direct naar inhoud van 3.3 Archeologie en monumenten
Plan: Transvaal
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0156ETransvaal-70OH

3.3 Archeologie en monumenten

3.3.1 Archeologie

Transvaal is voor het overgrote deel gebouwd in een gebied dat wordt gekenmerkt door een onder natte omstandigheden ontwikkelde bodem. Het is een strandvlakte die in de loop van eeuwen met veen is dichtgegroeid en op sommige plaatsen vanuit het zuiden tijdens overstromingen in de 4de en 3de eeuw v. Chr. met klei is overdekt.

Alleen de meest noordelijke strook, grenzend aan de Loosduinse weg en naar het zuiden doorlopend tot aan de Steijnlaan, is gelegen op de zuidelijke flank van een strandwal. Een strandwal is een zandrug die destijds wat hoger in het landschap gelegen was.

De kans op archeologische waarden in het door veen en klei gedomineerde deel is niet groot. Verwacht wordt dat het zowel in de vroege prehistorische perioden als daarna tot en met de middeleeuwen te nat was om bewoning aantrekkelijk te maken. Tot ver in de 19de eeuw, tot aan de bouw van de wijk Transvaal, bleef het gebied, als onderdeel van de Zusterpolder, in gebruik als weiland en was het doorsneden door sloten om de waterhuishouding zoveel mogelijk onder controle te kunnen houden.

Voor de noordelijke strook luidt het verhaal iets anders. Strandwallen waren al in prehistorische tijden voor menselijke bewoning geschikt. In Den Haag zijn daar intussen vele voorbeelden van te geven. De kans dat in dit gebied ooit mensen gewoond en gewerkt hebben is daarom aanwezig. Echter, de kans dat daarvan nog sporen aanwezig zijn is erg klein. De betreffende strandwal is al vanaf de 18de eeuw stelselmatig afgezand. Het op die manier gewonnen zand werd met boten via de in die eeuw aangelegde Loosduinse vaart afgevoerd. Sprake is dus van een substantiële verlaging van het oppervlak in de strook langs de Loosduinseweg en dat betekent dat de archeologische verwachting voor wat betreft de pre- en vroeghistorische periode laag is geworden.

Daarentegen zijn wel sporen uit de historische periode in de betreffende strook te verwachten. Het gaat daarbij om minstens twee verschillende woonstedes. De belangrijkste is ongetwijfeld het kasteel Westerbeek geweest, dat voor zover bekend gebouwd is in 1430 en in de late 18de eeuw is afgebroken. De resten daarvan moeten gezocht worden langs de De La Reyweg, ter hoogte van de Bothastraat en de Christiaan de Wetstraat. Aan het eind van de 19de eeuw is zelfs enig archeologisch onderzoek naar Westerbeek verricht; het bleek dat de funderingen op ca. 1,6 meter onder maaiveld nog aanwezig waren.

Het tweede belangrijke gebouw is de Engelenburg geweest, gelegen aan de oostzijde van het huidige Joubertplantsoen. Ook hier gaat het om een waarschijnlijk middeleeuwse boerderij die later tot een buiten uitgroeide. Bij de aanleg van de wijk aan het eind van de 19de eeuw werd dit fraaie pand gesloopt. De kans op de aanwezigheid van relevante resten van dit bouwwerk in de grond wordt nog steeds als reëel gezien.

Van een derde hoeve, de Haagwoning, gelegen langs de huidige De La Reyweg en op de hoek van de Steijnlaan, is waarschijnlijk heel weinig bewaard gebleven.

Bovenstaande geeft aan dat maar twee locatie binnen het bestemmingsplan van archeologisch belang zijn: een blok bij de Bothastraat/Christiaan de Wetstraat (kasteel Westerbeek) en het Joubertplantsoen (de Engelenburg). Voor deze locaties geldt een dubbelbestemming; ze staan op de plankaart vermeld als "waarde Archeologie II" (afbeelding 1). Een aanlegvergunningenstelsel is daarvoor van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0156ETransvaal-70OH_0001.png"

afbeelding 1: Archeologische verwachting Transvaal

De gemeente Den Haag draagt sinds 1982 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologie beleid van de gemeente is er op gericht:

te zorgen voor het behoud van zoveel mogelijk archeologische waarden ter plaatse in de bodem;

te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is;

een archeologisch depot te onderhouden waar alle in Den Haag aangetroffen archeologische voorwerpen op een veilige en systematische manier kunnen worden bewaard;

te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek middels tentoonstellingen, publicaties, presentaties etc. onder de aandacht worden gebracht van de Haagse burger.

Voor het uitvoeren van het archeologisch beleid, voor het ontwikkelen van nieuw beleid dienaangaande en voor het nemen van beslissingen aangaande beheer en behoud van archeologische waarden hebben Burgemeester en wethouders de Afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer gemandateerd.

Een nieuwe beleidsnota zal zijn geënt op de herziening van de Monumentenwet 1988, middels de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wet is op 1 september 2007 in werking getreden. Deze wetswijziging kent enkele nieuwe elementen.

Een nieuw element is de bepaling dat "de verstoorder betaalt": initiatiefnemers van projecten die schade aan archeologische waarden zullen veroorzaken zijn verantwoordelijk voor de kosten van het noodzakelijk archeologisch onderzoek. Daarnaast legt deze wet ook de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden.

In het kader van deze inwerkingtreding wordt momenteel ook een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart opgesteld. Deze zal een plaats krijgen in het gemeentelijke beleid en wordt naar verwachting opgenomen in de gemeentelijke Monumentenverordening.

De Haagse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar zeer ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding " grens archeologisch waardevol gebied". Voor werkzaamheden die daar de grond roeren, geen bouwwerken zijnde, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Dat geldt eveneens voor roeren van grond in het kader van een bouwvergunning. Bij bouwvergunningvrije bouwwerken, waarbij de grond geroerd wordt, geldt de verplichting van het hebben van een aanlegvergunning.

Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde aanlegvergunning of bouwvergunning een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord zijn vastgesteld.

Het vaststellen van de daadwerkelijke archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatienemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Afdeling Archeologie van de gemeente.

Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.

3.3.2 monumenten

Transvaal kent 11 monumenten: één rijksmonument (het voormalig Badhuis aan de Spionkopstraat) en 10 gemeentelijke monumenten (zie pag. 14 van deze toelichting voor een opsomming).

Het 'Badhuis' en de 'Julianakerk' zijn, in nauwe samenwerking met Monumentenzorg, gerestaureerd en geschikt gemaakt voor een andere functie. Daarbij gaan een aantal monumentale kwaliteiten (met name betreffende het interieur) verloren. Het is echter de enige manier om de gebouwen voor sloop te behoeden.

Het voormalig badhuis is verbouwd tot school en kinderopvang, de Julianakerk is verbouwd tot een maatschappelijke voorziening met een aantal uiteenlopende wijkgerichte functies.