direct naar inhoud van 4.3 Externe veiligheid
Plan: Bezuidenhout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0204GBezuidenht-50VA

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar hooguit bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vindt plaats met behulp van sirenes en door middel vanhuis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.
NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoondat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

Op basis van bovenstaand wordt voor onderstaande externe-veiligheids gebieden ingegaan op derelevantie voor het plangebied.

4.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast.

In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het rijk momenteel een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.

Stofcategorie   Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4000  

Tabel 1: Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg. Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

4.3.2.1 Rijkswegen

Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het basisnet gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2 bij deze circulaire zijn opgenomen. Tot het basisnet behoren in Den Haag de rijkswegen A4, A12 en A13.

De geprojecteerde bestemmingen liggen buiten de in bijlage 2 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.

Om te voorkomen dat bij kleinere veiligheidszones de burger onvoldoende beschermd wordt tegen de mogelijke gevolgen van een incident met brandbare vloeistoffen zijn langs routes waarover veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen.

Dit zijn gebieden tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De contour wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook.

De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Zoeterwoude Dorp en de A13 zijn aangemerkt als een plasbrandaandachtsgebied. De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (afrit 12), de A12 en de A44-N44 hebben géén plasbrandaandachtsgebied.

De geprojecteerde ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten plasbrandaandachtsgebieden.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)

A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)

A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)

De vervoersfrequenties voor deze wegvakken en de overige wegen waarover vervoer van routeplichtige stoffen plaatsvindt, staan in onderstaande tabel.

Tabel: Vervoersfrequenties gevaarlijke stoffen

Utrechtsebaan (Z16)   656   0   0   0   0  
A12, tussen Prins Clausplein en afslag 3   -   -   -   -   -  
A4 (Z8)   2376   208   682   32   0  
A4 (Z9)   281   0   88   0   0  

Bron: Tellingen AVIV 2007 (databestand Rijkswaterstaat november 2011)

Uit een latere telling, in opdracht van Rijkswaterstaat, blijkt dat er jaarlijks 830 tankwagens van de stofcategorie GF3 over de Utrechtsebaan rijden.

Voor de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg heeft adviesbureau AVIV in opdracht van het Stadsgewest Haaglanden in 2008 eveneens tellingen verricht.

Volgens het rapport d.d. 22 december 2008, kenmerk 081456, blijkt dat er wel vervoer van stoffen behorende tot categorie LT1 (toxische stoffen) over de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg plaatsvindt (41 transportbewegingen per jaar). Dit is niet in overeenstemming met de tellingen in opdracht van Rijkswaterstaat.

Het plangebied ligt op circa 2.900 m vanaf de A4. Gelet op deze afstand zijn voor de beoordeling van het groepsrisico alleen de stoffen behorende tot categorie LT3 en LT4 van belang. Toxische stoffen worden over het traject Z8 vervoerd (zie bovenstaande tabel). Een nadere beoordeling van de risico's is daarom noodzakelijk.

Het plangebied ligt ook binnen het maatgevende invloedsgebied (LT1) van de Benoordenhoutseweg (730 m) maar buiten het invloedsgebied van het vervoer van LPG en propaan (GF3). Voor het bepalen van het groepsrisico is de Benoordenhoutseweg daarom niet van belang.

Delen van de A12 en de Utrechtsebaan liggen in het plangebied. Deze weggedeelten worden aan weerzijden begrensd door bebouwing (kwetsbare bestemmingen). Plaatselijk zijn deze weggedeelten overspannen met bebouwing. Een nadere beoordeling van de risico's langs de Utrechtsebaan is daarom noodzakelijk.

A4

Voor het vaststellen van de hoogte van het groepsrisico is het transport van LPG en propaan bepalend. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het transport van deze stoffen over de A4. Aangezien volgens de Handleiding Risicoanalyse Transport alleen de populatie binnen 300 m vanaf de transportroute bijdraagt aan het groepsrisico, is verder onderzoek door middel van een kwantitatieve risicoanalyse overbodig. De verwachte groei van de vervoersintensiteiten voor de stofcategorie LT3, gedurende de planperiode, verandert daar niets aan. De ontwikkelingen in het plangebied dragen niet bij aan het groepsrisico vanwege de A4.

A12 / Utrechtsebaan

Voor de toekomstige situatie (2023) wordt uitgegaan van de gebruiksruimte volgens tabel 2 van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is de maximale vervoersfrequentie (inclusief toekomstige groei) waarmee gerekend dient te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze gebruiksruimte wordt in 2013 wettelijk vastgelegd (basisnet) en geldt als plafond.

Voor de A12 tussen het Prins Clausplein en afslag 4 (Voorburg) is de gebruiksruimte 1.500 tankwagens van de stofcategorie GF3 (propaan en LPG). Zoals eerder vermeld, is LPG de maatgevende stof voor het vaststellen van het groepsrisico.

Afslag 4 van de A12 wordt gebruikt voor het bevoorraden van de LPG-tankstations aan de Maanweg, de Binckhorstlaan en de Neherkade. Uit de maximaal toegestane jaarlijkse doorzet LPG van elk van deze tankstations, volgt dat sprake is van ruim 500 tankwagenbewegingen (heen en terug) per jaar via afrit 4 en de oprit vanuit de Binckhorst.

De Prins Bernhardlaan in de gemeente Leidschendam-Voorburg (verlengde van de Maanweg) voert door de bebouwde kom en is niet aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Vanuit de Binckhorst is het verkeerstechnisch niet mogelijk om via de ontheffingsroute de weg via de A12/Utrechtsebaan, richting centrum, te vervolgen. Al het verkeer rijdt terug richting Prins Clausplein.

Het LPG-tankstation aan de Prinses Beatrixlaan wordt bevoorraad via afslag 3 (Bezuidenhout). De maximale doorzet LPG van dit tankstation bedraagt 499 m3 per jaar. Dit komt overeen met maximaal 70 tankwagen-bewegingen per jaar. De ontheffingsroute voor het bevoorraden van dit tankstation voert langs de kantoren van Siemens en Nationale Nederlanden. Deze bestaande kwetsbare bestemmingen liggen in het plangebied. Vanwege de opgelegde venstertijden (zie paragraaf 4.3.5) is er sprake van een verwaarloosbaar groepsrisico. In afwijking van het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden d.d. 18 april 2013, kenmerk VRH 2013/2581/SL, is daarom vanwege het vervoer van LPG, van en naar het LPG-tankstation, geen kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd.

Dit houdt mede verband met de lage vervoersfrequentie en de lengte van de ontheffingsroute (circa 600 m).

Ook vanuit het LPG-tankstation aan de Prinses Beatrixlaan is het niet mogelijk om via de Utrechtsebaan richting centrum te rijden. Na het lossen van LPG keert de tankwagen terug via de A12 richting Prins Clausplein.

Op grond van het basisnet (gebruiksruimte) zijn op de Utrechtsebaan ongeveer 900 tankwagenbewegingen mogelijk (tankwagens met LPG of propaan die geen gebruik van afrit 3 of 4 hebben gemaakt). Een hogere vervoersfrequentie impliceert dat strijdigheid met het basisnet optreedt.

Voor het bepalen van de vervoersfrequentie GF3 in 2013 is niet van de tellingen uitgegaan. Het LPG-tankstation aan de Duinstraat is in 2010 geamoveerd. Dit resulteert in een lagere vervoersfrequentie. De invoering van venstertijden zal mogelijk een lichte afname van het aantal tankwagenbewegingen tot gevolg hebben (bevoorrading gebied ten noorden van Leiden via knooppunt Burgerveen).

In de berekeningen zijn daarom twee vervoersstromen gehanteerd: 700 tankwagens (huidige vervoersintensiteit) en 900 tankwagens (basisnet / 2023).

In de bestaande situatie (zonder venstertijden) wordt de oriëntatiewaarde in ruime mate overschreden.

In opdracht van de gemeente heeft adviesbureau Peutz voor de bestaande situatie verschillende varianten onderzocht, gericht op het terugbrengen van het groepsrisico tot onder de oriëntatiewaarde. Uit de kwantitatieve risicoanalyse (rapport van 29 oktober 2012, kenmerk O 15258-2-RA-001) blijkt dat met de invoering van venstertijden (alleen vervoer van LPG en propaan gedurende de avond en de nacht) deze doelstelling wordt bereikt. Ook wanneer het vervoer van LPG en propaan gedurende het weekend overdag wordt toegestaan, blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.

Om de overschrijding van het groepsrisico in de huidige situatie aan te pakken en nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, zal het college in juni 2013 een voorstel aan de raad voorleggen.

In dit raadsvoorstel wordt de Utrechtsebaan aangewezen als route bedoeld in artikel 18 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Op grond van dit raadsvoorstel worden ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen.

Aangezien het raadsvoorstel in samenspraak met alle belanghebbenden tot stand is gekomen, wordt thans op het besluit van de raad vooruitgelopen. Hierbij wordt vooralsnog verondersteld dat het raadsvoorstel door de gemeenteraad is behandeld op het moment dat het bestemmingsplan Bezuidenhout definitief wordt vastgesteld. Het raadsbesluit zal tot gevolg hebben dat de Internationale Ring (behoudens ontheffinghouders) niet meer mag worden gebruikt voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Daarmee wordt de perifere verbinding 'Internationale Ring - Utrechtsebaan' doorbroken. Deze ontwikkeling zal, in combinatie met de venstertijden, bijdragen aan een mogelijke afname van het vervoer van LPG en propaan op de Utrechtsebaan.

KPN-kavel
Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid om deze kantoorlocatie een woonbestemming te geven. De verblijftijden van een woongebouw wijken sterk af van een kantoorgebouw. De invoering van venstertijden op de Utrechtsebaan heeft maar een beperkt effect op de hoogte van het groepsrisico. Gedurende de avond en de nacht zijn de woningen rekenkundig 100% bezet.
In opdracht van de gemeente heeft adviesbureau Peutz het effect van deze mogelijke ontwikkeling op het groepsrisico onderzocht.
Gelijktijdig met het in procedure brengen van het voorliggende bestemmingsplan zijn nieuwe ontwikkelingen langs de Utrechtsebaan buiten dit plangebied voorzien. Dit betreft de ontwikkeling van De Monarch (bestemmingsplan Beatrixkwartier - Monarch).
Omwille van een goede ruimtelijke ordening is de bijdrage van deze ontwikkeling aan de hoogte van het groepsrisico bij de kwantitatieve risicoanalyse voor de KPN-locatie betrokken. Hierbij is rekening gehouden met twee varianten, waarbij de ontwikkelvariant met de grootste bijdrage aan het groepsrisico in beschouwing is genomen.
Uit het rapport van 5 maart 2013, kenmerk O 15361-1-RA-002, waarbij rekening is gehouden met bovenvermelde uitgangspunten, blijkt dat het groepsrisico als gevolg van deze ontwikkeling enigszins toeneemt. Bij het invoeren van venstertijden op de Utrechtsebaan blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico (van 0,90 tot 0,95 maal de oriëntatiewaarde in 2023) bedraagt minder dan 10%. Deze beperkte toename heeft te maken met de afstand van het beoogde woongebouw tot de Utrechtsebaan.
De KPN-kavel is vanuit meerdere rijrichtingen goed voor hulpdiensten bereikbaar.

Overige ontwikkellocaties

Het bestemmingsplan maakt tevens de ontwikkeling aan de Spaarwaterstraat en Carolina van Nassaustraat / Koningin Sophiestraat (laatstgenoemde met behulp van een wijzigingsbevoegdheid) mogelijk. Beide ontwikkellocaties liggen buiten de 200 m contour van de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg. Deze locaties dragen niet bij aan het groepsrisico en zijn daarom niet bij de kwantitatieve risicoanalyses betrokken. Een verantwoording van het groepsrisico is niet vereist.

4.3.2.2 Zelfredzaamheid

Omdat de locaties waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt allemaal geheel of gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de A4 liggen (vanwege het transport van toxische vloeistoffen) moeten wel de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden verkend. Gelet op de enorme afstand tot de A4, is het treffen van bouwkundige maatregelen in de geprojecteerde woningen (bijvoorbeeld het op een centrale plaats afsluiten van de ventilatie) disproportioneel in relatie tot de kans op een ongeval en de gevolgen daarvan. Deze maatregel is bovendien weinig effectief gelet op de aanwezigheid van te openen ramen en deuren. Op een afstand van meer dan 3 km zullen de letale gevolgen uiterst beperkt zijn. Het gesloten houden van ramen is de meest effectieve maatregel. Door een tijdige inzet van NL-Alert (zie eerder) kunnen bewoners binnen het plangebied er voor zorgen dat zij geen nadelige gevolgen van een ramp zullen ondervinden.

4.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast. Dit geldt wanneer de ontwikkeling binnen 200 m van de transportas is gesitueerd. Het plan grenst aan het baanvak Den Haag-Leiden.

Op dit spoortraject (baanvak 67) vindt geen regulier vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Onder bijzondere omstandigheden (omleidingen als gevolg van een calamiteit op een ander baanvak) is het vervoer van gevaarlijke stoffen met behulp van ketelwagens mogelijk (omleidingscenario).

In opdracht van de gemeente Leidschendam-Voorburg heeft adviesbureau AVIV BV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor het hierboven omschreven omleidingscenario.

Voor de verschillende categorieën gevaarlijke stoffen is met het rekenmodel RBM II (versie 1.3) een berekening uitgevoerd met 50 ketelwagens per jaar. Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van baanvak 67 is gelegen, is bij het vaststellen van de populatiegegevens betrokken. De uitkomsten van de kwantitatieve risicoanalyse zijn daarmee representatief voor het bestemmingsplan Bezuidenhout.

Uit het rapport van 17 januari 2012 (kenmerk 112138) blijkt dat het plaatsgebonden risico binnen het baanvak blijft.

Gelet op deze uitkomsten is nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.3.4 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het uitgangspunt is dat er een verplichting geldt om het groepsrisico mee te wegen en te verantwoorden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het invloedsgebied van een geprojecteerde of bestaande buisleiding.

In het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een werkdruk van 40 bar. Volgens bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010 is voor bovengenoemde buisleiding sprake van een invloedsgebied van 170 m (1% letaliteitszone).

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:

  • 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
  • 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt.

Aangezien de buisleidingen in het plangebied liggen, is het eerste criterium niet van toepassing.

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontour van de aardgastransportleiding (10-6 per jaar) ligt op de leiding zelf. Op de leiding is geen bebouwing gelegen en op basis van dit bestemmingsplan wordt dit ook niet mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voldaan aan de normen die in het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden gesteld ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

In opdracht van het Stadsgewest Haaglanden heeft adviesbureau AVIV BV in 2011 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor alle buisleidingen in de regio. Het groepsrisico ter plaatse van de leiding W-514-016 is circa 0,25 maal de oriëntatiewaarde (bestaande situatie). Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van het Nationaal populatiebestand groepsrisicoberekeningen. De gegevens staan in het rapport Kwantitatieve Riscicoanalyse Den Haag 02.

In het invloedsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Toename van het groepsrisico als gevolg van dit bestemmingsplan is derhalve niet aan de orde. Een nadere verantwoording is daarom niet noodzakelijk. In het plan is wel een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen die in het invloedsgebied is gelegen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan. Er bevinden zich geen hogedruk aardgastransportleidingen in de buurt van het plangebied.

4.3.5 Inrichtingen

Aan de Prinses Beatrixlaan, op de grens van het plangebied, is een LPG-tankstation gelegen. Binnen de, voor dit LPG-tankstation geldende, 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontouren bevinden zich geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten.'

Voor dit tankstation is door adviesbureau AVIV, in opdracht van de gemeente, een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Voor deze berekeningen is uitgegaan van de maximaal vergunde jaarlijkse doorzet LPG. Volgens het rapport van 25 juni 2010 is de overschrijdingsfactor van de oriëntatiewaarde voor verlading overdag 0,72 en voor verlading 's avonds 0,3.Uitgangspunt is dat het LPG-tankstation wordt bevoorraad door LPG-tankwagens voorzien van een hittewerende bekleding.

Het verschil in de hoogte van het groepsrisico is gelegen in verschillen in populatiedichtheid gedurende de dagdelen. Binnen de invloedsgebieden (150 m) rondom het LPG-vulpunt en het ondergrondse LPG-reservoir bevindt zich namelijk een aantal grote kantoorgebouwen (Siemens, Nationale Nederlanden).

De bevoorrading van het LPG-tankstation vereist een ontheffing van het verbod om LPG (routeplichtige stof) over niet aangewezen wegen te vervoeren. Dit betreft alle wegen en weggedeelten vanaf afslag 3 (Bezuidenhout) van de A12 tot aan het betreffende LPG-tankstation.

Bij besluit van 12 april 2013, kenmerk BSD/2013.419, is door burgemeester en wethouders van Den Haag aan LP Autogas BV een ontheffing verleend. De ontheffing geldt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen klasse 2 met UN-nummer 1965 (LPG) over het Schenkviaduct en de Prinses Beatrixlaan. De ontheffing geldt uitsluitend voor LPG-tankwagens voorzien van een hittewerende bekleding.

In dit besluit zijn venstertijden opgenomen waarbinnen het lossen van LPG is toegestaan. Bevoorrading is alleen gedurende de avond toegestaan (van 18.00 uur tot 23.00 uur). Hiermee wordt niet alleen het groepsrisico tijdens het lossen van LPG tot een minimum beperkt (zie hierboven) maar is ook de transportveiligheid vanwege het vervoer gewaarborgd.

Door het opleggen van venstertijden zijn maatregelen in relatie tot zelfredzaamheid van ondergeschikt belang. Binnen een straal van 325 m rondom de LPG-installaties bevinden zich op Haags grondgebied voornamelijk kantoorgebouwen. Tijdens het lossen van LPG is de bezettingsgraad van deze kantoren zeer laag. Binnen deze zone bevinden zich wel woningen op het grondgebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Voorlichting aan bewoners is dan primair de verantwoordelijkheid van laatstgenoemde gemeente. De gemeente Leidschendam-Voorburg is bekend met dit vraagstuk en beschikt over de eerder genoemde kwantitatieve risicoanalyse van 25 juni 2010 en de recent verleende ontheffing. De gemeente Leidschendam-Voorburg was ook nauw betrokken bij het totstandkomen van het raadsvoorstel tot invoering van venstertijden op de Utrechtsebaan.

4.3.6 Advies regionale brandweer

Advies regionale brandweer

Uit de circulaire RNVGS en Besluit externe veiligheid buisleidingen volgt dat de regionale brandweer om advies moet worden gevraagd bij een verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is de Veiligheidssregio Haaglanden in staat gesteld een advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Op 18 april 2013 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht.
In het advies wordt aangegeven dat de Veiligheidssregio Haaglanden adviseert de volgende maatregelen te treffen om de veiligheidsrisico's te verlagen en de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid te vergroten.

Effectreducerende maatregelen
A. Om de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken, wordt geadviseerd om bij eventuele ver- en (vervangende nieuwsbouw van objecten bestemd voor het verblijf van mensen een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling (centraal) kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

B. Geadviseerd wordt dat in de objecten waarin personeelsleden, bezoekers en/of verminderd tot niet zelfredzame personen zich kunnen bevinden, de persoonsleden en/of de BHV-organisatie of de begeleiding is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen, zodat zij de overige personeelsleden/bezoekers kunnen assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Bijvoorbeeld om bezoekers en/of verminderd tot niet zelfredzame personen van de objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Hierbij is het ook belangrijk dat dit wordt geborgd en structureel wordt geoefend. Bijvoorbeeld door middel van een plan ten behoeve van noodsituaties.

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid

C. Binnen het invloedsgebied van 325 meter van de Utrechtsebaan, de Schenkkade en de Laan van Nieuw Oost Indië en 325 van het LPG-tankstation is het belangrijk dat mensen veilig kunnen vluchten. Dit betekent dat bij ver- en (vervangende) nieuwbouw, onafhankelijk van de locatie van het incident, een vluchtweg vanuit het object wordt geadviseerd, via de tuin/gevel aan de afgekeerde zijde van deze risicobronnen. Dit geldt voor alle objecten die bestemd zijn voor het verblijf van mensen.

D. Geadviseerd wordt om na te gaan of delen van het plangebied daadwerkelijk buiten het bereik liggen van een landelijke alarmsirene. Wanneer dit het geval is, dan wordt geadviseerd om op een andere manier de gebruikers van het gebied te alarmeren bij incidenten.

E. Geadviseerd wordt om bewoners, personeelsleden en vaste bezoekers binnen het plangebied te informeren over de verschillende risico's en gevaren van deze risicobronnen en de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.

Beoordeling maatregelen

A. Het al dan niet plaatsen van een technische voorziening is een afweging die op bouwplanniveau plaatsvindt. In dat stadium zal het bouwplan worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio.

Gelet op de enorme afstand tot de A4, is het treffen van bouwkundige maatregelen in de geprojecteerde woningen (bijvoorbeeld het op een centrale plaats afsluiten van de ventilatie) disproportioneel in relatie tot de kans op een ongeval en de gevolgen daarvan. De door de Veiligheidsregio Haaglanden voorgestelde maatregel is sterk afhankelijk van het ontwerp van het woongebouw. De maatregel is namelijk weinig effectief wanneer ramen en deuren geopend kunnen worden. Op een afstand van meer dan 3 km zullen de letale gevolgen uiterst beperkt zijn.

Het gesloten houden van ramen is de meest effectieve maatregel. Door een tijdige inzet van E-Alert (zie eerder) kunnen bewoners binnen het plangebied er voor zorgen dat zij geen nadelige gevolgen van een ramp zullen ondervinden.

B. Het op de hoogte zijn van de persoonsleden en/of de BHV-organisatie of de begeleiding van de risico's van de externe veiligheidsrisico's kan positief bijdragen aan de veiligheid. De gemeente zal zich inspannen om hen op de hoogte te stellen van de risico's en hoe gehandeld moet worden bij een incident.

C. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn de mogelijkheden voor het bouwkundige vluchtwegen beperkt/ niet aanwezig. Ten aanzien van de wijzigingsmogelijkheden in het plan, zal bij de vaststelling van betreffende wijzigingsplannen dit aspect nader beschouwd worden en indien mogelijk nadere regels voor gesteld worden.

D. Geheel Bezuidenhout en derhalve ook het gehele plangebied ligt voldoende binnen het bereik van de landelijke alarmsirene.

E. In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

In onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0204GBezuidenht-50VA_0015.png"