direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Statenkwartier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Statenkwartier op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het voor een groot deel van het plangebied vigerende bestemmingsplan "Statenkwartier" dateert van 4 januari 1995.
  • b. Zowel het rijksbeschermd stadsgezicht 'Statenkwartier' als het gemeentelijk beschermd stadsgezicht 'Sportlaan-Segbroeklaan en omgeving' zijn (deels) gelegen in het plangebied. In de Monumentenverordening/Monumentenwet is vastgelegd dat de stedenbouwkundige, architectuurhistorische en cultuurhistorische waarden, die door het aanwijzingsbesluit worden beschermd, worden vastgelegd in een beschermend bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan is een beschermend bestemmingsplan zoals bedoeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
  • c. In het bestemmingsplan is de beperking van het maximaal aantal m2 bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging, zoals dit voorheen was opgenomen voor de bestemming Gemengde Doeleinden a (Frederik Hendriklaan, Willem de Zwijgerlaan en Aert van der Goesstraat) losgelaten (zie verder paragraaf 3.8.2). 
  • d. In het bestemmingsplan worden op een aantal locaties dakopbouwen mogelijk gemaakt. In de paragrafen 5.2.2.2, 5.2.2.3 en 5.2.2.4 wordt hier nader op ingegaan. De mogelijkheid om dakopbouwen toe te staan zijn afhankelijk van stedenbouwkundige inpasbaarheid, bezonning en de parkeerdruk.
  • e. In het bestemmingsplan zijn tevens een aantal recente vergunde ontwikkelingen opgenomen. Deze initiatieven zijn in hoofdstuk 5 nader toegelicht.
  • f. Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de transformatie van kantoorpanden naar wonen langs de Scheveningseweg/Eisenhowerlaan door, waar mogelijk, het opnemen van de bestemming Gemengd-2 waarbinnen ook de functie wonen is toegestaan. Waar het, gelet op de Wet geluidhinder en de grex-wet, niet mogelijk is om bij recht een woonfunctie mogelijk te maken, is gekozen voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college de bestemming Kantoor kan wijzigen in de bestemming Gemengd-2.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Statenkwartier is een beschermend bestemmingsplan als bedoeld in de Monumentenverordening/Monumenwet. De waarden die ten grondslag liggen aan de aanwijzing van het gebied tot beschermd stadsgezicht worden met dit bestemmingsplan beschermd.
Het bestemmingsplan biedt daarnaast een actueel juridisch-planologisch kader. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van de wijk op het gebied van beeld, bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de wijk enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds. Dit vertaalt zich met name in de regelingen opgenomen voor dakopbouwen en aan- en bijgebouwen. Deze regelingen worden nader toegelicht in hoofdstuk 5 van de toeliching. Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is (inclusief vergunde initiatieven), voor het beheer ervan in de toekomst en de op dit moment bekende nieuwe ontwikkelingen. Voor aanbouwen en verbouwingen aan woningen wordt een concreet toetsingskader voor omgevingsvergunningen en handhavingszaken gecreëerd. Het bestemmingsplan bevat een regeling voor de bouw van bijbehorende gebouwen, dakopbouwen en dergelijke.

De regeling voor horecabedrijven en seksinrichtingen, zoals geregeld in respectievelijk de inmiddels vervallen Leefmilieuverordening Recreatie-inrichtingen en de Parapluherziening Seksinrichtingen is in het bestemmingsplan opgenomen. Het bestemmingsplan maakt bovendien een enkele aanvullende ontwikkeling mogelijk. Deze ontwikkelingen worden beschreven in hoofdstuk 5.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het noordoosten van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is globaal als volgt en op kaart 1 aangegeven: Westduinweg, Doornstraat, Scheveningseweg, Eisenhowerlaan, President Kennedylaan en de Houtrustweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0001.png"

Kaart 1

1.4 Geldende planologische regelingen

Het bestemmingsplan Statenkwartier vervangt (gedeeltelijk) de volgende planologische regimes:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Goedgekeurd  
Statenkwartier   27 augustus 1992   20 april 1993  
Scheveningseweg   10 november 1980   13 juli 1982  
Witte Vlekken (Kranenburgweg)   27 november 2008   7 juli 2009  

Verordeningen   Vastgesteld   Goedgekeurd  
Verordening Statenkwartier   29 januari 1962   11 juli 1962  

Wijzigingsplannen   Vastgesteld  
Wijzigingsplan Van Beuningenstraat   12 juli 1994  
Wijzigingsplan Doornstraat/Prins Mauritslaan   27 mei 1997  
Wijzigingsplan Paulus Buijsstraat   21 oktober 2003  
Wijzigingsplan Van Lumeystraat   8 mei 2012  

Op kaart 2 is een overzicht opgenomen van de ligging van de geldende planologische regimes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0002.png"

Kaart 2

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die met de vaststelling van dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004)
  • Parapluherziening Seksinrichtingen (2003)
  • Paraplubestemmingsplan Archeologie (2010)

De wijze waarop dit bestemmingsplan het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Statenkwartier aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande (en de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitkomsten van het Bro-overleg en de inspraak- en participatieverordening beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Uit kaarten van Balthazar Florisz, die tussen 1611 en 1615 werden vervaardigd, blijkt dat ter plaatse van de huidige Scheveningseweg reeds enige verbindingspaden tussen 's-Gravenhage en het dorp Scheveningen aanwezig waren (kaart 2.1.). Ongeveer evenwijdig aan de kust lag tussen de oude en de jonge duinen een strandvlakte, waarin een beek, ongeveer ter plaatse van de huidige Segbroeklaan en het Stadhoudersplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0003.png"

KAART 2.1 SITUATIE ROND 1615

Deze situatie bleef in de eeuwen daarna in grote lijnen ongewijzigd. Wel werden de paden naar Scheveningen door een enkele kaarsrechte 'Zeestraet' vervangen. Hierlangs ontstond tussen de strandvlakte en de Scheveningseweg het buitengoed Zorgvliet (kaart 2.2.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0004.png"

KAART 2.2 SITUATIE ROND 1712

In de tweede helft van de 19e eeuw begint de verstedelijking van het gebied tussen Scheveningen en Den Haag. Scheveningen wordt meer dan alleen een vissersdorp en breidt in oostelijke richting uit met onder andere de Duinstraat. Aan de zuidzijde wordt langs de Scheveningseweg een aantal villa's gebouwd. Vanaf de Conradkade wordt door de duinen een verversingskanaal naar zee gegraven en een spoorverbinding naar Scheveningen aangelegd (kaart 2.3.). Langs de oostzijde van het kanaal wordt bovendien een weg aangelegd, die ter plaatse van de huidige Westduinweg met Scheveningen wordt verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0005.png"

KAART 2.3 SITUATIE ROND 1899

Rond 1895 is het stedelijk gebied van Den Haag uitgebreid tot en met de Groot-Hertoginnelaan en zijn er concrete plannen voor verdere uitleg van de stad tot voorbij de beek. Het geknikte tracé van de Stadhouderslaan (nu deels Eisenhowerlaan) wordt ontworpen. Aan de Scheveningse kant is er sprake van een havencomplex tussen het dorp en het kanaal. Het gebied van het Statenkwartier wordt "bestemd voor bouwterrein". Er wordt vanaf de zuid- en westzijde begonnen met het afgraven van de duinen. De Stadhouderslaan wordt aangelegd en, even later, achter de villa's aan de Scheveningseweg, de Johan Van Oldenbarneveltlaan (kaart 2.4.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0006.jpg"

KAART 2.4 SITUATIE ROND 1908

Rond 1900 is het stedenbouwkundige plan voor het grootste deel van het Statenkwartier gereed en het gebied bouwrijp gemaakt. Zowel de spoorlijn als de Stadhouderslaan nemen een prominente plaats in de structuur van het Statenkwartier (kaart 2.4.). Het zuidwestelijke gedeelte van de spoorlijn wordt opgenomen in de Van Boetzelaerlaan, die samen met de Frankenslag een gebogen lijn vormt ongeveer evenwijdig aan de Stadhouderslaan. Loodrecht op deze "tangenten" staan de "radiale" verbindingen: de Cornelis de Wittlaan, Willem de Zwijgerlaan, Statenlaan, Prins Mauritslaan en Johan van Oldenbarneveltlaan. De Frederik Hendriklaan, die een voortzetting vormt van de Valeriusstraat, doorsnijdt op zijn beurt binnen het Statenkwartier alle radialen.

Van de oorspronkelijke strandvlakte is de beek in een groenstrook tussen de Cornelis de Wittlaan en het Stadhoudersplantsoen bewaard gebleven. Het gebied wordt zowel vanuit Den Haag (Stadhoudersplantsoen) als vanuit Scheveningen (Johan van Oldenbarneveltlaan) geleidelijk volgebouwd. De mode van die tijd is de Art-Nouveau. Uitingen van deze stijlbeweging ontstaan vooral langs de belangrijkste lanen van het Statenkwartier.

Het Statenkwartier is ten oosten van de spoorlijn in de eerste plaats als een uitbreiding van het Haagse stedelijke gebied ontwikkeld en kan worden gekenschetst als een Haagse wijk. Ten westen van de tramspoor is ongeveer in dezelfde periode als het "Haagse" Statenkwartier, mede onder invloed van de aanleg van de Scheveningse havens, het plan "Zandoord" (nu Geuzenkwartier) ontwikkeld (kaart 2.4.). Hoewel in de stedenbouwkundige opzet hiervan wordt voortgeborduurd op de structuur van het Haagse Statenkwartier is vanwege de krappere verkaveling, de nauwere straatprofielen en de eenvoudiger bebouwing, sprake van een buurt die veeleer de Scheveningse dan de Haagse sfeer ademt.

In de eerste decennia van de 20e eeuw wordt de wijk geleidelijk volgebouwd, in het uiterste noorden het laatst. Hier verschijnen nog enkele voorbeelden van de "nieuwe stijl" die in de 20er jaren is geïntroduceerd. Als de wijk is volgebouwd is er van het oorspronkelijke landschap alleen nog maar iets terug te vinden op de grote en meer open percelen langs de Scheveningseweg en de Johan van Oldenbarneveltlaan, terwijl er in het uiterste noorden op enkele plaatsen delen van het oorspronkelijke duingebied zijn gehandhaafd.

In de Tweede Wereldoorlog wordt het gebied door twee verschillende invloeden aangetast. Door directe oorlogshandelingen, zoals bombardementen en neergevallen Vl's en V2's, worden delen van het Statenkwartier zwaar beschadigd. De schade die wordt geleden door de aanleg van de "Vesting Scheveningen" is in feite voor de wijk veel ingrijpender. Op de plaats van de oorspronkelijke strandvlakte verdwijnt alle bebouwing en beplanting en wordt een zigzag-lopende tankgracht gegraven. Ook het tussen Zorgvliet en Stadhouderslaan gelegen villapark Zorgvliet wordt geheel gesloopt (kaart 2.5.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0007.png"

KAART 2.5 SITUATIE ROND 1946

Na de oorlog wordt de beschadigde bebouwing in de wijk hersteld of, in een aantal gevallen, vervangen door nieuwbouw, meestal in de vorm van portiekflats. Dit alles gebeurt binnen het oorspronkelijke stedenbouwkundige patroon dat volledig gehandhaafd blijft. De omgeving van het Stadhoudersplantsoen en de Stadhouderslaan is echter dermate grondig vernield dat het hier minder zin heeft de oorspronkelijke stedenbouwkundige situatie als dwingend uitgangspunt voor reconstructie te nemen. De kans wordt te baat genomen om tussen de Koninginnegracht en de Sportlaan een nieuwe brede wegverbinding te maken.

Daartoe wordt de Johan de Wittlaan in noordelijke richting tot aan de Scheveningseweg doorgetrokken en door de President Kennedylaan (voorheen de Johan de Wittlaan) met de Sportlaan verbonden. De President Kennedylaan wordt aan de westzijde begeleid door een wand van hogere gebouwen en aan de oostzijde begrensd door een parkstrook met waterpartij. De ruimte van deze parkstrook wordt aan de zuidzijde afgesloten door een hoog kantoorblok. Tussen de parkstrook en de aan de oostzijde gespaard gebleven bebouwing wordt loodrecht daarop een aantal vrijstaande flatblokken gebouwd volgens de stedenbouwkundige beginselen, die juist ingang beginnen te vinden.

Deze ingrepen hebben uiteindelijk tot gevolg gehad dat ten oosten van het eigenlijke Statenkwartier een zone is ontstaan bestaande uit overwegend vrijstaande rechthoekige bouwblokken. Deze bebouwing is aanzienlijk groter van schaal dan de vooroorlogse. Gecombineerd met het veelal doorgaande noord-zuid verkeer op de nieuwe brede verkeersweg heeft dit geleid tot een situatie die sterk afwijkt van de vooroorlogse. Enerzijds is de directe ruimtelijke relatie verbroken, die oorspronkelijk aanwezig was met het zuidoostelijk gelegen oudere stedelijke gebied. Anderzijds echter is het landschappelijke gegeven van de oorspronkelijk aanwezige strandvlakte duidelijker zichtbaar geworden. Alles bijeen hebben al deze ingrijpende veranderingen echter het eigenlijke Statenkwartier tamelijk onberoerd gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0008.png"

KAART 2.6 SITUATIE ROND 1949

Na 1949 is er sprake van verkantorisering en enige schaalvergroting van bebouwing langs de Scheveningseweg, Eisenhowerlaan en Johan van Oldenbarneveltlaan. Tevens is door het toegenomen autobezit het gebruik van met name de lanen erg veranderd. Sinds een aantal jaren heeft een trend zich ingezet waarbij de kantoren transformeren naar de woonfunctie.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Statenkwartier aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden
2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

In het plangebied zijn vier gebieden te onderscheiden die gekenmerkt worden door een eigen stedenbouwkundige opzet, verkavelingspatroon en type van bebouwing:

  • a. het grootste deel van het Statenkwartier gelegen tussen de Van Boetzelaerlaan, Doornstraat, Johan van Oldenbarneveltlaan, Van Bleiswijkstraat, Stadhouderslaan en Cornelis de Wittlaan;
  • b. het deel van het Statenkwartier gelegen tussen de Doornstraat, Scheveningseweg, Eisenhowerlaan, Statenplein, Van Bleiswijkstraat en Johan van Oldenbarneveltlaan;
  • c. het Geuzenkwartier gelegen tussen het Afvoerkanaal, de Westduinweg en de Van Boetzelaerlaan;
  • d. het deel uit de Wederopbouw periode volgens plan Dudok gelegen tussen de Cornelis de Wittlaan en de Lübeckstraat.

Statenkwartier

Het grootste gedeelte van het Statenkwartier wordt gekenmerkt door een radiaal stratenpatroon met veel grote pleinachtige kruisingen. De wijk, die in de jaren 1900 tot ongeveer 1915 in de duinen werd gebouwd, toont de volgende kenmerken:

  • er is in hoofdzaak in de rooilijn gebouwd waarbij de rooilijn soms trapsgewijs verspringt om het radiale stratenpatroon te kunnen volgen; bij uitzondering verspringt de rooilijn in het midden;
  • de bouwblokken zijn in de meeste gevallen iets van de hoeken geopend;
  • het betreft in hoofdzaak ruime eengezinshuizen met een uniforme bouwhoogte van twee lagen met een kapverdieping of drie woonlagen met een plat dak;
  • winkel-woonpanden zijn geconcentreerd in de Frederik Hendriklaan, Willem de Zwijgerlaan en Aert van der Goesstraat.

Het architectuurbeeld wordt verder bepaald door de toepassing van fel gekleurde baksteen of verblendsteen naast de traditionele baksteen, hier en daar afgewisseld door natuursteen. Sierbanden van geglazuurde steen komen regelmatig voor en verlevendigen het beeld. Veel straten vertonen een golvend gevelbeeld door naar voren gelegen woonkamers op de parterre en erkers of balkons op de verdieping. Opvallend is de afwisseling van verschillende dakvormen en platte daken. In het algemeen kan gesproken worden van een bijzonder aantrekkelijk bebouwingsbeeld door de zorgvuldige detaillering van onder meer deuren, ramen, daklijsten en hekwerk.

De architectuur van het Statenkwartier wordt wel gerekend tot de Art- Nouveau. Deze stijl is echter maar incidenteel waarneembaar en dan nog slechts in de ornamentiek van gebrandschilderd glas of tegeltableaux. Beter kan gesproken worden van overgangsarchitectuur waarbij (aannemer-) architecten zich hebben bediend van de vormentaal van de late neo-renaissance en de chalet-architectuur van rond de eeuwwisseling. Naast Berlagiaanse trekken vertoont de architectuur hier en daar ook kenmerken van de conservatieve "Um Achtzehnhundert"-beweging.

De waarde van de architectuur in het Statenkwartier is in zijn algemeenheid niet zo zeer gelegen in het individuele object, maar veel meer in het fraaie en grotendeels gaaf bewaard gebleven ensemble. Een

ensemble dat mede door zijn omvang en stratenbeloop een unieke identiteit bezit. Op de kaart karakteristieke panden (bijlage 12 van de regels) is weergegeven waar de rijks- en gemeentelijke monumenten zijn gelegen alsmede de ligging van karakteristieke panden. Belangrijke concentraties van karakteristieke panden zijn te vinden aan de drie hoofdpleinen, namelijk het Frederik Hendrikplein, het Statenplein en het Prins Mauritsplein. De ruimtelijke kwaliteit aldaar inclusief het aanwezige groen verdient een zorgvuldig beheer. Hetzelfde geldt voor de hoofdassen:Scheveningseweg, Johan van Oldenbarneveltlaan, Prins Mauritslaan, Statenlaan, Aert van der Goesstraat, Frederik Hendriklaan, de Stadhouderslaan, de Eisenhowerlaan. De aandacht die het detail in de architectuur van het Statenkwartier heeft gekregen, dient zijn weerslag te (blijven) vinden in de inrichting van de openbare ruimte. In paragraaf 2.3.1.4 is de volledige lijst van zowel gemeentelijke- als rijksmonumenten opgenomen.

Vrijstaande bebouwing

Deze vrijstaande bebouwing komt vrijwel alleen voor aan de randen van het gebied, die gericht is op de Scheveningse Bosjes en Zorgvliet. De relatie met Zorgvliet wordt niet meer zo sterk meer vanwege de onderbreking door het gebied van het Congresgebouw.

Het beeld aan de Scheveningseweg en voor een deel aan de Eisenhowerlaan en aan de Johan van Oldenbarneveltlaan is de laatste jaren ingrijpend gewijzigd. De uitgesproken rijke villabouw heeft in veel gevallen plaats moeten maken voor de relatief grootschalige bouw van kantoren, appartementsgebouwen en gebouwen met een welzijnsfunctie. Toch zijn er nog concentraties van karakteristieke panden die niet alleen individueel waarde hebben, maar ook de relatie met het de achterliggende bebouwing van het Statenkwartier vasthouden, waarbij de oorspronkelijke schaal en het groen wezenlijk zijn. De stedenbouwkundige overgangsfunctie die de randen van het gebied in de oorspronkelijke opzet hadden, dient ook in architectonisch opzicht gerespecteerd te worden.

Het Geuzenkwartier:

  • Ten noorden van de Willem de Zwijgerlaan is de bebouwing over het algemeen lager dan ten zuiden van deze laan of in het Statenkwartier, namelijk slechts twee bouwlagen. Naar de hoeken van straten zien we veelal een extra verdieping.
  • Het Geuzenkwartier dat vanaf 1909 in enkele jaren tot stand kwam is, vergeleken met het Statenkwartier, eenvoudiger en minder open van opzet.

In de Sonoystraat komen we een betrekkelijk vroeg voorbeeld van portiekwoningen tegen. Ook hier is duidelijk sprake van overgangsarchitectuur met een rest van de neo- stijlen naast nieuwe vormen. Het Geuzenkwartier heeft meerdere varianten van gestapelde bouw, die in de ontwikkeling van de woningbouw in Den Haag interessant zijn.

Het Wederopbouw deel van plan Dudok

Deze bebouwing is gerealiseerd na de Tweede Wereldoorlog, op een gedeelte waar de "Vesting Scheveningen" is aangelegd. De oorspronkelijke bebouwing en het stratenpatroon zijn geheel verdwenen door oorlogshandelingen. Hierdoor is een gebied ontstaan wat nogal afwijkt van de overige bebouwing in het Statenkwartier. Het betreft een tweetal 5-laagse kantoorgebouwen en een tweetal recenter gebouwde appartementencomplexen, allen georiënteerd op de parkway uit het plan Dudok, de president Kennedylaan.

2.3.1.2 Monumentale bomen

Binnen het plangebied staan op dit moment 15 monumentale bomen.

  • Frederik Hendrikplein 3 bomen
  • Statenlaan 1 boom
  • Jacob Gillesstraat 1 boom
  • Van Boetzelaerlaan 6 bomen
  • Johan van Oldebarneveltlaan 3 bomen
  • Prins Mauritsplein 1 (particuliere) boom

In paragraaf 4.6.4 wordt nader ingegaan op de wijze van beschermen van monumentale bomen.

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht

Bij besluit van 26 juli 1996 van de staatssecretaris van Onderwijs en Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is het Statenkwartier aangewezen tot Rijksbeschermd stadgezicht als bedoeld in de artikelen 1, onder g, 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 (zie bijlage 7 bij de regels van dit bestemmingsplan). Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet 1988 dient ter bescherming van het aangewezen gebied een bestemmingsplan te worden vastgesteld. Doel van de aanwijzing is om de karakteristieke met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. Dit bestemmingsplan voorziet in de bescherming van de belangen waarop de aanwijzing doelt.

Een klein deel van het bestemmingsplangebied (de strook tussen de Cornelis de Wittlaan en de President Kennedylaan) behoort tot het gemeentelijk beschermd stadsgezicht “Sportlaan-Segbroeklaan en omgeving”. Op 1 november 2004 is dit beschermd stadsgezicht aangewezen in de zin van artikel 14 van de Monumentenverordening Den Haag (zie bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan).

De te beschermen waarden van het plangebied Statenkwartier worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt gewaardeerd:

  • het hoogwaardige stadsbeeld met zijn bijzondere panden in vroeg 20de-eeuwse overgangsarchitectuur die een vrijwel gaaf ensemble vormen;
  • de oorspronkelijke planmatige aanleg van de woonwijk die op een hoog peil is gebleven ondanks de wijzigingen aan de rand van de wijk;
  • het stratenpatroon met de lange zichtassen en de pleinvormige kruisingen, gecombineerd met de levendige en rijk gedetailleerde homogene architectuur geven deze wijk een buitengewone identiteit;
  • de ruimtelijke kwaliteit van Frederik Hendrikplein, Statenplein en Prins Mauritsplein;
  • de laanbeplanting in de middenstrook van de Van Boetzelaerlaan, Stadhouderslaan, Statenlaan, Johan van Oldenbarneveltlaan, Prins Mauritslaan en (voor een deel nog) Eisenhowerlaan en Willem de Zwijgerlaan is een belangrijk structuur ondersteunend element;
  • de historische en landschappelijke waarde van de Scheveningseweg en hierdoor de relatie met het Van Stolkpark, en de open ruimte van het Verversingskanaal.
2.3.1.4 Gebouwde monumenten

In het plangebied zijn de volgende rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988:

Adres  
Antonie Heinsiusstraat 3-9 /Stadhouderslaan 92a t/m 92n  
Doornstraat 64 en 66  
Eisenhowerlaan 130 en 132  
Frederik Hendriklaan 2/Johan van Oldenbarneveltlaan 74  
Johan van Oldenbarneveltlaan 121 en 123  
Johan van Oldenbarneveltlaan 98 t/m 114  
Prins Mauritslaan 1  
Scheveningseweg 42  
Scheveningseweg 52  
Scheveningseweg 72  
Statenlaan 2/2b  
Statenlaan 21  
Statenlaan 4 t/m 13  
Willem de Zwijgerlaan 1,1a, 3 en 5  

De volgende (complexen van) gebouwen zijn aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag:

Adres  
Doornstraat (ondergrondse bunker)  
Prins Mauritslaan 6  
Prins Mauritslaan 90 t/m 98  
Statenlaan 1  
Statenlaan 3  
Statenlaan 5 t/m 33  
Van Beverningkstraat 229 t/m 239  
2.3.1.5 Karakteristieke gebouwen

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke bebouwing. Dit zijn historische gebouwen die het behouden waard zijn op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd op grond van de historisch ruimtelijke waarderingskaart opgenomen bij de toelichting (zie bijlage 12 van de regels).

2.3.2 Archeologie

Het plangebied Statenkwartier is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in zijn geheel gelegen in het gebied dat door strandwallen en strandvlaktes wordt beheerst. Beide komen ter plekke in de ondergrond voor. Centraal door het plangebied loopt van noord naar zuid een strandvlakte. Aan de zijde van de Scheveningseweg wordt deze begrensd door Frankenslag en het kruispunt Scheveningseweg Prof. B.M. Teldersweg, aan de zijde van het verversingskanaal door de Westduinweg en de kruising van de Blois van Treslongstraat met de Kranenburgweg. Een tweede strandvlakte in het plangebied wordt min of meer begrensd door de denkbeeldige lijn tussen Statenplein en de kruising Kranenburgweg en Van Boetzelaerlaan en de President Kennedylaan aan de andere zijde.

Dit oude landschap is in het gehele plangebied vanaf ongeveer 1000 na Christus overdekt met stuifzand behorend tot de Laag van Den Haag (vroeger Jong Duin geheten). Vanaf de (2e) Anthonie Heinsiustraat richting President Kennedylaan is deze overstuiving waarschijnlijk minder dan twee meter dik, in de rest van het plangebied kan de overstuiving vele meters dik zijn.

Het strandwallenlandschap heeft in het algemeen een hoge archeologische verwachting. De zandruggen waren al vrij snel bewoonbaar en ook heel aantrekkelijk voor onze verre voorouders. Op die plekken zijn in Den Haag dan ook vaak sporen van nederzettingen aangetroffen. De lager gelegen gedeelten, de strandvlaktes, waren op zijn minst geschikt om gewassen te verbouwen en vee te hoeden. Resten van deze bewoning kunnen teruggaan tot in de prehistorie, terwijl ook in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen volop in het duingebied gewoond lijkt te zijn. De overstuiving van de Laag van Den Haag heeft er voor gezorgd dat eventuele vindplaatsen goed bewaard zijn gebleven onder het metersdikke pakket stuifzand. Voor het gehele plangebied geldt daarom een hoge archeologische verwachting.

Daarnaast heeft een gedeelte van het plangebied een vastgestelde hoge archeologische waarde. Rond de kruising Frankenslag met de Johan Van Oldenbarneveltlaan en direct ten zuiden daarvan tussen de Johan van Oldenbarneveltlaan en de Scheveningseweg bevinden zich namelijk twee belangrijke vindplaatsen. Bij de laatstgenoemde dateren de belangrijkste sporen uit de Romeinse tijd. Hier is sprake van een militaire installatie uit het eind van de 2de eeuw na Chr. met daarbij een klein dorpje (vicus) waar handels- en ambachtslieden in woonden en werkten. Waarschijnlijk was hier sprake van een Romeinse wachtpost of minicastellum van waaruit de infrastructuur in dit gebied bewaakt werd en die deel uitmaakte van een groter kustverdedigingssysteem.

Hetzelfde terrein heeft later, in de vroege middeleeuwen, deel uitgemaakt van de in cultuur gebrachte gronden die toebehoorden aan een Merovingische nederzetting van immigranten uit het Friese gebied. De eerstgenoemde vindplaats bevat sporen van de feitelijke boerennederzetting, en is daarmee een van de weinige vindplaatsen van een nederzetting uit die periode in het Haagse kustgebied.

Het terrein van hoge archeologische waarde en het gebied met een archeologische verwachting staan op de plankaart vermeld als respectievelijk “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 2”. In deze dubbel-bestemmingen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

In deze paragraaf worden de factoren die bepalend zijn voor het bestemmingsplan globaal met elkaar in verband gebracht aan de hand van een beschrijving van de stedenbouwkundige structuur. Een belangrijk en aantrekkelijk kenmerk van het Statenkwartier is de grote samenhang tussen de verschillende componenten die de stedebouwkundige structuur bepalen: de wijze waarop de ruimten door bebouwing en beplanting zijn gevormd en de wijze waarop deze ruimten en de bebouwing worden gebruikt.

Zoals in hoofdstuk 2 is gebleken heeft het Statenkwartier een ruimtelijke structuur die kan worden gekenschetst als een waaiervorm die is opgebouwd uit radialen en tangenten, waartussen straten zijn gespannen. Deze ruimtelijke structuur is op zichzelf helder en markant en wordt nog verduidelijkt door de samenhang tussen enerzijds het belang van de lanen, wegen en straten in die structuur en anderzijds de daarmee samenhangende ruimtelijke profielen.

Het breedste zijn de 11 radialen" de Van Boetzelaerlaan en de Statenlaan, beide met een groenstrook in het midden, die tussen de aanliggende bebouwingswanden respectievelijk 50 en 45 m breed zijn. De andere radialen Willem de Zwijgerlaan, Prins Mauritslaan en Johan van Oldenbarneveltlaan en de tangent Eisenhowerlaan, die alle eveneens een groenstrook in het midden hebben zijn tussen de 25 en 35 m breed. De 11 tangenten" Frederik Hendriklaan en Frankenslag zijn tussen de 20 en 25 m breed. Op een enkele uitzondering na zijn de straten niet breder dan 15 m in het noorden en 12 min het westen (Geuzenkwartier).

De ruimtelijke structuur wordt met de bijbehorende ruimtelijke profielen op een logische manier in de hiërarchie van de verkeersverbindingen gebruikt, of dient als zodanig te worden versterkt:

  • De President Kennedylaan en de Johan de Wittlaan liggen aan de rand van het Statenkwartier en zijn onderdeel van het stadswegenpatroon en van belang voor de agglomeratie Den Haag. De Scheveningseweg, de Westduinweg en de Houtrustweg hebben een functie als bovenwijkse wegen welke Scheveningen met andere delen van Den·Haag verbindt.
  • De van Boetzelaerlaan, Statenlaan, Willem de Zwijgerlaan, Prins Mauritslaan, Johan van Oldenbarneveltlaan, Eisenhowerlaan en de Kranenburgweg hebben een functie als buurtverzamelweg binnen het Statenkwartier.
  • De overige straten worden, op een enkele uitzondering na, slechts als woonstraat gebruikt.

Het Statenkwartier is primair een woonwijk. Het overgrote deel van de gebouwen is als woonruimte in gebruik. Voor het overige wordt het gebruik van de gebouwen, zoals reeds eerder gesteld, in sterke mate bepaald door de ruimtesoort waaraan ze zijn gelegen. Daarnaast heeft de ligging in ofwel het Statenkwartier, ofwel het Geuzenkwartier, vanwege het verschil in allure, invloed op het gebruik van bebouwing.

Het is logisch, dat langs de buitenranden van het Statenkwartier, voor zover deze liggen langs de stedelijke wegen President Kennedylaan, Johan de Wittlaan en Scheveningseweg, meer kantoren en enkele instellingen liggen die een belang hebben dat boven dat van het Statenkwartier uitgaat. Dit soort kantoren is eveneens aanwezig langs de Eisenhowerlaan en het noordoostelijk deel van de Johan van Oldenbarneveltlaan. Voor het overige zijn kantoren aanwezig langs de Stadhouders- en Statenlaan, de Prins Mauritslaan, het noordoostelijk deel van de Frederik Hendriklaan en de Willem de Zwijgerlaan voor zover gelegen in het Statenkwartier. Langs de Van Boetzelaerlaan komen nauwelijks kantoren voor vanwege de ligging in het Geuzenkwartier, evenmin als aan de Willem de Zwijgerlaan voorzover gelegen in het Geuzenkwartier.

Het winkelapparaat, dat in de eerste plaats een functie heeft voor het Statenkwartier zelf, is binnen de wijk geconcentreerd langs de Frederik Hendriklaan (behalve het noordoostelijk deel) en de Aert van der Goesstraat. Door de centrale ligging en de structuur van het Statenkwartier zijn de winkels vanuit bijna de gehele wijk eenvoudig en direct te bereiken.

Akte van Schenking (verversingskanaal) / servituut

Voor de gronden van het verversingskanaal geldt een privaatrechtelijk 19e eeuws servituut. Een servituut of erfdienstbaarheid is een zakelijk recht, en wel een last, waarmede een onroerende zaak - het dienende erf - ten behoeve van een andere onroerende zaak - het heersende erf - is bezwaard.

Bij akte van 15 december 1885, gerectificeerd bij akte van 17 juni 1889, zijn door Hare Koninklijke Hoogheid Wilhelmina Maria Sophia Louise, Groothertogin van Saxen, geboren Prinses der Nederlanden (hierna te noemen Prinses Sophie) aan de gemeente 's-Gravenhage d.d. 15 december 1885, verleden voor W.J. Eikendal destijds notaris te 's-Gravenhage percelen grond geschonken waarop nadien het verversingskanaal is aangelegd. Uit kadastraal onderzoek blijkt dat de percelen verkregen door de gemeente Den Haag bij de schenkingsakte het verversingskanaal betreffen tot en met de Duindorpdam. Het bestemmingsplan maakt in deze strook geen ontwikkelingen mogelijk, zodat het talud gevrijwaard blijft van bebouwing.

2.4.2 Groen

Beplanting komt in de wijk overwegend voor in de vorm van laanbomen langs de belangrijkste wegen. In het geheel van stedebouwkundige ruimten, gebouwen en functies vormt de door laanbomen gevormde groenstructuur in het Statenkwartier een extra samenbindend element. De ooit aanwezige groene middenbermen of wandelpaden in de middenbermen van de kenmerkende lanen zijn gaandeweg getransformeerd naar parkeerplaatsen.

Het duin achter Helmstraat /Van Dorpstraat /Doornstraat is een belangrijk en karakteristiek groengebied in het plangebied Statenkwartier. Dit groengebied is aan de zijde van de Doornstraat toegenkelijk voor het publiek. In dit gebied zijn de restanten van een het oorspronkelijke duingebied aanwezig met name in het niet toegankelijke deel aan de zijde van de Scheveningseweg. In tegenstelling tot de plantsoenen en groenvoorziening in het Statenkwartier, heeft dit gebied bijzondere natuurwaarden. In het gebied komen veel soorten planten en dieren voor. Het park vormt een stapsteen in de verbinding tussen de ecologische zones in Scheveningen en het Westduinpark via de Bosjes van Poot.

2.4.3 Water

Binnen het plangebied Statenkwartier is het verversingskanaaal de enige waterloop van betekenis. Het plangebied ligt binnen de boezem van Delfland (-0,43 m NAP).

2.4.4 Verkeer en infrastructuur
2.4.4.1 Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via een netwerk aan gebiedsontsluitingswegen. Net buiten en langs de rand van het gebied ligt een deel van de zogenoemde Noordwestelijke Hoofdroute, de route die vanaf de Hubertustunnel richting Lozerlaan loopt en onder andere wordt gevormd door de Johan de Wittlaan, de President Kennedylaan, de Houtrustbrug en de Segbroeklaan. Alleen een deel van de President Kennedylaan ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Statenkwartier. In het gemeentelijk verkeersbeleid als vastgelegd in de Haagse Nota Mobiliteit is de President Kennedylaan als een Stedelijke Hoofdweg benoemd. Dit geldt ook voor het gedeelte van de Houtrustweg tussen de Houtrustbrug en de Duindorpdam. Deze routes zijn bedoeld voor het concentreren van (doorgaand) autoverkeer. Langs de rand van en binnen het plangebied van dit bestemmingsplan liggen ook enkele wijkontsluitingswegen, wegen die bedoeld zijn voor het verdelen van het verkeer over de diverse bestemmingen langs deze wegen. Het gaat dan om de Scheveningseweg, de Westduinweg en de Stadhouderslaan-Statenlaan. Tussen deze wijkontsluitingswegen liggen nog enkele wegen, de overige gebiedsontsluitingswegen, die onderdeel uitmaken van het hoofdroutenetwerk voor nood- en hulpdiensten en het openbaar vervoer. Het gaat dan om de Van Boetzelaerlaan, de Cornelis de Wittlaan, de Frederik Hendriklaan-Frankenslag, de Eisenhowerlaan, een deel van de Willem de Zwijgerlaan (het deel tussen de Van Boetzelaerlaan en het Statenplein) en de Prins Mauritslaan-Doornstraat. Op al de voornoemde wegen geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. De overige wegen en straten binnen het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur.

2.4.4.2 Openbaar vervoer

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt door diverse openbaar vervoerlijnen doorkruist. Zo zijn er de tracés van tramlijn 11 en tramlijn 17. Via deze tramlijnen heeft het Statenkwartier een directe verbinding met station Den Haag Centraal, station Den Haag Hollands Spoor en de binnenstad van Den Haag. Naast deze tramlijnen wordt het plangebied ook ontsloten door buslijn 21 (Vrederust-Scheveningen Noorderstrand) en buslijn 24 (Kijkduin-Station Mariahoeve). Langs de rand van het plangebied ligt ook het tracé van buslijn 22 (Duindorp-Duinzigt/Oude Waalsdorperweg).

2.4.4.3 Langzaam verkeer

In Den Haag is een herkenbaar stelsel van (hoofd) fietsroutes. Veel van deze routes gaan ook door het plangebied van het bestemmingsplan Statenkwartier. Langs de Scheveningseweg en langs het Verversingskanaal is een tracé aangewezen voor een zogenaamde Sterroute voor fietsverkeer. Sterroutes zijn hoogwaardige, snelle fietsroutes die het centrum van Den Haag verbindt met de rond het centrum gelegen bestemmingen. In het bestemmingsplan vallen deze fietsvoorzieningen binnen de diverse bestemmingen Verkeer.

2.4.4.4 Parkeren

Omgeving Boetzelaerlaan

Dit gebied is primair een woongebied en heeft een beperkte kern met detailhandel op de Frederik Hendriklaan. Er wordt vooral op de openbare weg geparkeerd omdat er maar beperkt parkeren op eigen terrein aanwezig is. In de Frederik Hendriklaan is overdag al betaald parkeren ingevoerd.

De parkeerdruk op de openbare weg in de avond/nacht is hoger dan 90% (parkeren door eigen bewoners en parkeren door uitwijkers vanuit het naastliggende betaald parkeergebied in Duinoord). De parkeerdruk kan nog verder toenemen door de invoering van betaald parkeren in de omliggende woonbuurten. Overdag in wordt er in dit gebied ook geparkeerd door de bezoekers van de naastliggende functies als het Gemeentemuseum en het Museon. Het parkeren door deze bezoekers vindt maar in een relatief klein deel van het gebied plaats en vooral in het weekeinde.

Op korte termijn zijn er beperkte mogelijkheden voor het uitbreiden van het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg op de Willem de Zwijgerlaan (deel tussen Van Boetzelaerlaan en Kranenburgweg, onderzoek loopt). Mogelijk is nog een uitbreiding haalbaar langs de Kranenburgweg.

Statenkwartier tussen Statenlaan en Scheveningseweg

Dit gebied is primair een woongebied en heeft een beperkte kern met detailhandel op de Frederik Hendriklaan. Aan de randen van het gebied zijn er concentraties van kantoren en enkele zorginstellingen. Net naast het gebied ligt het deel van de Internationale Zone met daarin zowel kantoren als het World Forum. Er wordt vooral op de openbare weg geparkeerd omdat er maar beperkt parkeren op eigen terrein aanwezig is. In de Frederik Hendriklaan is overdag al betaald parkeren ingevoerd.

De parkeerdruk op de openbare weg in de avond en nacht is relatief hoog (ca. 85%). (parkeren door eigen bewoners, werknemers en bezoekers van de functies in de Internationale Zone langs de Eisenhowerlaan en bewoners/bezoekers van het naastgelegen betaald parkeergebied (Scheveningen Dorp-Oost). De parkeerdruk op de openbare weg is recent (juni 2013) toegenomen door het uitwijkgedrag van bewoners/parkeerders na de invoering betaald parkeren in Scheveningen Dorp-West . De parkeerdruk kan nog verder toenemen bij de invoering van betaald parkeren in omliggende woonbuurten.

Geuzenkwartier  

Dit gebied is primair een woongebied, met hier en daar wat bedrijven. De parkeerdruk in het Geuzenkwartier is erg hoog. In het gebied tussen Willem de Zwijgerlaan, Kranenburgweg, Westduinweg, Statenlaan en Van Boetzelaerlaan is de parkeerdruk het hoogst. Dit gebied wordt gekenmerkt door veelal smalle woonstraten met aan één zijde van de rijbaan parkeren. De parkeerbezetting op straat ligt in dit gebied op het maatgevende moment (nachtsituatie) boven de 100%

2.4.5 Bodem

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben diverse bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat ter plaatse van het plangebied om schoenmakerijen, chemische wasserijen, garagebedrijven, benzinestations, hout- of metaalbewerkingsinrichtingen, huis en kachelsmederijen, een drukkerij, een motorrijwielherstelwerkplaats, een laboratorium materiaalonderzoek, een schietinrichting en een smederij. Verder zijn diverse ondergrondse huisbrandolietanks bekend. De meeste van deze tanks zijn reeds gesaneerd.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat het plangebied grotendeels gelegen is in bodemkwaliteitszone 7/)2. De bovengrond (0,0-0,5 m-maaiveld) is gemiddeld licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PCB. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Bij negen locaties is daarbij geconstateerd dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume)).

Twee van deze gevallen zijn inmiddels gesaneerd, waarbij er lichte restverontreiniging is achtergebleven, te weten: Van Doornstraat 170 (locatiecode 5720008, verontreiniging met PAK en lood) en Van Bleiswijkstraat 5-7 (locatiecode 5740023, verontreiniging met minerale olie). Met deze saneringen is middels een beschikking (per geval) ingestemd.

In vijf gevallen betreft het verontreinigingscontouren afkomstig van voormalige chemische wasserijen. De grond en het (diepere) grondwater binnen deze contouren zijn sterk verontreinigd met de bij de chemische reiniging toegepaste stoffen (vluchtige organische chloorkoolwaterstoffen, afgekort VOCl). In twee van deze gevallen is de sanering reeds in uitvoering, te weten: Paulus Buijstraat 23 (locatiecode5720027) en Boreelstraat 15 (locatiecode 5710025). In de overige drie gevallen is de sanering nog niet in uitvoering: Frederik Hendriklaan 220 (locatiecode 5730011), Jacob Gillesstraat 8d (locatiecode 5710030) en Aert van de Goesstraat 9-11 (locatiecode 5710024).

In één geval betreft het verontreinigingen met minerale olie en/of aromaten, te weten: Stadhouderslaan 54-76 (locatiecode 5710022, de sanering nog niet in uitvoering).

In paragraaf 4.7 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

2.4.6 Kabels en leidingen

Binnen het bestemmingsplangebied liggen enkele planologische relevante leidingen.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven

Bedrijfsruimte is op kleine schaal en verspreid in het gebied aanwezig. De locaties zijn vooral gelegen in de onderste bouwlaag en bestaan uit opslag, kleine bedrijvigheid of garagebedrijven.

2.5.2 Cultuur en Ontspanning

In het gebied van het Statenkwartier e.o. bevindt zich een aantal cultuurvoorzieningen, waaronder:

  • Kooman's Poppentheater, Frankenslag 66, koomanspoppentheater.nl
  • Dansschool Joke van der Kraan, Frederik Hendriklaan 53, jokevanderkraan.nl

In het gebied bevinden zich geen cultuurvoorzieningen die door de gemeente worden gesubsidieerd of anderszins ondersteund.

2.5.3 Detailhandel

Winkelgebied de Frederik Hendriklaan (inclusief Aert van de Goesstraat) is één van de sterkste winkelgebieden in Den Haag, met een bovenlokale aantrekkingskracht. De Frederik Hendriklaan is een parel in de Haagse hoofdwinkelstructuur, vanwege het historische karakter, de grote verzorgende functie, de sterke mix tussen zelfstandigen en winkelketens en het grote mode & luxe aanbod in het midden en hoogsegment.

Op de Frederik Hendriklaan is in de openbare ruimte een aantal locaties in gebruik als standplaats voor ambulante handel. Op deze locaties staan al of niet verplaatsbare verkoopinrichtingen.

2.5.4 Dienstverlening

Dienstverlening is in beperkte mate verspreid in het plangebied aanwezig.

2.5.5 Horeca

De horeca is in het plangebied voor een deel verspreid aanwezig maar de concenratie bevindt zich in de winkelstraten Aert van de Goesstraat en (in mindere mate in) de Frederik Hendriklaan en de Willem de Zwijgerlaan.

2.5.6 Kantoren

Kantoren zijn in beperkte mate verspreid in het plangebied aanwezig. Een zekere concentratie bevindt zich aan de Scheveningseweg en de Eisenhowerlaan.

2.5.7 Maatschappelijk
2.5.7.1 Onderwijs

Binnen het plangebied bevinden zich verschillende onderwijsvoorzieningen.

2.5.7.2 Welzijn

In het Statenkwartier is een aantal particuliere verzorgingshuizen (ouderenzorg) gevestigd. Aan de Eisenhowerlaan bevindt zich een levenseindekliniek.

2.5.7.3 Maatschappelijk

Het Henri Couvéehuis is gevestigd op de Prins Mauritslaan 49. Vanuit dit tehuis verzorgt Welzijn Scheveningen allerhande activiteiten.

2.5.8 Sport en recreatie

In het plangebied bevinden zich speelvoorzieningen op de volgende locaties:

  • Van Hoornbeekstraat
  • Frankenstraat
  • Van Boetzelaerlaan
  • Van Sint Aldegondeplein
  • Frederik Hendrikplein
2.5.9 Wonen

Statenkwartier is een buurt in het Haagse stadsdeel Scheveningen. De woningen in het plangebied dateren grotendeels uit de periode voor 1915. Een klein deel is gebouwd in de periode 1915-1930.

De woningen zijn beduidend groter dan het Haagse gemiddelde, bijna de helft van de woningen heeft 6 of meer kamers. Ruim een derde van de voorraad bestaat uit grondgebonden (eengezins)woningen. Bijna alle woningen zijn in particulier eigendom, ruim tweederde is in bezit van eigenaar- bewoners, de overige woningen voornamelijk van particuliere verhuurders. Statenkwartier heeft een zeer goede woningmarktpositie wat tot uiting komt een in WOZ waarde die ruim twee keer zo hoog is dan het Haagse gemiddelde.

De leeftijd van de bewoners van Statenkwartier ligt iets boven het Haagse gemiddelde, vooral het aandeel 20-45 jarigen is kleiner dan, en het aandeel 45 -65 jarigen en 65-plussers is wat groter.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Statenkwartier vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, metropoolregio en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op het beleid ten aanzien van de cultuurhistorische waarden en archeologie. De paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

3.2 Cultureel erfgoed

3.2.1 Cultuurhistorische waarde
3.2.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en drukken ze hun stempel op toekomstige ontwikkelingen.

3.2.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Statenkwartier maakt deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht Statenkwartier. De Monumentenwet 1988 verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorziet daarin.

3.2.1.3 Provinciaal beleid

Nota Regels voor Ruimte

Voor de provincie is het cultureel erfgoed van grote betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. De inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen staat daarbij voorop. Het provinciale beleid is vooral gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze is door de provincie Zuid-Holland in 2005 vastgesteld. In de CHS zijn de kenmerken en waarden van landschap, nederzettingen en archeologie aangegeven. Het plangebied is in de CHS aangemerkt als landschap met een zeer hoge waarde.

In de Nota is verder bepaald dat voor beschermde stads- en dorpsgezichten in het bestemmingsplan de bescherming en zonodig versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geregeld. Ook monumentale en karakteristieke objecten, waaronder MIP-objecten gelegen in deze gebieden dienen te worden beschermd.

Als een uitwerking van de CHS heeft de provincie in april 2010 de Regioprofielen Cultuurhistorie vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De zestien 'Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland' zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhangvoorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. In de topgebieden is de continuïteit van het karakter van het gebied het uitgangspunt.

Het plangebied behoort evenals de overige Haagse beschermde stadsgezichten tot een van de zestien topgebieden.

3.2.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 (blz. 16) benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de Agenda voor de Haagse verdichting is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

Een klein deel van het bestemmingsplangebied (de strook tussen de Cornelis de Wittlaan en de President Kennedylaan) behoort tot het gemeentelijk beschermd stadsgezicht “Sportlaan-Segbroeklaan en omgeving”. Op 1 november 2004 is dit beschermd stadsgezicht aangewezen in de zin van artikel 14 van de monumentenverordening Den Haag.

3.2.1.5 Monumentale gebouwen

Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). In paragraaf 2.3.1.4 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke bebouwing. Dit zijn gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij bouwvalligheid) kan sloop van deze gebouwen aan de orde zijn. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd op grond van de historisch ruimtelijke waarderingskaart opgenomen bij de toelichting of op grond van het Monumenten Inventarisatie Project.

3.2.1.6 Beschermd stadsgezicht

De gemeenteraad moet ingevolge de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan vaststellen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. In dit geval gaat dat om de belangen die worden omschreven in de toelichting van de aanwijzing tot rijks beschermd stadsgezicht Statenkwartier. Binnen het beschermde gezicht zijn de belangen waarop de bescherming is gericht zeker niet overal gelijk van aard en gewicht. De 'nadere typering van te beschermen waarden' uit deze toelichting is als bijlage bij de regels opgenomen en in de regels is bepaald dat de cultuurhistorische waarden die hierin worden beschreven niet mogen worden aangetast. Ten behoeve van de bescherming van het beschermde stadsgezicht zal in de regels van het bestemmingsplan een regeling opgenomen. Deze regeling dient als vangnet en gaat voor boven de overige regels van het bestemmingsplan. Naast de regels die dit bestemmingsplan stelt, worden bouwwerken in het beschermd stadsgezicht getoetst aan redelijke eisen van welstand. In dit kader hanteert gemeente Den Haag de Welstandsnota.

Slopen in beschermd stadsgezicht

Voor het slopen of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk in een rijksbeschermd stadsgezicht is een vergunning vereist op grond van artikel 2.1, lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

3.2.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Statenkwartier.

Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld. In het Statenkwartier zijn de grenzen voor het terrein met archeologische waarde iets ruimer.
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Voor elk van de drie eenheden gelden onderzoekseisen en vrijstellingsregimes, waarbij de gemeente gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid die de Monumentenwet daarvoor biedt. De keuzes zijn gebaseerd op gegevens uit archeologisch onderzoek, en beschreven, gemotiveerd en vastgelegd in de Beleidsnota archeologie van de gemeente Den Haag (In het verleden ligt het heden; 2011-2020), de Toelichting op de AWVK, de Gemeentelijke Onderzoeksagenda Archeologie (GOA) en het gemeentedekkende paraplubestemmingsplan Archeologie Den Haag. Wanneer tussentijds uit archeologisch onderzoek nieuwe gegevens beschikbaar komen, wordt deze informatie meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen en te zijner tijd worden verwerkt in de actualisatie van het beleid en de beleidsinstrumenten.

Op basis van In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning wordt van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting gevraagd om de archeologische waarde van het terrein, dat door de bodemingreep verstoord wordt, in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld (zone Waarde-Archeologie 1) wordt hierbij vooral gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kan de gemeente aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden verbinden, zoals

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg. De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

3.3 Ruimtelijk beleid

3.3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Statenkwartier worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Statenkwartier geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.3.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. In gebieden waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt is de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Het bestemmingsplan Statenkwartier is overwegend een conserverend plan. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft derhalve niet te worden toegepast.


Het bestemmingsplan Statenkwartier is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.3.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Het RSP is echter nog steeds het actuele beleid. Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Het bestemmingsplan Statenkwartier is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.3.4 Gemeentelijk beleid
3.3.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

Het bestemmingsplan Statenkwartier is voor een deel gelegen in de kansenzone Internationale Kustzone. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt. Binnen het plangebied zijn geen grote ontwikkelingen voorzien.

3.3.4.2 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2015

Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” formuleert een nieuwe ruimtelijke opgave.Het IpSO 2015 biedt een samenhangend inzicht in de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen. De projectenportefeuille wordt beoordeeld in het licht van ambities, marktomstandigheden en beschikbare middelen. Tegelijkertijd met dit IpSO wordt financieel gerapporteerd over de lopende gemeentelijke projecten. Conform de beheersregels Grondexploitaties 2012 zijn de Meerjaren Prognose Grondexploitaties en de rapportages Grip op Grote Projecten bijlagen bij het IpSO. Het IpSO 2015 heeft geen directe relatie tot het plangebied Statenkwartier.

3.3.4.3 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 (RIS 159469) door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor het Statenkwartier in dat invulling wordt gegeven aan:

  • optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik.

Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen en/of minimaal vijf bouwlagen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag / dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is een regeling voor dakopbouw opgenomen. In Hoofdstuk 5 worden de totstandkoming van en de regeling zelf nader toegelicht. Er wordt aangegeven waar wel en waar geen dakopbouwen zijn toegestaan.

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

In de nota 'Groen kleurt de stad' - Beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 is het beleid voor het groen van Den Haag weergegeven.

Dit beleid is verwoord in een tweetal doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker.
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige betekenissen en waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd in de “Structuurvisie 2020” in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten.

In de nota zijn m.b.t. de Stedelijke Groene Hoofdstructuur twee kaarten opgenomen; een kaart met de “Stedelijke Groene Hoofdstructuur” en een kaart met “Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur”.

Op de Westduinweg, Johan de Wittlaan, President Kennedylaan, Van Boetzelaerlaan, Statenlaan en Stadhouderslaan staan bomenrijen welke behoren tot de Stedelijk Groene Hoofdstructuur.

Het aan de Doornstraat gelegen Doornpark en het afgesloten deel aan de zijde van de Scheveningsweg is een groengebied met bijzondere ecologische waarden.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

Het groen bij de Doornstraat en de Frankenstraat/Van Dorpstraat (Doornpark) en het groen en water aan de kant van de Kranenburgweg en Westduinweg behoren tot de bestaande ecologische verbindingszone.

De Westduinweg (vanaf de Doornstraat tot de Johan de Wittlaan) net buiten het plangebied is een gewenste ecologische verbindingszone.

3.4.3 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (motie rv 84.2011/2 over behoud groen(beleving) wijken RIS 181878).

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. In dit bestemmingsplan is een aan- en bijgebouwenregeling opgenomen. Vanwege de aanwijzing tot rijksbeschermd stadsgezicht is in vrijwel het gehele plangebied geen sprake van vergunningsvrij bouwen.

De randen van het plangebied met villabebouwing hebben voor het merendeel een groen ingerichte voortuin. Om deze karakteristiek van losstaande bebouwing met een groene setting te behouden en te versterken zou daar waar mogelijk de echte groen ingerichte delen van de voortuinen als 'Tuin' moeten worden bestemd.

3.5 Water

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap draagt zorg voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in sloten en vaarten. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakte afspraken verwerkt.

3.5.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

In het recent opgestelde beleidsdocument "beperken en voorkomen van wateroverlast '(Delfland, 2014) is vastgelegd, dat bij nieuwe ontwikkelingen de waterhuishouding op alle aspecten minimaal evengoed moet blijven functioneren, het standstill-principe.

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het hoogheemraadschap van Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht. De handreiking staat op http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/watertoetsportaal


Wateragenda en visie Toekomstbestendig Den Haag

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn. Belangrijk nieuw element in de Wateragenda is dat het zich behalve op de waterkwaliteit en waterveiligheid óók op ruimtelijke ontwikkelingen, economie, recreatie en cultuurhistorie richt.

De lange-termijn-doelstelling voor het Haagse waterbeleid luidt als volgt: “Het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan”.

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangegeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden, met een doorzicht tot 2020. De gezamenlijke ambitie van de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap Delfland is: “Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad.” Kern is dat het Haagse watersysteem op dit moment grotendeels op orde is. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, blijft het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel. Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd;
  • Pak kansen door samen te werken en door slimme combinaties te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad;
  • Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.

Afvalwater en Riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.

Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Eigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van bouwkundige maatregelen om problemen met water in kelders, tuinen en kruipruimtes tegen te gaan, maar ook – in geval van verkeerd gebruik - voor het aanpakken van verstoppingen in hun aansluiting op de riolering. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Het Hoogheemraadschap Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Waterkwantiteit in het plangebied

Het Verversingkanaal ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. Op basis van de visie Toekomstbestendig Haags Water is er geen waterbergingsopgave aanwezig. Door de ligging op doorlatende duinzanden leent dit gebied zich in principe goed voor infiltratie in de bodem. Het betreft een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan waarin geen grote bouwontwikkelingen zijn voorzien. Hierdoor zal er geen toename van het verhard oppervlak in het plangebied zijn.

Waterkwaliteit in het plangebied

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Streven is om de afvoer van schoon regenwater richting de riolering te beperken.

Veiligheid en waterkering

Een klein deel van het plangebied valt binnen de beschermingszone van de zeewering. De keurzone van deze waterkering zal worden voorzien van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Deze dubbelbestemming zal op de verbeelding en in de regels worden opgenomen. Het plangebied ligt binnen de boezem van Delfland (-0,43 m NAP).

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het Statenkwartier grenst aan het Verversingskanaal dat onderdeel is van het KRW-waterlichaam 'Oostboezem'. Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap Delfland hebben in 2014 een bestuursovereenkomst 'Schoon en gezond water Delfland 2015-2021' gesloten. Hierin is als doel afgesproken om in het hele beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland schoon en gezond water te hebben dat bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Hierbij hoort het zoeken naar een goede inpassing en integratie van ruimtelijke maatregelen zoals natte ecologische zones, met de aan- en omliggende ruimtelijke functies en toetsen bij ruimtelijke ontwikkelingen of het mogelijk is om een deel van de KRW-opgave binnen de ontwikkeling uit te voeren.

De situatie bij het Verversingskanaal in het Statenkwartier laat (door aanwezigheid van steile oevers) weinig ruimte tot verbetering. Wel moet worden voorkomen dat in ecologische zin de oevers aan waarde inboeten. Voor het gebied zelf geldt dat -net als overal in de stad- zorgvuldig dient te worden omgegaan met de wijze van afvoer van hemelwater.

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem. De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). De RNM is echter nog steeds het actuele regionale beleid. De RNM richt zich op de plannen die de MRDH heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten de MRDH en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit”. De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol. Het openbaar vervoer dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van het stadsgewest Haaglanden voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.

In paragraaf 2.4.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de MRDH.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0009.jpg"

In de huidige situatie is het zuidelijk deel van Scheveningen Haven slecht op het OV-netwerk aangesloten. De reistijden zijn relatief lang en het Norfolkterrein ligt op meer dan 500 meter loopafstand van de dichtstbijzijnde tramhalte (Statenlaan en Willem de Zwijgerlaan). Het is een wens, eerder onder andere vastgelegd in de MIRT verkenning Haaglanden en de Haagse Nota Mobiliteit, om deze situatie te verbeteren.

In de periode 2016 – 2022 wordt in Scheveningen Haven een programma ontwikkeld van nieuwe woningen, kantoren, winkels en voorzieningen. Daarmee zal het aantal inwoners, werknemers en bezoekers aan Scheveningen Haven flink groeien. Het zwaartepunt van deze ontwikkelingen ligt op het Norfolkterrein en op het Noordelijke Havenhoofd.

De Investeringsagenda Werelds Netwerk aan Zee, ontstaan met de verkoop van aandelen HTM aan NS, heeft als doel om comfortabel, snel, veilig en betrouwbaar openbaar vervoer te bieden aan een structureel groeiend aantal OV-reizigers in Den Haag. In het bijzonder streeft de Investeringsagenda naar betere bereikbaarheid van toplocaties in Den Haag, zoals Scheveningen Haven. In de agenda is geld gereserveerd voor de aanleg van een hoogwaardige tramverbinding naar Scheveningen Haven, waarbij het Norfolkterrein goed bediend wordt.

Er wordt onderzocht op welke manier bovengenoemde doelstellingen het beste bereikt kunnen worden. Daartoe worden verschillende varianten bekeken en beoordeeld op de genoemde doelstellingen. Vooralsnog is nog geen keuze gemaakt voor een tracé. Gelet hierop is in het bestemmingsplan nog geen rekening gehouden met het mogelijke tracé.


Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn,

De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0010.jpg"

In en rond het bestemmingsplangebied voor het Statenkwartier zijn verschillende gebieds- ontsluitingswegen te onderscheiden. Aan de zuidzijde van het gebied ligt de President Kennedylaan. Dit is een Stedelijke Hoofdweg en is onderdeel van de langere Noordwestelijke Hoofdroute. Net buiten het plangebied - aan de westzijde - ligt de Houtrustweg. De Houtrustweg is ook een Stedelijke Hoofdroute en vormt vanaf de Noordwestelijke Hoofdroute de primaire ontsluiting van het havengebied van Scheveningen. De Stadhouderslaan-Statenlaan is een wijkontsluitingsweg en is een belangrijke route voor autoverkeer binnen het Statenkwartier. De overige straten binnen het plangebied zijn ingericht als 30 km/uur gebied. De genoemde gebiedsontsluitingswegen maken allen onderdeel uit van het hoofdroutenetwerk voor nood- en hulpdiensten.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

Zowel aan de oostzijde als aan de westzijde van het bestemmingsplangebied is een sterroute voor de fiets voorzien. Het gaat dan om de sterroutes langs de Scheveningseweg en langs het Verversingskanaal. Deze laatste route is nog niet van fietsvoorzieningen voorzien. Dwars door het plangebied ligt een hoofdfietsroute, te weten langs de Stadhouderslaan-Statenlaan. Ook langs de rand van het Statenkwartier liggen belangrijke hoofdfietsroutes, te weten langs de President Kennedylaan en langs de Westduinweg. Naast deze wegen zijn ook op enkele andere wegen fietsvoorzieningen aangebracht. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Van Boetzelaerlaan en om delen van de Willem de Zwijgerlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0260DStatenkwar-53VA_0011.jpg"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” (RIS 168473 nov. 2009). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen.

Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100m2 bruto vloeroppervlak.

In bijlage 4 van de regels is de bijlage 4 van de Nota Parkeernormen Den Haag opgenomen. In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. In bijlage 5 van de regels zijn fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.

3.7 Wonen

3.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (RIS 167788 vastgesteld op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. 

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Elke sfeer dient ook de kwalitatief bijpassende woningen te krijgen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur.

Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Het plangebied Statenkwartier valt in de Woonmilieu in het stedelijk woonmilieu, een milieu met een woningdichtheid van ca 50 a 60 woningen per hectare, met als woonsfeer 'statig en klassiek'. Het gebied heeft vooral een woonfunctie. Statenkwartier is in de woonvisie benoemd als een beheergebied, het wonen beleid is gericht op behoud van het statige en klassieke karakter en sfeer en het versterken van het internationale vestigingsklimaat in de openbare ruimte.

3.7.2 Woningsplitsing

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. Deze beleidsregel is van toepassing in de gebieden waar een bestemmingsplan van toepassing is met een regeling voor dakopbouwen.

Net zoals bij dakopbouwen wordt, in de Nota Voorraadbeleid (16 maart 2015), eenzelfde systematiek toegepast in gebieden waar uitgaande van de woningvoorraad aanleiding kan zijn van verzoeken om splitsing. De vergunning kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing (woningvorming) woningen van <40m2 woonoppervlakte ontstaan en/of de parkeerdruk in het gebied hoger is dan 90%. In het verlengde van het kamerbewoningsbeleid wordt bouwkundige splitsing (woningvorming) in de aangewezen kwetsbare gebieden niet bij recht toegestaan. In het bestemmingsplan Statenkwartier is woningsplitsing alleen middels een afwijking toegestaan.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit”. Deze nota is door de Raad vastgesteld op 6 oktober 2011 (RIS 181227).
De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, onder meer met topopleidingen.

3.8.1 Bedrijven

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren wordt veel gedacht aan functiemenging. In de notitie 'Functiemengingstrategie (RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).

Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:

  • Categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • Categorie B betreft de activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • Categorie C betreft activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
3.8.2 Detailhandel

Provinciaal beleid

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te ontwikkelen centra

Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:

  • Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;
  • Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.

Overige aankoopplaatsen

De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:

  • 1. Mede uit het oogpunt van leefbaarheid, kan dynamiek in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur in principe ruimte worden geboden.
  • 2. Het voorzieningenniveau houdt logischerwijs niet altijd gelijke tred met de bevolkingsgroei. Een sterke bevolkingsgroei (die recent plaats heeft gevonden of aanstaande is) kan daarom een rechtvaardiging bieden voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.
  • 3. Saldering als gevolg van herstructurering kan tot slot eveneens een reden zijn voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.


Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.

Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden.

Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.

Het huidige winkelvloeroppervlak kan in omvang verminderd worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.

Regionaal beleid
Het Stadsgewest Haaglanden heeft in november 2013 de Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 vastgesteld.

Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). De Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 is echter nog steeds het actuele beleid.
De MRDH streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert de MRDH de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door de MRDH.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'.

Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (RIS127850) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen. Zes winkelgebieden zijn opgedeeld in een kerngebied en een rek- en krimpflank (niet behorende tot de Hoofdwinkelstructuur), met als doel het winkelaanbod verder te concentreren in een krachtig kerngebied.

De landelijke detailhandelssector heeft sinds de vorige monitor in 2009 een moeilijke periode doorgemaakt. De economische crisis met daarbij dalende bestedingen en consumentenvertrouwen heeft het winkellandschap beïnvloed. Daarnaast verplaatsen steeds meer bestedingen zich naar het internet. Tenslotte is de demografie in beweging met o.a. een groei van het aantal kleine huishoudens, vergrijzing en verkleuring. Positief punt hierbij is dat de bevolking in Den Haag is gegroeid en dat blijft doen de komende jaren, met daarmee een vergroting van het aantal consumenten en bestedingen.

Versterking van de hoofdwinkelstructuur is leidraad van het detailhandelsbeleid. Schaalvergroting, zowel bij ketens, maar ook bij zelfstandigen, zijn trends waarop we moeten inspelen om gezonde winkelgebieden te behouden. Een goede mix tussen grotere trekkers en kleinere winkels is daarbij van levensbelang. Winkelgebieden met sterk dagelijks aanbod met een goede mix tussen zelfstandigen en winkelketens, ook op het gebied van horeca hebben een beter toekomstperspectief in het licht van de huidige trends en daarmee ook voor de werkgelegenheid. Uit de detailhandelsmonitor 2013 blijkt dat de leegstand laag is en dat het winkelgebied goed functioneert. De sterke en aantrekkelijke mix tussen zelfstandigen en winkelketens maken dit winkelgebied tot een parel. Ook wordt geconcludeerd dat er een tekort aan grootschalige winkelunits is. Gelet op het voorgaande zijn in het plan derhalve geen maximale oppervlaktematen voor winkelunits meer opgenomen.

In het Statenkwartier behoren de Frederik Hendriklaan, de Aart van der Goesstraat en een deel van de Willem de Zwijgerlaan tot de hoofdwinkelstructuur.Behoud en versterking van deze voor menig hagenaar belangrijke winkelconcentratie is uitgangspunt in dit bestemmingsplan


Ambulante handel & kiosken (Nota markten, straten en kiosken, RIS 283883)

De nota Markten, Straathandel en Kiosken (RIS283882) maakt onderscheid in ambulante handel (waaronder straathandel) en sedentaire handel (o.m. kiosken). Standplaatsen voor ambulante handel zijn in de openbare ruimte gelegen plaatsen waar vanuit een mobiele verkoopinrichting goederen worden verkocht, ambachten worden uitgevoerd of eten en drinken wordt verstrekt en worden aan het einde van de dag opgeruimd. Kiosken zijn op zichzelf staande gebouwen geplaatst in de openbare ruimte en die gebruikt worden voor consumptieve en/of detailhandelsdoelen en permanent zijn.

Veel standplaatsen die ooit begonnen zijn in het kader van ambulante handel, zijn inmiddels permanente voorzieningen geworden. Ondernemers worden de keuze voorgelegd om weer ambulante handel te gaan bedrijven vanuit een mobiel verkooppunt of om hun bestaande verkooppunt te laten voldoen aan de eisen die voor kiosken gelden. Hiervoor is een ruime overgangstermijn van 5 jaar vastgesteld. Bij de actualisering van de bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met de bestaande rechten.

In onderhavig bestemmingsplan wordt ambulante handel mogelijk gemaakt op basis van de algemene gebruiksregels. Voor de kiosken geldt dat deze reeds mogelijk waren op basis van het voorheen geldende plan. Om die reden worden deze kiosken door middel van de functieaanduidingen "specifieke vorm van detailhandel-kiosk" of "specifieke vorm van horeca - kiosk" op de verbeelding worden opgenomen. Ter plaatse van de Frederik Hendrikstraat / Willem de Zwijgerlaan wordt een bestaande kiosk verplaatst in verband met de aanleg van een rotonde. In dit plan zal de kiosk daarom op de nieuwe locatie worden opgenomen op de verbeelding.

Coffeeshops

Het Haagse coffeeshopbeleid wordt door de gemeenteraad bepaald en mede door de commissie Veiligheid, Bestuur en Financiën (VBF) in samenspraak met burgemeester en wethouders bewaakt. De binnen het Geuzenkwartier aanwezige coffeeshop (Westduinweg 59) wordt op grond van gemeentelijk beleid gedoogd. Dat betekent niet dat de coffeeshop "positief" bestemd kan worden. Wel is binnen het bestemmingsplan rekening gehouden met de bestemming van het pand voor het geval dat de vestiging van de coffeeshop wordt opgeheven. Aan het pand waarin de coffeeshop is gevestigd is conform het voorgaande bestemmingsplan de aanduiding (h<2) (horeca tot en met categorie 2) gegeven. In de regels is vastgelegd dat een horecavestiging pas mogelijk is na beeindiging van de exploitatie van de coffeeshop.

3.8.3 Horeca

Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.


In onderhavig plangebied is de horeca met name gevestigd aan de Frederik Hendriklaan en de Aert van der Goesstraat en omgeving, als onderdeel van het winkelgebied.


Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.


Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.


Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag (RIS 260899) 'Check in The Hague' is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op een klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant. De gemeente staat in beginsel positief tegenover initiatieven (ook uitbreidingsplannen van bestaande hotels) in de speerpuntgebieden. De gemeente faciliteert indien mogelijk door onder meer te wijzen op strategische locaties en functiewijzigingen mogelijk te maken. Het gaat dan om initiatieven die daadwerkelijk iets toevoegen aan het bestaande aanbod en bijdragen aan de ruimtelijk-economische structuur, zoals bijvoorbeeld de initiatieven in Scheveningen Haven. Deze zijn onderdeel van een reeds vastgestelde en lopende gebiedsontwikkeling.

Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg.

In het bestemmingsplan Statenkwartier worden de bestaande hotelvoorzieningen opgenomen. Er worden geen nieuwe hotelbestemmingen toegevoegd.

3.8.4 Kantoren

Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook opgericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd.

Volgens het provinciale beleid (AmvB Ruimte) is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren een zgn. SER-laddertoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt en moet aan het bestemmingsplan c.q. bouwvergunning worden toegevoegd.

In het bestemmingsplan Statenkwartier zijn geen nieuwe ontwikkelingen van kantoren toegestaan. Voor de kantoren aan de strook Eisenhowerlaan/Scheveningseweg worden de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Voor de overige kantoren zal een wijzigingsbevoegdheid opgenomen worden om een gemengde bestemming met o.a. wonen mogelijk te maken Vanweg de geluidsbelasting dient voor deze locaties eerst de procedure hogere grenswaarde te worden doorlopen en de economische uitvoerbaarheid te worden aangetoond voordat een dergelijke bestemming bij recht opgenomen kan worden. Voor het kantoorpand aan de Scheveningseweg 54-60 is onlangs een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van een functiewijziging naar wonen. Dit kantoorpand is daarom wel reeds voorzien van de bestemming Gemengd-2.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Op 13 oktober 2005 is het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010. Haagse klasse(n)' door de gemeenteraad vastgesteld (RIS 132462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar, dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/ student, dat algemeen toegankelijk is en met de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

Voor het stadsdeel Scheveningen is op 18-02-2003 een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs vastgesteld.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In het plangebied Statenkwartier liggen geen GOA-basisscholen.

Kinderopvang

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren
3.9.2 Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • het in staat stellen van bewoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Het welzijnswerk omvat een breed scala aan functies, zoals signalering, sociale binding, opvang, hulpverlening, informatie, advies en participatie op wijk- en buurtniveau, en wordt in onze gemeente door verschillende instellingen en organisaties uitgevoerd. Hierbij gaat het om gesubsidieerde voorzieningen en activiteiten van vrijwilligers en professionals, waarbij het professionele welzijnswerk is ondergebracht bij vier decentrale welzijnsorganisaties en vier zelfstandige buurthuizen. Om adequaat tegemoet te kunnen komen aan de behoefte aan welzijnsactiviteiten werkt het welzijnswerk vraaggericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van methodieken die gericht zijn op het achterhalen van de welzijnsbehoeften van burgers.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er ook behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

Cultuurvoorzieningen

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente –evenals het rijk- uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, beeldende kunstinstellingen, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen. Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

Voorzieningen creatieve industrie

Met het programma Creatieve Stad Den Haag stimuleert de gemeente sinds 2005 de creatieve sector in de stad. Voor de creatieve industrie zijn gebieden met gemengde 'rommelige' milieus en voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijke omgeving favoriet als vestigingsplaats. In dit bestemmingsplangebied is een geschikt milieu voor de creatieve sector aanwezig. Dat moet gekoesterd worden.

In het gebied bevindt zich een relatief groot aantal ondernemers met een creatief vak (ontwerpers, fotografen, (binnenshuis)architecten) met een eigen werkruimte. Er bevinden zich geen verzamelpanden voor de creatieve industrie in het Statenkwartier e.o.

Kunst in de openbare ruimte

De (ver)plaatsing van kunstobjecten en gedenktekens in de openbare ruimte (evenals de private buitenruimte van bijvoorbeeld kantoren en gebouwen met een maatschappelijke functie) moet mogelijk zijn, ongeacht hun afmetingen.

3.10.2 Leisure

Den Haag streeft met Leisurenota Den Haag 2005-2010 naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.

Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen en van belang is voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

3.11.2 Spelen

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaand tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Tabel: Actieradius, speelbelasting en speeloppervlakte

Leeftijdsgroepen*   1 speelplek / per hoeveel kinderen   Actieradius   Speeloppervlakte  
0-6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 tot 150 meter   200 m2  
7-12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 tot 600 meter   500 m2  
13-18 jaar   100 tot 125 kinderen   1000 meter   > 750 m2  

Bronvergelijking: Handboek gemeentelijk speelruimtebeleid, 2006.

Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Tabel: Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)

Woonmilieu   Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw  
Centrum stedelijk   2,742  
Stedelijk vooroorlogs   2,260  
Groen stedelijk   1,779  
Stedelijk naoorlogs   2,160  
Stadsrand 20e eeuw   2,152  
Stadsrand modern   2,996  
Werkgebieden   2,245  
Totaal   2,702  

Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96

Daar waar in de richtlijn van 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dient de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.

Plaatsing speelplek

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

De in het plangebied aanwezige speelvoorzieningen zullen worden opegenomen in de bestemmingen Groen, Verkeer - Verblijfsstraat en Verkeer - Verblijfsgebied.

3.12 Duurzaamheid

3.12.1 Duurzaamheidsbeleid

Klimaatplan en energievisie

De ambities op het gebied van klimaat en energie zijn verwoord in het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (RIS 180173 ). Ambitie van de gemeente Den Haag is om in 2040 als stad klimaatneutraal te zijn, met als tussenstap 30% minder CO2-uitstoot in 2020 (ten opzichte van 1990). Een stad is klimaatneutraal wanneer schone en vernieuwbare bronnen de stad volledig voorzien in het directe energieverbruik. De kansen voor CO2-reductie liggen vooral in de sectoren wonen en werken. Bij mobiliteit is het huidige beleid al gericht op CO2-reductie doordat wordt ingezet op een modal shift van auto naar OV en fiets.

De Energievisie schetst een beeld van de maatregelen die nodig zijn om de Haagse energiehuishouding te verduurzamen. De energievisie geeft een streefbeeld voor 2040. De verwachting is dat in 2040 ongeveer 40% van de energievraag binnen de eigen grenzen kan worden opgewekt.

Voor het Statenkwartier zijn de volgende maatregelen uit de energievisie relevant:

  • Energiebesparing, door het isoleren van de bestaande voorraad en door energieneutrale nieuwbouw
  • Warmte koude opslag in de bodem
  • Toepassing van zonne-energie; pv-panelen zijn goed te combineren met nieuwbouw, maar ook op daken van bestaande (bedrijfs)bebouwing.
  • Winning van energie uit biomassa.
  • Uitbreiding warmte- en koudenetten.

Uitvoeringsplan Klimaatbestendig Den Haag

Het uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.

Een klimaatbestendige stad houdt in dat bij de inrichting en het bouwen in de stad rekening wordt gehouden met de effecten van klimaatverandering. Kort samengevat krijgt Den Haag te maken met grotere extremen in neerslag (teveel en te weinig), zeespiegelstijging en meer hete zomerse dagen. Deze effecten zijn ook van invloed op de ontwikkeling in Statenkwartier. Maatregelen die van belang zijn voor de planvorming zijn:

  • Beter vasthouden van water. Dit helpt om te snelle afwenteling op het watersysteem of rioolsysteem tijdens extreme neerslag te voorkomen. In Statenkwartier zijn er goede mogelijkheden voor bovengrondse afvoer en natuurlijke infiltratie in de bodem, kleinschalige waterbuffering in de openbare ruimte en de aanleg van groene daken.

Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw

Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven op het vlak van energie, kust-klimaat-groen, bewegen en bouwen en hergebruik. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houden met 'de eindgebruiker centraal' en de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Met deze voorwaarden in gedachten draagt het vakgebied stedenbouw op drie manieren bij aan duurzame ontwikkeling, ook in Statenkwartier. Belangrijk is het vormgeven aan toekomstbestendige stedelijke structuren: het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen. Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming, ook in Statenkwartier.

Duurzaam bouwen in Den Haag

Bij nieuwbouwontwikkelingen in Statenkwartier gelden de volgende beleidskaders voor duurzaam bouwen:

  • Bouwbesluit: nieuwbouw dient te voldoen aan het bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Bij de ontwikkeling van nieuwbouw woningen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC.
  • GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en een GPR-waarde van 8 voor utiliteitsbouw. Deze GPR-waarde is niet afdwingbaar. Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte. Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook een vergelijkbaar dubo-instrument gebruiken mits minimaal een vergelijkbare ambitie geleverd wordt.
  • Kantorenstrategie: voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (RIS 170032).

EPC- en GPR-waarden worden niet geborgd via het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat er bij de ontwikkelingen in het kader van dit bestemmingsplan in een vroegtijdig stadium rekening wordt gehouden met dit beleid, omdat dit kan leiden tot keuzen die van invloed zijn op de (steden)bouwkundige uitwerking van de plannen.

3.12.2 Gebiedsgericht milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot de gebiedstypen Wonen en Gemengd Wonen.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het de gebiedstypen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype Wonen  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Maximaal  
Lucht   Maximaal  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  
 
Thema   Ambitie Gebiedstype Gemengd Wonen  
Bodem   Extra  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Extra  
Lucht   Extra  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Extra  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra  
Klimaat   Maximaal  

Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor het bestemmingsplan relevante milieuaspecten in beeld gebracht.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Vanwege het overwegend conserverende karakter van dit bestemmingsplan is een MER niet noodzakelijk.

De aard en omvang van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, vereisen niet dat een milieueffectrapport (MER) wordt opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Externe veiligheid kan gedefinieerd worden als de veiligheid voor de omgeving van een gevaarlijke inrichting of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, PGS-15-opslagplaatsen, ammoniakkoelinstallaties en aardgasreduceerstations;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water.

Het Bevi en het Bevb hebben als doel burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. De besluiten hanteren daartoe verplichte afstanden en grens- of richtwaarden en gaan uit van twee normen:

  • Het 'Plaatsgebonden Risico' (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon, die zich continu en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Dit risico mag onder normale omstandigheden voor burgers nergens groter zijn dan één op één miljoen (10-6) per jaar. Het plaatsgebonden risico kan door middel van contouren op een kaart worden aangegeven.
  • Het 'Groepsrisico' (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Naast de berekende waarden voor het GR moeten hierbij de zelfredzaamheid van burgers en de beheersbaarheid (door hulpverleningsorganisaties) van ongelukken worden beschouwd en onderbouwd. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnotities en -nota's.

Verder onderscheiden het Bevi en het Bevb kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Zo wordt een woonwijk als een kwetsbaar object en twee woningen op één hectare als een beperkt kwetsbaar object omschreven.

4.3.2 Toetsingskader

Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.

De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd. Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).

Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

4.3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

De regionale visie Externe Veiligheid “Samen Werken aan Externe Veiligheid” (2006) van Haaglanden is gericht op het beheersen van de risico's van het werken met en het opslaan en transporteren van gevaarlijke stoffen. Het doel daarvan is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld. Welk risico aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging en duidelijke informatie aan burgers en bedrijven. Ook het Haags Gebiedsgericht Milieubeleid is erop gericht om afhankelijk van de gebiedstypen plaatsgebonden risico's en groepsrisico's beperkt te houden. Dit houdt in dat in gebieden met woonfuncties de risico's verwaarloosbaar moeten zijn en dat de risico's in werk- en verkeersgebieden klein moeten zijn.

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (RIS259485/RIS260481). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

  • 1. De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.
  • 2. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risico arme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.
  • 3. Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.
  • 4. Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risico belasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.
  • 5. Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effect maatregelen aan de orde.

In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

  • Structuurvisie niveau: Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
  • Bestemmingsplan niveau: Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
  • Bouwplan niveau: Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Bij een dergelijke ontwikkeling wordt dan een expliciet collegebesluit genomen omtrent de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

4.3.4 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van een hogedruk aardgastransportleiding. De planologisch relevante leidingen worden op de verbeelding met de dubbelbestemming "Leiding - Riool" en "Leiding - Water" opgenomen.

4.3.5 Risicovolle inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied is een LPG-tankstation gevestigd (Van Stolkweg). De ondergrondse tank en het LPG-vulpunt liggen aan de Professor B.M. Teldersweg. De veiligheidscontouren van het LPG-tankstation reiken niet verder dan de Scheveningseweg, die de noordoostelijke begrenzing van het plangebied vormt. De met het LPG-tankstation samenhangende risico-contouren liggen dus niet binnen het plangebied.

Het voorgaande neemt echter niet weg dat bij een ongewenste gebeurtenis nadelige effecten binnen het plangebied kunnen optreden. Op grond van artikel 6, lid 2 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen moet daarom voorts worden uitgegaan van een invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt. Dit vulpunt bevindt zich als gezegd aan de Professor B.M. Teldersweg. Ook de afstand tussen dit vulpunt en de begrenzing van het plangebied is eveneens groter dan 150 meter. Binnen het plangebied zijn er geen gronden waar ontwikkelingen kunnen zijn die van invloed zijn op de externe veiligheid. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het plan op dit punt voldoende waarborgen voor de externe veiligheid biedt en nader onderzoek niet noodzakelijk is.

In het plangebied zijn twee gasdrukregel- en -meetstations op de volgende locaties gevestigd:

  • Statenlaan t/o 52
  • Kranenburgweg t/o 61


De 10-6 veiligheidscontour voor deze stations bedraagt 15 meter. Binnen deze contouren bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten.

4.3.6 Vervoer gevaarlijke stoffen

In paragraaf 4.3.6 is sprake van vervoer van LPG over de President Kennedylaan ten behoeve van het bevoorraden van het LPG-tankstation. Voor het LPG-tankstation aan de Van Stolkweg is bij besluit van 2 juli 2014 ontheffing van de route gevaarlijke stoffen verleend voor het bevoorradenDe aanvoer van LPG vindt plaats via het Hubertusviaduct, de Prof. B.M. Teldersweg en de Van Stolkweg (doorsteek tussen beide delen van de Prof. B.M. Teldersweg). Na het lossen rijdt de tankwagen weer terug via de Prof. B.M. Teldersweg en het Hubertusviaduct. De ontheffing geldt voor de duur van 5 jaar.

Er vindt geen vervoer van LPG over de President Kennedylaan plaats. Deze weg is op grond ven het routeringsbesluit van de gemeenteraad wel in algemene zin aangewezen als mogelijke ontheffingsroute voor routeplichtige gevaarlijke stoffen.

4.3.7 Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen (bijvoorbeeld ramen en deuren sluiten). Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijkst en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. In juni 2012 is in Haaglanden een voorlichtingscampagne gestart. Inmiddels is E-Alert op 8 november 2012 in heel Nederland ingevoerd. Het systeem wordt via de landelijke publiekscampagne 'NL-Alert Direct Informatie bij een noodsituatie' onder de aandacht van (Haagse) burgers gebracht. Informatie over de werking van het alarmeringssysteem en de geschiktheid van een mobiele telefoon voor het ontvangen van E-alerts is te vinden op de volgende webpagina: http://www.nederlandveilig.nl/nl-alert/.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Industrie & spoorwegen

In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen daarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd. In en rond het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen en waarbinnen een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De wet maakt een uitzondering voor wegen waar de maximale snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai 63 dB. Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden en uit akoestisch onderzoek voldoende onderbouwd is gebleken dat maatregelen om die overschrijding teniet te doen of te beperken niet mogelijk of haalbaar zijn, kan parallel aan de bestemmingsplanprocedure, een procedure voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder worden gestart. Deze procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Wijzigingsbevoegdheden kantoortransformatie

Ten behoeve van kantoortransformatie zijn in dit bestemmingsplan op een aantal locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Voor deze ontwikkeling is een geluidsonderzoek (op hoofdlijnen) uitgevoerd (zie bijlage 2  van de toelichting). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op deze locaties als gevolg van de zoneringsplichtige wegen in een aantal gevallen hoger zal liggen dan de voorkeursgrenswaarde, maar dat in geen van deze gevallen de maximaal te ontheffen waarde wordt overschreden. Ook voor de niet zoneringsplichtige wegen geldt eveneens dat in een aantal gevallen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Ook in die gevallen is geen sprake van een zodanige geluidbelasting dat – als sprake zou zijn van een zoneringsplichtige weg – de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden.

Op de geluidbelasting door de zoneringsplichtige wegen is, in die gevallen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, het gemeentelijke ontheffingsbeleid van toepassing. Dit ontheffingsbeleid is neergelegd in het beleidsdocument "Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder" van de gemeente Den Haag. Op grond van dit beleid moet bij een dreigende overschrijding van de voorkeursgrenswaarde worden nagegaan of deze overschrijding door het treffen van maatregelen teniet gedaan kan worden. Daarbij kan worden gedacht aan maatregelen aan de geluidsbron, maatregelen in het gebied tussen de bron en de ontvanger of maatregelen aan de ontvanger. Deze afweging zal onderdeel uitmaken van het gedetailleerde akoestisch onderzoek dat te zijner tijd bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal worden uitgevoerd.

Op basis van het uitgevoerde geluidsonderzoek is op dit moment voldoende aannemelijk dat deze ontwikkeling ten aanzien van de geluidsbelasting mogelijk is. Het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid is daarom in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan Statenkwartier maakt slechts enkele relatief kleine ontwikkelingen mogelijk en deze vallen dus ruim binnen de definitie van 'niet in betekenende mate'. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen kortom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura2000-gebieden) is geregeld in de Herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.

In Den Haag hebben we te maken met de Natura2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.

Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen kunnen hebben voor het nabij gelegen Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal.

4.6.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde “bebouwde kom Boswet” geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de bebouwde kom Boswet zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke APV van toepassing. De grens bebouwde kom Boswet kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens. De Boswet is niet van toepassing als gronden, vastgelegd in een goedgekeurd bestemmingsplan, geen bosbestemming hebben.

Binnen het plangebied is de Boswet niet van toepassing.

4.6.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in Nederland voorkomende soorten. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen). Daarnaast legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling. Er blijven echter nog veel soorten over die strenger beschermd zijn en waarmee men bij een groot deel van de ruimtelijke ingrepen te maken krijgt (zoals vleermuizen, vogels, eekhoorn, rugstreeppad). Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen uit de Flora- en Faunawet.

In het bestemmingsplangebied komen soorten van de lichtste beschermingscategorie voor zoals gewone vogelmelk, egel, vos, gewone pad en diverse (spits)muizen. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling. Binnen het gebied komen verschillende beschermde muurplanten voor zoals tongvaren en steenbreekvaren (tabel 2). Van de zwaar beschermde soorten (tabel 3/bijlage IV Habitatrichtlijn) komen verspreid over het gebied diverse soorten vleermuizen (zoals gewone- en ruige dwergvleermuis) en vogels voor. Alle inheemse broedvogels zijn in het broedseizoen beschermd. In het gebied bevinden zich (vermoedelijk) nesten van de huismus en de gierzwaluw. Deze zijn het gehele jaar door beschermd. Dit geldt ook voor het nest van de in het gebied voorkomende grote bonte specht als in de omgeving niet voldoende nestgelegenheid aanwezig is. In het Doornpark komt de zwaar beschermde vroedmeesterpad voor (tabel 3) (www.ndff.nl; De Groene Ruimte, 2014). Voor deze soorten worden bij eventuele ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk één of meer verboden uit de Flora- en faunawet overtreden. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden. (Als in de toekomst activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode, geldt voor tabel 2-soorten een vrijstelling. ) Uit natuuronderzoek moet blijken welke effecten het bestemmingsplan heeft op deze soorten en of deze effecten voorkomen kunnen worden. Het bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van deze soorten. Als soorten van de zwaarste beschermingscategorie van toepassing zijn, geldt:

  • onderbouwing groot maatschappelijk belang;
  • toelichting op de afweging voor voorgenomen activiteit;
  • onderbouwing locatiekeuze en onderzoek naar alternatieve locaties.
4.6.4 Bescherming van bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. www.denhaag.nl/bomen

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag 2013 - RIS 265314.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn (voldoende) onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en zal eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.4 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kunnen in paragraaf 5.5 de opzet van het bestemmingsplan en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt een aantal ontwikkelingen mogelijk:

  • a. functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw, zie paragraaf 5.2.1);
  • b. optoppen (vijf bouwlagen/dakopbouwen, zie paragraaf 5.2.2);
  • c. recent vergunde initiatieven (zie paragraaf 5.2.4).
  • d. aanpassing hoogte tbv ontwikkeling Eisenhowerlaan 126-128 (zie paragraaf 5.2.5).
5.2.1 Functiewijzigingen

Conform het kantoorbeleid word het verminderen van kantoorruimte binnen Statenkwartier ingezet en mogelijkheden opgenomen tot een functiewijziging. Daarom hebben een aantal kantoorpanden een wijzigingsbevoegheid gekregen naar Gemengd-2 (waarbinnen tevens de functie wonen is toegestaan).

5.2.2 Optoppen
5.2.2.1 Vijf bouwlagen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen. Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria bij het toepassen van minimaal vijf lagen zijn:

  • de betekenis van de route in de stad;
  • de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van vijf bouwlagen:

Scheveningseweg

De Scheveningseweg is de oudste stedelijke lijn, aangelegd door Huygens in 1665. Het verbindt de binnenstad rechtstreeks met Scheveningen-Dorp. De Scheveningseweg wordt getypeerd door een voornaam en breed laanprofiel. Hieraan gelegen zijn statige hoge villa's en vrijstaande appartementencomplexen. De hoogte van beide staat veelal gelijk aan vijf bouwlagen. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is dus gekenmerkt door de open ontspannen verkaveling met toch forse bebouwing. De gehandhaafde oude villa's zijn van dien aard dat ze in belangrijke mate bijdragen aan dit karakter. Het (Rijks)beschermd stadsgezicht geld voor deze straat en heeft als doel de restanten van de villa's structuur te behouden.

Op basis van het voorafgaande wordt de conclusie getrokken dat er geen aanleiding is tot toepassing van minimaal vijf bouwlagen

President Kennedylaan

De President Kennedylaan is onderdeel van de Noordwestelijk Hoofdroute. De verbind de A4 en Wassenaar via de Hubertustunnel met Kijkduin. De President Kennedylaan wordt getypeerd door een parkachtig laanprofiel. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is gekenmerkt door de 'parkway' met het Stadhoudersplantsoen. Hieraan gelegen zijn mooie naoorlogse kantoren of recent gebouwde appartementencomplexen van vijf of meer bouwlagen, beide van dien aard dat ze in belangrijke mate bijdragen aan het 'parkway'-karakter. Het (Gemeentelijk)beschermd stadsgezicht geld voor deze straat en heeft als doel de restanten van de wederopbouwstructuur te behouden.

Langs deze weg is de bebouwing al minimaal vijf bouwlagen

Kranenburgweg/ Verversingskanaal 

De Kranenburgweg is gelegen aan het Verversingskanaal en haar groene oevers. Deze stedelijk, en morfologisch herkenbare, lijn loopt over een grote lengte van de Haven naar het park de Verademing, waarna het in het brede profiel van lijn 11 zelfs doorloopt tot aan station Hollands Spoor. De Kranenburgweg/ Verversingskanaal wordt getypeerd door een zeer wijds profiel. Hieraan gelegen is vooral drielaagse bebouwing ter hoogte van het Statenkwartier. Enkel op de hoeken met Westduinweg en President Kennedylaan is sprake van hoger dan (vijf-laagse) bebouwing. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is gekenmerkt door de groene oevers van het brede kanaalprofiel. Hieraan gelegen zijn soms tweelaagse maar veelal drie laagse huizen of portiekwoningen beide veelal met zorgvuldige architectonische gevels. Het (Rijks)beschermd stadsgezicht geldt voor deze straat en heeft als doel de structuur en bebouwing te behouden.

Langs deze weg wordt niet uitgegaan van het toepassen van minimaal vijf bouwlagen, wel kan, waar sprake is van twee- of drielaagse bebouwing een dakopbouw in de vorm van een kapverdieping ingepast worden.

Statenlaan

De Statenlaan is gelegen midden in Statenkwartier en deelt deze in twee. Het is voortzetting van de stedelijke, en morfologisch herkenbare, lijn die over een grote lengte vanuit Rijswijk door de stad loopt. De Statenlaan wordt getypeerd door een zeer breed profiel. Hieraan gelegen is vooral drielaagse bebouwing ter hoogte van het Statenkwartier. Enkel op de hoeken met de Frederik Hendriklaan en de President Kennedylaan is sprake van hogere bebouwing van circa vijf lagen. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is gekenmerkt door het groene plantsoen in het midden en de bomenrijen. Hieraan gelegen zijn soms tweelaagse maar veelal drielaagse huizen of portiekwoningen beide veelal met zorgvuldige architectonische gevels. Dit geld niet voor het deel tussen de Van Boetzelaerlaan en de Westduinweg. Het (Rijks)beschermd stadsgezicht geld voor deze straat en heeft als doel de structuur en bebouwing te behouden.

Gezien de karakteristiek van de laan wordt niet uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen, enkel bij de hoek met de Westduinweg is het mogelijk om vijf lagen in te passen bij nieuwbouw.

Van Boetzelaerlaan

De Van Boetzelaerlaan is de route die het Geuzenkwartier onderscheidt van het Statenkwartier. Deze stedelijk, en morfologisch herkenbare, diagonale lijn loopt van de Conradkade, kruist vervolgens de Statenlaan waarna het in de vorm van het lijn 11 tracé doorloopt tot aan de kust bij keerlus. De laan wordt getypeerd door een zeer wijds profiel. Hieraan gelegen is soms tweelaagse, maar vooral drielaagse bebouwing, soms met daarop een vierde laag. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is gekenmerkt door het brede groene plantsoen in het midden en de bomenrijen. Hieraan gelegen is bebouwing met veelal zorgvuldige architectonische gevels, waarbij de zijde van het Geuzenkwartier op stukken veel minder uitgewerkt is. Het deels (Rijks)beschermd stadsgezicht geld voor deze straat en heeft als doel de structuur en bebouwing te behouden.

Ook hier wordt, net zoals bij de Statenlaan niet uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen, wel kan, waar sprake is van twee- of drielaagse bebouwing een dakopbouw in de vorm van een kapverdieping ingepast worden.

Westduinweg

De Westduinweg is gelegen aan de rand van het Statenkwartier en vormt de overgang richting het havenkwartier. Deze stedelijk, en morfologisch herkenbare, lijn loopt in het verlengde van de Houtrustweg/ en/of de Nieboerweg richting de Duinstraat. De Kranenburgweg/ Verversingskanaal wordt getypeerd door een bochtig stadsstraatprofiel met ook verloop in hoogte van het maaiveld. Hieraan gelegen is vooral drielaagse bebouwing met hoge kap aan de zijde van de Haven. Aan de zijde van het Geuzenkwartier is de bebouwing slechts 2 lagen, soms met kap. Enkel op de hoeken met de Kranenburgweg is sprake van hoger dan (vijf laagse) bebouwing. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is gekenmerkt door bochtig stadsstraatprofiel dat echter aan de zijde van het Geuzen- en Statenkwartier slecht begeleidt wordt door bebouwing in de bochten. De bebouwing aan deze zijde van het Staten- en Geuzenkwartier is weinig uitgewerkt en sober. Ook hier wordt niet uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen

Eisenhowerlaan

De Eisenhowerlaan kan gezien worden als een voorzetting van de route Teldersweg en/of Statenlaan maar geen doorgaande weg. Deze stedelijk, en morfologisch herkenbare, lijn onderscheidt het Statenkwartier van het World Forum en de buurt Zorgvliet. De Eisenhowerlaan wordt getypeerd door een laanprofiel. Hieraan gelegen is vooral drie tot vijflaagse (vrijstaande) (villa) bebouwing. De bestaande ruimtelijke kwaliteit is gekenmerkt door het groene laanprofiel en de kwalitatieve villa's met zorgvuldige architectonische gevels en vormgeving. Het (Rijks)beschermd stadsgezicht geldt voor deze straat en heeft als doel de structuur en waardevolle bebouwing te behouden; minimaal vijf bouwlagen word niet toegepast.

5.2.2.2 Dakopbouwen - Stedenbouwkundige Afweging

Uitgangspunt is dat dakopbouwen in de hele stad zijn toegestaan, tenzij het stedenbouwkundig niet verantwoord is. Per bestemmingplangebied wordt een duidelijke stedenbouwkundige afweging gemaakt waar dakopbouwen wel en niet mogelijk worden gemaakt. Dit kader biedt zowel voor potentiële aanvragers als voor omwonenden duidelijkheid waarom er wel of geen dakopbouw wordt toegestaan. Bij deze stedenbouwkundige verantwoording spelen de volgende aspecten een rol:

  • Straatprofielen: voldoende ruim om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen;
  • Binnenterreinen: voldoende maat;
    Hoogte stedelijke omgeving: (1) hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? En (2), behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij 2 of 3 bouwlagen in de bestaande situatie;
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte). Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten;
  • Ensemblewaarde: hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.

Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van een dakopbouw. Het is echter op voorhand niet te zeggen of, en zo ja, hoeveel en waar deze dakopbouwen daadwerkelijk gerealiseerd gaan worden.

In het bestemmingsplan wordt door middel van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding dakopbouw -1' aagegeven dat er bij recht een dakopbouw mag worden gerealiseerd. In geval van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 2' kan een dakopbouw pas worden gerealiseerd indien door de initiatiefnemer aangetoond wordt dat de belendende percelen geen hinder ondervinden qua bezonning en positie, vorm en massaopbouw. Hiervoor is een nadere-eisenregeling opgenomen in de regels. Het bezonningsonderzoek geeft voor deze dakopbouwen kleine beperkingen aan die niet generiek voor alle dakopbouwen gelden en derhalve ook niet op de verbeelding kunnen worden opgenomen. Middels de nadere eisen-regeling wordt in het kader van de omgevingsvergunning moet met deze beperkingen rekening worden gehouden.

Binnen 10 jaar na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een bestaande woning d.m.v. een dakopbouw ten behoeve van het eigen gebruik, zal het college (zie RIS 268496) geen medewerking verlenen aan een aanvraag om een omgevingsvergunning tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

De status van het plangebied als aangewezen Rijksbeschermd stadsgezicht. Blijkens de toelichting bij de aanwijzing (7 van de regels) wordt het karakteristieke eclectische architectuurbeeld kenmerkend geacht voor de 19e eeuwse wijze van stadsuitbreiding. De wijk wordt als geheel van belang geacht wegens de bijzondere landschappelijke, stedenbouwkundige, cultuur- en architectuurhistorische waarden. De stedenbouwkundige verantwoording is vanwege het grote oppervlak per segment opgesteld:

Voor de woningen waar na bovenstaande stedenbouwkundige en cultuurhistorische afweging een dakopbouw mogelijk is, is bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan door een extern bureau een bezonningsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 van de toelichting). Daarnaast is bekeken of er vanuit het parkeerbeleid van de gemeente sprake is van een toename van de parkeerdruk door de toevoeging van dakopbouwen. Voor de uitkomsten hiervan wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2.4.

Afweging

Geuzenkwartier-noord

Dit deel van Geuzenkwartier kenmerkt zich door de veelal 2-laagse bebouwing met plat dak, overwegend bestaande uit beneden-bovenwoningen. Vanwege de beperkte oppervlakte van de woningen zijn in het verleden al veel ontheffingen aangevraagd ten behoeve van het bouwen van kapverdiepingen. Enkele panden hebben geen gebruik gemaakt van binnenplanse bouwrechten ten behoeve van een kapverdieping. De volgende straten zijn samengenomen vanwege hun vergelijkbare situatie Van Foreeststraat, Ripperdastraat, Kenaustraat, Van Wesebekestraat, Van Brederodestraat, Van Hoornestraat, Van Sint Aldegondeplein, Jan van Houtstraat, Burgemeester van der Werffstraat, Van Egmondstraat, Basiusstraat. Deze straten zijn op de volgende criteria beoordeeld:

  • Straatprofielen: Deze straten hebben een straatprofiel van circa 9 m breed en een goot- of bouwhoogte van 7 m. De bebouwing bestaat uit twee bouwlagen met beneden-bovenwoningen. In het gebied is al een aantal dakopbouwen in de vorm van een kapverdieping gerealiseerd maar er zijn ook beneden-bovenwoningen samengevoegd. Indien deze goothoogte behouden blijft, zoals reeds bij de gerealiseerde kapverdiepingen het geval is, dan komt de straatprofielverhouding nog niet op 1:1. Bij het Sint Alde Gondeplein is met 45 m breedte sprake van voldoende open ruimte.
  • Binnenterreinen: De binnenterreinen in het gebied variëren in breedte van circa 11-13 m en variërende goot- of bouwhoogtes van veelal 7 m. Indien deze goothoogte behouden blijft, zoals reeds bij de gerealiseerde kapverdiepingen het geval is, dan komt de profielverhouding nog niet op 1:1.
  • Hoogte stedelijke omgeving: De panden rond de omliggende straten zijn hoger, voornamer en hebben bredere straatprofielen. Het toevoegen van dakopbouwen in deze straten verhoudt zich tot het omliggend stedelijk gebied in die zin dat het onderscheidt in bouwhoogte minder wordt. Wel blijft voldoende onderscheid in de vorm van andere woningtypes, architectuur en straatprofiel.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte). Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten. In de genoemde straten was vooral sprake van platte daken. De dakopbouwen die reeds gepleegd zijn hebben tenminste één kapschild aan de voorzijde met een steile hellingshoek. Er zijn al vele binnenplanse en buitenplanse dakopbouwen gebouwd in deze straten, bij de Van Foreeststraat zelfs bij alle 2-laagse woonbebouwing.
  • Ensemblewaarde: hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang van de straatjes die nu een eenduidige bouwhoogte regeling hebben. Hoewel er sprake is van verschillende architectuur per blokje of rijtje woningen, wordt de gehele buurt gekenmerkt door een min of meer gelijkwaardige sobere architectuur. Door een vernieuwde bouwhoogte-regeling (ten behoeve van de dakopbouwen) op te stellen ontstaat op termijn weer een ensemble van gelijke massa's en straatprofielen. De huidige situatie is in die zin een overgang van de oorspronkelijke tweelaagse platte bebouwing naar een tweelaagse bebouwing met kapverdieping.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak. Kapverdiepingen zijn mogelijk zolang de huidige herkenbare hoekkappen herkenbaar blijven.

Geuzenkwartier zuid

Dit deel van Geuzenkwartier kenmerkt zich door de veelal 3-laagse bebouwing met plat dak, overwegend bestaande uit 3 lagen eengezinswoningen, beneden-bovenwoningen en 3 laagse portiek etagewoningen. De volgende straten zijn samengenomen vanwege hun vergelijkbare situatie: Sonoystraat, Blois van Treslongstraat, van Lumeystraat en Jacob Cabuelllastraat. Deze straten zijn op de volgende criteria beoordeeld:

  • Straatprofielen: Deze straten hebben een straatprofiel van circa 12 m breed en een goot- of bouwhoogte van 10.50 m.
  • Binnenterreinen: De binnenterreinen in het gebied variëren in breedte van circa 13-15 m. De profielverhouding is lager dan 1:1.
  • Hoogte stedelijke omgeving: De panden rond de omliggende straten hebben dezelfde hoogte maar hebben wel bredere straatprofielen. Het toevoegen van dakopbouwen in deze straten verhoudt dan ook niet tot het omliggend stedelijk gebied in die zin dat het onderscheidt in bouwhoogte minder wordt.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte. In de genoemde straten is alleen sprake van platte daken.
  • Ensemblewaarde: hier wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang van de straten die nu een eenduidige bouwhoogte regeling hebben. Hoewel er sprake is van verschillende architectuur per blokje of rijtje woningen, wordt de gehele buurt gekenmerkt door een min of meer gelijkwaardige sobere architectuur.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak.

Op basis van de stedenbouwkundige verantwoording zijn geen dakopbouwen mogelijk omdat de straatprofielen te smal worden en er geen voldoende maat en schaal van de binnenterreinen kan worden bewerkstelligd.

Statenkwartier zuid

Dit deel van het Statenkwartier wordt begrensd door de Van Boetzelaerlaan, Willem de Zwijgerlaan, Statenlaan en Cornelis de Wittlaan / President Kennedylaan.

  • Straatprofielen: In dit gebied bestaat de bebouwing voor het merendeel uit drie en vierlaagse eengezinswoningen langs lange straten soms met voortuinen. De woonstraten zijn relatief smal, de breedte varieert van 9-13 meter, alleen aan de Boreelstraat. Frederik Hendriklaan, Frederik Hendrikplein 2e Anthonie Heinsiusstraat en Willem de Zwijgerlaan is de straat breder. Hier is in het verleden al een aantal dakopbouwen gerealiseerd.
  • Binnenterreinen: De binnenterreinen hebben mede door de aan- en uitbouwen een beperkte breedte; 20-25 meter komt het meeste voor waardoor de tuinen van de woningen meestal niet dieper zijn dan 10-13 meter.
  • Hoogte stedelijke omgeving: De panden hiervoor genoemde straten hebben bredere straatprofielen maar de verschillen in bouwhoogten zijn niet aanwezig met die van de bebouwing in het gebied rond deze straten. Mogelijke toevoeging van dakopbouwen in de woonstraten dient zich te verhouden tot het omliggend stedelijk gebied met voldoende onderscheid in de vorm van andere woningtypes, architectuur en straatprofiel.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten. In het gebied is een menging van dakvormen met platte daken, kapverdiepingenpen en kappen in zowel de langsvorm als dwarskappen en bebouwingsaccentjes aanwezig. De dakopbouwen die reeds gepleegd zijn hebben tenminste één kapschild aan de voorzijde met een steile hellingshoek. In de bouwstroken waar inmiddels een dakopbouw is gerealiseerd, zijn dakopbouwen voorstelbaar welke bij recht mogelijk gemaakt worden.
  • Ensemblewaarde:Vaak vormen een aantal aaneengesloten panden een ensemble met gelijke architectuur, bouwmassa, bouwhoogte en kapvorm waardoor de toevoeging van dakopbouwen niet stedenbouwkundig verantwoord is.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak.

Op basis van de stedenbouwkundige verantwoording worden in dit deel van het Statenkwartier in principe geen dakopbouwen toegelaten. Een uitzondering hierop vormen een aantal bouwblokken waarop reeds één of meerdere opbouwen zijn gerealiseerd. Op de tussengelegen lagere bebouwing wordt daarom de mogelijkheid eveneens de mogelijkheid geboden om een dakopbouw te realiseren. Het betreft hier delen van de Boreelstraat, Frederik Hendrikplein en 2e Anthonie Heinsiusstraat

Statenkwartier midden

Dit deel van het Statenkwartier begrenst door de Van Boetzelaerlaan, Doornstraat, Prins Mauritslaan Eisenhouwerlaan en Willem de Zwijgerlaan.

  • Straatprofielen: In dit gebied bestaat de bebouwing voor het merendeel uit drie en vierlaagse eengezinswoningen langs straten. De woonstraten zijn relatief smal maar ook kort, de breedte varieert van 9-13 meter, alleen aan de Frankenslag. Frederik Hendriklaan, Prins Mauritslaan, Statenlaan en Willem de Zwijgerlaan is de straat breder.
  • Binnenterreinen: Ook hier hebben de binnenterreinen een beperkte breedte; 20-30 meter komt het meeste voor waardoor de tuinen van de woningen een diepte hebben van 10-15 meter.
  • Hoogte stedelijke omgeving: De panden hiervoor genoemde straten hebben bredere straatprofielen maar ook in dit deel van het Statenkwartier (ten opzichte van het hiervoor beschreven deel Statenkwartier-zuid) zijn de verschillen in bouwhoogten niet wezenlijk anders dan die van de bebouwing in het gebied rond deze straten. Mogelijke toevoeging van dakopbouwen in de woonstraten dient zich te verhouden tot het omliggend stedelijk gebied met voldoende onderscheid in de vorm van andere woningtypes, architectuur en straatprofiel.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten. In het gebied is de menging van platte daken, kapverdiepingenen en kappen in zowel de langsvorm als dwarskappen aanwezig. Er zijn in dit gebied nauwelijks dakopbouwen gerealiseerd maar in de bouwstroken waar inmiddels een dakopbouw is gerealiseerd, zijn dakopbouwen voorstelbaar.
  • Ensemblewaarde:Vaak vormen een aantal aaneengesloten panden een ensemble met gelijke architectuur, bouwmassa, bouwhoogte en kapvorm.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak.

In dit deel van het Statenkwartier zijn vanwege de stedenbouwkundige ensembles, de profielbreedte van de straten en de smalle maar van het binnenterrein en de vaak aanwezige karakteristieke architectuur geen dakopbouwen toegestaan.

Statenkwartier noord

In dit deel van het Statenkwartier gelegen tussen de Doornstraat, Scheveningseweg, Eisenhowerlaan en Prins Mauritslaan bestaat de bebouwing voor het grootste deel uit villa-achtige bebouwing op grote kavels.

  • Hoogte stedelijke omgeving: De panden rond de omliggende straten zijn hoger, voornamer en hebben bredere straatprofielen dan het andere deel van het statenkwartier. Het toevoegen van dakopbouwen in deze straten verhoudt zich tot het omliggend stedelijk gebied in die zin dat het onderscheidt in bouwhoogte minder wordt. Wel blijft voldoende onderscheid in de vorm van andere woningtypes, architectuur en straatprofiel.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken Ook bij schuine daken worden dakopbouwen echter niet uitgesloten. In het gebied is een mening van platte daken, kapverdiepingenpen en kappen in zowel de langsvorm als dwarskappen aanwezig. De dakopbouwen die reeds gepleegd zijn hebben tenminste één kapschild aan de voorzijde met een steile hellingshoek. In de bouwstroken waar inmiddels een dakopbouw is gerealiseerd, zijn dakopbouwen voorstelbaar.
  • Ensemblewaarde:Vaak vormen een aantal aaneengesloten panden een ensemble met gelijke architectuur, bouwmassa, bouwhoogte en kapvorm.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak.

Dakopbouwen zijn in dit gebied enkel toegestaan op de panden gelegen aan de Frankenstraat 40 t/m 54 en de Johan van Oldenbarneveldtstraat 54.

5.2.2.3 Dakopbouwen - Bezonning

Op basis van de stedenbouwkundige verantwoording die is getoetst aan het bezonningsonderzoek (zie bijlage 3 bij de toelichting) zijn dakopbouwen op de volgende adressen mogelijk:

  • Van Foreeststraat: nrs. 1 t/m 11;
  • Ripperdastraat: nrs. 14-16, 30 t/m 68, 9 t/m 39, 45 t/m 79;
  • Kenaustraat nrs. 2-20, 26-44, 50-52, 58-80, 1-17, 47-65, 79-85;
  • Van Wesebekestraat: nrs. 46-52, 47-59a, 3-29;
  • Van Brederodestraat: nrs.10-32, 48-54, 60-62, 7-21, 27-29, 41-55, 77-87;
  • Jan van Houtstraat: nrs.4-10, 16-26, 36-54, 60-62, 100-130, 13-35, 41-67;
  • Burgemeester van der Werffstraat: 30-108, 118-138, 144-172, 5-39a, 45-63, 67a-71, 85-91, 103-149, 155-173, 179-181, 191-197;
  • Van Boetzelaerlaan 296 t/m 306;
  • Van Egmondstraat: 130-142;
  • Willem de Zwijgerlaan 80 t/m 134;
  • Sonoystraat 3 t/m 109 en 44 t/m 94;
  • Ruchaverstraat 3 t/m 29;
  • Blois van Treslongstraat: 1 t/m 87 en 2 t/m 36;
  • van Lumeystraat: 3 t/m 83 en 2 t/m 112;
  • Jac. Cabelliaustraat 1 t/m 5;
  • Kranenburgweg 1 t/m 85a;
  • Frankenstraat 40 t/m 54.
5.2.2.4 Dakopbouwen - Parkeerdruk

Het parkeerbeleid van Den Haag is opgenomen in het Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS 168473A). Dit beleid is in 2009 vastgesteld. In juni 2015 heeft een update van dit parkeerbeleid plaatsgevonden middels de “Parkeerbrief 2015: aanpak parkeerdossier” (RIS 283326). In deze brief is een indeling gemaakt in drie typen woongebieden naar aanleiding van parkeerdrukmetingen, daarnaast is nog sprake van een restcategorie waarbij geen recente cijfers beschikbaar zijn.

Voor het bestemmingsplan Statenkwartier blijkt dat 2 typen relevant zijn:

  • Geuzenkwartier (Blauw);
  • Statenkwartier (Rood);

In de blauwe buurten is de parkeerdruk meestal boven de 100%. De beschikbare capaciteit is onvoldoende om het autobezit van de buurtbewoners te faciliteren.

In de rode buurten is de parkeerdruk hoger dan 90%. De parkeerdruk is in relatie tot de parkeercapaciteit echter zodanig, dat deze is op te lossen zonder dat er extra parkeergelegenheid moet worden toegevoegd.

Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gecreeerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571). De normen welke in bijlage 4 van de Nota Parkeernormen Den Haag zijn opgenomen, zijn als bijlage 4 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

Voorts wordt aangegeven dat bij de beoordeling van dakopbouwen en woningsplitsing de normen en de toepassingsregels een aanpassing van het parkeerbeleid wenselijk is. Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze bij recht mogelijk gemaakt.

5.2.3 Bijbehorende gebouwen

De landelijke regeling waarmee tot voorkort vergunningsvrij bijbehorende bouwwerken in de rijksbeschermde stadsgezichten gerealiseerd konden worden is per 1 november 2014 aangepast om de groene waarden van tuinen in binnengebieden te beschermen. Hierdoor is het niet langer mogelijk om vergunninsvrij bijbehorende bouwwerken te realiseren in een gebied dat is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht. In de regels van het bestemmingsplan is daarom een regeling opgenomen voor het bouwen van aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen buiten het bouwvlak. Deze regeling is gebaseerd op de landelijke regeling voor het vergunningsvrij bouwen, maar dan met percentages die aansluiten op de bestaande situatie en op de vigerende rechten.

5.2.4 Recent vergunde initiatieven in het Statenkwartier
5.2.4.1 Nebo-locatie aan de Scheveningseweg

Deze ontwikkeling vind zijn oorsprong in het vertrek van verpleeghuis Nebo. Om de locatie te herontwikkelen is de gemeente gevraagd een nota van uitgangspunten op te stellen die op 26 januari 2010 is vastgesteld (RIS170165) met als uitgangspunt;

  • de vervanging van een verouderd verpleeghuis door woningen en maatschappelijke functies
  • het accommoderen van een Centrum Jeugd & Gezin en een Gezondheidscentrum
  • het behouden van en renoveren van de villa's
  • wonen toevoegen in de vorm van een 'urban villa' achter villa Iled

Sinds de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten is de marktsituatie veranderd en heeft de ontwikkeling jaren stilgelegen. Het CJG en het Gezondheidscentrum zijn inmiddels elders gevestigd waardoor de opgave voor herontwikkeling is veranderd. Er zijn nu vier concrete ontwikkelingen voor de vier delen van de locatie.

  • twee appartementen in de 'Engelse villa'
  • de bestaande 'cottage' wordt herontwikkeld tot wonen
  • de bestaande 'Villa Iled' aan de Scheveningseweg krijgt een maatschappelijke bestemming. De hierin te vestigen zorgfunctie kan tevens zorg leveren aan achterliggende urban villa om zo levensloopbestendige wonen te bereiken. Ook zou de functie een deel van de Statenkwartier kunnen verzorgen.
  • Een urban villa achter de villa is ten behoeve van (zorg-)wonen die bestaat uit vier bouwlagen op een half ondergrondse parkeergarage en binnen de zijrooilijnen van Villa Iled. De hoogte is vergelijkbaar met Vila Iled. De urban villa steekt niet verder door met zijn achtergevel dan de rooilijn uit het bruine vlak van de NvU.
5.2.4.2 Antonie Duyckstraat 126

Het Maris College heeft opleidingen naar deze locatie gebracht die meer ruimte vragen. De bestaande aula voldeed hierdoor niet meer en men heeft ruimte op de binnenplaats hiervoor gezocht. Hiervoor is een planologische procedure positief doorlopen.

5.2.4.3 Eisenhowerlaan 130 (parkeergarage Ambassade VAE)

De ambassade van de Verenigde Arabische Emiraten aan de Eisenhowerlaan is een villa zonder parkeergarage. Auto's stonden lange tijd achter op het erf onder een afdakje. Via een planologische procedure heeft men een ondergrondse parkeergarage met autolicht aangevraagd. Doordat de impact een vergroening van tuin en vergroting van gebruikscomfort van de kavel oplevert, is hier positief over geoordeeld. Hiervoor is een planologische procedure positief doorlopen.

5.2.4.4 Frankenslag 139/Prins Mauritslaan 82

Aan de Frankenslag 139/Prins Mauritslaan 82 is een aanvraag betreft het intern veranderen van het kantoor tot ontmoetingsplek voor ouderen. De verbouw vormt een positieve inbreng in het binnenstedelijk beleid voor wat betreft concentratie van gemengde doeleinden in bestaande bebouwing en in nabijheid van gemengde locaties zoals winkelstraten (de Frederik Hendriklaan) en woongebieden met kantoorlocaties. Het te wijzigen gebruik tot sociaal-culturele en welzijnsvoorzieningen is een toegestane afwijkende detailbestemming binnen de bestemming Woondoeleinden a, alleen niet voor de gevraagde locatie. De gewijzigde functie wordt in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

5.2.5 Eisenhowerlaan 126-128

Voor het pand aan de Eisenhowerlaan 126-128 is een initiatief binnen gekomen om een leegstaand incourant kantoorpand te slopen en daarvoor een nieuw woongebouw terug te bouwen. Het initiatief bestaat uit een gebouw dat is geënt op het zogenaamde Haagse woonhotel. Deze typologie refereert hierbij aan de bouw van eerdere woonhotels in de jaren twintig van de vorige eeuw. De geleding van het nieuwe gebouw zal daarbij inspelen op de stedenbouwkundige korrel van de open verkaveling langs de Eisenhowerlaan.

Om dit initiatief qua hoogte mogelijk te maken zal het zuidelijke deel van het huidige bouwvlak in het bestemmingsplan een iets hogere bouwhoogte krijgen dan de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing van dit zuidelijke deel heeft nu een hoogte van 15 meter. De bouwhoogte zal worden verhoogd naar 17 meter waardoor het dezelfde hoogte krijgt als de bestaande bebouwing van het noordelijke deel.

Ruimtelijk gezien is deze verhoging goed voorstelbaar. Het pand ligt op de hoek van twee belangrijke doorgaande straten in het Statenkwartier (de Eisenhowerlaan en de Prins Mauritslaan) en tegenover de forse bebouwing van Europol, waardoor een hoger accent passend is ten opzichte van de andere panden die aan de noordelijke zijde van de Eisenhowerlaan liggen. Om in beeld te brengen of een verhoging van het bouwvlak nadelige consequenties heeft ten aanzien van de bezonning van de panden in de omgeving is een bezonningsstudie gedaan. Uit deze studie blijkt dat bezonning van de omliggende panden voldoet aan de normen die de gemeente Den Haag hiervoor hanteert.

5.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

5.3.1 Inleiding

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder valt onder andere het bestemmingsplan. Op grond van het Bro dienen nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Het volledig toepassen van de ladder is in dit geval niet noodzakelijk want er worden met dit bestemmingsplan geen van betekenis zijnde nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Niettemin wordt hierna een beknopte analyse op de verschillende onderwerpen gegeven.

5.3.2 Wettelijk kader

Artikel 1.1.1. van het Bro definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van:

  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Statenkwartier is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

Verder is nog lid 2 van artikel 3.1.6 Bro relevant, dat luidt:

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
    a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
    b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
    c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op initiatieven voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen. Voor dit plangebied zijn de thema's wonen, werken en detailhandel van belang en die worden hierna verder uitgewerkt.

5.3.3 Wonen

Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter. Er wordt middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid dakopbouwen toegestaan. Deze extra bouwmogelijkheid is uitdrukkelijk niet bedoeld om nieuwe, zelfstandige wooneenheden te creëren.

5.3.4 Detailhandel

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandelsontwikkelingen mogelijk.

5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.4.1 Het digitale bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge verbeelding is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP, bijlage 2, opgenomen. De waarde op de verbeelding geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

De maximale goot- en bouwhoogten op de verbeelding zijn afgeleid van het vigerende bestemmingsplan.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.

5.4.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan
 
Cultureel erfgoed  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 1 en 2 (Artikel 21 en 22 van de regels).
De dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 is gericht op behoud en bescherming van archeologische waarden. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 is gericht op behoud en de bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachting. Voor de dubbelbestemmingen geldt dat voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren aanvullende bouwregels zijn gesteld. Tevens zijn voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5.3.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming de
Provinciale Structuurvisie.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandel en kantoren mogelijk.
Het bestemmingsplan Statenkwartier is in overeenstemming met het provinciale beleid.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting houdt voor Statenkwartier in dat invulling wordt gegeven aan:  
dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen.
 
De doorgaande wegen in het plangebied waar van een bouwhoogte van minimaal vijf lagen wordt uitgegaan zijn Scheveningseweg en president Kennedylaan. Langs deze wegen mag de bebouwing tot vijf lagen worden verhoogd, voor zover deze nog niet zo hoog is.  
optoppen (dakopbouwen)   In bepaalde delen van het plangebied worden dakopbouwen mogelijk gemaakt. Op die locaties is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw -1' of 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw - 2' opgenomen. Voor een uitgebreide verantwoording wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2.2, 5.2.2.3 en 5.2.2.4.  
Mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;   Het bestemmingsplan is grotendeels aangewezen
als Rijksbeschermd Stadsgezicht. Vanwege aanpassingen van het Besluit ruimtelijke ordening in november 2014 is in een rijksbeschermd stadsgezicht het vergunningsvrij bouwen niet van toepassing. Om die reden is een aan- en bijgebouwen regeling in de regels opgenomen. Uitgangspunt voor deze regeling was het vergunningsvrij bouwen met dien verstande onder andere dat de toegestane oppervlakten van aan- en bijgebouwen aangepast zijn.  
Functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningen);   Conform het kantoorbeleid wordt binnen Statenkwartier ingezet op het verminderen van kantoorruimte. Vrijwel alle kantoorpanden zijn voorzien van een wijzigingsbevoegdheid tot omzetten naar de bestemming “Wonen”. In verband met de Wet geluidhinder en de grex-wet is het niet mogelijk om deze bestemming bij recht op te nemen.  
Groen  
Inzet is de Stedelijke Groene Hoofdstructuur (paragraaf 3.4 Groen) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.   De desbetreffende gronden zijn voorzien van de bestemming Groen. Het Doornpark vormt een stapsteen in de verbinding tussen de ecologische zones in Scheveningen en het Westduinpark via de Bosjes van Poot. De bestemming Groen borgt deze ecologische waarden in voldoende mate.

 
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is toegekend aan de wegen rondom de wijk die onderdeel uitmaken van het plangebied en de Statenlaan. De bestemming Verkeer-Straat is toegekend aan buurtontsluitende straten zoals de Frederik Hendriklaan-Frankenslag, Willem de Zwijgerlaan en van Boetzelaerlaan.
De Cornelis de Wittlaan en de Doornstraat zijn straten waar ook de hulpdiensten van gebruik maken, krijgen eveneens de bestemming Verkeer - Straat.
Alle woonstraten binnen het plangebied vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat. Verblijfsgebieden zijn als Verkeer-Verblijfsgebied aangegeven; het gaat daarbij met name om pleinen/openbare gebieden waar enkel langzaam verkeer is toegestaan.  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Bijlage 4 Nota Parkeernormen Den Haag, bijlage 4.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.  
Economie  
Bedrijven
 
Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Bedrijf (B) geschaard. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in de categorieën A en B toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.  
Detailhandel en Dienstverlening
 
Binnen de bestemming GD-1 is detailhandel mogelijk. Dit is conform het huidige bestemmingsplan. Solitaire bestaande detailhandel in de overige bestemmingen zijn door middel van een functieaanduiding op de verbeelding aangegeven.
Dienstverlening is mogelijk binnen de bestemmingen GD-1, GD-2 en GD-3 alsmede de bestemming Dienstverlening.  
Horeca
 
In het plangebied aanwezige verspreid liggende horecavestigingen hebben een functieaanduiding gekregen. Binnen de bestemming Gemengd 1 wordt lichte horeca (op de begane grond) toegestaan, waar bij de verhouding detailhandel en dienstverlening versus (lichte) horeca de 70/30%-regel wordt gehanteerd.  
Kantoren
 
De bestaande kantoren in het plangebied zijn in het plan opgenomen binnen de bestemming Kantoor en Gemengd 2. Er worden geen nieuwe kantoren in het plangebied mogelijk gemaakt.  
Milieuzonering (paragraaf 5.4 zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Bedrijf (B) geschaard. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in de categorieën A en B toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.
Bedrijfsvestigingen in de bestemming Gemengd (GD) en - met een aanduiding - in de bestemming Wonen (W) zijn alleen in categorie A toegestaan.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   Deze functies vallen onder de bestemming Maatschappelijk. Er worden geen nieuwe locaties aangewezen.  
Sport en recreatie  
Sport   De bestaande sportvoorzieningen zijn in het bestemmingsplan opgenomen.  

Vertaling van de te beschermen culturele waarden en archeologie in het bestemmingsplan

Typering te beschermen culturele waarden en archeologie   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse.   De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de plankaart overgenomen. Het historische patroon van straten, stegen en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.
De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.  
De profilering en inrichting van de openbare ruimte   De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De verkavelings- en bebouwingsstructuur   De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd. Om de karakteristiek van losstaande bebouwing met een groene setting te behouden en te versterken zijn de feitelijk groen ingerichte delen van voortuinen als 'Tuin' bestemd. In deze bestemming is parkeren niet toegestaan.  
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels   De vormgeving van de bebouwing wordt gereguleerd door de Welstandsnota.  
Kenmerkend voor het stedelijke karakter zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken, waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuin liggen besloten.   De bestaande bebouwing is door middel van bouwvlakken op de verbeelding aangegeven.
 
De verkavelingssystematiek lijkt herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel en een meervoud daarvan bij de patriciërshuizen.   De verkaveling is vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken per bestaand perceel. Bij nieuwe initiatieven speelt ook bovengenoemd vangnet een rol (artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie van de planregels).  
De bebouwingshoogte varieert in het algemeen meer door de per pand vaak zeer verschillende verdiepingshoogten dan door het aantal verdiepingen, zodat een pand van twee verdiepingen soms hoger is dan een pand van drie verdiepingen.   Hiermee wordt het verschil in goot- en bouwhoogtes verklaard. Deze verschillen zijn gewaarborgd door de in het bestemmingsplan opgenomen goot- en bouwhoogten. In geval van sloop-/nieuwbouw zullen de welstands- en monumentencommissie deze kwaliteiten in hun advisering betrekken.  
Het bebouwingsbeeld wordt sterk gedomineerd door de geprononceerde lijstgevels en minder door kappen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie van de planregels).  
In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend schilddak   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie van de planregels).  
De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld in drie of vijf, soms zeven traveeën met verticaal geplaatste openingen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie van de planregels).  
De gevels zijn overwegend in baksteen, soms pleisterwerk. Kroonlijsten, kozijnen, deuren en eventuele balkons in hout.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie van de planregels).  
De Monumentenwet 1988 / Monumentenverordening Den Haag verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht.   De cultuurhistorische waarden van het deel van het rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht worden in dit bestemmingsplan beschermd. De toelichting op de aanwijzing tot rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht is als bijlage 6 bij de regels opgenomen. De dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden en verwijst naar de bijlage.  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.2.2). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie 1 en 2 (Artikel 21 en 22 van de regels).
De dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 is gericht op behoud en bescherming van archeologische waarden. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 is gericht op behoud en de bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachting. Voor de dubbelbestemmingen geldt dat voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren aanvullende bouwregels zijn gesteld. Tevens zijn voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  

5.5 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2 lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 26) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 27 tot en met 33) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 34 en de slotregel in artikel 35.
5.5.1 Inleidende regels


In artikel 1 "Begrippen" worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
In artikel 2 "Wijze van meten" is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming Bedrijf is toegekend aan een aantal verspreid in het plangebied liggende bedrijven. De gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijven bij functiemenging als opgenomen in bijlage 2 van de regels met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (ongebouwde) parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "garage" (ga) is tevens een garagebedrijf toegestaan.

Middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kunnen ook bedrijven in categorie C van de Staat van bedrijven bij functiemenging of bedrijven die n iet in de staat voorkomen mogelijk gemaakt worden.

Artikel 4 Cultuur en Ontspanning

De bestemming Cultuur en Ontspanning is toegekend aan het voormalig schoolgebouw aan de Doornstraat 118. In het pand bevinden zich momenteel ateliers en er worden creatieve cursussen en workshops gegeven.

De gronden zijn bestemd voor atelier, creativiteitscentrum, dansschool, museum, muziekschool, muziektheater en theater met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 5 Dienstverlening

De gronden zijn bestemd voor dienstverlening met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 6 Gemengd - 1

De bestemming Gemengd - 1 is toegekend aan de kernwinkelgebieden binnen het plangebied.

De gronden zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening en horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Horeca-categorieën op de begane grondlaag en wonen op de verdiepingen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

in maximaal 30% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak binnen deze bestemming mag op de begane grond een horeca inrichting in de categorie "licht" worden gevestigd.

Ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijf” is tevens een bedrijf in de categorie A of B van de Staat van functiemenging toegestaan, ter plaatse van de functieaanduiding ”hotel" (hot) is tevens een hotel toegestaan, ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" (h<2) tevens een horecainrichting tot en met de categorie middelzwaar van de Staat van Horeca-categorieën, ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 3" (h<3) tevens een horecainrichting tot en met de categorie zwaar van de Staat van Horeca-categorieën. In deze bestemming is wonen op de begane grond niet toegestaan vanwege de hoofdwinkelstructuur. Met de functieaanduiding “wonen (w)” is hierop een uitzondering toegestaan.

Artikel 7 Gemengd - 2

De bestemming Gemengd - 2 is toegekend aan de panden die in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming Woondoeleinden hadden met een aanduiding "kantoor, ook op de verdiepingen" toegestaan. De gronden zijn bestemd voor dienstverlening, kantoor en wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "kinderdagverblijf" (kdv) is tevens een kinderdagverblijf toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "maatschappelijk" (m) zijn tevens medische en paramedische voorzieningen toegestaan.

Artikel 8 Gemengd - 3

De bestemming Gemengd - 3 is toegekend aan twee blokjes met gemengde functies aan de Van Boetzelaerlaan. De gronden zijn bestemd voor zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlening, maatschappelijk (waaronder uitsluitend wordt begrepen medische en paramedische voorzieningen en verenigingsleven), sport (waaronder wordt begrepen fitness en yoga) en wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" (h<2) is tevens een horecainrichting tot en met de categorie middelzwaar van de Staat van Horeca-categorieën toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 3" (h<3) tevens een horecainrichting tot en met de categorie zwaar van de Staat van Horeca-categorieën.

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 1' en 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 2' is de realisatie van een dakopbouw toegestaan.

Op de verdiepingen is uitsluitend de functie wonen toegestaan.

Artikel 9 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan alle openbare groenvoorzieningen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten en voet- en fietspaden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "nutsvoorziening" (nv) is tevens een nutsvoorziening toegestaan, ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - kiosk" (sh-ki) tevens een kiosk en ter plaatse van de functieaanduiding "openbaar vervoer" (ov) zijn tevens tramsporen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Artikel 11 Horeca

De bestemming Horeca is toegekend aan de hotels binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor hotel met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

Artikel 12 Kantoor

De bestemming Kantoor is toegekend aan de kantoorpanden binnen het plangebied die ook in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming Kantoordoeleinden hadden. De gronden zijn bestemd voor kantoren met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding “maatschappelijk (m)” is tevens het gebruik voor maatschappelijke doeleinden toegestaan. Hieronder wordt verstaan: gezondheidszorg, zoals een huisartsenpost.

Artikel 13 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan de maatschappelijke functie binnen het plangebied, zoals scholen, religieuze instellingen en medische en welzijnsvoorzieningen. De gronden zijn bestemd voor bibliotheek, medische en paramedische voorzieningen, jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, onderwijs, religie, verenigingsleven en welzijnsvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding “wonen (w)” is tevens wonen toegestaan, ter plaatse van de functieaanduiding “bedrijfswoning (bw)” zijn bedrijfswoningen gelegen tbv de maatschappelijke bestemming. Ter plaatse van het bestemmingsvlak Van Bleiswijkstraat 143, Prins Mauritslaan 15 en de Van Hoornbeekstraat 126 en het bestemmingsvlak Prins Mauritslaan 10 zijn uitsluitend geluidsgevoelige functies toegestaan mits voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder.

Artikel 14 Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, paden, speelvoorzieningen, ontsluiting van aanliggende gebouwen met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gerealiseerd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn mogelijk tot een hoogte van 1 meter. Met een binnenplanse afwijking is het mogelijk om dergelijke bouwwerken tot een hoogte van 3 meter te realiseren. Tot slot is parkeren binnen deze bestemming niet toegestaan.

Artikel 15 Verkeer - Hoofdverkeersweg

De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen binnen het plangebied, de Statenlaan en de Scheveningseweg.

De gronden zijn bestemd voor wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, tramsporen en bijbehorende voorzieningen, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen, toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken en voet- en fietspaden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg" (vm) is tevens een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg toegestaan.

Artikel 16 Verkeer - Straat

De bestemming Verkeer - Straat is toegekend aan de wijkontsluitingswegen binnen het plangebied, de Frederik Hendriklaan, de Aert van der Goesstraat, de Willen de Zwijgerlaan en de Van Boetzelaerlaan. De gronden zijn bestemd voor wegen, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel – kiosk (sdh-ki)” is tevens een kiosk toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "openbaar vervoer" (ov) zijn tevens tramsporen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsstraat

De bestemming Verkeer - Verblijfsstraat is toegekend aan de buurtontsluitingsstraten binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden, wegen, ongebouwde parkeervoorzieningen en terrassen ten behoeve van de aangrenzende functie horeca met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding “openbaar vervoer (ov)” zijn tevens tramsporen en bijbehorende voorzieningen toegestaan.

Artikel 18 Water

De bestemming Water is toegekend aan al het oppervlaktewater binnen het plangebied. Op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, zoals kademuren, kunstwerken, alsmede bruggen voor fietsers en voetgangers.

Artikel 19 Wonen - 1

De bestemming Wonen - 1 is toegekend aan alle eengezinswoningen in de vorm van rijtjeshuizen en appartementen met eigen tuinen op de begane grond.

De gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen en erven met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (gebouwde) parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

Ter plaatse van de functieaanduiding:

  • a. "bedrijf" (b) tevens voor bedrijven in de categorie A uit de Staat van bedrijven bij functiemenging;
  • b. "cultuur en ontspanning" (co) tevens voor atelier, creativiteitscentrum en/of theater;
  • c. "detailhandel" (dh) tevens voor detailhandel;
  • d. "dienstverlening" (dv) tevens voor dienstverlening;
  • e. "garage" (ga) tevens voor een garagebedrijf;
  • f. "garagebox" (gab) tevens voor garageboxen;
  • g. "horeca tot en met categorie 2" (h<2) tevens voor een horecainrichting tot en met de categorie middelzwaar van de Staat van Horeca-categorieën;
  • h. "horeca tot en met categorie 3" (h<3) tevens voor een horecainrichting tot en met de categorie zwaar van de Staat van Horeca-categorieën;
  • i. "kantoor" (k) tevens voor kantoor;
  • j. "kinderdagverblijf" (kdv) tevens voor een kinderdagverblijf;
  • k. "maatschappelijk" (m) tevens voor medische en paramedische voorzieningen, verenigingsleven;
  • l. "parkeergarage" (pg) tevens voor een (ondergrondse) parkeergarage";
  • m. "religie” (re) tevens voor religie;
  • n. "sport" (s) tevens voor een sportschool/yogastudio;
  • o. "verenigingsleven” (vl) tevens voor verenigingsleven.

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 1' en 'specifieke bouwaanduiding - dakopbouw 2' is de realisatie van een dakopbouw toegestaan. Ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” (ond) is een onderdoorgang toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" (b) zijn tevens bedrijven in de categorie B toegestaan mits deze bouwkundig afgescheiden zijn van de woningen.

De functies bedrijf, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, garagebedrijf, horeca en kantoor, kinderdagverblijf en sport zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan. In uitzondering hierop is de afwijkende functie ter plaatse van de Frankenslag 9, Kranenburgweg 92 en de Westduinweg 51 wel in het hele pand toegestaan.

Woningsplitsing is niet bij recht toegestaan. Wel is het mogelijk om hier via de afwijkingsbevoegdheid woningsplitsing toe te staan, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.

Artikel 20 Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 is toegekend aan alle appartementencomplexen met gemeenschappelijk erf. Aangezien daar geen sprake is van privé-tuinen is geen aan- en bijgebouwen regeling opgenomen.

De gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, (gebouwde) parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.

Artikel 21 Leiding - Riool

Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen. Met deze dubbelbestemming wordt de rioolpersleiding beschermd.

Artikel 22 Leiding - Water

In het plangebied loopt een watertransportleiding. Deze gronden, alsmede een beschermingsstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding, hebben de dubbelbestemming Leiding - Water gekregen. Met deze dubbelbestemming wordt de watertransportleiding beschermd.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 24 Waarde - Archeologie 2

De voor Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Met deze dubbelbestemming worden de archeologische waarden en de gebieden met een archeologische verwachting behouden en beschermd.

Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht. Met deze dubbelbestemming worden de cultuurhistorische waarden van het rijksbeschermd stadsgezicht behouden en beschermd.

Artikel 26 Waterstaat - Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en).

5.5.3 Algemene Regels

Artikel 27 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 28 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 31 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 29 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 31. Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 30 Algemene aanduidingsregels

In de Algemene aanduidingsregels zijn twee gebiedsaanduidingen geregeld.

De gebiedsaanduiding Overige zone - Gemeentelijk beschermd stadsgezicht geeft het gemeentelijk beschermde stadsgezicht 'Sportlaan-Segbroeklaan en omgeving' op de verbeelding weer. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht.

De gebiedsaanduiding overige zone - waterstaat beschermingszone regelt dat de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming van de waterstaatkundige werken.

Artikel 31 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 32 Algemene wijzigingsregels

In de Algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming Kantoor kan worden gewijzigd in de bestemming Gemengd - 2. Daarnaast gelden wijzigingsbevoegdheden voor de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waterstaat - Waterkering.

Artikel 33 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 35 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Statenkwartier'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een bestaande situatie. Op enkele locaties wordt het mogelijk dakopbouwen te realiseren.

Voor deze gevallen is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zie kader.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor: a. de bouw van een of meer woningen;
b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
d. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
e. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
f. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².  

Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en aan de uitvoering ervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Voor de ontwikkelingen die zijn meegenomen (de recent vergunde initiatieven) is reeds een separaat vergunningstraject doorlopen en in het kader daarvan is het kostenverhaal verzekerd. De hogere hoogte ter plaatse van de Eisenhowerlaan 126-128 heeft geen betrekking op een functiewijziging en is daarom geen bouwplan in de zin van 6.2.1. Bro. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt daarom besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

In het kader van het Bro-overleg is een reactie ontvangen van de HTM, de Gasunie, het Hoogheemraadschap van Delfland en Rijkswaterstaat. Hieronder is de reactie van de overlegpartners integraal opgenomen en voorzien van een reactie.

HTM:

Naar aanleiding van de geboden mogelijkheid tot het geven van commentaar op het ontwerpbestemmingsplan Statenkwartier ex artikel 3.1.1 Bro, wil ik graag het volgende opmerken.

Onze reactie heeft betrekking op art. 14 (straat) en 15 (verblijfsstraat), waar de regels, toelichting en plankaart niet met elkaar overeen komen. In de toelichting (par. 2.4.4.1) wordt aan de Cornelis de Wittstraat en de Prins Mauritslaan/Doornstraat –volgens mij terecht- een bestemming “straat” toegekend. Beide straten maken deel uit van de hoofdroutekaart en over beide straten lopen OV-lijnen. Echter, op de kaart hebben beide straten een bestemming “verblijfsstraat” gekregen. De functieaanduiding “OV' is wel opgenomen in art. 14 (straat) en ontbreekt in art. 15 (verblijfsstraat). Het heeft onze voorkeur om beide wegen de bestemming “straat” te geven, met functieaanduiding “OV” voor het deel waar de tram rijdt.

De Prins Mauritslaan en Doornstraat (waar tram/bus rijdt) zijn nu een 50 km/u-straat, waardoor een bestemming “straat” daar op zijn plek is. De Cornelis de Wittstraat is nu gedeeltelijk 30km/u (tussen van Boetzelaerlaan en Aert vd Goesstraat) en gedeeltelijk 50km/u (tussen Aert vd Goesstraat en Stadhouderslaan), Het in zijn geheel bestemmen van deze weg als verblijfsstraat heeft (negatieve) gevolgen voor de exploitatie van bus. Dit zou hoogstens voor het deel tussen de van Boetzelaerlaan en Aert vd Goesstraat kunnen.

In de toelichting, paragraaf 3.6.2, wordt de mogelijke toekomstige OV-ontsluiting van Scheveningen Haven genoemd. Verschillende tracévarianten zijn hiervoor nog in beeld. In het bestemmingsplan Scheveningen Haven is het laatste deel van het tramtracé door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen. Gelet op de wens van de gemeente om, na tracékeuze, snel tot aanleg over te kunnen gaan, is het wenselijk, zo niet noodzakelijk, om ook in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor de verschillende tramtracés, te weten: van Boetzelaerlaan – Kranenburgweg, van Boetzelaerlaan – Willem de Zwijgerlaan – Kranenburgweg en Statenlaan – Westduinweg. Dit om de eventuele aanleg van een tramtracé ter plaatse juridisch/planologisch mogelijk te maken.

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie

Naar aanleiding van het bovenstaande is de toelichting aangepast. De conclusie over welke bestemmingen van toepassing zijn op de betreffende straten is verplaatst naar hoofdstuk 5. In hoofdstuk 2 dient namelijk uitsluitend te worden ingegaan op de bestaande situatie en niet op de bestemmingskeuze.

De Cornelis de Wittlaan, de Eisenhowerlaan en de Prins Mauritslaan-Doornstraat zijn straten waar onder andere de hulpdiensten van gebruik maken maar zijn niet in de stedelijke structuur van hoofdverkeerswegen en straten aangegeven. Om die reden is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied toegekend.
Voor de tramsporen is op de verbeelding en in de regels binnen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied een functieaanduiding opgenomen.

Op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State is het voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid noodzakelijk dat de haalbaarheid van een wijzigingsbevoegdheid aangetoond dient te worden. Het vastleggen van verschillende mogelijkheden van deze toekomstige OV-ontsluiting is derhalve niet mogelijk. Op voorhand is namelijk al duidelijk dat niet alle varianten mogelijk worden gemaakt, maar dat slechts één variant het definitieve tracé zal vormen. Het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Scheveningen Haven was mogelijk omdat bij het opstellen van dit bestemmingsplan volledige duidelijkheid was over de locatie van het eindstation (geen verschillende varianten). Weliswaar waren er verschillende varianten voor het bereiken van dit eindstation, echter deze waren gelegen buiten de plangrenzen. In de bij dit bestemmingsplan behorende milieuonderzoeken is onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van de het eindstation en is deze aangetoond. Gelet op die omstandigheden was het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor die locatie wel mogelijk.

Gasunie:

Bij e-mailbericht van maandag 20 april hebben wij het bovengenoemd voorontwerp-bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Hoogheemraadschap Delfland

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Statenkwartier e.o. in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan. Wij hebben u op 17 oktober 2013 een mail gestuurd met daarin een advies. Helaas is dit advies niet in de toelichting verwerkt.

Advies

Wij verzoeken u om onderstaande aanpassingen te maken op de thema's "Waterkwantiteit", "Veiligheid en waterkeringen", "Watersysteemkwaliteit" en "Afvalwater en riolering" in hoofdstuk 3.5.2 van de toelichting.

Waterkwantiteit

In de tekst staat nu, dat er geen oppervlaktewater aanwezig is. Dat is onjuist. Het Verversings- of Afvoerkanaal ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. Deze moet in de regels en in de toelichting als "Water" worden opgenomen. In deze watergang ligt ook een gemaal, dat het boezemwater naar de zee wegpompt. Dit gemaal (bij de Willem de Zwijgerlaan) is op de verbeelding aangeduid maar moet ook in de toelichting worden opgenomen. Het merendeel van het plangebied ligt binnen de boezem van Delfland (met een peil van -0,43 m NAP). Een klein deel van de polder de Haagse Beek ligt ook binnen het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

In de toelichting staat, dat er geen waterkering in het plangebied ligt. Dit is onjuist. Een klein deel van het gebied valt binnen de beschermingszone van de zeewering. Wij verzoeken u om ook in de toelichting de waterkering bij de Westduinweg te benoemen. Deze zeewering is in 2014 iets gewijzigd ter plaatse van het gemaal. Op de verbeelding is de oude ligging opgenomen en de arcering in de kaart ter hoogte van de Westduinweg is onleesbaar. Wij verzoeken u om de nieuwe vorm van de kering (zie afbeelding 1) op te nemen en om de arcering te verduidelijken.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het Verversings- en Afvoerkanaal is een KRW-lichaam. Wij verzoeken u in de waterparagraaf aan te geven, dat dit een KRW-lichaam is en dat de waterkwaliteit hiervan niet mag verslechteren. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van deze wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen.

Afvalwater en riolering

In het gebied bevindt zich een rioolpersleiding langs de Kranenburgweg. Deze rioolpersleiding moet met een beschermingszone van 5 m aan beide kanten als "Leiding-Riool" op de verbeelding, in de regels en in de toelichting opgenomen worden.

Delfland hanteert voor de beoordeling van ruimtelijke plannen de Handreiking watertoets voor gemeenten. Deze geeft aan, wat voor een watertoets noodzakelijk en wenselijk is. Dit kan de procedure voor u aanmerkelijk vereenvoudigen en versnellen. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website (www.hhdelfland.nl/watertoets). Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar http://www.hhdelfland.nl/digitaal-Ioket/vergunning-meldi.

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.


Reactie:

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat het advies dat zij per e-mail hebben verzonden niet is verwerkt in het conceptontwerp-plan. Helaas is niet meer te traceren waarom dit advies niet direct is verwerkt. Wij betreuren dit en zullen dit in de toekomst trachten te voorkomen. Ten aanzien van de inhoudelijke opmerkingen is hieronder per thema een reactie opgenomen.

Waterkwantiteit

De toelichting zal op dit punt worden aangepast. Het verversingskanaal is inderdaad onderdeel van het plangebied. Tevens heeft een aanpassing plaatsgevonden van de grenzen van het bestemmingsplan. Het gemaal is thans opgenomen in het naastgelegen bestemmingsplan “Duindorp-Bosjes van Poot”.

Veiligheid en waterkeringen

De toelichting zal op dit punt worden aangepast. Tevens zal de ligging van de zeewering op de verbeelding worden aangepast. Helaas is het niet mogelijk om de arcering op de plankaart te verduidelijken. De wijze van verbeelden geschiedt op basis van de SVBP en is wettelijk voorgeschreven. Via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl is het aanklikken van deze gebiedsaanduiding mogelijk en is de exacte ligging duidelijk zichtbaar (te maken).

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De toelichting zal op dit punt worden aangepast.

Afvalwater en riolering

In het conceptontwerp-bestemmingsplan is de dubbelbestemming Leiding-Riool reeds opgenomen op de verbeelding en in de regels. Ook in de toelichting is reeds in paragraaf 2.4.6. een verwijzing opgenomen naar deze planologisch relevante leiding. Wij gaan er derhalve vanuit dat hiermee wordt voldaan aan dit onderdeel van de reactie.

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding om te reageren op dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem. Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van relevante ruimtelijke plannen in uw gemeente.

Reactie:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

In het kader van de inspraak- en participatieverordening is tijdens het Bro-overleg tevens een aankondiging van het voorontwerp-bestemmingsplan verzonden aan het Wijkberaad Statenkwartier waarin de mogelijkheid werd geboden om een toelichting te krijgen vanuit de gemeente op het voorontwerpbestemmingsplan. In dit kader heeft op 5 juni 2013 een gesprek plaatsgevonden met het Wijkberaad waarbij een toelichting is gegeven en nadere vragen zijn beantwoord over het voorontwerp-bestemmingsplan.