deze zienswijze is gedeeltelijk overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Het verschil tussen de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-2 is dat binnen de Gemengd-2 in alle panden horeca in de categorie licht en middelzwaar toegestaan is, terwijl binnen de bestemming Gemengd-1 slechts in 20% van de panden binnen een bestemmingsvlak horeca in de categorie licht is toegestaan. In het bestemmingsplan Het Oude Centrum (2003) hadden de Gedempte Burgwal 45 en de aangrenzende percelen de bestemming GD-2+Wo. Binnen deze bestemming was horeca niet bij recht toegestaan. Ten opzichte van het voorheen geldende plan is de bestemming Gemengd-1 dus een verruiming. Het onbeperkt mogelijk maken van horeca tot en met de categorie middelzwaar past niet binnen het horecabeleid van de gemeente. De gronden maken namelijk deel uit van de hoofdwinkelstructuur van de gemeente en het hierboven genoemde percentage van maximaal 20% (lichte horeca) volgt uit het beleid ten aanzien van deze hoofdwinkelstructuur. Waar echter binnen de bestemming Gemengd-1 sprake is van een rechtmatige horecavestiging in de categorie middelzwaar of zwaar is een functieaanduiding opgenomen op de verbeelding.

Bovendien ligt er een voorstel voor nieuw horeca-beleid. Wanneer de raad dit beleid in januari aanneemt dan wordt binnen de hoofdwinkelstructuur in maximaal 30 % van het aantal panden (binnen een bestemmingsvlak) lichte horeca toegestaan en in Chinatown in 60% van de panden horeca tot en met de categorie middelzwaar (het betreft het gebied Gedempte Gracht tussen Voldersgracht en Paviljoensgracht en Wagenstraat tussen de Amsterdamse Veerkade tot de Chinese Poort). Omdat het beleid nog niet is vastgesteld is hiervoor in het ontwerp-bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming Gemengd-1. Indien de raad het beleid vaststelt, zal dit bij vaststelling van het bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt worden in de regels.

Zienswijze 2015.101

Gevraagd wordt heel Chinatown de bestemming Gemengd-2 te geven, vanwege de roep om op een geschikte wijze detailhandel te kunnen exploiteren, nu detailhandel verleden tijd lijkt te zijn.

Beantwoording:

Deze zienswijze is gedeeltelijk overgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. Het verschil tussen de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-2 is dat binnen de Gemengd-2 in alle panden horeca in de categorie licht en middelzwaar toegestaan is, terwijl binnen de bestemming Gemengd-1 slechts in 20% van de panden binnen een bestemmingsvlak horeca in de categorie licht is toegestaan. Het onbeperkt mogelijk maken van horeca tot en met de categorie middelzwaar past niet binnen het horecabeleid van de gemeente. De gronden maken namelijk deel uit van de hoofdwinkelstructuur van de gemeente en het hierboven genoemde percentage van maximaal 20% (lichte horeca) volgt uit het beleid ten aanzien van deze hoofdwinkelstructuur.

Er ligt echter een voorstel voor nieuw horeca-beleid. Wanneer de raad dit beleid in januari aanneemt dan wordt binnen de hoofdwinkelstructuur in maximaal 30 % van het aantal panden (binnen een bestemmingsvlak) lichte horeca toegestaan en in Chinatown in 60% van de panden horeca tot en met de categorie middelzwaar (het betreft het gebied Gedempte Gracht tussen Voldersgracht en Paviljoensgracht en Wagenstraat tussen de Amsterdamse Veerkade tot de Chinese Poort). Omdat het beleid nog niet is vastgesteld is hiervoor in het ontwerp-bestemmingsplan een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming Gemengd-1. Indien de raad het beleid vaststelt, zal dit bij vaststelling van het bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt worden in de regels.