direct naar inhoud van 4.6 Cultuurhistorie
Plan: Rivierenbuurt (Maasstraat e.o).
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0215ERivierbrt09-50VA

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Monumenten en beschermd stadsgezicht

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als "groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)" en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OCW en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen stedelijke- of rijksmonumenten, Er is geen sprake van een beschermd stadsgezicht.

4.6.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Rivierenbuurt (Maasstraat e.o).

4.6.2.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente - als daartoe aanleiding bestaat - hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

4.6.2.2 Archeologische waarden in het plangebied

Door Haag Wonen is onderzoek verricht naar de archeologische waarden. Het betreffende rapport is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. De conclusie van het rapport is dat in het noordelijke deel van het plangebied geen sporen meer aanwezig zullen zijn van een Romeins maaiveld, en daarmee van een oorspronkelijk mogelijk aanwezige Romeinse weg. Daarom wordt geadviseerd dit deel van het plangebied geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren.Voor het zuidelijke deel geldt dat de bodem hier voorafgaand aan de bouw van de woningen niet of nauwelijks is verstoord. Aanwijzing hiervoor is de diepte van de kruipruimten onder de woningen, in combinatie met de diepte waarop bij het booronderzoek een puinlaag werd aangetroffen.

Voor het zuidelijke deel van het plangebied is tijdens de uitvoering van grondwerk (en sloopwerk onder huidig maaiveld) een archeologische begeleiding uitgevoerd met als doel vast te stellen of zich onder de huidige bebouwing sporen van de hypothetische Romeinse weg bevinden. De begeleiding heeft geen archeologische sporen aan het licht gebracht. Het plangebied heeft als gevolg daarvan geen archeologische verwachting meer. Het is daarom niet nodig gebleken in het bestemmingsplan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 uit het parapluibestemmingsplan Archeologie over te nemen.

Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag'.