direct naar inhoud van Artikel 6 Gemengd - 2
Plan: Rivierenbuurt 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA

Artikel 6 Gemengd - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. detailhandel tot een maximum van 200 m2 bvo per unit;
  • c. uitsluitend ter plaatse van Spui en Spui-Lamgroen: horeca "licht";
  • d. dienstverlening;
  • e. kantoor;
  • f. maatschappelijk, waaronder begrepen gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, onderwijs, en zorg en welzijnsinstellingen;
  • g. bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' als opgenomen in Bijlage 2 van de regels, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, en garagebedrijven (SBI-code 50);
  • h. beneden peil gelegen gebouwde parkeervoorzieningen in niet meer dan één laag,

een en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

6.1.2 Afwijkende bestemming
  • a. ter plaatse van de functieaanduiding "h" is een horeca-inrichting t/m categorie "horeca zwaar" toegestaan;
  • b. ter plaatse van de functieaanduiding "ga" is een garagebedrijf toegestaan.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen moeten zich bevinden binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven;
  • c. in uitzondering hierop mag ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw" [sba-dob] een dakopbouw van maximaal 3,5 m hoogte gebouwd worden;
6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. in afwijking van het gestelde onder b. mag de hoogte van erf- en/of terreinafscheidingen, voor zover deze zich voor de voorgevel bevinden en het verlengde daarvan, niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. het gestelde onder b. is niet van toepassing op het plaatsen van masten en soortgelijke bouwwerken.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van:

  • a. lid 6.2.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een aanbouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van een aanbouw niet meer mag bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en tot een maximum van 4 m;
    • 2. de diepte van een aanbouw niet meer dan 3 m mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de aanbouw ten dienste staat van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100% mogen worden bebouwd;
    • 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    • 4. de aanbouw zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mag bevinden.
  • b. lid 6.2.1, onder a. ten behoeve van het bouwen van een bijgebouw buiten het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de maximum oppervlakte aan bijgebouwen niet meer dan 20 m2 mag bedragen; in afwijking hiervan kan, ingeval de bijgebouwen ten dienste staan van de in de onderbouw toegestane van het wonen afwijkende functies, een grotere bebouwingsoppervlakte worden toegestaan, waarbij de niet van het bouwvlak deel uitmakende gronden voor maximaal 100 % mogen worden bebouwd;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 3. het gezamenlijke oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van het gedeelte van het bouwperceel dat achter het bouwvlak gelegen is;
    • 4. in afwijking van het vorenstaande kan worden toegestaan dat een bijgebouw dat ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan aanwezig was en waarvan de oppervlakte en/of hoogte respectievelijk meer dan 20 m2 en/of 3 m bedraagt, wordt vervangen door een bijgebouw, welke qua maximum oppervlakte en hoogte overeenkomt met het ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan bestaande bijgebouw;
    • 5. bijgebouwen zich niet voor de voorgevel en het verlengde daarvan mogen bevinden.
  • c. lid 6.2.1, onder b. ten behoeve van borstweringen en andersoortige uit architectonische of esthetische overwegingen voorgestane dakelementen, waaronder kroonlijsten en dergelijke, tot een maximum hoogte van 1,5 m;
  • d. lid 6.2.1, onder b. ten behoeve van het verschuiven van de door hoogtegrenzen omkaderde vlakken met maximaal 3 m, met dien verstande dat de totale oppervlakte van alle door hoogtegrenzen omkaderde vlakken ongewijzigd dient te blijven;
  • e. Daar waar op de kaart door middel van een functieaanduiding is aangegeven dat een afwijkende bestemming is toegestaan, zijn op deze gronden tevens gebouwen ten behoeve van deze bestemming, aan- en bijgebouwen en in deze bestemming passende andere bouwwerken toegestaan:
6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Wonen is uitsluitend op de verdieping(en) toegestaan; dit geldt niet voor situaties waar, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, op de begane grond reeds een woonfunctie aanwezig was: daar is wonen op de beganegrondlaag toegestaan;
  • b. bestemmingen anders dan wonen, zijn uitsluitend op de beganegrondlaag toegestaan;
  • c. Het vestigen van een geluidsgevoelige functie is toegestaan, tenzij uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  • d. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (RIS085329);
  • e. Jeugd-, kinder- en buitenschoolse opvang dient te voldoen aan de criteria genoemd in de Wet geluidhinder;
  • f. ondergeschikte horeca zoals omschreven in artikel 1.61, is toegestaan;
  • g. het is toegestaan aan bewoners om hoofdgebouwen mede te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf, alsmede ten behoeve van kamerverhuur.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming zodanig te wijzigen dat, in uitzondering op het bepaalde in het derde lid, een geluidsgevoelige functie wordt gevestigd indien uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder wordt overschreden, een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;
  • b. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een procedure hogere grenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder te worden doorlopen;
  • c. voordat burgemeester en wethouders overgaan tot wijziging, dient de procedure zoals opgenomen in artikel 27 te worden gevolgd.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken toestaan van het bepaalde in lid 1 en lid 5:

  • a. opdat niet in de staat van bedrijven functiemenging in de categorieën A en B voorkomende bedrijven eveneens kunnen worden toegelaten, voor zover deze bedrijven naar hun aard en milieuhygiënische invloed op de omgeving gelijk gesteld kunnen worden met wel in voornoemde staat opgenomen bedrijven;
  • b. ten behoeve van bedrijven behorende tot categorie C uit de staat van bedrijven functiemenging, voor zover deze bedrijven qua aard en omvang en invloed op het milieu gelijk te stellen zijn met bedrijven uit een lagere milieucategorie en:
    • 1. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
    • 2. omtrent de vergelijkbaarheid van de invloed op het milieu advies wordt gevraagd aan een onafhankelijke deskundige;