Plan: | Oostduinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0072DOostduinen-50VA |
De Nota Ruimte bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
De ruimtelijke opgave voor wat betreft water en groene ruimte omvat: de borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit, borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van internationaal erkende landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Als uitwerking hiervan kiest het rijk voor; anticiperen op en meebewegen met water, investeren in de kwaliteit van natuur en landschap ontwikkelen met kwaliteit.
Het plangebied maakt deel uit van de Rijksbufferzone Den Haag- Leiden – Zoetermeer. Deze bufferfunctie dient behouden te blijven en waar mogelijk te worden versterkt. In de Nota Ruimte wordt aangekondigd dat de bufferzone zal worden omgezet in 'grootschalig regionaal groengebied', waarin het accent ligt op de (dag)recreatieve functie voor het stedelijk netwerk waar het gebied deel van uitmaakt. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk waneer de landschappelijke en recreatieve kwaliteiten worden behouden of versterkt. Het plangebied vormt een onderdeel van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur als natuurgebied.
Drinkwatervoorziening
Kwetsbare functies, zoals de drinkwatervoorziening, lopen risico's bij een vervuiling van bodem en water. Het beleid in deze nota draagt bij aan een goede positionering van de verschillende functies ten opzichte van het watersysteem.
Kustduinen, zoals in Nederland worden aangetroffen, komen alleen tot ontwikkeling bij een aangroeiende kust waarbij netto aanvoer van zand plaatsvindt vanuit zee en vervolgens door de wind landinwaarts wordt verplaatst. De Nederlandse kustduinen behoren, wat omvang en samenhang betreft, tot de top vijf van de Europese duingebieden en worden daarom internationaal gezien van groot belang geacht.
In 1992 heeft de (toenmalige) Europese Gemeenschap besloten een juridisch raamwerk op te stellen waarmee de lidstaten zich verplichten om natuurlijke leefmilieus van internationale betekenis onder bescherming te stellen. Dit besluit is vervat in de Richtlijn 92/4/EEG van de Raad van 21 mei 1992, beter bekend als de EG-Habitat-Richtlijn, en is mede door Nederland ondertekend. Alle in deze richtlijn genoemde leefmilieus, waaronder de kust- en landduinen, maken nu deel uit van het Europese netwerk van speciale beschermingszones, het Natura 2000-netwerk genoemd.
Het Nederlandse duingebied, waarvan de Oostduinen deel uitmaken, wordt beschouwd als het meest gave en uitgestrekte duingebied van Noordwest-Europa. Naast de betrekkelijke ongereptheid en de schaal en omvang, is de waarde van de duingebieden vooral gelegen in de grote natuurlijke rijkdom die is ontstaan als gevolg van de variatie in abiotische faktoren (droogvochtig, kalkarm-kalkrijk, schraal-voedselrijk), de geologische opbouw, de nog steeds plaatsvindende geologische processen (kustsedimentatie en erosie, verstuiving) en de nog aanwezige cultuurhistorische elementen. Een voorbeeld van dit laatste is het Nettenboetstersveld als component van het in nationaal en internationaal opzicht waardevolle 'Zeedorpenlandschap'. De natuurwetenschappelijke waarde van de duinen wordt dan ook bijzonder hoog beschouwd. Van de in Nederland voorkomende wilde plantensoorten komt circa tweederde voor in het duingebied. Bijna 10% hiervan is zelfs beperkt tot de duinen. Ook voor verschillende diersoorten, zoals de Zandhagedis, vormt het duingebied het belangrijkste verspreidingsgebied. De verscheidenheid in landschap en natuur tezamen met het reliëf maken de belevingswaarde van de duinen voor de mens bijzonder hoog.
In 1990 heeft de regering in het Natuurbeleidsplan besloten tot een duurzaam behoud, herstel en ontwikkeling van nationaal of internationaal belangrijke gebieden binnen een ruimtelijke stabiele Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In deze EHS zijn alle Nederlandse duingebieden, waaronder de Oostduinen, als kerngebieden ondergebracht. Vanwege de kwetsbaarheid van de duinen heeft de regering tevens besloten om alle duingebieden vóór het jaar 1998 als natuurmonument onder de werking van de Natuurbeschermingswet te brengen. Het beleid met betrekking tot de duinen is daarbij gericht op het behouden en versterken van de natuur- en landschapswaarden en het versterken van natuurlijke processen (verstuiving, regeneratie natte duinvalleien, ontwikkeling binnenduinrand). De hoofdfunctie voor het duingebied is dan ook natuur. Daar waar de draagkracht van het gebied dit toelaat zal recreatief medegebruik worden bevorderd.
In de 'Nota Belvedère' (OCW, LNV, VROM, V&W, 1999) is het hele plangebied aangewezen als Belvedèregebied. Het beleid is enerzijds gericht op de instandhouding van de bestaande waarden, zoals de unieke opeenvolging van alle onderdelen van het strandwallenlandschap, waarbij het contrast tussen de beslotenheid van de strandwallen (met daarop landgoederen, buitenplaatsen, villaparken en bossen) en de openheid en ontwatering van de strandvlakten nog zeer herkenbaar zijn. Anderzijds is de nota Belvedère gericht op de versterking van de bepaalde identiteit van de gebieden. Nieuwe ontwikkelingen kunnen hieraan bijdragen als ze vanuit een bewustzijn van het verleden worden vormgegeven. Met behulp van ontwikkelingsplannen voor landgoederen, natuurontwikkeling, waterbeheer en een beleid dat gericht is op het behouden en herstellen van de cultuurhistorische waarden, geeft de nota de beleidsstrategie aan die de bijzondere positie van Den Haag ook voor de toekomst moet veiligstellen.
Het rijksbeleid ten aanzien van defensie in het Structuurschema Militaire Terreinen (Ministerie van Defensie en Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 1985) gaat uit van het beschikbaar stellen en houden van voldoende aantallen oefenterreinen. Zowel in de Defensienota als in de Evaluatienota Structuurschema Militaire Terreinen (beide Ministerie van Defensie 2000) is aangegeven dat het aanwezige terrein binnen het plangebied als militair terrein wordt gehandhaafd. Het beleid ten aanzien van inrichting en beheer is in eerste instantie gericht op het militaire gebruik. Daarnaast wordt waar mogelijk gestreefd naar behoud van natuur- en landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Waar militaire eisen en natuurwetenschappelijke waarden van het terrein dit toelaten, is recreatief medegebruik mogelijk.
In deel 1 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen wordt aangegeven dat van het oefenterrein Waalsdorp 71 hectare zal worden aangehouden en 286 hectare buiten militair gebruik zal worden gesteld.
Het voormalige schietterrein van het CvP (14 ha), duingebied Uilenbos (55 ha) en het terreindeel boven het TNO terrein (3 ha) blijven hierbij behouden. De vlakte van Waalsdorp (gelegen buiten het bestemmingsplangebied Oostduinen ter grootte van 31 ha) en het grootste deelterrein (225 ha, grotendeels op grondgebied gemeente Wassenaar, kleine strook langs de gemeentegrens met de gemeente Wassenaar is gelegen binnen de begrenzing van bestemmingsplan Oostduinen) worden naar verwachting afgestoten in de loop van 2007 en komen in aanmerking om in het kader van het project Herbestemming Militaire Terreinen overgedragen te worden aan het Ministerie van LNV
In de nota Kiezen voor Recreatie (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1993) worden voor het duingebied meer extensieve vormen van recreatie voorgestaan. In de binnenduinrand zou een deel van de recreatiedruk kunnen worden opgevangen om zodoende de druk binnen het gebied te verlichten. Verder wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het duingebied.
Voor het duingebied wordt uitgegaan van versterking van de 'groene' betekenis van dit gebied. Voor de aanwezige grootschalige parkeervoorziening op het Zwarte Pad wordt de nadruk gelegd op een betere natuurlijke inpassing. Om tot slot de bereikbaarheid te optimaliseren wordt ingezet op een verbinding tussen de strandopgang en het Zwarte Pad.
Op 19 februari 2003 hebben de Provinciale Staten van Zuid-Holland het Streekplan Zuid-Holland West vastgesteld. Met dit streekplan - dat een planhorizon tot 2015 heeft en sterk leunt op het gedachtegoed van de eerste drie PKB-delen van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening - wil de provincie de ontwikkeling van de Randstad tot groene Deltametropool ondersteunen. In het streekplan is ervoor gekozen het stedelijk ruimtebeslag met behulp van rode bebouwingscontouren te sturen. De rode contouren zijn getrokken rond bestaand stedelijk gebied. Met deze contouren wordt het gebied, waarbinnen de verstedelijkingsopgaven tot 2015 moet worden gerealiseerd, vastgelegd. Nieuwe woningbouw en bedrijfsvestiging dienen plaats te vinden binnen de rode contouren en in de nabijheid van haltes van het (regionaal) openbaarvervoerssysteem. Binnen de rode contouren wordt per saldo uitgegaan van behoud van functies. Dit om te voorkomen dat al te gemakkelijk functies als bedrijventerreinen, sportvelden en volkstuinen uit het stedelijk gebied verdwijnen. Als dergelijke transformaties onvermijdelijk zijn, zal de gemeente moeten aangeven hoe deze functies (lokaal dan wel regionaal) worden gecompenseerd. Het plangebied valt buiten de rode contour. Dit is overigens geen beleidsmatig probleem, omdat het gebied een natuurgebied is.
Op de plankaart van het streekplan Zuid-Holland West valt het gebied Oostduinen in de aanduiding “Natuurgebied met (inter)nationale status”, Milieubeschermingsgebied voor stilte”. Milieubeschermingsgebied voor grondwater” en ter plaatse van het defensieterrein ”Militair (oefen)terrein”. Voorts is langs de kustlijn de aanduiding “Kustfundament begrenzing landzijde”opgenomen.
De duinen hebben een internationale status (habitatgebieden), (CBB1), waarbinnen de natuur- en landschapswaarden dienen te worden veilig gesteld. Dit krijgt o.a. vorm door rekening te houden met de Europese regelgeving (Habitat- en Vogelrichtlijn), het waar mogelijk herstellen van natuurwaarden door sanering van gebiedsvreemde activiteiten (zoals militair gebruik) en het waarborgen van de zeewering en de drinkwatervoorziening. Geen uitbreiding wordt toegestaan aan verblijfsrecreatie, maar recreatief medegebruik, geënt op de natuur- en landschapswaarden dient te worden behouden en voor zover inpasbaar te worden uitgebreid.
De provinciale ecologische hoofdstructuur, zoals weergegeven in het Beleidsplan Natuur en Landschap (Provincie Zuid-Holland, 1992), volgt in hoofdlijnen het beleid zoals opgenomen in het Natuurbeleidsplan van het Rijk. De hoofddoelstelling van het Beleidsplan is landschapsbehoud; beheer is daarbij van groot belang.
Het Streekplan geeft aan dat delen van het duingebied waar nu drinkwaterbereiding plaatsvindt, worden omgevormd tot kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur. De provincie gaat, evenals het Natuurbeleidsplan van het rijk, uit van een Ecologische Hoofdstructuur, van zo spoedig mogelijke realisering van die Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, die vooral bedoeld is om de natuurwaarden van nationale en internationale betekenis duurzaam veilig te stellen.
Het Beleidsplan spreekt zich uit voor een beperking van de waterwinning door open infiltratie in de duingebieden. Als alternatief wordt gezien het bevorderen van diepte-infiltratie buiten de duinen. In het Streekplan wordt door de provincie een verdere beperking van het militair gebruik in de duinen voorgestaan.
Kaart 1:Rood/groene contouren
De Nota Regels voor Ruimte is in april 2005 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland vastgesteld en vormt samen met het Streekplan het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. De nota stelt voorwaarden aan ruimtelijke plannen met betrekking tot onder andere economie, milieu en water en geeft onder meer aan hoe een plan past binnen de sectorale kaders van het Stadsgewest Haaglanden en het Regionaal Structuurplan (RSP). De nota bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Voor het plangebied gelden de volgende beleidsregels.
Natuur en landschap
Natuurgebieden en groene verbindingen daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van die gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten.
In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten tegengegaan worden.
Water
In waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden worden geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten, die het huidige beschermingsniveau verslechteren.
Daarnaast is nieuwbouw op de standen van de Noordzeekust en in de Keurzone van primaire en regionale waterkeringen uitgesloten.
Archeologie
Archeologisch waardevolle gebieden moeten worden beschermd. Bestemmingsplannen dienen een juridische regeling te bevatten die in voldoende mate bescherming biedt tegen werkzaamheden, die tot een verstoring zouden kunnen leiden van het bodemarchief. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in het Streekplan Zuid-Holland West. Uitgangspunten zijn daarbij de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, De Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden (IKAW) Het plangebied wordt daarin als 'Zone met archeologische verwachting' aangeduid
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals bestemmingsplannen. Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.
In het RSP worden de ambities samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten. De negen regiogemeenten spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het stadsgewest en de betrokken gemeenten. Voor dit bestemmingsplan zijn twee prioriteiten van de tien van toepassing:
Op de plankaart van het regionaal Structuurplan Haaglanden valt het gebied Oostduinen in de aanduiding natuurgebied, duin.
De 'Structuurvisie Den Haag 2020' (vaststelling gemeenteraad d.d. 17 november 2005) is de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie, te benutten. In de visie zijn vijf kansenzones benoemd waar kansen liggen om de 'Wereldstad aan zee' gestalte te geven. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot zijn recht komt. De kansenzones en ontwikkelingsgebieden worden uitgewerkt in masterplannen. Het bestemmingsplangebied ligt deels in de kanszone Internationale kustzone, grootschalige ontwikkelingen zijn echter niet voorzien.
De uitwerking van de structuurvisie krijgt ook gestalte bij herstructureringsprojecten waarbij langs doorgaande wegen en groen in principe minimaal vijf bouwlagen gerealiseerd kunnen worden. De doorgaande wegen zijn de regionale en stadsgewestelijke wegen, hoofdverkeerswegen op gemeentelijk niveau en wegen voor doorgaand verkeer door stadsdelen aangevuld met de wegen die onderdeel zijn van het netwerk van de 'lange lijnen' uit de Kadernota Openbare Ruimte en de railgebonden openbaarvervoerverbindingen. Doorgaande wegen en groen die in dit bestemmingsplangebied voor bebouwing in vijf lagen in aanmerking komen zijn er echter niet. Het plangebied grenst aan de Van Alkemadelaan / Zwolsestraat (als doorgaande weg gekarakteriseerd). Bebouwing langs deze wegenis vanuit beleidsmatige overwegingen (Groen kleurt de stad en het beschermd natuurgebied alsmede het specifieke karakter van het duinlandschap) niet wenselijk.
In de nota "Groen kleurt de stad", Beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015, (Raadsbesluit d.d. 13 oktober 2005) is het groenbeleid van Den Haag weergegeven.
Dit beleid is verwoord in een tweetal doelstellingen:
Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:
Op grond van de aanwezige betekenissen en waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd in de "Structuurvisie 2020" in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten.
De Oostduinen is één van de grote groengebieden in de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Voor de grote groengebieden is het beleid gericht op:
Het gemeentelijk beleid met betrekking tot Oostduinen is op hoofdlijnen vastgelegd in de Nota Integraal Duinbeheer (raadsbesluit van 8 februari 1990, rv 37). Bij de vaststelling van de Nota Integraal Duinbeheer is gelijktijdig besloten dat een recreatieplan moest worden opgesteld ter uitvoering van de in deze nota verwoorde beleidsvoornemens. Dit recreatieplan, beter bekend als Uitvoeringsplan Meijendel, is medio 1992 tot stand gekomen. De doelstelling in de Nota Integraal Duinbeheer is het veiligstellen, bevorderen en waar mogelijk herstel van natuur- en landschapswaarden van de duinen waarbij natuurlijke processen zoveel mogelijk ongestoord moeten kunnen verlopen. De nadruk wordt gelegd bij het nastreven van een samenhangend ecosysteembeheer, het ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden langs de binnenduinrand en de instandhouding van de verwevenheid van natuurlijke en cultuurrijke waarden van het zeedorpenlandschap.
De Nota Integraal Duinbeheer is er eveneens op gericht om, daar waar de draagkracht van het gebied dit toelaat, de natuurgerichte recreatie te bevorderen. Daarbij wordt gestreefd naar een doeltreffende zonering met inachtneming van de recreatiebehoeften enerzijds en de belangen van het natuurbehoud anderzijds. Door de ligging en het natuurlijke en unieke karakter van het duingebied is het van groot belang voor de recreatie. De Oostduinen zijn gelegen in een sterk verstedelijkte omgeving. De regio Den Haag kent ruim 700.000 inwoners die voor hun vrijetijdsbesteding zijn ondermeer aangewezen op verschillende recreatiegebieden in de omgeving, waaronder de duinen. De duinen en het strand vormen de enige meer natuurlijke recreatiegebieden in de omgeving.
De hoofdfunctie natuur stelt echter voorwaarden aan het recreatief gebruik. De kwetsbaarheid en daarmee de draagkracht van de natuur is daarbij richtinggevend. Dit betekent voor de recreatie dat deze volgend moet zijn op de natuurfunctie en wordt daarom recreatief medegebruik genoemd. Onder recreatief medegebruik wordt verstaan die vormen van recreatie die geen nadelige effecten hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden zoals wandelen, fietsen en paardrijden.
Op het schiet- en oefenterrein Waalsdorp bevinden zich twee banen voor de schietsport. Het betreft een geweer- en pistoolbaan van de civiele Scherpschuttersvereniging "Oranje Nassau" en een kleiduivenschietbaan. In de Nota Integraal Duinbeheer wordt het gebruik van deze banen niet in overeenstemming geacht met de doelstellingen voor het gebied. Daarnaast acht de nota een spoedige vermindering en op langere termijn beëindiging van het militaire gebruik wenselijk.
In de Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones (1999) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn negen ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
Het plangebied betreft één van de grote groengebieden uit de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur. Als kerngebied in de verbinding tussen de Westduinen en de Oostduinen vormt het een essentieel onderdeel van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur. In de grote groengebieden is het beheer gericht op het sturen en passief begeleiden van natuurlijke ontwikkelingsprocessen en het verwijderen van storende elementen.
Den Haag moet extra woonkwaliteit en extra woonoppervlak bieden voor een goede economische, sociale en culturele ontwikkeling van de stad. Er wordt daarom ingezet op steeds meer gevarieerde en toegespitste woonwensen. Oostduinen leent zich echter niet voor woningbouw, omdat dit niet verenigbaar is met de natuurwaarden in het plangebied. De Haagse woonvisie is derhalve niet van toepassing op dit plangebied. In het plangebied zijn op dit moment drie dienstwoningen aanwezig.
De Horeca Structuurvisie heeft als doel de horeca meer ruimte te geven voor nieuwe initiatieven, nieuwe formules een kans te geven en duidelijkheid te scheppen naar de bewoners in de stad. Centrale doelstelling van de Structuurvisie Horeca is de concentratie en optimalisatie van de horeca waardoor de aantrekkingskracht van Den Haag als uitgaansstad wordt versterkt. Belangrijke uitgangspunten van dit beleid zijn:
In de komende jaren zal het beleid zoals dat ten aanzien van horeca is vastgelegd in de Leef Milieu-Verordeningen (LMV) worden vertaald en opgenomen in de herziening van bestemmingsplannen. Hierbij wordt gehandeld zoals is aangegeven in de Structuurvisie Horeca.
Om het verkeer- en vervoersbeleid beleid te realiseren is maatwerk nodig voor de verschillende delen van de stad gebaseerd op een integraal samenhangend plan. Het algemene beleid en de aan te pakken projecten zijn onder andere neergelegd in de beleidsnota "Verkeersplan, Verkeersbeleid tot 2010', en de meerjaren- en uitvoeringsprogramma's voor de fiets en de verkeersveiligheid.
Algemeen
Het algemene verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag is gericht op het waarborgen van een goede bereikbaarheid voor alle vervoerswijzen en het verbeteren en in stand houden van een verkeersveilige en een leefbare stad. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer en de fiets, het benutten en realiseren van goede doorstroom routes voor het noodzakelijke autoverkeer in de vorm van samenhangende netwerken en het uitvoering geven aan het parkeerbeleid. Tussen het verkeer- en vervoersbeleid en de ruimtelijke ordening en inrichting van de stad bestaat een nauwe samenhang die ondermeer zijn vertaling vindt in bestemmingsplannen.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Het gebied is bereikbaar met buslijn 23.
Gemotoriseerd verkeer
Het gemotoriseerde verkeer tracht de gemeente zoveel mogelijk te concentreren op een stelsel van hoofdroutes met voldoende capaciteit. Dit is nodig om de economische en ruimtelijke ontwikkeling van de stad mogelijk te maken en draagt bij aan de verbetering van de leefbaarheid in wijken en buurten. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen. Een goede, veilige doorstroming van het verkeer is ook van belang voor de bestrijding van geluidsoverlast, de uitstoot van schadelijke stoffen of andere vormen van hinder, het voorkomen van sluipverkeer en vermindering van het aantal verkeersslachtoffers.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een fijnmazig netwerk van veilige fietsstroken en fietspaden wordt het gebruik van deze vervoerwijze gestimuleerd. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen zowel bij woningen en werklocaties maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte. In het bestemmingsplangebied is een aantal fietspaden aanwezig. In het Masterplan Scheveningen Kuststrook is de wens opgenomen om een fietsverbinding in het verlengde van het Zwarte Pad, parallel aan de kust te realiseren.
Parkeerbeleid
Het parkeerbeleid is er op gericht om via een stelsel van parkeernormen, voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw te creëren. Zo mogelijk wordt in voorkomende gevallen tegelijkertijd getracht bestaande parkeerproblemen aan te pakken. Dit gebeurt veelal in combinatie met flankerend beleid zoals de inrichting van de weg en beheersmaatregelen zoals de invoering van betaald parkeren en de uitgifte van parkeervergunningen. Voor het Zwarte Pad en omgeving wordt in het Masterplan Scheveningen Kuststrook de nadruk gelegd op een betere natuurlijke inpassing. Ideeën om het parkeren hier te hergroeperen in een andere vorm, bijvoorbeeld in een parkeergarage afgedekt door een duinlandschap, zullen onderzocht worden op haalbaarheid. Ook minder vergaande varianten, bijvoorbeeld door herinrichting en ander materiaalgebruik, worden daarbij bekeken.
Voor het plangebied wordt de aanwezige infrastructuur voldoende geacht voor de ontsluiting van de functies en voor het recreatieve medegebruik. Uitbreiding is niet aan de orde. Bij raadsbesluit van 9 juni 1993 is besloten de parkeervoorzieningen op het Zwarte Pad voorlopig te handhaven. De gecombineerde commissie ROSV/MLP van 10 november 1993 heeft dit besluit onderschreven. De doelstellingen vanuit de HABITAT-regeling zijn in strijd met de aanwezigheid en het gebruik van het Zwarte Pad voor het gemotoriseerde verkeer. Het streven is erop gericht om deze functie van het Zwarte Pad op te heffen, het asfalt te verwijderen en er alleen nog een wandel- en fietspad te handhaven. De aanwezige parkeergelegenheid bij de overige functies in het gebied mag niet uitbreiden. Bij het mogelijk verdwijnen van de openbare parkeerplaatsen voor bezoekers op het Zwarte pad zal er een alternatieve voorziening gezocht moeten worden om deze plaatsen te compenseren.
De gemeente Den Haag draagt sinds 1982 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologie beleid van de gemeente is er op gericht:
Voor het uitvoeren van het archeologisch beleid, voor het ontwikkelen van nieuw beleid dienaangaande en voor het nemen van beslissingen aangaande beheer en behoud van archeologische waarden hebben Burgemeester en wethouders de Afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer gemandateerd.
Het huidige archeologische beleid is verwoord in de gemeentelijke beleidsnota Archeologie 2000-2005. Een nieuwe beleidsnota zal zijn geënt op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), als onderdeel van de gewijzigde Monumentenwet 1988. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden en kent enkele nieuwe elementen.
Een nieuw element is de bepaling dat “de verstoorder betaalt”: initiatiefnemers van projecten die schade aan archeologische waarden zullen veroorzaken zijn verantwoordelijk voor de kosten van het noodzakelijk archeologisch onderzoek. Daarnaast legt deze wet ook de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden.
In het kader van deze wet wordt momenteel ook een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart opgesteld. Deze zal een plaats krijgen in het gemeentelijke beleid en wordt naar verwachting opgenomen in de gemeentelijke Monumentenverordening.
Momenteel beoordeelt de provincie nog de door gemeentes opgestelde bestemmingplannen en de wijzigingen daarin. Daarbij worden de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland en lokale waardenkaarten voor zover van toepassing.
De Haagse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar zeer ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, zoals het onderhavige, dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “ grens archeologisch waardevol gebied”. Voor werkzaamheden die daar de grond roeren, geen bouwwerken zijnde, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de voorschriften van het bestemmingsplan. Dat geldt eveneens voor roeren van grond in het kader van een bouwvergunning. Bij bouwvergunningvrije bouwwerken, waarbij de grond geroerd wordt, geldt de verplichting van het hebben van een aanlegvergunning.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde aanlegvergunning of bouwvergunning een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de daadwerkelijke archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatienemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Afdeling Archeologie van de gemeente.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties. De Afdeling Archeologie is daar één van.