direct naar inhoud van 4.2 Externe veiligheid
Plan: Ypenburg-Nootdorp, 3e herz (deelplan 26, Prins Willem Alexanderkwartier)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0190HDP263eherz-50VA

4.2 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving en beleid

Externe veiligheid kan gedefinieerd worden als de veiligheid voor de omgeving van een gevaarlijke inrichting of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) en het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, PGS-15-opslagplaatsen, ammoniakkoelinstallaties en aardgasreduceerstations;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water.

Het Bevi en het Bevb hebben als doel burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. De besluiten hanteren daartoe verplichte afstanden en grens- of richtwaarden en gaan uit van twee normen:

  • Het 'Plaatsgebonden Risico' (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon, die zich continu en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Dit risico mag onder normale omstandigheden voor burgers nergens groter zijn dan één op één miljoen (10-6) per jaar. Het plaatsgebonden risico kan door middel van contouren op een kaart worden aangegeven.
  • Het 'Groepsrisico' (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron. Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Naast de berekende waarden voor het GR moeten hierbij de zelfredzaamheid van burgers en de beheersbaarheid (door hulpverleningsorganisaties) van ongelukken worden beschouwd en onderbouwd. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnotities en -nota's.

Verder onderscheiden het Bevi en het Bevb kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Zo wordt een woonwijk als een kwetsbaar object en twee woningen op één hectare als een beperkt kwetsbaar object omschreven.

De regionale visie Externe Veiligheid “Samen Werken aan Externe Veiligheid” (2006) van Haaglanden is gericht op het beheersen van de risico's van het werken met en het opslaan en transporteren van gevaarlijke stoffen. Het doel daarvan is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld. Welk risico aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging en duidelijke informatie aan burgers en bedrijven. Ook het Haags Gebiedsgericht Milieubeleid is erop gericht om afhankelijk van de gebiedstypen plaatsgebonden risico's en groepsrisico's beperkt te houden. Dit houdt in dat in gebieden met woonfuncties de risico's verwaarloosbaar moeten zijn en dat de risico's in werk- en verkeersgebieden klein moeten zijn.

Inrichtingen

Voor een bestemmingsplan geldt dat indien sprake is van de bouw of vestiging van kwetsbare objecten de, in artikel 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gestelde, grenswaarden in acht dienen te worden genomen. Is er sprake van de (voorgenomen) bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten, dan dient er rekening met de gestelde richtwaarden te worden gehouden. Deze grens- en richtwaarden laten zich vertalen in veiligheidsafstanden. Deze afstanden zijn voor verschillende risicobronnen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen vastgesteld.

De hierboven bedoelde grens- en richtwaarden behoeven overigens alleen in acht te worden genomen met betrekking tot de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting waarvoor het Bevi van toepassing is (artikel 2, lid 2 Bevi).

Er liggen geen (geprojecteerde) bestemmingen binnen het invloedsgebied van een inrichting waarvoor het Bevi van toepassing is.

Het plangebied ligt evenmin binnen de effectafstanden van een inrichting voor de opslag van explosieven of binnen een veiligheidscontour van een inrichting waarvoor het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer van toepassing is.

Buisleidingen

Het plangebied is beoordeeld op de aanwezigheid van hogedrukaardgastransportleidingen en de toetsingsafstanden volgens het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen. Het plangebied ligt binnen de toetsingsafstand van de in de onderstaande tabel en kaart genoemde en aangeduide aardgastransportleidingen:

Tabel 1: eigenschappen relevante leidingen deelplan 26

Leiding   Diameter [inch]   Ontwerpdruk [bar]   Inventarisatie-afstand [m]   Afstand tot plangebied [m]  
W-514-01-KR-027 t/m 031   12   40   140   0  
W-536-06-KR-005 t/m 006   12   40   140   14  
W-539-01-KR-001 t/m 004   12   40   140   0  
A-517-KR-016 t/m 022   30   66.2   360   350  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0190HDP263eherz-50VA_0003.jpg"

Figuur 1: relevante aardgastransportleidingen ten opzichte van deelplan 26

In het rapport "Verantwoording groepsrisico bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp, derde herziening (Deelplan 26, Prins Willem Alexanderkwartier) (BA4645-101-100 d.d. 10 mei 2011)" van DHV zijn op basis van berekeningen van de Gasunie het plaatsgebonden risico en het groepsrisico bepaald.

Plaatsgebonden risico

Uit de berekeningen is gebleken dat de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontouren van de aardgastransportleidingen op de leidingen ligt. Bebouwing is op minimaal 7 meter van de aardgastransportleidingen gepland. Hiermee wordt voldaan aan de normen die in het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden gesteld ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Voor wat betreft het groepsrisico is gebleken uit de berekeningen dat door de realisatie van de plannen het groepsrisico toeneemt en voor wat betreft de leiding W-539-01 boven de oriëntatiewaarde uitkomt.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Ter beperking van het groepsrisico worden in het hierboven genoemde rapport van DHV de volgende maatregelen voorgesteld en getroffen:

  • Afdekken met grond van de aardgastransportleidingen W-514-01-KR-027 t/m 031 en W-536-06-KR-005 t/m 006
  • Aanlegvergunningstelsel voor de leidingen die binnen het bestemmingsplan vallen
  • Strikt toezicht op grondroerende werkzaamheden aan alle aardgastransportleidingen.

Met het treffen van deze maatregelen komt het groepsrisico voor alle risicobronnen onder de oriënatatiewaarde. In onderstaande tabel is de hoogte van het groepsrisico per risicobron weergegeven, zonder het nemen van maatregelen en met het nemen van maatregelen.

Tabel 2: Maximaal groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde zonder en met maatregelen

  A12   W-514-01-KR-027 t/m 031   W-536-06-KR-005 t/m 006   W-539-01-KR-001 t/m 004   A-517-KR-016 t/m 022  
Geen maatregelen   < 1.0   0.173   0.050   1.801   0.026  
Met maatregelen   < 1.0   0.052   0.015   0.720   0.010  

Bereikbaarheid

Het plan voldoet aan de eisen voor bereikbaarheid. Voor de ontwikkelingen die nog gerealiseerd moeten worden, zal hier in de planrealisatie aan worden voldaan, aangezien de gebouwen moeten voldoen aan het handboek openbare ruimte, deel 3. Daarin zijn eisen opgenomen ten aanzien van de bereikbaarheid.

Bluswatervoorziening

  • Er is naast een primaire bluswatervoorziening een secundaire bluswatervoorziening nodig voor de bestrijding van incidenten.
  • De primaire bluswatervoorziening is nog niet gerealiseerd, maar zal overeenkomstig de daaraan gestelde eisen gerealiseerd worden.
  • De nieuw aangelegde sloot langs de Guldeweg kan gebruikt worden als secundaire bluswatervoorziening. Dit kan echter pas nadat hier een opstelplaats voor hulpverleningsvoertuigen is gerealiseerd, die voldoet aan de eisen die de brandweer Den Haag daaraan stelt.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid binnen het plangebied is op dit moment niet optimaal. Diverse maatregelen die de zelfredzaamheid positief beïnvloeden zijn niet te borgen in het bestemmingsplan en zullen bij de nadere uitwerking in bijvoorbeeld bouwplannen moeten worden geborgd. Wel zijn in de algemene bouwregels van onderhavig bestemmingsplan (Artikel 10, lid k) nadere eisen opgenomen aan de hand waarvan het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan de vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken, de inrichting van terreinen/openbare ruimte, het bebouwd oppervlak van gebouwen en het het vloeroppervlak van gebouwen.

Advies brandweer

De veiligheidsregio Haaglanden heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over onderhavig bestemmingsplan. In dat advies wordt een tweetal maatregelen voorgesteld:

  • 1. Aanbrengen afsluitbaar ventilatiesysteem: de Veiligheidsregio adviseert om de kantoorgebouwen in het plangebied te voorzien van afschakelbare ventilatie. Afschakelbare ventilatie heeft in het kader van externe veiligheid een positief effect op de zelfredzaamheid van de gebruikers van de kantoorgebouwen binnen het plangebied.
  • 2. Sloot bruikbaar maken als secundaire bluswatervoorziening: de Veiligheidsregio adviseert om de sloot langs de Guldenweg bruikbaar te maken als secundaire bluswatervoorziening. Voor de Veiligheidsregio is het namelijk onduidelijk of de sloot diep genoeg is om de hulpdiensten van voldoende bluswater te kunnen voorzien.

Beoordeling maatregelen brandweer

  • 1. Voor de kantoorgebouwen die nog moeten worden gerealiseerd, zal de gemeente Den Haag bij de projectontwikkelaar het dringende verzoek neerleggen om de kantoorgebouwen te voorzien van afschakelbare verntilatie. De gemeente kan dat echter niet afdwingen in de regels van het bestemmingsplan.
  • 2. De Veiligheidsregio eist een minimale waterdiepte van 60 centimeter. Uit de aanvraag keurvergunning oppervlaktewater van 19 augustus 2010 blijkt dat de waterdiepte van de sloot langs de Guldenweg 1 meter is. Dit betekent dat de sloot langs de Guldenweg diep genoeg is om te kunnen worden gebruikt als secundaire bluswatervoorziening.

Voor de uitgebreide verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar bijlage 1 en bijlage 2 bij deze toelichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied ligt binnen 200 m van een snelweg (A12). Er is daarom in het onder het vorige kopje reeds genoemde rapport "Verantwoording groepsrisico bestemmingsplan Ypenburg-Nootdorp, derde herziening (Deelplan 26, Prins Willem Alexanderkwartier) (BA4645-101-100 d.d. 10 mei 2011)" van DHV en in het rapport "Externe veiligheid transport over de A12 langs deelplan 26 Vlietzone (BA4645-101-100 d.d. 10 mei 2011)" van DHV (bijlage 3 bij deze toelichting) nader onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uit het rapport blijkt het volgende:

De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour van de A12 ter hoogte van deelplan 26 ligt op 0 meter van de A12. Deelplan 26 bevindt zich hierbuiten. Hiermee wordt voldaan aan de normen die in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Uit de risicoanalyse blijkt dat ten gevolge van de ontwikkelingen binnen het plangebied het groepsrisico zal toenemen van maximaal 0,564 maal de oriëntatiewaarde tot maximaal 0,689 maal de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde wordt echter niet overschreden. Aangezien het groepsrisico groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is verantwoording noodzakelijk. In de paragrafen 4.2.1 en 4.2.3 van het bovengenoemde rapport van DHV wordt deze toename verantwoord.

Activiteitenbesluit

Op grond van de Wet milieubeheer moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, voldoen aan algemene regels die voorschriften met betrekking tot de bescherming van het milieu bevatten of beschikken over een milieuvergunning. Daarnaast kunnen algemene regels of een vergunningplicht gelden voor lozingen op het oppervlaktewater ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of voor lozingen in de bodem ingevolge de Wet bodembescherming. Het op 1 januari 2008 in werking getreden 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (het Activiteitenbesluit) bevat algemene regels voor inrichtingen. Deze algemene regels zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer en op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.