Plan: | Livingstonelaan 54, Gouda |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.BpLivingstoneln54-DF01 |
Aan de Livingstonelaan 54 in Gouda staat het voormalige verpleeghuis Bloemendaal. Het gebouw van het revalidatiecentrum aan de Livingstonelaan was sterk verouderd. Zorgpartners Midden-Holland heeft deze geriatrische revalidatiezorg daarom sinds 2015 in het revalidatiecentrum Ronssehof aan de Ronsseweg ondergebracht. Sedertdien staat het voormalig complex leeg.
De nieuwe eigenaar is voornemens het gebouw te slopen om hier een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. In de tussenliggende periode wordt het gebouw na overleg met de gemeente vanaf begin 2019 tijdelijk verhuurd voor starters op basis van de Leegstandswet.
De planontwikkeling voorziet in circa 59 woningen. Deze transformatie is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan 'Bloemendaal'. Om deze woningbouw planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld, zodat de gewenste ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied wordt in zuidelijke richting begrensd door de afscheiding van het pension van het Leger des Heils, locatie 't Veerhuis, ten zuidoosten van het het A.A.W. Versluispad, een toegang voor langzaam verkeer. In oostelijke richting ligt de Bloemendaalseweg. Ten noorden van het plangebied ligt water met aansluitend het Mercatorpad, een toegangsweg voor fietsers en voetgangers naar de buurt het Windrooskwartier. Verderop staat de Protestants Christelijke Basisschool Livingstone aan de Livingstonelaan 60. In westelijke richting staan aan de overzijde van de Livingstonelaan grondgebonden woningen. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.
Figuur 1: Plattegrond plangebied (rood gestreept omlijnd) en omgeving.
Juridische status plangebied
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Raad van State | |
“Bloemendaal" | 12 november 2009 | 15 december 2010 | |
"Parapluplan Parkeren" | 21 november 2018 | - |
De woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met dit bestemmingsplan, omdat hierin de bestaande planologische situatie is vastgelegd met de bestemming 'Maatschappelijk', 'Tuin', 'Groen' en 'Water'. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen. In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en/ of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om medewerking te kunnen verlenen aan deze transformatie, zodat een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had geen betrekking op onderhavig plangebied.
Figuur 2: Verbeelding uitsnede bestemmingsplan 'Bloemendaal' (plangebied rood gestreept omlijnd).
Voorliggend bestemmingsplan Livingstonelaan 54, Gouda bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding) regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Het bestemmingsplan is opgebouwd conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de binnen de gemeente Gouda gehanteerde standaard. Hoofdstuk 2 gaat in op de gebiedsbeschrijving. Een planbeschrijving is opgenomen in Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf is opgenomen in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat milieu en overige omgevingsaspecten, zoals archeologie, cultuurhistorie en ecologie. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin wordt ingegaan op de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitkomsten van de gehouden inspraak.
Gouda is ontstaan op de plaats waar de rivier de Gouwe uitmondde in de Hollandsche IJssel. De Gouwe is van oorsprong een rivier die zorgde voor de afvoer van water uit het veengebied tussen de Hollandsche IJssel en de Oude Rijn. De huidige loop van de Hollandsche IJssel is in de Romeinse tijd gevormd, over de Gouwe is minder bekend.
In 1272 kreeg Gouda stadsrechten. De stad groeide daarna binnen ongeveer 100 jaar uit naar de omvang van de huidige binnenstad (gebied binnen de singels). Deze grootte behield het lange tijd, totdat in de tweede helft van de negentiende eeuw een begin werd gemaakt met de uitbreiding van de stad buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.
Na de Tweede Wereldoorlog wordt Gouda zowel in zuidwestelijke richting als noordelijke richting verder uitgebreid (onder andere de buurten Korte Akkeren, Nieuwe en Ouwe Gouwe). Daarna volgen de buurten Vreewijk en Oosterwei in het oosten. Eind jaren zestig start in het noordwesten de bouw van de wijk Bloemendaal en in het oosten de Sportbuurt. In de jaren zeventig en tachtig volgen in het noorden de wijk Plaswijck en in het noordoosten de Slagenbuurt. In de jaren negentig is ten oosten van Sportbuurt de wijk Goverwelle gebouwd. Momenteel wordt de nieuwe uitbreidingswijk Westergouwe ontwikkeld. Het plangebied ligt aan de rand van het Windrooskwartier in de wijk Bloemendaal.
De projectlocatie ligt aan de Livingstonelaan in de wijk Bloemendaal van de gemeente Gouda. De locatie ligt aan een belangrijk historisch lint; de Bloemendaalseweg. Deze weg is al eeuwen een belangrijke ontsluiting geweest vanuit het centrum van Gouda naar het omliggende landelijk gebied.
De Bloemendaalseweg weg heette vroeger 'Cleywech' en werd aangelegd op een kleistrook langs de oostelijke oever van de Gouwe. Deze Kleiweg vormde de ontsluitingsweg voor de ontginning van het veen vanaf ongeveer de twaalfde eeuw. Deze weg loopt nog steeds tot aan de markt in het centrum van Gouda, maar nu echter onder verschillende namen, te weten Bloemendaalseweg (het grootste stuk) - Ridder van Catsweg (een deel waar vooral statige woningen staan) - Spoorstraat (tevens een tunnel onder de spoorlijn Gouda-Utrecht door) - Kleiweg (een drukke winkelstraat in het centrum; dit is afgeleid van de oude naam Cleywech) - Hoogstraat.
Aan de Cleywech lagen agrarische bebouwingsensembles met achterliggende landerijen. De structuur van de landerijen en percelen volgden het oude veenlandschap. In de periode vanaf 1900 is er bij de Ridder van Catsweg en bij het eerste deel van de Bloemendaalseweg verdichting opgetreden met statige woonbebouwing op kleinere percelen. Deze woningen worden nog steeds ontsloten aan de Ridder van Catsweg en de Bloemendaalseweg. Deze woonbebouwing is aanwezig tot aan de huidige projectlocatie. Na de wederopbouwperiode is aan de zuidwestzijde van de Bloemendaalseweg de nieuwe woonwijk Bloemendaal gebouwd. Aan de andere zijde zijn de wijken Noord en Plaswijck gebouwd. Later zijn meer grootstedelijke voorzieningen in de nabijheid van de Ridder van Catsweg gebouwd, zoals het Groene Hart Ziekenhuis.
De hoofdstructuur van deze nieuwe woonwijken volgt het onderliggende polderlandschap (zuidwest-noordoost). Op bepaalde plekken "raken" de nieuwe woonwijken de Bloemendaalseweg. Daarnaast liggen direct aan de Bloemendaalseweg enige grotere wijkvoorzieningen, zoals schoolgebouwen en het voormalige woonzorgcentrum op de projectlocatie.
Door de nieuwe woonwijken is het karakter van de Bloemendaalseweg veranderd. Gebouwen met een grote korrel (verpleeghuis Bloemendaal, Leger des Heilsgebouw) staan direct langs de Bloemendaalseweg. Galerijflats op enige afstand domineren door bouwhoogte het beeld. Ook meer naar de rand van de stad (De Gaardenbuurt en Groenhovenkwartier) is het agrarische lint vrij "dun" en de nieuwe wijken grenzen min of meer direct op korte afstand aan de Bloemendaalseweg. Aan de noordwestzijde ten noorden van de Burgemeester van Reenensingel liggen de nieuwe wijken op meer afstand, waardoor het agrarische karakter meer gehandhaafd is.
Luchtfoto plangebied.
De locatie wordt gekenmerkt door een oude brede lintstructuur, die aan weerszijde is omgeven door een woonwijk uit de jaren '60 en '70. Deze lintstructuur bestaat uit de Bloemendaalseweg en het naastliggende water. Aan deze Bloemendaalseweg ligt karakteristieke landelijk agrarische bebouwing. Daaronder ook het rijksmonument "De Papaverhoeve" direct ten zuidwesten van het plangebied. Richting centrum wordt de woonkarakteristiek meer stedelijk, met een gemengd woonprogramma van rijwoningen tot statige villa's.
In de waterstructuur langs weerszijde van de weg is het oude veenlandschap te herkennen. De woonwijk bestaat aan de oostzijde van de Bloemendaalseweg uit galerijflats en aan de westzijde uit rijwoningen. De strook direct aan de westzijde van de Bloemendaalseweg is, naast het voormalig woonzorgcentrum, ingericht met een basisschool en een gebouw van het Leger des Heils. De kans bij de herontwikkeling van deze situatie is om de drie gebieden (wijk, landelijk lint en stedelijk lint) met elkaar te verbinden. Ook is het door de ontwikkeling van de locatie mogelijk om het enigszins eenzijdige beeld en aanbod van woningen, ten westen van de Bloemendaalseweg te verbeteren. Tot slot kunnen de kwaliteiten van de lintstructuur (groen, water, ruimte, karakteristieke woningen) worden ingezet voor de ontwikkeling van de locatie zelf. Door middel van zichtlijnen kunnen deze kwaliteiten ook naar de aangrenzende wijk worden getrokken.
Plangebied verscholen achter groen. Woningen Livingstonelaan tegenover plangebied.
Livingstoneschool. 't Veerhuis van het Leger des Heils.
Plangebied vanaf Bloemendaalseweg (links) en Livingstonelaan (midden en rechts).
Het huidige woonzorggebouw op de locatie past niet binnen de oude lintstructuur van de Bloemendaalseweg. Met name de korrelgrootte en de langgerekte bebouwingsstructuur van het gebouw detoneren bij het meer kleinschalige karakter van de Bloemendaalseweg. Het huidige gebouw zorgt op deze plek voor een barrière tussen Livingstonelaan en Bloemendaalseweg. In tegenstelling tot het gebouw past het karakter van het omliggende maaiveld met volwassen bomen en waterinsteken wel goed bij de Bloemendaalseweg.
Voor de locatie wordt een woningbouwprogramma voorgesteld met voornamelijk grondgebonden woningen in verschillende woningtypes. De invulling geeft een kans om de de kwaliteit van de huidige locatie en de relatie met zijn omgevingz te verbeteren. Als ideevorming voor het stedenbouwkundig plan is gekozen om twee thema's te onderzoeken en uit te werken in het stedenbouwkundig plan.
Thema 1: zorgen voor aansluiting op woonwijk aan de zuidwestzijde
Met het maken van een goede aansluiting op de bestaande woonwijk, ontstaat ook een kans om de relatie tussen deze bestaande woonwijk en Bloemendaalseweg te verbeteren. Het woonkarakter van de huidige Livingstonelaan kan worden versterkt door aan de zijde van het plangebied ook woningen te situeren. Deze woningen oriënteren zich op de Livingstonelaan. Op deze manier hecht de nieuwe woonbuurt zich op een vanzelfsprekende manier aan de omliggende bestaande woonbuurt. Daarnaast kan met het nieuwe invulling de voelbaarheid van het lint vanuit de Livingstonelaan worden versterkt. Bijvoorbeeld door het maken van zichtlijnen in de vorm van woonstraatjes, haaks op de Livingstonelaan richting het lint. In figuur 3 is dit gevisualiseerd.
Thema 2: zoeken naar de juiste korrelgrootte langs de Bloemendaalseweg
Langs de Bloemendaalseweg zijn nu twee woonsferen te herkennen. De eerste woonsfeer bestaat uit agrarische ensembles op grote percelen. De tweede woonsfeer is de statig stedelijke woonbebouwing van rond 1900 vanuit de binnenstad op kleinere percelen, georienteerd aan de Bloemendaalseweg. Voor de projectlocatie zal er voor de bebouwing langs de Bloemendaalseweg een nieuwe interpretatie voor de woonbebouwing gemaakt moeten worden, die past bij deze woonsferen en het gewenste programma. Het meer sturen op de agrarische woonsfeer met grote percelen voelt voor de projectlocatie vreemd aan. Het achterliggende agrarisch gebied, wat deel uit maakte van deze ensembles is immers al lang verdwenen. Het lijkt daarom meer voor de hand te liggen om te zoeken naar een nieuwe interpretatie van de bestaande stedelijke woonbebouwing vanuit binnenstad van rond 1900, waarbij de woningen zich orienteren op de Bloemendaalseweg en ook het karakter van de aanwezige kenmerkende waterstructuur met haakse watergangen op de hoofdwatergang kan worden versterkt Zie hiervoor ook figuur 3.
Figuur 3: Kwaliteiten van groene waterstructuur benutten voor de bestaande bebouwde omgeving.
Stedenbouwkundig plan
Op basis van deze twee thema's is een verkavelingstekening gemaakt voor de nieuwe situatie waar wordt gestuurd op een ontspannen informele setting. Vanaf de Livingstonelaan zijn door korte ontsluitingsstraten haaks op deze straat doorzichten gecreeërd naar het water langs de Bloemendaalseweg. Aan de zijde van de Bloemendaalseweg wordt dit water meer het plangebied ingetrokken, waardoor er een waterrijke structuur ontstaat, deze past bij het waterrijke karakter van de Bloemendaalseweg.
In korrelgrootte voegt het nieuwe buurtje zich bij de aanwezige laagbouwwoningen van de naastliggende wijk. Ten opzichte van deze wijk wordt er wel gezocht naar meer differentiatie in woningtypes en in architectuur. Zo worden de woningentypes afgewisseld met rijwoningen, 2-onder-1-kapwoningen, vrijstaande woningen en een kleinschalig appartementengebouw, met het krakter van een rijwoningen. Langs het water van de Bloemendaalseweg is gekozen voor vrijstaande woningen, in verschillende korrelgrootte (1 laag met kap én 2 lagen met kap), waarbij wordt aangesloten op de bestaande woningen langs de Bloemensdaalseweg. De woningen zijn dwars en evenwijdig aan deze weg gesitueerd. Zij hebben een directe ontsluiting voor langzaam verkeer aan de Bloemendaalseweg door middel van een klein bruggetje.
Het parkeren is gesitueerd op eigen terrein bij vrijstaande woningen, 2-onder-1-kapwoningen en enkele hoekwoningen, daarnaast in verschillende parkeerkoffers aan de korte ontsluitingsstraatjes. De ontsluitingsstraatjes kennen een informele inrichting met een relatief smalle rijbaan en aan eenzijde een loopstrook. De verkavelingstekening is opgenomen in figuur 4. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1.
Figuur 4: Verkavelingstekening (voorlopig).
Uitgangspunt is een gemêleerd woonprogramma met koop- en huurwoningen om verschillende doelgroepen de kans te geven op deze inbreidingslocatie te wonen. Door het programma van de woningen en de stedenbouwkundige opzet ontstaat er op een beperkt oppervlak een aantrekkelijk woonklimaat. De verschillende woningtypen sluiten aan op de marktvraag.
In het plangebied worden in totaal 59 woningen gebouwd, bestaande uit 18 appartementen, 20 eengezinswoningen, 10 twee-onder-één-kapwoningen en 10 vrijstaande woningen. Hierdoor wordt het woningaanbod divers wat de leefbaarheid ten goede komt.
Het indicatieve woningbouwprogramma is als volgt:
Twee impressietekeningen van het plangebied zijn opgenomen in figuur 5.
Figuur 5: Impressietekeningen plangebied vanaf Bloemendaalseweg (bovenste afbeelding) en
Livingstonelaan (onderste afbeelding).
Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen op basis van het stedenbouwkundig plan dat in oktober 2018 door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit is beoordeeld. Het aangepaste stedenbouwkundig plan van januari 2020 vormt de basis van het nieuwe bestemmingsplan. In het stedenbouwkundig plan worden de structuur, de aansluiting op de omgeving, de verkaveling, de ontsluiting, de openbare ruimte en de overgangen openbaar-privé uitgewerkt en in nauwkeurige samenhang vastgelegd. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Verkeersgeneratie, bereikbaarheid en aansluitingen
De verkeersgeneratie die veroorzaakt wordt door de realisatie van 59 woningen is circa 425 ritten per dag. Dit is een lagere verkeersgeneratie dan van het voormalige verpleeghuis (circa 445 per dag). Dit betekent een verlichting van de drukte op de Livingstonelaan en omliggende wegen. Omdat het voormalig verpleeghuis al circa vijf jaar niet meer in gebruik is, is gekeken naar de verkeersdoorstroming van de bestaande situatie. Hierbij valt op dat het verkeer op de kruising Livingstonelaan en Burgemeester van Reenensingel regelmatig vaststaat. Dit gebeurt met name in de ochtendspits en wordt veroorzaakt door de fietsoversteek bij de Bloemendaalseweg. Deze zorgt voor een terugslag tot ver over de kruising van de Burgemeester van Reenensingel en Livingstonelaan. In de praktijk weten de weggebruikers hier op een goede manier mee om te gaan, door elkaar voorrang te verlenen. Het is ook mogelijk gebruik te maken van de zuidelijke route via de Buchnerweg en Ridder van Catsweg. Deze wegen zijn bestemd als wijkstraten, om verkeer vanuit de omliggende wijken te verzamelen en af te voeren.
Het Mobiliteitsplan 2017, waarin een visie over het verkeer en vervoer in 2026 is opgenomen, is gericht om de doorstroming op de hoofdwegen te verbeteren, zodat deze wegen aantrekkelijk worden en minder verkeer door verblijfsgebieden gaat rijden. Dit geldt ook voor de Burgemeester van Reenensingel, als belangrijk onderdeel van het hoofdwegennet.
Ontsluiting plangebied
De woningen in het gebied worden ontsloten aan woonstraten die liggen aan de Livingstonelaan. Deze nieuwe zijstraten liggen allemaal ter hoogte van een aanwezig verkeersdrempel in de Livingstonelaan. Deze plateaus zullen op enkele punten worden aangepast, zodat er een eenduidig beeld ontstaat voor wat betreft de aansluitingen van de nieuwe zijstraten op de bestaande Livingstonelaan. De nieuwe infrastructuur heeft een bescheiden karakter en bestaat uit een rijbaan met klinkers. Kavels aan de hoofdwatergang langs de Bloemendaalseweg krijgen een privéontluiting naar de Bloemendaalseweg in de vorm van een brug voor langzaam verkeer.
Het langzaam verkeer kan gebruik maken van de twee bestaande bruggen richting de Bloemendaalseweg, te weten het Mercatorpad en het A.A.W. Versluispad. Dit pad wordt heringericht, zodat het als één van de nieuwe zijstraten kan worden gebruikt met aan het eind de fietsbrug. Het centrumgebied is dan ook goed bereikbaar per fiets. Het plangebied is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Het NS-station ligt op 1 km afstand van het plangebied. Verder zijn er in de omgeving van het plangebied op loopafstand bushalten van Arriva aan de Buchnerweg, Prinsenhof en Burgemeester van Reenensingel (lijn 1/4) met een rechtstreekse busverbinding naar Gouda Centraal Station.
Bloemendaalseweg. Livingstonelaan.
Mercatorpad. A.A.W. Versluispad (fietsbrug naar Bloemendaalseweg).
Parkeren
Voor parkeren zijn de door de gemeenteraad vastgestelde parkeernormen gehanteerd, zoals opgenomen in het Parapluplan Parkeren. Uitgangspunt is dat parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Hierbij wordt voor het plangebied uitgegaan van zone C. De gemeentelijke parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Parkeerkencijfers nieuwe situatie
Functies | Zone C | Aantal | Aantal pp | Aandeel bezoekers per woning |
Wonen | ||||
woningen groot > 110 m² GBO | 2,0 | 34 | 68 | waarvan 0,3 pp |
woningen midden 85 - 110 m² GBO | 1,8 | 7 | 12,6 | waarvan 0,3 pp |
woningen klein 55-85 m² GBO | 1,6 | 0 | 0 | waarvan 0,3 pp |
woningen zeer klein < 55 m² GBO | 1,6 | 18 | 28,8 | waarvan 0,3 pp |
Totaal benodigd aantal pp | 59 | 109,4 pp |
Lagere parkeernorm voor zeer kleine woningen < 55 m² GBO
Ten opzichte van de in tabel 3.1 genoemde parkeerkencijfers wordt voor de 18 appartementen van <55 m² GBO een lagere parkeernorm voorgestaan, waarbij aansluiting is gezocht bij de parkeerkencijfers de CROW (publicatie 381 van december 2018). Hierin is voor huurappartementen, midden/ goedkoop (incl. sociale huur) een minimum parkeernorm van 1,0 per woning opgenomen in matig stedelijk/ rest bebouwde kom. Dit betekent een bijstelling van 28,8 pp naar 18 pp, zodat er 10,8 pp minder nodig zijn. De volgende overwegingen liggen hieraan ten grondslag.
Algemeen:
Om de kansen voor versnelling van woningbouw in het betaalbare segment te benutten met een kwalitatieve invulling van het plangebied wordt op de locatie een bijdrage geleverd aan het tekort van betaalbare woningen. Hiervoor is maatwerk vereist, waarbij gelet op de gunstige ligging ten opzichte van het centraal station en de ontwikkeling van sociale huurwoningen met een zeer beperkte vloeroppervlakte, goed is te verantwoorden.
Specifiek
In het plangebied worden 18 starterswoningen gerealiseerd in de goedkope sociale huursector waaraan grote behoefte is. Deze zijn specifiek bedoeld voor de éénpersoonshuishouden. Deze huurders hebben nagenoeg geen auto en maken voornamelijk gebruik van fiets en openbaar vervoer. Deze argumenten rechtvaardigen een lagere parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning.
Wanneer in de toekomst in het plangebied en omgeving wordt overgegaan tot regulering, dan zullen de 25 woningen met parkeermogelijkheden op eigen terrein geen parkeervergunning kunnen aanvragen en als zodanig op de GROP-lijst worden geplaatst. Dit geldt eveneens voor 9 van de 18 appartementen.
Oplossing parkeervraagstuk
Met inachtneming van voornoemde afwijking van de parkeernorm voor 18 zeer kleine woningen is de parkeerbehoefte vastgesteld op afgerond 98 parkeerplaatsen, welke als volgt is opgelost. Voor de vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen en 6 hoekwoningen worden op eigen terrein 42 pp aangelegd. In het nieuw aan te leggen openbaar gebied worden 56 parkeerplaatsen aangelegd, zodat in totaal 98 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (figuur 6). Bij uitwerking van de bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden. Dit betekent dat de parkeerbehoefte in het plangebied kan worden gerealiseerd. In de artikel 14.1 van de Overige regels van het bestemmingsplan wordt het parkeren geborgd.
Figuur 6: Parkeeroplossingen in het plangebied.
Conclusie
Het plan voorziet in de sloop van een verpleeghuis en de nieuwbouw van 59 woningen. Het aantal verkeersbewegingen zal ten opzichte van de huidige planologische situatie niet significant wijzigen.
De parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen wordt door middel van het opnemen van voorwaarden in de te verlenen omgevingsvergunningen afgedwongen.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen uit eerder uitgebrachte PKB's (planologische kernbeslissingen) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. Het plangebied wordt ingevuld met een gemengd woningbouwprogramma van 59 woningen voor de doelgroepen starters, doorstromers en senioren. Dit programma sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambities, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de wijk Bloemendaal. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Gouda. De invulling van het plangebied met 59 woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.
Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid als genoemd in het Barro. De regionale behoefte van deze ontwikkelingslocatie wordt aangetoond in paragraaf 4.3.2. De ontsluiting naar het rijkswegennet en het openbaar vervoer (HOV-net) is goed. Dit sluit aan bij het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening dient te worden gehouden in de planvorming.
De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door Veen. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt wordt aangehouden dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit steden en dorpen. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Als richtpunten worden o.a. aangehouden:
Op de Laag van de beleving is de naastgelegen Bloemendaalseweg aangemerkt als fiets- en wandelroute. Richtpunt is o.a. het voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
De transformatie van een voormalig verpleeghuis naar woningbouw geeft een kwaliteitsimpuls, omdat verouderde bebouwing plaats maakt voor een meer gebiedseigen functie, passend bij het historische lint van de Bloemendaalseweg. Het toevoegen van woningen versterkt het bebouwingslint langs deze weg, waarbij de kwaliteit en beleefbaarheid van het lint (wandelaars en fietsers) wordt versterkt. Voldaan wordt aan in de Omgevingsvisie genoemde richtpunten. Op kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' is het plangebied aangeduid als "Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied". In figuur 7 is een uitsnede van kaart 59 opgenomen. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale en regionale woningbehoefte en is als zodanig opgenomen in de Regionale Agenda Wonen.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Deze woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de onderdelen 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen' van de twaalf provinciale 'Opgaven omgevingskwaliteit', waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie, omdat woningbouw binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt en deze aansluit op de behoeften van verschillende doelgroepen. Over het woningbouwprogramma heeft regionale afstemming plaatsgevonden. De planontwikkeling is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop ingegaan.
Figuur 7: Uitsnede Kwaliteitskaart, onderdeel 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018'.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 59 woningen in het binnenstedelijk gebied. De Regio Midden-Holland heeft ingestemd met dit plan (zie paragraaf 4.3.2), welke als verantwoording van een actuele regionaal afgestemde behoefte voorziet. Hierdoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking - het voorzien in een actuele behoefte - doorlopen, zodat een verdere bespreking niet nodig is. Het plangebied is goed bereikbaar met het openbaar vervoer, zowel bus- als spoorverbindingen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
Deze planontwikkeling past binnen de gebiedsidentiteit bij wat er al is in de directe omgeving in de wijk Bloemendaal. Een verouderd verpleeghuis wordt gesaneerd om plaats te maken voor woningbouw welke aansluit bij de huidige woningvraag. Hier is sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling is opgenomen in de Regionale Agenda Wonen (zie paragraaf 4.3.2). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De gemeenten in Midden-Holland hebben in 2009 besloten om gezamenlijk het bestaande ruimtelijk beleid verder te ontwikkelen tot een uitvoeringsgerichte ruimtelijke agenda. Deze agenda heeft een doorlooptijd tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Op 15 februari 2010 heeft het portefeuillehoudersoverleg Groene Hart, RO en Volkshuisvesting de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland 'Geslaagde kwaliteit in een vitale regio' vastgesteld.
De agenda moet de kwaliteiten en samenbindende identiteit van het gebied formuleren en leiden tot meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen in de regio in relatie tot ontwikkelingen vanuit provinciaal en rijksbeleid. De agenda moet de regio ook een duidelijk eigen gezicht geven in het geheel van de Randstad. Speerpunten zijn:
Het ruimtelijk programma is gerubriceerd naar negen subthema's. Eén van deze subthema's is een vitale en duurzame woningvoorraad. Midden-Holland zet in op een stevige ontwikkeling van de kwaliteit van de woningbouw. De regio wil hoogwaardige en onderscheidende woonmilieus ontwikkelen, die bovendien duurzaam zijn en aansluiten op het landschap. Het is daarbij van groot belang om voldoende betaalbare woningen te realiseren, zodat keuzevrijheid op de regionale maar ook op de lokale woningmarkt wordt gewaarborgd. Bovendien wil de regio de doorstroming op gang brengen om te komen tot een veel efficiënter gebruik van de woningvoorraad.
De maat en het karakter van de woningbouw moeten bijdragen aan een evenwichtige leeftijdsopbouw op regionaal niveau met een goede verhouding tussen starters, jonge gezinnen en senioren. Dat betekent dat de regio wil komen tot een strategische woonruimteverdeling op regionaal niveau en wil investeren in aantrekkelijke woonmilieus met goede vestigingsvoorwaarden waardoor een bovenmatige vergrijzing en ontgroening worden tegengegaan.
Strategische programmering woningbouw
Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma voor het Zuidvleugeldeel van Midden-Holland is het voorzien in de eigen behoefte, plus het mogelijk maken van de opvang van de woningbehoefte uit de Zuidvleugel in het project Zuidplaspolder. Nieuwe opgaven zullen in beginsel in het bestaand stedelijk gebied te worden ingepast. De ambitie om 80% binnenstedelijk te realiseren, is voor de regio Midden-Holland niet volledig haalbaar. Er wordt flexibiliteit betracht in de programmering om zodoende goed in te kunnen spelen op veranderingen in de vraag. De uiteindelijke verstedelijkingsafspraken zullen een ander karakter krijgen dan bij de voorgaande periodes. De veranderingen op de woningmarkt vergen een andere aanpak van de ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij zal het veel meer gaan om het opstellen van gezamenlijk arrangementen om de ontwikkeling van lokale projecten te kunnen waarborgen die bijdragen aan de regionale doelstellingen. Binnen de regio wordt de samenwerking tussen private partijen (zoals projectontwikkelaars en makelaars) en (semi-) publieke partijen (overheden en corporaties) versterkt.
Midden-Holland hanteert het beginsel “eerst bewegen, dan bouwen”. De inzet van alle partijen is om de ontwikkeling van infrastructuur en woningbouw gelijk op te laten gaan. Omwille van efficiënt en duurzaam ruimtegebruik wordt het grondgebruik rond de Stedenbaanstations in Midden-Holland en langs de HOV-haltes verder geïntensiveerd.
De gemeenten en de regio maken procesafspraken over de wijze waarop de woningbouwopgave wordt uitgevoerd en de wijze waarop de integrale verstedelijkingsopgave wordt vormgegeven. Bovendien bepalen zij gezamenlijk welke woningbouwopgave wordt gekoppeld. De gemeenten en de regio maken verder afspraken over de fasering van de woningbouwopgave en over de ontwikkeling van verschillende locaties. Daarnaast monitoren zij de voortgang van de kwalitatieve en kwantitatieve woningbouwopgave (inclusief sloop).
Conclusie
De planontwikkeling is in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Ruimtelijke Agenda Midden-Holland. In het bijzonder wordt tegemoet gekomen aan de wens om woningbouw binnenstedelijk te bouwen, waarbij wordt ingespeeld op de gewijzigde marktomstandigheden door betaalbare huurwoningen te realiseren. Sprake is van een duidelijke kwaliteitsimpuls van het plangebied.
De Regionale Agenda Wonen (2013) is het vertrekpunt voor de verdere fasegewijze uitwerking tot een regionale woonvisie, het regionale kader voor het woonbeleid. De eerste fase van de uitwerking heeft geresulteerd in een jaarlijkse Regionale Monitor Woningproductie, een Regionale Projectenlijst Woningbouw in combinatie met een Regionaal Afwegingskader Woningbouw. Gedeputeerde Staten hebben de geactualiseerde regionale woonvisie en het bijbehorende woningbouwprogramma aanvaard als kader voor verantwoording van de woningbouwopgave in bestemmingsplannen conform artikel 6.10, lid 2 en 3 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Conclusie
De herontwikkeling van het plangebied voorziet in de sloop van een verpleeghuis. In de plaats hiervan worden 59 woningen gebouwd. Deze nieuwbouw met een gevarieerd aanbod levert een bijdrage aan de woningvraag in Gouda. De planontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke volkshuisvestelijke uitgangspunten, omdat het plan onderdeel uitmaakt van de Regionale Agenda Wonen. De bouwplanontwikkeling is regionaal afgestemd met de werkgroep RAW. Het plan is opgenomen in blok I van de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland 2018 (RPW 2018). Met deze instemming is de regionale afstemming afgerond.
De gemeente Gouda heeft de structuurvisie 2005-2030 opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in sterke verstedelijking (7.500 tot 15.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. De visie is op 12 december 2005 door de gemeenteraad van Gouda vastgesteld. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:
Als gevolg van stedelijke ontwikkelingen in de stad en de Zuidplaspolder zal de functie als regionale verzorgingskern binnen het Groene Hart afzwakken en Gouda steeds meer onderdeel worden van de Zuidvleugel van de Randstad. Hierdoor komt het voorzieningenapparaat in Gouda onder druk te staan. In de komende decennia zal Gouda zich ook meer moeten afstemmen op de regionale ontwikkelingen, wat dus zal betekenen dat er een verschuiving in het voorzieningenaanbod plaatsvindt. Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten voor:
De vraag naar woningen ligt op dit moment vooral bij centrumstedelijk en groenstedelijk wonen. In de Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005 - 2030 maakt het plangebied onderdeel uit van de aanduiding 'bestaande woongebieden binnen Gouda' (figuur 8).
Conclusie
Sprake is van een herontwikkeling van een plangebied in de buurt Windrooskwartier. Deze ontwikkeling is niet specifiek benoemd in de Structuurvisie. Vastgesteld kan worden dat er geen strijdigheid is met de uitgangspunten van de ruimtelijke Structuurvisie, omdat de planlocatie in een gebied ligt met de aanduiding 'bestaande woongebieden binnen Gouda'.
Figuur 8: Plankaart ruimtelijke structuurvisie Gouda.
De gemeenteraad heeft op 9 december 2015 de nieuwe woonvisie vastgesteld. Gouda wil een aangename woonstad voor iedereen, nu en in de toekomst, zijn door haar unieke woonkwaliteit –stedelijk en betaalbaar wonen rondom een historisch en levendig stadshart met een centrale ligging in de Randstad en de natuur binnen handbereik – te koesteren en waar mogelijk te versterken. In de nieuwe woonvisie staan de volgende vijf thema's centraal:
De crisis op de woningmarkt en in het bijzonder de stagnatie in de nieuwbouw heeft mede door de economische crisis van gemeenten gevraagd om enerzijds zo veel mogelijk solidair met elkaar te zijn en anderzijds zo realistisch mogelijk te programmeren en plannen. De woningmarkt is inmiddels drastisch veranderd. De gemeente heeft een aanzienlijke reductie in haar woningbouwprogramma tot 2020 waaronder ook voor Westergouwe aangebracht. Uitgangspunt is daarbij een zo realistisch bij de afzetruimte in de woningmarkt passend programma uit te voeren. Dit doet zij door te faseren, te doseren, vraaggericht te ontwikkelen en te anticiperen.
Behouden en ontwikkelen van kwaliteit en toekomstwaarde wijken
Een gezonde balans en variëteit van woningen en inwoners in de wijk is belangrijk voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken. Het gaat om de aantrekkelijkheid en diversiteit van de woningvoorraad, een flexibele inrichting en gebruik van ruimtes en om een goede mix tussen stenen en groen. Ook de balans tussen draagkracht en draaglast (zoals verminderde gezondheid en geldzorgen) van inwoners in wijken is belangrijk. Het gemeentebestuur zet zich in om - samen met anderen - op verschillende manieren in voor de kwaliteit en toekomstwaarde van wijken:
Vraag bouwen in en aan de stad
In Gouda is vooral vraag naar het centrumstedelijk wonen in de historische binnenstad en de ring direct er omheen. Daarnaast is er vraag naar meer ontspannen groenstedelijke woonmilieus zoals de luxe stadswijk, rustige stadswijk en wonen aan de randen of in uitleggebieden. In de woningbouw ligt de focus daarom op zowel de bestaande stad als Westergouwe. Zo versterken we de kwaliteit en diversiteit van het stedelijke wonen. De gemeente zoekt gericht naar (nieuwe) kansen om (meer) te voorzien in de vraag naar centrumstedelijk wonen in de binnenstad en de ring direct er omheen. Er staan diverse binnenstedelijke bouwlocaties in de planning, maar niet altijd in de juiste woonmilieus. Het gemeentebestuur volgt de marktvraag en verwacht een effectieve vraag naar nieuwbouw van gemiddeld 170 woningen binnenstedelijk per jaar de komende tien jaar.
Binnenstedelijk versnellen: inzicht in locaties, verbinden en kansen benutten
De uitdaging is om kansrijke binnenstedelijke locaties te benutten voor maatschappelijk gewenste plannen. Samen met woningcorporaties en marktpartijen voert de gemeente programmamanagement op binnenstedelijke woningbouwprojecten en kansrijke locaties met als doel om te versnellen, kansen te benutten en ruimte te creëren voor maatschappelijk gewenste plannen.
De gemeente brengt samen met marktpartijen en woningcorporaties in kaart:
Conclusie
De transformatie van het voormalige verpleeghuis Bloemendaal is één van de kansrijke locaties voor woningbouw, waarvoor inmiddels ook maatschappelijk draagvlak is. Deze herontwikkeling levert een bijdrage aan de geformuleerde ambitie voor de sociale huurvoorraad (het toevoegen van 18 sociale huurappartementen) en 41 koopwoningen voor de doelgroepen doorstromers en senioren.
Mobiliteitsplan
De gemeenteraad heeft op 20 september 2017 het Mobiliteitsplan 2017-2026 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.
Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.
De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het Mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2026 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.
Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen.
Het Mobiliteitsplan is een plan voor de toekomst. Het kan niet in zijn geheel op korte termijn worden gerealiseerd. Met de aanpassing van de infrastructuur is namelijk veel geld gemoeid. Prioriteiten zijn niet zo simpel te stellen. Realisatiemogelijkheden hangen ook af van cofinanciering, samenwerking en werk met werk maken (groot onderhoud, ontwikkelingen, projecten). Diverse projecten zijn complex wat betreft de uitvoeringskeuze, de financiering, het draagvlak en de besluitvorming. Voor die projecten is het nodig om eerst een verkenning uit te voeren. Dat doet de gemeente samen met belanghebbenden (zoals ondernemers, Fietsersbond, wijkteams). Het actie- en uitvoeringsprogramma (doorkijk 1-4 jaar) wordt jaarlijks vertaald in de Mobiliteitsagenda.
Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015
Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.
Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurt ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.
Parkeerbeleidsplan 2018-2022
Het parkeerbeleidsplan omvat de beleidsuitgangspunten die passen in het actuele landelijke verkeers- en vervoersbeleid. Het beschrijft de huidige parkeerproblematiek en formuleert maatregelen die leiden tot een verbeterde parkeersituatie. Het plan kent twee belangrijke uitgangspunten:
- voorzien in de parkeerbehoefte;
- de gebruiker betaalt.
Parapluherziening Parkeren Gouda
De gemeenteraad van Gouda heeft op 21 november 2018 het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren Gouda' vastgesteld. Het doel van deze parapluherziening is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘parkeren’ in Gouda. Deze regeling wordt daarom overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat de juridische vertaling van het parkeerbeleid geborgd blijft. Deze normen zijn in het najaar van 2019 herzien.
Parkeerplan Gouda 2020
Op 29 januari 2020 is het Parkeerplan Gouda 2020 geamendeerd vastgesteld. het parkeerplan beschrijft zowel een actualisatie van het Goudse parkeerbeleid als de uitwerking ervan in maatregelen.
Conclusie
Het plan voorziet in de sloop van een voormalig verpleeghuis en nieuwbouw van 59 woningen. Door het plan zal het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande planologische situatie niet significant wijzigen.
De parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels. Bij uitwerking van bouwplannen dient hiermee rekening te worden gehouden. In artikel 14.1 van de Overige regels van het bestemmingsplan is het parkeren geborgd.
In de evaluatie van het Groenstructuurplan 2007-2015 (vastgesteld door het college op 17 januari 2017) is geconstateerd dat de oppervlakte openbaar groen in Gouda is afgenomen. Dit is in tegenspraak met het geformuleerde beleid in het Groenstructuurplan; daarin werd gesteld dat de oppervlakte minimaal gelijk moest blijven. Het college heeft in een memo naar de raad het volgende aangegeven voor dit onderwerp: ‘de ontwikkeling van een kader om plannen te beoordelen op de oppervlakte openbaar groen met een eventuele instelling van een Groenfonds; wij willen geen verdere teruggang van de oppervlakte openbaar groen in Gouda en zo mogelijk komen tot meer oppervlakte. Daarvoor willen wij meer aandacht voor groen bij nieuwe planontwikkelingen. Tevens zullen wij afwegen hoe wij dit aspect planologisch sterker kunnen invullen. Hiertoe volgen concrete voorstellen in 2017.’ Dit heeft geleid tot het opstellen van de Structuurvisie Groen, waarin invulling wordt gegeven aan de ontwikkeling van een nieuw kader.
Als vervolg op de eerder in december 2017 vastgestelde beleidsnotitie 'Groen, groener, Gouda' heeft de gemeenteraad van Gouda in zijn vergadering van 6 maart 2019 de Structuurvisie Groen vastgesteld. Daarin is opgenomen dat Gouda bij planontwikkelingen randvoorwaarden wil meegeven voor te realiseren groen. Het doel is vergroten van de leefbaarheid door een toename van openbaar groen; het doel vanuit klimaatadaptatie is het bevorderen van maatregelen om de capaciteit van waterberging te vergroten en wateroverlast en hittestress te verminderen.
Gouda vindt het daarom belangrijk dat er in het algemeen voldoende groen in de stad beschikbaar is. Uitgangspunt is dat bouwende partijen het aanwezige groen behouden en ook nieuw groen aanleggen. Indien een projectontwikkelaar aanwezig groen niet behoudt of onvoldoende nieuw groen aanlegt, moet er financieel gecompenseerd worden door storting van een bijdrage in het Groenfonds. Met de financiën uit dit fonds kan op een andere plek alsnog openbaar groen worden aangelegd. Om het stellen van randvoorwaarden bij planontwikkelingen mogelijk te maken, is een basis nodig in de vorm van een structuurvisie, die hier tevens in beleidsregels is uitgewerkt. De structuurvisie richt zich in hoofdzaak op openbaar gebied en niet op particuliere tuinen.
Beleidsregels
Het te realiseren openbaar groen buiten het projectgebied dient binnen een jaar na oplevering van het projectgebied te zijn aangelegd.
Beoordeling planinitiatief
Binnen het plangebied wordt een voormalig verpleeghuis gesloopt. In de plaats hiervan worden 59 woningen met bijbehorende voorzieningen gebouwd. Het plangebied is groot 13.276 m², zodat op grond van de tweede beleidsregel (15% van 13.340 m² =) 2.001 m² groen dient te worden aangelegd.
Het nieuwe openbare groen in het plangebied bevindt zicht met name aan de watergang langs de Bloemendaalseweg. Het zijn de beëindigingen van de woonstraten vanaf de Livingstonelaan. Dit groen is toegankelijk en kan door bewoners en omwonenden worden gebruikt. In een nadere planuitwerking zal op een van deze groengebieden een speelplek worden ingericht.
Het overige openbare groen bevindt zich in de woonstraten als afscherming van parkeervakken, in de vorm van hagen en lage heester begroeiing. Langs het A.A.W. Versluispad ligt om de parkeervakken een bredere strook groen. Daar waar groenstroken breed genoeg zijn zullen nieuwe bomen worden gesitueerd. Verder is er gebruik gemaakt van compenserende maatregelen (beleidsregel 3.1) zoals het toepassen van groendaken en waterdoorlatende bestrating ter plaatse van de parkeervakken aan het A.A.W. Versluispad. Het onderdeel groen heeft een oppervlakte van afgerond 2.000 m², zodat wordt voldaan aan deze beleidsregel. In onderstaand kaartbeeld (figuur 9) is dit weergegeven.
Conclusie
In het plangebied wordt 15% openbaar groen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de nieuwe taakstelling voor openbaar groen.
Figuur 9: Het nieuwe groen in het plangebied.
De kapvergunning maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning (Wabo). Gekozen is voor een beperkt kapverbod voor houtopstand buiten de openbare ruimte ofwel de ‘private houtopstand’. Bomen in privaat eigendom met een doorsnede van minder dan 30 cm (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) zijn kapvergunningsvrij. Dit beperkte verbod geeft invulling aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken.
Beoordeling planinitiatief
Binnen de projectlocatie zijn in totaal 102 bomen individueel beoordeeld, waarvan 98 binnen het plangebied. Het bomenbestand is divers qua soorten, afmetingen en leeftijden. Er staan zowel kleine fruitbomen en dakplatanen (vooral langs de Livingstonelaan/wegzijde) als vol uitgegroeide grote exemplaren van Canadese populier en schietwilg aan de kant van de Bloemendaalseweg.
De meest voorkomende boomsoorten zijn echter zwarte els en gewone es. Dit zijn inheemse boomsoorten die goed gedijen op vochtige bodems. Sommige van deze bomen zijn uitgegroeid tot volwassen exemplaren met een goede en samenhangende kroonstructuur. Dat geldt voornamelijk voor enkele elzen langs de Livingstonelaan. Vaak staan ze echter ook in de oever langs de Bloemendaalseweg in groepsverband waarin zij geen individuele rol hebben. Naast de elzen en essen staan er diverse (gewone) esdoorns en veldiepen, die vaak uit zaailingen zijn voortgekomen.
Boomsoorten met een lange levensduur komen op de locatie weinig voor. Er staan drie volwassen eiken en een enkele beuk, maar deze bomen maken onderdeel van samenhangende groepen en hebben geen individuele rol. Specifiek zijn drie grote oude leilindes aan de oever langs de Bloemendaalseweg (figuur 10). Deze bomen zijn in hun basis stabiel en hebben nog enige toekomstwaarde. Om deze te behouden worden de 3 bomen op de verbeelding voorzien van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - waardevolle
bomen'. Voor het kappen is op grond van de Bomenverordening een kapvergunning nodig. Overige bomen binnen het plangebied zullen zoveel mogelijk worden behouden dan wel overleg worden gevoerd over compensatie. In beginsel vindt compensatie plaats binnen het plangebied. De soortkeuze voor nieuwe bomen is onderdeel van nadere uitwerking. In het kader van de kapvergunning wordt één en ander getoetst en nader beoordeeld.
Conclusie
Bij uitwerking van de plannen worden de bepalingen uit de Bomenverordening nagekomen. De 3 te behouden bomen worden met een gebiedsaanduiding in de regels en op de verbeelding vastgelegd.
Figuur 10: De 3 monumentale bomen liggen in het noordelijke gedeelte langs de Bloemendaalseweg.
De gemeenteraad van Gouda heeft op 17 mei 2017 de 'Herziening welstandsbeleid 2017' vastgesteld. In deze nota staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. De Welstandsnota in Gouda bestaat uit twee delen (A en B).
Deel A heeft betrekking op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid, de beleidsuitgangspunten voor het welstandsbeleid (de algemene toetsingscriteria).
Deel B is de praktische uitwerking van deel A met welstandscriteria voor regulier beleid, welstandsluw en bijzonder beleid. Hier staan naast gebiedsbeschrijvingen en de gebiedsgerichte welstandscriteria ook beschrijvingen van veel voorkomende stijlen/stijlperiodes en stijlgerichte welstandscriteria.
Welstandsvrij
Voor een aantal categorieën en gebieden heeft het gemeentebestuur ervoor gekozen om deze (grotendeels) welstandsvrij te maken. De achterliggende doelstellingen hierbij zijn zoals eerder aangegeven het stimuleren van ontwikkelingen en het verminderen van regel- en lastendruk voor burgers en ondernemers. Na een schouw van de actuele stand van zaken in de verschillende gebiedsdelen van Gouda en evaluatie van het tot nu toe gevoerde beleid is besloten ten aanzien van een aantal categorieën aanvragen tot een maximale bouwsom van € 100.000 (incl. BTW) het welstandstoezicht los te laten. Voor aanvragen met een hogere bouwsom dan € 100.000 (incl. BTW) en specifiek aangewezen gebieden wordt het toezicht wel gehandhaafd. In sommige gebieden worden nog wel voor enkele planvormen richtlijnen op hoofdlijnen/hoofdregels opgesteld waaraan voldaan moet worden. Deze richtlijnen hebben tot doel te voorkomen dat een te grote aantasting van de architectuur of stedenbouwkundige kwaliteit plaatsvindt.
Regulier welstandstoezicht
Voor de overige, niet genoemde categorieën en gebieden, blijft het welstandstoezicht wel van toepassing, te weten voor onder andere aanvragen met bouwsommen boven € 100.000.
Toetsing plannen
Op de Welstandskaart maakt het plangebied onderdeel uit van nummer 11, de wijk Bloemendaal (Boerhaave-, Groenhoven- en Windrooskwartier, Heesterbuurt). In dit gebied is beperkt toezicht voor plannen vanaf €100.000. De bouwplannen zullen om advies worden voorgelegd aan de adviescommissie ruimtelijk beleid.
Conclusie
De bouwplannen zijn welstandsplichtig. De concrete bouwplannen zullen te zijner tijd na het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning om advies worden voorgelegd aan de commissie.
Gouda wil actief aan de slag met het thema duurzaamheid. Op 22 maart 2016 is het uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Gouda 2016 - 2019 vastgesteld. Hiermee geeft de gemeente invulling aan haar duurzaamheidsdoelstellingen. De belangrijkste ambitie uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2019 is Gouda CO2-neutraal in 2040. Deze ambitie vertaald in twee doelstellingen:
Daarnaast ligt de focus op de doelstellingen:
Duurzame energie
Jaarlijks is het streven 1,5% energie te besparen en in 2020 zal er een 10% toename van de productie van duurzame energie ten opzichte van 2015 zijn gerealiseerd. Dit kan de gemeente Gouda niet alleen. Het is daarom belangrijk dat er duurzaam gebouwd gaat worden (zie onder Duurzaam bouwen). De toepassing van hernieuwbare energie, zoals zonnepanelen of een warmtewisselaar, is daarbij essentieel. Andere technieken moeten daarbij zeker niet vergeten worden. De energietransitie en mogelijkheden op dit vlak nemen als maar toe. Ook maatregelen aan het huis, door strenger te bouwen dan het Bouwbesluit voorschrijft, dragen bij aan deze ambitie.
Bodemenergie (WKO-systemen)
Bodemenergie is een duurzame vorm van energie. De bodem en het grondwater hebben van nature een constante temperatuur. Die warmte kan met een bodemenergiesysteem uit de bodem gehaald worden. Op grond van beschikbare informatie bij de ODMH ligt het plangebied in een omgeving waar de 'potentie WKO voor het eerste watervoerende pakket voor woningen' hoog is.
Duurzaam bouwen
Bij nieuwbouw vindt de gemeente Gouda het belangrijk, dat wanneer dit mogelijk is, er duurzamer gebouwd wordt dan wat er in het Bouwbesluit minimaal is voorgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de "nul op de meter" woning. Het meetinstrument GPR-gebouw wordt in de gemeente Gouda gebruikt als instrument om duurzaamheid te meten. Het streven hierbij is dat nieuwe woningen minimaal een 7,5 scoren (onderscheidend duurzaam). Als extra ambitie wordt de score van 8 gehanteerd ("hoog niveau van duurzaamheid").
Ruimtelijke adaptatie
Gouda streeft voor de lange termijn naar een robuust perspectief voor een leefbare stad. Hiervoor is het nodig een integrale benadering te hanteren bijvoorbeeld op het gebied van funderingsherstel, eco-innovation, waterbeheer, infrastructuur en governance. Bij nieuwbouw wordt daarom ingezet op voldoende ruimte voor kwalitatief groen. Wateroverlast moet worden beperkt en stedelijk groen aangemoedigd.
Afvalscheiding
De doelstelling is om in 2020 de hoeveelheid restafval terug te brengen naar 10 kg per inwoner. Dit komt overeen met 75% afvalscheiding. Om dit te bereiken wordt onder andere ingezet op hergebruik van ingezamelde afvalproducten. Daarnaast moet afval scheiden makkelijker gemaakt worden.
Conclusie
In dit plan worden woningen toegevoegd in segmenten waarnaar vraag is. Er is sprake van een duurzame verstedelijking, in die zin dat door middel van transformatie in bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd, waardoor gebruik kan worden gemaakt van bestaande stedelijke voorzieningen. Inbreiden gaat voor uitbreiden. Met de marktpartij zijn afspraken gemaakt over verduurzaming van de energievoorziening, klimaatadpatie en naturinclusief bouwen. Alle woningen worden gasloos uitgevoerd.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
In 2019 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2019-2023 vastgesteld. Het GRP geeft invulling aan het stedelijk waterbeheer van de gemeente Gouda. Hierin staat Gouda's visie beschreven over het rioolbeheer. En het GRP geeft op transparante wijze invulling aan de gemeentelijke zorgplicht met betrekking tot water: Deze zorgplichten zijn:
De rioleringszorg heeft één hoofddoel. Dit is het duurzaam beschermen van de volksgezondheid. Het aanleggen en het onderhouden van adequate rioolsystemen is een wettelijke verplichting die voort vloeit uit de gemeentelijke zorgplicht voor afvalwater (artikel 10.33 uit de Wet milieubeheer). Het algemene doel van de riolering wordt in het GRP vertaald in de onderstaande zes werkbare doelen:
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van de polder Bloemendaal. Het polderpeil (waterpeil) in het stedelijke gebied is NAP –2,20 m. De afwatering van het stedelijke gebied vindt plaats via een automatische klepstuw bij de Winterdijk onder de Rijksweg A12. Hier stort het wateroverschot uit het stedelijke gebied over op het landelijke gebied. In situaties met extreme neerslag kunnen twee klepstuwen onder de rijksweg bij de Bloemendaalseweg ook worden gestreken voor extra afvoer.
Waterkering
Het plangebied ligt niet in een waterkering (kernzone) en/of beschermingszone, zodat er vanuit dit oogpunt geen belemmeringen zijn.
Oppervlaktewateren
Op de Legger oppervlaktewater (2018) is de watergang langs de Bloemendaalseweg aangemerkt als 'primair oppervlaktewater' met een beschermingszone van 5 meter. De overige dwarssloten betreffen 'overig oppervlaktewater' met een beschermingszone van 2 meter. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. In deze zone wordt niet gebouwd. In figuur 11 is de Legger weergegeven.
Figuur 11: Legger oppervlaktewateren 2018. Plangebied rood gestreept omlijnd.
Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd, wordt ingevuld in het plangebied.
Toekomstige situatie en waterafvoer
Het plangebied is deels verhard met een verpleeghuis en verkeer/ parkeren. Het overige deel is onverhard (groen, water en tuinen). Op grond van de richtlijnen van het Hoogheemraadschap dient 15% water te worden gegraven binnen hetzelfde peilvak als compensatie voor de toename verharding wanneer meer dan 500 m² verharding wordt aangebracht.
Het verhard oppervlak in de bestaande situatie is afgerond 7.780 m². Na sloop/ nieuwbouw zal het bebouwd oppervlak afnemen tot 5.872 m². Het bebouwd oppervlak en daarmee de totale verharding neemt in de nieuwe situatie af met 1.908 m² af. Dit betekent dat er geen watercompensatie nodig is. De berekening bestaand en nieuw is in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1: Watertabel plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Watertoets
Met het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 1 mei 2019 vooroverleg plaatsgevonden over het concept stedenbouwkundig plan. Geconstateerd is dat de hoeveelheid water in het plangebied gelijk blijft en dat de hoeveelheid verharding afneemt. Daarmee zijn er vanuit het Hoogheemraadschap geen belemmeringen voor het plan. Het plan wordt de komende periode in definitieve vorm uitgewerkt, waarna het definitieve plan als onderdeel van de bestemmingsplanprocedure (watertoets) voor akkoord aan het Hoogheemraadschap van Rijnland zal worden voorgelegd.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.
De milieukundige randvoorwaarden richten zich op de volgende milieuaspecten:
Wettelijk kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage worden genoemd moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
De in het plan opgenomen activiteiten overschrijden niet de voor deze categorie geldende drempelwaarde uit het Besluit-m.e.r. (in casu D 11.2, 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'). Aangezien de geplande ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft (minder dan 2.000 woningen), dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze m.e.r.-beoordeling van 11 november 2019 is opgenomen in Bijlage 2. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht bij de uitvoering van het plan. Daarom is voor het bestemmingsplan geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit-m.e.r. en er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Op basis hiervan hoeft geen milieu effect rapport te worden opgesteld.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding. Na goedkeuring kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas in werking treden, totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
Onderzoek/ beoordeling
Ten behoeve van de geplande herinrichting is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Klijn Bodemonderzoek B.V. te Oostwold (rapport van 4 november 2016, projectnummer 16KL348, Bijlage 3). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Conclusies en aanbevelingen
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele verhoogde gehalten aangetroffen. Aangezien na separate analyses van boring 2 en boring 7 blijkt dat het “criterium voor nader onderzoek” voor lood niet wordt overschreden kan worden geconcludeerd dat alle verhoogde gehalten onder dit criterium liggen en dat er verder géén aanleiding is tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van deze resultaten wordt vastgesteld dat er op de onderzoekslocatie geen sprake is van sterk verhoogde gehalten. Derhalve bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van en de geplande aanvraag omgevingsvergunning ten behoeve van de voorgenomen bouwactiviteiten op het terrein.
Grondverzet
Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer. Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functie, in dit geval alleen wonen, is aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zoals opgenomen in de Atlas Midden-Holland. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Conclusie
Het plangebied is voldoende onderzocht. De bodem is geschikt voor de toekomstige bestemming (wonen).
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.1. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 6.1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
Met het plan wordt beoogd in totaal 59 woningen te realiseren. Het aantal woningen valt ruim onder de grens van 1500 woningen die opgenomen is in het Besluit NIBM, waarvoor met zekerheid kan worden gesteld dat de 3% grenswaarde voor verontreinigende stoffen niet overschreden wordt. Er zijn daarom geen berekeningen nodig ten behoeve van het bestemmingsplan.
Met de NIBM-tool op de site van Infomil is nagegaan wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Voor de ontwikkeling is uitgegaan dat maximaal 425 extra personenauto's en 10 vrachtwagens per dag aantrekt (mvt/weekdagetmaal), conform publicatie 317 CROW. Tabel 6.2 geeft een overzicht van de berekening met de NIBM-tool.
Tabel 6.2 Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit.
Uit deze tabel blijkt de emissies van PM10 met 0,07 µg/m³ en NO2 met 0,30 µg/m³ onder de NIBM grens, blijven. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Gesteld kan worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plan.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Büchnerweg, Ridder van Catsweg en Burgemeester van Reenensingel. Op deze wegen is de maximum snelheid 50 km/h. Deze wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 200 m. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
De overige binnen 200 m gelegen wegen zijn uitgevoerd als wegen met een maximum snelheid van 30 km/u, welke niet zijn gezoneerd. Geluidgevoelige objecten die langs een niet-gezoneerde weg zijn gelegen, behoeven niet in een akoestisch onderzoek betrokken te worden.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door M+P te Aalsmeer (rapport van 29 januari 2020, rapportnummer M+P.JJP.19.01.1, Bijlage 4). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor de woningen ten gevolge van genoemde wegen niet worden overschreden. Hiermee geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
Vanuit en goede ruimtelijke ordening is ook de Livingstonelaan beschouwd, omdat de woningen op korte afstand hiervan komen te liggen. Dit is een 30 km/u weg die geen zone heeft. De geluidsbelasting bedraagt bij de voorgevel van de woningen direct aan deze weg 57 dB inclusief aftrek. Deze geluidsbelasting kan worden gereduceerd door bijvoorbeeld een wegdekverharding van asfalt (reductie circa 1,0 dB) of stille elementen (reductie circa 2,5 dB) toe te passen. Deze maatregelen vallen echter onder de bevoegdheid van de gemeente Gouda en kunnen niet binnen de ontwikkeling van dit plan worden uitgevoerd.
De woningen langs de Livingstonelaan zorgen voor afscherming van de achterliggende ruimte en bebouwing. Daarmee wordt een goed woonklimaat gerealiseerd. De gevels van de woningen direct aan de Livingstonelaan zullen worden voorzien van geluidsisolerende beglazing en suskasten of een volledig mechanische ventilatie, zodat minimaal een geluidswering wordt gerealiseerd van de heersende geluidsbelasting (exclusief aftrek art. 110g Wgh) minus 33 dB. De maximaal toe te passen geluidswering bedraagt dan 29 dB. Daarmee wordt ook het binnenklimaat in deze woningen gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen.
De geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er hoeft daarmee voor de nieuwbouwwoningen ten aanzien van het wegverkeer geen hogere waarden aangevraagd te worden.
Wettelijk kader
Op 1 juli 2012 zijn de 'spelregels' voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
De spoorlijn Utrecht - Rotterdam/Den Haag is een hoofdspoorweg waar een geluidproductieplafond van toepassing is. De zonebreedte bedraagt op grond van artikel 1.4a van het Bgh 300 m. Het plangebied ligt buiten deze zone (op minimaal 700 m), zodat een akoestisch onderzoek spoorweglawaai achterwege kan blijven.
Conclusie
Het plangebied is gelegen buiten gezoneerde spoorwegen. Spoorweglawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijven(terreinen) kunnen beperkingen opleggen aan nieuwe gevoelige functies, waaronder wonen, in verband met een geluidzone. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (zie hiervoor paragraaf 6.1.5). Voor gezoneerde bedrijventerreinen geldt dat er binnen de geluidszone in beginsel geen woningbouw is toegestaan op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder. In de nabijheid van het plangebied liggen geen (gezoneerde) bedrijventerreinen. Dit betekent dat er voor de woningbouw sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wgh, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. De berekening van de cumulatieve geluidsbelasting staat in hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden bepaald wanneer er sprake is van blootstelling aan meerdere gezoneerde geluidsbronnen en/of lawaaisoorten waarvan de afzonderlijke geluidsbelasting de voor de betreffende bron geldende voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
Onderzoek/ beoordeling
Van de onderzochte geluidsbronnen wordt alleen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer overschreden. Cumulatie in het kader van de Wgh is dus niet aan de orde.
Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting van de verschillende geluidsbronnen samen, ter plaatse van de te ontwikkelen woningen. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 6.3.
Tabel 6.3 Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden | Milieukwaliteitsmaat |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
Onderzoek/ beoordeling
Voor het plangebied is de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald ten gevolge van wegverkeer (30 km/u en 50 km/u wegen). Uit de Milieukwaliteitsmaat volgens de methode Miedema blijkt dat het woon- en leefklimaat binnen het plangebied varieert van redelijk tot matig direct langs de wegen. Binnen de bebouwde kom is dit passend.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De richtafstanden in de brochure Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt in een overwegend woongebied, zodat sprake is van een 'rustige woonwijk'. Met behulp van het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland is geïnventariseerd of er bedrijven in of nabij het plangebied zijn gevestigd.
In het inrichtingenbestand van de Omgevingsdienst is aan de Livingstonelaan 60 een basisschool aanwezig in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De kortste afstand tussen deze school en de woningen is minimaal 35 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand. Het noordelijk gelegen pension van het Leger des Heils valt onder milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m. Deze afstand wordt gerespecteerd, zodat er geen belemmeringen zijn. In de omgeving van de beoogde woningen liggen verder geen milieubelastende functies volgens het geldende bestemmingsplan 'Bloemendaal', zodat er voor de beoogde woningen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Conclusie
Met betrekking tot bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:
In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda
De Visie Externe Veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.
Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over de weg
Binnen 200 m van het plangebied zijn geen wegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over het water
Er liggen binnen 200 m van het plangebied geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over het spoor
Ten zuiden van het plangebied (op minimaal 700 meter afstand) ligt het spoor Gouda – Utrecht. Over dit spoor worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit traject valt onder het landelijke Basisnet spoor (landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen). Voor het Basisnet zijn per traject risicoplafonds vastgesteld. Uit de Regeling Basisnet (bijlage II) blijkt dat de plaatsgebonden riscocontour 10-6/jaar (PR 10-6) ter hoogte van het plangebied 7 meter bedraagt, gerekend vanaf het midden van het spoor (spoorbundel). Deze PR 10-6 contour komt niet buiten het spoorbed en levert dus geen beperkingen op voor het plangebied. Ook het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanaf het spoor) levert geen beperkingen op voor het plangebied. Conform het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' moet bij ruimtelijke plannen binnen 200 meter van transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd het groepsrisico worden beschouwd. Het plangebied ligt hierbuiten, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan worden gelaten.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Bij de beoordeling hiervan dient te worden uitgegaan van de risico-afstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen geen gasleidingen van de Gasunie binnen het invloedsgebied van de woningbouwontwikkeling. Er is geen beperking voor het plangebied.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Uit de provinciale risicokaart (zie figuur 12) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen potentiële risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn.
Figuur 12: Uitsnede Risicokaart.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Conform de Visie EV van de gemeente Gouda moeten de woningen worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen in geval van calamiteiten. Hiermee wordt voorkomen dat giftige (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Dit zal in de omgevingsvergunning onderdeel bouwen als voorschrift worden opgenomen.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland geeft de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard. De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.
De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.
Gemeentelijk beleid
Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)
In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:
2. Diepte
Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.
Op sommige plaatsen is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk.
Archeologievriendelijk bouwen
Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.
Onderzoek/ beoordeling
Het projectgebied kent langs de Bloemendaalseweg een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het zuidwesten van het plangebied heeft volgens de kaart een lage verwachting (figuur 13). Voor gebieden met een hoge trefkans (bruin gebied) is een archeologievergunning nodig voor projecten groter dan 100 m², waarvan de bodemverstorende ingrepen dieper reiken dan 0,5 m -mv. Het plangebied is groot circa 1,3 ha, zodat onderzoek is uitgevoerd.
Figuur 13: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart (plangebied rood gestreept omlijnd).
Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door Synthegra B.V. te Leusden (rapport van 25 juni 2019, projectnummer S190024, Bijlage 5). Uit de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied is het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).
Veldonderzoek
Op basis van het onderzoek zijn eventuele archeologische resten uit de perioden vroege middeleeuwen – nieuwe tijd waarschijnlijk verloren gegaan tot een diepte van zeker 1,3 m –Mv en ter hoogte van de bebouwing tot een diepte van 1,6 m –Mv. De hoge verwachting om archeologische waarden uit de perioden Neolithicum tot en met de Romeinse tijd aan te treffen voor de noordwestelijke hoek van het plangebied gehandhaafd blijven aangezien de Zuidplas-stroomgordel niet aangetroffen is binnen het onderzochte traject en dieper nog aanwezig kan zijn.
Door de verstoringen tot een diepte van circa 1,6m – Mv in het oostelijke deel van het plangebied, onder de aanwezige bebouwing en de verstoringen tot ca. 1,3 m –Mv in het overige deel van het plangebied kan de hoge verwachting van de gemeentelijke beleidskaart voor het aantreffen van archeologische waarde uit de perioden Vroege Middeleeuwen – Nieuwe tijd worden bijgesteld naar laag. Woonterpen kunnen aanwezig geweest zijn, echter doet de mate van verstoring over het hele terrein vermoedden dat deze overal vernield zijn, voor het middendeel van het terrein waar de twee boringen in het verstoorde pakket zijn gestuit kan dit niet uitgesloten worden, maar het is aannemelijk dat ook hier de verstoring tot minstens 1,3 m –mv aangetroffen zal worden.
Aanbeveling
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zoals omschreven in de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. De resultaten zijn beoordeeld door de gemeente en akkoord bevonden. De archeologische verwachting binnen het plangebied is daarmee teruggebracht naar laag.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Op basis van het bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek bestaan er vanuit oogpunt van archeologie geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
Provinciaal beleid
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.
De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.
Gemeentelijk beleid
Erfgoedvisie
Sinds het vaststellen van de nota Cultuurhistorie is de omgeving veranderd. Budgetten voor stedelijke vernieuwing zullen wegvallen en hervormingen en bezuinigingen als gevolg van de crisis hebben hun invloed op het erfgoed in Gouda. Dit vraagt om een vernieuwingsslag; het beleid moet worden herijkt. Gouda wil zich blijven profileren met haar erfgoed en moet daarom antwoorden geven op de gevolgen van de economische crisis en vorm geven aan nieuwe inzichten. Belangrijke verschuiving is dat lange tijd het monument belangrijk was. Nu is de context leidend. Ander belangrijk nieuw inzicht is dat voorheen de nadruk vooral lag op conservering van het object. Nu ligt de focus juist op de ontwikkeling van het aanwezige erfgoed. In de komende periode wordt de visie uitgewerkt middels een uitvoeringsprogramma.
Cultuurhistorische Analyse
In de Erfgoedvisie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zogenaamde "gele vlekkenkaart", figuur 14). Met de Cultuurhistorische Analyses worden alle belangrijke waarden in kaart gebracht.
Visie Historische Linten Gouda i.o.
In 2018 is aan de raad toegezegd dat een visie wordt opgesteld, die de uitgangspunten voor ontwikkelingen langs de historische linten vast zal leggen. Hiertoe is het project Historische Linten Gouda opgestart. De Visie Historische Linten zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021 worden vastgesteld door de raad. Intussen worden lopende initiatieven al getoetst aan de voorlopige uitgangspunten van deze visie. De visie zal gericht zijn op:
Dit volgens de methodiek van:
De visie zal op hoofdlijnen zijn en de waarden benoemen waarmee ten minste rekening gehouden dient te worden. De visie vervangt niet de verplichting van het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse, maar zal naar aanleiding van de visie een actuele "verwachtingenkaart" opgesteld worden, op basis waarvan zo nodig nader onderzoek kan worden verlangd. Locatieonderzoek blijft nodig om de match te maken met de lintwaarden. Naar verwachting zal voor ontwikkelingen langs de Bloemendaalseweg - ook bij ingang van de nieuwe visie - een CHA worden gevraagd, vanwege de hoge waarden van dit lint. Binnen een brede zone langs de Bloemendaalseweg zal het regime "veilig stellen" en "inpassen" gelden.
Cultuurhistorie plangebied
De bebouwing is van eenvoudige architectuur en cultuurhistorisch niet interessant. De bestaande watergang langs de Bloemendaalseweg en enkele bomen in het plangebied dienen te worden behouden, waarbij aansluiting is gezocht met het Beheerplan 'Bloemendaalseweg en Ridder van Catsweg' van mei 2004 welke is opgesteld door gemeente Gouda in samenwerking met de Vereniging Bescherming Bloemendaalseweg. In dit beheerplan is concreet aangegeven welke waarden bescherming behoeven. Hieronder is aangegeven hoe de relevant zijnde te beschermen waarden uit het beheerplan worden geregeld in het bestemmingsplan. Daarbij wordt opgemerkt dat een bestemmingsplan beperkte mogelijkheden kent om bijzondere waarden te beschermen (een bestemmingsplan kan alleen toelaten en niet verplichten bepaalde activiteiten te realiseren). De relevant te beschermen waarden betreffen (met tussen haakjes is weergegeven hoe er in het bestemmingsplan mee om is gegaan):
Figuur 14: Uitsnede Cultuurhistorische Analyse (plangebied rood omlijnd).
Rijks- en gemeentelijke monumenten
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Voorts maakt het gebied geen deel uit van het beschermde stads- en dorpsgezicht. Bij het opstellen van het bestemmingsplan en de realisering van het project hoeft dit aspect derhalve niet nader te worden onderzocht.
In veband met deze planontwikkeling is een cultuurhistorische analyse uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten te Amersfoort (rapport van 24 juni 2020, rapportnummer 5173, Bijlage 6). Uit dit onderzoek het navolgende gebleken (overgenomen uit rapport).
Geschiedenis
Het plangebied ligt in het Hollands-Utrechts veengebied dat in de eerste helft van de 12e eeuw is ontgonnen vanuit een ontginningsas ter hoogte van de latere Bloemendaalseweg. Tot 1968 is de oorspronkelijke verkaveling haaks op deze weg bewaard gebleven en is daarna grotendeels verdwenen onder een dik pakket zand. Vanaf 1968 zijn de wijken Bloemendaal en Plaswijck in de polder Bloemendaal in fasen gerealiseerd. Uiteindelijk is de ontginningsas als groene zone in de nieuwbouwwijk behouden en zijn diverse boerderijen als rijks- of gemeentelijk monument aangewezen. Het vormt nu de fiets- en wandelverbinding tussen het centrum van Gouda en Bloemendaal en het gebied daarbuiten. De weg is alleen toegankelijk voor bestemmingsverkeer. In jaren 1972 is het verpleeghuis gebouwd (ontwerp 1971) met een huisnummer aan de Livingstonelaan, maar met de noordoost zijde grenzend aan het groene lint. Het is gebouwd in een periode waarin sprake was van een bouwexplosie aan verpleegtehuizen. In de jaren 80 van de 20e eeuw is het uitgebreid en werd het bouwvolume bij twee maal zo groot. In 2015 heeft het de functie als verpleeghuis verloren.
Waardering
Van de oude perceelssloten die te zien zijn op de kadastrale minuut 1811-32 zijn binnen het plangebied nog enkele relicten aanwezig, de overige delen moeten als archeologische sporen nog in de ondergrond aanwezig zijn. Ze maken deel uit van de ontginnings- en bewoningsgeschiedenis van het gebied, maar niet alle afwateringssloten behoren tot het oorspronkelijke afwateringssysteem uit de eerste helft van de 12e eeuw. In later tijd zijn brede kavels verdeeld in smallere kavels. Om deze reden hebben ze als structuur een positieve cultuurhistorische waarde gekregen. De meest zuidoostelijke inham en de verbreding hebben geen historische betekenis en daarom is hieraan een negatieve cultuurhistorische waarde toegekend.
Het verpleegtehuis wijkt wat betreft bouwvolume af van de woonbebouwing in de directe omgeving en van de bebouwing langs het ontginningslint. Aan het bouwvolume in relatie tot de omgeving is een indifferente cultuurhistorische waarde toegekend. Wat betreft constructie, materiaalgebruik en afwerking is geen sprake van vernieuwing. Het vormt geen uitzonderlijk voorbeeld van een bepaalde architectuurstroming uit de bouwperiode of binnen het oeuvre van het architectenbureau. Om deze redenen is aan de architectuur- en bouwhistorische waarden een indifferente cultuurhistorische waarde toegekend. Het verpleeghuis kan worden gezien als exponent van de verzorgingsstaat die vanaf 1945 in Nederland is opgebouwd. Daarin is ‘Bloemendaal’ niet uniek en daarom wordt ook in functionele zin een indifferente cultuurhistorische waarde aan het complex toegekend.
Aanbevelingen
Conclusie
Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het initiatief de cultuurhistorische waarden niet dusdanig aantast dat deze planontwikkeling geen doorgang kan hebben.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De provincie is bevoegd gezag en heeft in een provinciale verordening nadere invulling gegeven aan welke soorten in Zuid-Holland vrijstelling hebben gekregen van de wettelijke ontheffingsplicht. Daarnaast is er bescherming via het ruimtelijk spoor in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Via de provinciale Omgevingsverordening is vastgelegd welke gebieden beschermde status hebben onder het Natuurnetwerk Nederland en waar 'belangrijke weidevogelgebieden' zijn aangewezen. Voor dit soort gebieden geldt een compensatieplicht gekoppeld aan het bestemmingsplan, indien er oppervlakte verloren gaat.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 1,2 km ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een herstructurering van een bestaand woongebied, zodat dit Natura 2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura 2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 15). In noordelijke richting (ten noorden van de A12 ligt op een afstand van circa 3 km overige natuur van NNN. Ook hier heeft de bestemmingswijziging geen nadelige gevolgen voor NNN. Er gaat geen oppervlakte aan NNN verloren. Ook verdwijnt geen door de provincie aangewezen 'belangrijk weidevogelgebied'.
Figuur 15: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punt). NNN is
met groen en blauw aangegeven. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenpolder & Stein is het
gearceerde gebied ten oosten van het plangebied.
Stikstofdepositie
Op circa 10 kilometer ten noorden van het plangebied ligt het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen en polder Haeck'. Stikstofemissie kan worden veroorzaakt door gewijzigde verkeersstromen en door het toepassen van installaties die gas verbranden in de te bouwen woningen. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 1,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten. In verband hiermee is een berekening van de stikstofdepositie uitgevoerd, waarbij ook de Polder Stein is beschouwd. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekeningen van de aanlegfase en de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie per saldo niet toeneemt. In de toelichting op effecten van de stikstofdepositie wordt dit aangetoond (Bijlage 7). Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora en fauna. In verband hiermede is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van juli 2019, Bijlage 8). Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Conclusies
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Aanbevelingen
In het kader van de zorgplicht en om de biodiversiteit te vergroten en te versterken wordt geadviseerd om bij de nieuwe woningen natuur-inclusief te bouwen. Dit houdt in dat er in de woningen ruimte gemaakt wordt voor bijvoorbeeld Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen. Dit kan door het inbouwen van kasten voor de vleermuis, het gebruik van gierzwaluwpannen en vogelvides en het aanbrengen van kunstnesten voor huiszwaluwen.
Geadviseerd wordt ook om de bomen aan de oostkant van het plangebied zo veel mogelijk te sparen. Dit draagt bij aan de natuurbeleving van de nieuwe bewoners, het versterken van de biodiversiteit en het bieden van schuil- en nestmogelijkheden voor vogels en vleermuizen. De oevers kunnen natuurvriendelijk ingericht worden met beschoeiing op de waterlijn.
Áls vervolg op het ecologisch onderzoek heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot vleermuizen (rapport van juni 2020, Bijlage 9). Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Tijdens de zes inventarisatiemomenten in augustus en september 2019 en april, mei en juni 2020 zijn diverse waarnemingen gedaan van vleermuizen. Rond het gebouw zijn vliegbewegingen, foeragerend en passerend, waargenomen van Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger. In het gebouw is een zomerverblijf van Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het aantal getelde exemplaren 3 á 4. In de bomen zijn geen verblijven aangetroffen van boombewonende soorten.
In deze onderzoeksperiode is er geen enkele indicatie dat het gebouw gebruikt wordt als winterverblijfplaats. Tijdens het onderzoek naar paarverblijven is geen activiteit van vleermuizen waargenomen die verband houden met het pand. Ook tijdens het eerste ochtendbezoek in april was er géén activiteit in connectie met het gebouw. De aanwezigheid van een winterverblijf en paarverblijf wordt op basis van deze waarnemingen uitgesloten.
De bomenstructuur rond het gebouw is belangrijk foerageergebied voor de Gewone dwergvleermuis. Vooral tijdens het onderzoek naar het zomerverblijf werd rond de grote bomen in de nabijheid van het verblijf druk en langdurig gefoerageerd. In het plangebied staat ook een afgezaagde, half rotte boom langs de sloot. Deze is niet in gebruik als verblijf voor boombewonende soorten maar kan wel worden gebruikt door vogels als spechten.
Aan de overzijde van de sloot aan de oostkant ligt de Bloemendaalseweg. De Bloemendaalseweg ligt als een groen lint door Gouda vanaf het Groene Hartziekenhuis naar het noordwesten richting de A12. Aan de oostzijde van de Bloemendaalseweg ter hoogte van het plangebied staan flatgebouwen met een park aan de zijde van het plangebied. Het is een mooie groene omgeving. Tijdens de onderzoeken is gebleken dat het aanwezige groen in het plangebied van betekenis is als foerageergebied en migratieroute van vleermuizen door de wijk Bloemendaal. Het is dus belangrijk dat er geen complete kaalslag in het plangebied plaatsvindt, maar dat zorgvuldig wordt omgegaan met te behouden bomen. Dit met het oog op het foerageergebied en als trekgebied van de vleermuizen rond het groen en in de wijk.
Door de sloop van het gebouw en realiseren van de nieuwbouw zal overtreding van de volgende verbodsbepalingen optreden:
Vanwege het optreden van de verbodsovertredingen gesteld in de Wet natuurbescherming zal initiatiefnemer bij het bevoegd gezag (Provincie Zuid-Holland) een ontheffing van de verboden aanvragen. De verwachting is dat een ontheffing vanwege te nemen compenserende maatregelen in het plangebied dan wel in de omgeving zal kunnen worden verleend.
Conclusie
De voorgenomen bestemmingsplanwijziging is mogelijk mits de aanbevelingen uit het aanvullend ecologisch onderzoek worden overgenomen. Dit wordt geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting.
Met inachtneming hiervan is het mogelijk de werkzaamheden conform de geldende wet- en regelgeving uit te voeren. Eventueel aanwezige verblijfplaatsen kunnen behouden blijven of gecompenseerd worden. Verwacht wordt dat een ontheffing wordt verleend. De Wet natuurbescherming vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Methodiek
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van 41 grondgebonden woningen en een appartementengebouw met 18 wooneenheden mogelijk te maken. Het stedenbouwkundig ontwerp vormt hiervoor de onderlegger. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda als uitgangspunt genomen. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.
In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Daarnaast komen op sommige gronden aanduidingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak; lijn- en puntbestemmingen komen niet voor. Aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Aanduidingen hebben altijd juridische betekenis, die in de regels wordt gegeven.
Het bouwprogramma uit het Definitief Ontwerp Stedenbouwkundig plan is als uitgangspunt aangehouden. In het plan is flexibiliteit ingebouwd. Het gaat dan om flexibiliteit in de regels zelf, algemene binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voor bouwen en gebruik en algemene afwijkingsregels. Bijvoorbeeld voor uitbreiding van woningen en bijgebouwen en bijvoorbeeld door binnen 'Wonen' ook tuinen en erven, groen en water, parkeervoorzieningen toe te staan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
Artikel 3 Groen
Een deel van het plangebied bestaat uit groen. De bestemming 'Groen' betreft voornamelijk de gebieden tussen het einde van de toegangswegen en Bloemendaalseweg. Vanuit stedenbouwkundig perspectief is het gewenst dat dit deel van het plangebied ook in de toekomst groen blijft.
Artikel 4 Tuin
De voortuinen bij grondgebonden woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming is alleen het gebruik als tuin toegestaan. Bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
In de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' staat het verblijfskarakter centraal. De bestemming is globaal geformuleerd waarbinnen verkeers- en verblijfsdoeleinden zijn toegestaan, parkeervoorzieningen, maar ook groen. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen et cetera in dit kader niet relevant blijkt.
Artikel 6 Water
De bestemming 'Water' is van toepassing voor alle binnen de plangrenzen voorkomende watergangen en waterelementen, die voor een veilige en duurzame waterhuishouding noodzakelijk zijn en in het plangebied een centrale afwaterings- of bergingsfunctie vervullen. Ook vervult 'Water' landschappelijke waarden langs de Bloemendaalseweg. Binnen de bestemming 'Water' mag slechts in beperkte mate worden gebouwd. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen voor langzaam verkeer en ontsluiting van percelen op de Bloemendaalseweg, zijn binnen deze bestemming toegestaan.
Artikel 7 Wonen
De belangrijkste functie die binnen het plangebied wordt gerealiseerd is woningbouw. Met het oog daarop, is voor een deel van het plangebied de bestemming 'Wonen' opgenomen voor de te realiseren woningen en appartementen. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, tuinen, erven en parkeervoorzieningen.Voor de woningen langs de Bloemendaalseweg is op de verbeelding een"specifieke bouwaanduiding 'gevelrichting' opgenomen, waarmee is vastgelegd dat de gevels gegricht op de Bloemendaalseweg als voorgevel worden aangemerkt.
Artikel 8 Waarde - archeologie en Landschap
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie en
Landschap' opgenomen.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
In het plangebied staan 3 beschermenswaardige bomen. Om die reden is een gebiedsaanduiding 'Overige zone - waardevolle bomen' op de verbeelding opgenomen en is een Algemene aanduidingsregel opgenomen. In de regels is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om de bomen te beschermen.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer. Op grond van artikel 6.12 stelt de raad hiertoe een exploitatieplan op. Alternatieve mogelijkheid is dat kostenverhaal op alternatieve wijze wordt verzekerd. In dat geval dient een en ander te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met de eigenaar.
Voor dit plan wordt een exploitatieovereenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer/ exploitant en de gemeente Gouda om uitvoering mogelijk te maken. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de plankosten voor rekening van exploitant komen. Voorts worden afspraken gemaakt dat eventuele planschade voor rekening komt van exploitant. Daarmee zijn de kosten gezekerd en is het plan economisch uitvoerbaar. Er hoeft derhalve geen exploitatieplan te worden opgesteld.
In deze paragraaf worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten, het hoogheemraadschap en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden op basis van het voorontwerpbestemmingsplan.
Het voorontwerpbestemmingsplan is op 10 maart 2020 via het e-formulier aan de provincie Zuid-Holland aangeboden. Hieruit is gebleken dat het ruimtelijke plan niet hoeft te worden toegezonden, omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Op 5 april 2018 is een startoverleg gehouden tussen initiatiefnemers met vertegenwoordigers van de Vereniging Bescherming Bloemendaalseweg (VBB) en het Bewonerscollectief "Mooier Bloemendaal" (BMB). Er is afgesproken dat initiatiefnemer de VBB en BMB zal informeren en raadplegen/consulteren wanneer de planvorming start.
Op 22 maart 2019 is een informatiebijeenkomst gehouden met vertegenwoordigers van de Vereniging Bescherming Bloemendaalseweg (VBB) en het Bewonerscollectief "Mooier Bloemendaal" (BMB). De vertegenwoordigers van VBB en BMB hebben positief gereageerd op de plannen.
Aandacht is gevraagd voor de positionering van het appartementengebouw. Geadviseerd wordt om dit gebouw 90 graden te draaien, zodat het gebouw haaks op de Livingstonelaan en Bloemendaalseweg komt te staan zonder dat de uitstraling van de Bloemendaalseweg en/of de Livingstonelaan wordt aangetast. Op de huidige positie van het appartementengebouw kunnen dan grondgebonden woningen worden gemaakt. Ook is aandacht gevraagd voor de langzaamverkeersbruggen aan de Bloemendaalseweg.
Bij uitwerking van de plannen is hiermee rekening gehouden door het appartementengebouw ten noorden van het A.A.W. Versluispad te situeren.
Als vervolg hierop hebben er nog overleggen plaatsgevonden op 5 juli 2019 met VBB en BMB, waarin betrokkenen zijn geïnformeerd over tijdelijke verhuur, en ontwikkeling van de gewijzigde plannen van de nieuwbouw. Voorts heeft er op 26 september 2019 afzonderlijk overleg plaatsgevonden met de bewoners van de Bloemendaalseweg 75, waarbij vertegenwoordigers van BMB aanwezig waren.
Het definitieve stedenbouwkundig plan is op 15 november 2019 besproken met bestuursleden van de VBB en BMB. In het stedenbouwkundig plan is er nu voor iedere kavel langs de Bloemendaalseweg een (langzaamverkeers)brug naar het perceel opgenomen. Tevens is het definitieve plan op 15 november 2019 in een afzonderlijk overleg gepresenteerd aan de bewoners van Bloemendaalseweg 75 in het bijzijn van een vertegenwoordiging van BMB.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 april 2020 tot en met woensdag 13 mei 2020 zes weken ter inzage gelegeen. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn zes schriftelijke zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen in Bijlage 10.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.
Op dit raadsbesluit is Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en Herstelwet van toepassing (art. 1.1 Chw jo. art. 3.1 Bijlage I Chw). Deze Afdeling beperkt het beroepsrecht en stelt striktere eisen aan het beroepschrift. De Crisis- en Herstelwet is raadpleegbaar op www.wetten.overheid.nl.
De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. In het plan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formulieren geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.